Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

15 MAART 1985. - Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap houdende wijziging en uitvoering van het besluit van de Executieve d.d. 5 april 1984 tot regeling van de sociale betrekkingen in de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren. <Vertaling> (opgeheven wat de instelling "Office de la naissance et de l'enfance" betreft, KB 1990-08-02/30, art. 33, 2°, Inwerkingtreding : 01-10-1990) (NOTA : niet van toepassing op de RTBF; DFG 1997-07-14/30, art. 35, Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-03-1985 en tekstbijwerking tot 28-08-1997)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de onderhandelingen en het overleg.
Art. 2-3
TITEL II. - Vakbondsactiviteiten.
HOOFDSTUK I. - De erkenning.
Art. 4-5
HOOFDSTUK II. - De prerogatieven van de vakorganisaties.
Sectie 1 : De prerogatieven van de erkende vakorganisaties.
Art. 6-8
Sectie 2 : De prerogatieven van de representatieve vakorganisaties.
Art. 9-11
TITEL III. - De onderhandelingen.
HOOFDSTUK I. - Bijzondere Comités.
Art. 12-14
HOOFDSTUK II. - Bepalingen gemeenschappelijk voor de onderhandelingscomités.
Art. 15-17
TITEL IV. - Het Overleg.
Art. 18-23
TITEL V. - Controle en Representativiteit.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 24-26
HOOFDSTUK II. - De controle van de representativiteitsvoorwaarden.
Art. 27-30
HOOFDSTUK III. - Controle van de representativiteitscriteria.
Art. 31-37
HOOFDSTUK IV. - Werking van de Commissie.
Art. 38-41
TITEL VI. - Personen die deelnemen aan de vakbondsactiviteiten.
HOOFDSTUK I. - Opsomming van de vakbondsafgevaardigden.
Art. 42
HOOFDSTUK II. - Verantwoordelijke leiders en hun vaste gemachtigden.
Art. 43
HOOFDSTUK III. - De vaste afgevaardigden.
Art. 44-50
HOOFDSTUK IV. - Bepaling geldend voor de verantwoordelijke leiders, voor hun gemachtigden en voor de vaste afgevaardigden.
Art. 51
HOOFDSTUK V. - De overige vakbondsafgevaardigden.
Art. 52-55
HOOFDSTUK VI. - Bepalingen die gelden voor alle vakbondsafgevaardigden.
Art. 56-58
TITEL VII. - Wijzigings- overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot wijziging van vroegere wetten.
Art. 59
HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen m.b.t. het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap d.d. 5 april 1984.
Art. 60-62
HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Tijdelijke bepalingen.
Art. 63-65
Afdeling 2. - Handhaving, bij overgangsregeling, van het vroegere stelsel.
Art. 66-67
Afdeling 3. - Overgangsbepalingen ten gunste van de vakorganisaties.
Art. 68-69
Afdeling 4. - Inwerkingtreding.
Art. 70-71
Bijlage.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1952061001  1984023612 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. (Zie NOTA'S onder TITEL) In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " het besluit van 5 april 1985 ", het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap tot regeling van de sociale betrekkingen in de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren;
  2° " personeelsleden ", de personen op wie de bij het besluit van 5 april 1984 ingestelde regeling van toepassing is;
  3° " instellingen ", de instellingen van openbaar nut, op de personeelsleden waarvan de bij het besluit van 5 april 1984 toepasselijk wordt verklaard;
  4° " representativiteitsvoorwaarden ", de in artikel 8, 1°, 2° en 3° van het besluit van 5 april 1984 vermelde voorafgaande voorwaarden om als representatief te kunnen worden beschouwd;
  5° " representativiteitscriteria ", de in artikel 8, 4° van het besluit d.d. 5 april 1984 bedoelde criteria inzake het ledenaantal van de vakorganisaties;
  6° " de Commissie ", de in artikel 9 van het besluit van 5 april 1984 bedoelde commissie die de representativiteit onderzoekt;
  7° " de Minister ", het lid van de Executieve onder wie het personeel ressorteert.

HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de onderhandelingen en het overleg.
Art.2. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. De onderhandelingen bedoeld in artikel 2 van het besluit van 5 april 1984 en het overleg bedoeld in artikel 6 van dat besluit zijn niet vereist :
  1° wanneer de te treffen maatregel betrekking heeft op de organisatie van 's lands veiligheid of defensie;
  2° bij natuurrampen in de zin van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;
  3° bij rampen en plagen zoals brand, epidemieën en epizoötieën in de zin van artikel 3, 5e van titel XI van het decreet van 16-24 augustus 1790 betreffende de rechterlijke organisatie;
  4° in de andere door de Executieve bepaalde gevallen, na onderhandeling overeenkomstig de bepalingen van het besluit van 5 april 1984.
  § 2. De overheid is verplicht, voor elke maatregel bedoeld in § 1, haar beslissing, niet tot onderhandelen of overleg over te gaan, te motiveren.

Art.3. (Zie NOTA'S onder TITEL) De maatregelen die na onderhandeling of overleg worden getroffen, vermelden de datum van het protocol of van het gemotiveerd advies respectievelijk bedoeld in artikel 10, § 2 van bijlage 1 bij het besluit van 5 april 1984 en in artikel 6, § 1, derde lid, van dat besluit.

TITEL II. - Vakbondsactiviteiten.
HOOFDSTUK I. - De erkenning.
Art.4. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. De vakorganisaties worden erkend bij de instelling van openbaar nut onder wie het personeel ressorteert wiens beroepsbelangen zij verdedigen, vanaf het tijdstip dat zij aan de voorzitter van het onderhandelingscomité opgericht voor de instelling krachtens artikel 3 van het besluit d.d. 5 april 1984, bij een ter post aangetekende brief een afschrift van hun statuten en de lijst van hun verantwoordelijke leiders hebben doen toekomen.
  § 2. Zodra de voorzitter van het onderhandelingscomité die stukken heeft ontvangen, bezorgt hij er een afschrift van aan de leidinggevende ambtenaar van de betrokken instelling en laat hij de benaming, het adres, het telefoonnummer en de werkingssfeer van iedere erkende vakorganisatie in het Belgisch Staatsblad bekendmaken. Hij laat eveneens de wijzigingen bekendmaken die in die gegevens worden aangebracht.

Art.5. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. De erkenning van de vakorganisaties wordt ingetrokken wanneer zij de wijzigingen die in hun statuten of in de lijst van hun verantwoordelijke leiders zijn aangebracht, niet binnen drie maanden ter kennis brengen van de bevoegde overheid bedoeld in artikel 4, § 1.
  § 2. De intrekking gebeurt bij een met redenen omklede beslissing van bovengenoemde overheid. De betrokken vakorganisatie wordt vooraf verzocht één of meer van haar verantwoordelijke leiders uitleg te laten verschaffen.
  § 3. Binnen tien dagen na de beslissing tot intrekking, wordt de vakorganisatie bij een ter post aangetekende brief ervan in kennis gesteld. De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

HOOFDSTUK II. - De prerogatieven van de vakorganisaties.
Sectie 1 : De prerogatieven van de erkende vakorganisaties.
Art.6. (Zie NOTA'S onder TITEL) Elk personeelslid kan, op ieder tijdstip, vragen om door een erkende vakorganisatie te worden bijgestaan. Het betrokken personeelslid is nochtans verplicht onmiddellijk de verklaringen af te leggen die zijn hiërarchische meerderen dringend noodzakelijk achten voor de goede werking van de dienst.

Art.7. (Zie NOTA'S onder TITEL) De berichten van de erkende vakorganisaties worden pas ad valvas bekendgemaakt in de lokaliteiten van de diensten van het personeel waarvan zij de beroepsbelangen verdedigen, nadat zij voor kennisneming geviseerd zijn door de leidinggevende ambtenaar van de instelling.
  Het visum wordt onmiddellijk gegeven. Onverminderd de bepalingen van artikel 56 van onderhavig besluit, kan het visum alleen worden geweigerd indien het bericht de waardigheid van personen, instellingen of andere vakorganisaties schaadt.
  De gemotiveerde weigering moet binnen 24 uur per aangetekende brief aan de betrokken vakorganisaties worden medegedeeld.
  De mandatarissen van de bewuste vakorganisatie kunnen beroep aantekenen bij de leidinggevende ambtenaar van de instelling.
  De berichten worden ad valvas aangeplakt op goed zichtbare plaatsen die vooraf door de overheid zijn aangewezen.

Art.8. (Zie NOTA'S onder TITEL) De erkende vakorganisaties ontvangen, op hun verzoek en volgens de door de overlegcomités vastgelegde modaliteiten, de documentatie van algemene aard die betrekking heeft op het t.o.v. het personeel dat zij vertegenwoordigen gevoerde beleid, met uitsluiting van de stukken waarvan alleen ter plaatse inzage kan worden genomen.

Sectie 2 : De prerogatieven van de representatieve vakorganisaties.
Art.9. (Zie NOTA'S onder TITEL) De leidinggevende ambtenaar van de instelling of zijn afgevaardigde, bepaalt in gemeenschappelijk overleg met de betrokken representatieve vakorganisaties, de modaliteiten volgens welke deze vakorganisaties in de dienstlokalen lidgelden mogen innen.

Art.10. (Zie NOTA'S onder TITEL) Iedere representatieve vakorganisatie heeft het recht, zich door een afgevaardigde te laten vertegenwoordigen in de examencommissie van elk examen of vergelijkend examen voor aanwerving van personeelsleden, alsmede in de examencommissie van elk vergelijkend examen, van elke test of van elk examen georganiseerd voor de personeelsleden.
  Op verzoek van de representatieve vakorganisaties kan het aantal afgevaardigden door de leidinggevende ambtenaar van de instelling worden verhoogd.
  Het verzoek moet gemotiveerd zijn door het aantal deelnemers aan het examen of door de op splitsing van een examen in onderscheiden specialisaties.
  De afgevaardigde mag zich niet bemoeien met het normaal verloop van het vergelijkend examen, van de test of van het examen en mag niet deelnemen aan de beraadslaging van de examencommissie noch aan de voorbereidende vergaderingen, behoudens om er de inlichtingen te ontvangen omtrent zijn aanwezigheid bij elk examengedeelte of m.b.t. de organisatie ervan.
  Hij mag evenwel zijn opmerkingen over het verloop van de examens laten optekenen.
  Hij mag kennis nemen van het examenverslag. Zijn opmerkingen ter zake worden in de vorm van een bijlage bij het verslag gevoegd.

Art.11. (Zie NOTA'S onder TITEL) De representatieve vakorganisaties mogen, zelfs tijdens de diensturen, vergaderen in de lokalen van de instellingen bedoeld bij artikel 1 van het besluit van 5 april 1984.
  De plaats, de dagen en de uren van de vergaderingen worden in gemeenschappelijk overleg met de leidinggevende ambtenaar van de instelling of zijn afgevaardigde vastgesteld.

TITEL III. - De onderhandelingen.
HOOFDSTUK I. - Bijzondere Comités.
Art.12. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. (...) <DFG 1997-07-14/30, art. 35, 002; Inwerkingtreding : onbepaald >
  § 2. Er wordt een bijzonder Comité opgericht, belast met :
  1. het uitwerken van algemene richtlijnen m.b.t. de toepassing van het bij besluit van 5 april 1984 vastgelegd stelsel, inzonderheid m.b.t. :
  - de werking van de overleg- en onderhandelingscomités;
  - de prerogatieven van de vakorganisaties;
  - het optreden van de vakbondsafgevaardigden in de instellingen waarop het bij besluit van 5 april 1984 vastgelegd stelsel van toepassing is;
  2. het uitbrengen van de adviezen over de geschillen inzake de toepassing van het bij besluit van 5 april 1985 en onderhavig besluit vastgesteld stelsel.
  § 3. De Minister kan de bijzondere comités oprichten, noodzakelijk voor de goede werking van het syndicaal statuut van de instellingen.

Art.13. (Zie NOTA'S onder TITEL) De bijzondere comités leggen hun werkingsreglementering vast op basis van bijlage I van het besluit van 5 april 1984.
  Zij vergaderen, hetzij op verzoek van hun voorzitter, van de overheid die de instellingen beheert of van een van de afvaardigingen van de representatieve vakorganisaties vertegenwoordigd in een van de onderhandelingscomités.

Art.14. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. Met uitzondering van het bijzonder comité vermeld in artikel 12, § 1, worden de bijzondere comités voorgezeten door de Minister of door zijn afgevaardigde.
  De Voorzitter van het bijzonder comité bepaald in artikel 12, § 1, wordt gekozen door de Minister, voor een periode van drie jaar, eenmaal vernieuwbaar, onder de personen die bevoegd zijn inzake financiële, economische en sociale aangelegenheden.
  § 2. Benevens de voorzitter, zijn de bijzondere comités samengesteld als volgt :
  1. diverse leden, door de Executieve gekozen onder de personeelsleden van de betrokken instellingen, in aantal gelijk aan het aantal leden bepaald in 2°. (...) <DFG 1997-07-14/30, art. 35, 002; Inwerkingtreding : onbepaald >
  2. ten minste één afgevaardigde voor elke representatieve vakorganisatie in de instelling waarvoor op de agenda van het bijzonder comité, problemen zijn ingeschreven.

HOOFDSTUK II. - Bepalingen gemeenschappelijk voor de onderhandelingscomités.
Art.15. (Zie NOTA'S onder TITEL) Elke vakorganisatie stelt, binnen de perken vermeld in bijlage I bij het besluit d.d. 5 april 1984, naar eigen goeddunken haar afvaardiging bij de onderhandelingscomités vast.

Art.16. (Zie NOTA'S onder TITEL) Noch de afwezigheid van één of van verscheidene leden van de afvaardiging van de overheid, noch de afwezigheid van één of van verscheidene afvaardigingen van de vakorganisaties, maakt de geldigheid van de onderhandelingen nietig indien zij op regelmatige wijze werden uitgenodigd, in door de reglementering inzake de werking van de comités voorgeschreven vormen.

Art.17. (Zie NOTA'S onder TITEL) De werkingskosten van elk comité zijn ten laste van de instelling waarvoor het bevoegd is.
  De werkingskosten van de bijzondere comités zijn ten laste van de diensten van de Minister.

TITEL IV. - Het Overleg.
Art.18. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. Alle bevoegdheden die in privé-bedrijven zijn toevertrouwd aan de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, worden uitgeoefend door de overlegcomités die per diensten of groepen van diensten zijn opgericht of, bij ontstentenis, door de algemene comités voor overleg.
  § 2. Wanneer personeelsleden van eenzelfde instelling, die ressorteren onder verscheidene overlegcomités dezelfde gebouwen betrekken, kunnen de bevoegdheden bedoeld in § 1, in hun geheel of gedeeltelijk worden toevertrouwd aan speciale overlegcomités, op voorstel van het algemeen overlegcomité waaronder zij werden opgericht.

Art.19. (Zie NOTA'S onder TITEL) De personeelsleden belast met de leiding van de dienst veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, zijn van rechtswege lid van de afvaardiging van de overheid in de overlegcomités, telkens deze de bevoegdheid uitoefenen bedoeld in artikel 18.

Art.20. (Zie NOTA'S onder TITEL) Elke vakorganisatie stelt vrij haar afvaardigingen vast in de overlegcomités, binnen de perken opgelegd in artikel 4, § 6 van het besluit van 5 april 1984.

Art.21. (Zie NOTA'S onder TITEL) Noch de afwezigheid van één of meer leden van de afvaardiging van de overheid, noch de afwezigheid van één of meer afvaardigingen van de vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig indien zij op regelmatige wijze werden opgeroepen, volgens de vormen die ter zake in de werkingsreglementering van de comités is opgenomen.

Art.22. (Zie NOTA'S onder TITEL) Een afschrift van de definitieve notulen van elke vergadering van de overlegcomités per dienst of groepen van diensten, wordt gestuurd naar :
  1. de betrokken overheid;
  2. de voorzitter en de effectieve en plaatsvervangende leden van het algemeen overlegcomité waaronder die overlegcomités werden opgericht;
  3. de representatieve vakorganisaties.

Art.23. (Zie NOTA'S onder TITEL) De redenen waarom de beslissing van een overheid afwijkt van het gemotiveerd advies van een overlegcomité, worden binnen de termijn van één maand medegedeeld aan de leden van de afvaardiging van die overheid en aan de representatieve vakorganisaties.

TITEL V. - Controle en Representativiteit.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.24. (Zie NOTA'S onder TITEL) Voor de toepassing van de artikelen 8 en 9 van het besluit van 5 april 1984, dient te worden verstaan :
  1. onder " personeelslid " :
  het personeelslid aangeworven in vast dienstverband, als stagiair, tijdelijke of aanvullende werkkracht, zelfs indien het onder een arbeidscontract is in dienst genomen, en dat op de hierna vermelde refertedatum tot een instelling behoort die ressorteert onder een comité waarvoor de vakorganisatie, alvorens tot dat comité te worden toegelaten, de voorwaarden inzake representativiteit moet vervullen, met uitzondering van de personeelsleden aangeworven in het raam van het derde arbeidscircuit of het bijzonder tijdelijk kader;
  2. onder " lijst van de personeelsleden " :
  de lijst van het geheel van het sub 1 vermelde personeel;
  3. onder " bijdrageplichtig lid " :
  het personeelslid, met uitzondering van de personen aangeworven in het raam van het derde arbeidscircuit of het bijzonder tijdelijk kader, dat voor elke maand van het hierna vermelde " refertejaar " waarin de " refertedatum " valt, de vakbondsbijdrage heeft betaald;
  4. onder " refertedatum " :
  31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het begin van elk in artikel 9, § 1 van het besluit van de Executieve d.d. 5 april 1984 bedoelde periode van zes jaar valt of, in voorkomend geval, 31 december van het jaar waarin de aanvraag voor tussentijdse controle bedoeld in artikel 9, § 2 van het besluit van 5 april 1984, is ingediend;
  5. onder " refertejaar " :
  het jaar waarin de refertedatum valt;

Art.25. (Zie NOTA'S onder TITEL) Het minimumbedrag van de individuele maandelijkse bijdrage bedoeld in artikel 10, 3° van het besluit van 5 april 1984, wordt berekend op basis van het laagste bedrag vermeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 waarbij aan sommige personeelsleden van de ministeries een gewaarborgde bezoldiging wordt toegekend.
  De uitkomst van die bewerking wordt tot het lagere vijfvoud afgerond.
  De wijzigingen aangebracht in het laagste bedrag bedoeld in alinea 1, zijn van toepassing voor de berekening van het minimumbedrag van de individuele maandelijkse bijdrage.

Art.26. (Zie NOTA'S onder TITEL) De eerste van de in artikel 9, § 1 van het besluit van 5 april 1984 bedoelde periode van zes jaar, gaat in op de datum vermeld in artikel 70, 1°.

HOOFDSTUK II. - De controle van de representativiteitsvoorwaarden.
Art.27. (Zie NOTA'S onder TITEL) Elke vakorganisatie die zitting wenst te hebben in een onderhandelingscomité, richt daartoe een aanvraag tot de voorzitter van het speciaal comité, bedoeld in artikel 12, § 2.
  De aanvraag wordt door een verantwoordelijk leider ondertekend en binnen de eerste dertig dagen van een van de in artikel 9, § 1 van het besluit van 5 april 1984 bedoelde periodes van zes jaar, bij een ter post aangetekende brief verzonden.
  Indien de aanvraag te laat wordt ingediend, komt de vakorganisatie niet in aanmerking voor het onderzoek naar haar representativiteit.

Art.28. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. Elke vakorganisatie aangesloten bij een in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde vakvereniging, die vraagt zitting te mogen hebben in een onderhandelingscomité en zich niet heeft geschikt naar artikel 12 van het besluit van 5 april 1984, voegt haar statuten en de lijst van haar verantwoordelijke leiders bij haar aanvraag.
  Zij wordt, door dat feit zelf, erkend bij de betrokken instelling.
  Zij is verplicht de wijzigingen die in haar statuten en in de lijst van haar verantwoordelijke leiders mochten worden aangebracht, binnen drie maanden bij een ter post aangetekende brief ter kennis te brengen van de voorzitter tot wie de aanvraag om zitting te mogen hebben in het onderhandelingscomité werd gericht.
  § 2. De voorzitter van het speciaal comité bedoeld in artikel 12, § 2 staat, voor die instelling, in voor het doorsturen van de documenten en inlichtingen respectievelijk bedoeld in artikel 4, § 2, aan de leidende ambtenaar van de betrokken instelling en voor de publikatie in het Belgisch Staatsblad.

Art.29. (Zie NOTA'S onder TITEL) De voorzitter van het speciaal comité, bedoeld in artikel 12, § 2, onderzoekt, binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag, of de vakorganisatie de voorwaarden inzake representativiteit vervult.
  In bevestigend geval brengt hij zijn beslissing onmiddellijk ter kennis van de vakorganisatie.
  In ontkennend geval, of indien blijkt dat de verschafte gegevens hem niet in staat stellen een oordeel te vellen, deelt hij zijn bevindingen onverwijld mede aan de vakorganisatie en verzoekt hij haar, binnen een termijn van ten minste dertig dagen, die hij vaststelt, uitleg te verschaffen.
  Het niet naleven van die termijn leidt tot de uitsluiting van het vervolg van de controleverrichtingen.
  De voorzitter deelt zijn uiteindelijke beslissing binnen tien dagen na het verstrijken van die termijn mede.
  De mededelingen aan de voorzitter en aan de vakorganisaties geschieden bij een ter post aangetekende brief.

Art.30. (Zie NOTA'S onder TITEL) Binnen tien dagen nadat hij heeft beslist over alle bij hem op regelmatige wijze ingediende verzoeken om zitting te hebben in een onderhandelingscomité, brengt de voorzitter van het speciaal comité bedoeld in artikel 12, § 2, de lijst van de vakorganisaties die de voorwaarden inzake representativiteit vervullen, ter kennis van de Commissie.

HOOFDSTUK III. - Controle van de representativiteitscriteria.
Art.31. (Zie NOTA'S onder TITEL) Om te bewijzen dat ze voldoen aan de representativiteitscriteria, leggen de vakorganisaties aan de Commissie, op haar verzoek, de daartoe noodzakelijke en door een verantwoordelijke leider voor echt verklaarde documenten voor.
  De Commissie onderzoekt de haar voorgelegde bewijsstukken en doet de nodige vaststellingen.

Art.32. (Zie NOTA'S onder TITEL) De verantwoordelijke overheid van de instellingen is verplicht, de Commissie, binnen de door haar vastgestelde termijn, alle inlichtingen te verschaffen die voor het vervullen van haar opdracht noodzakelijk zijn.

Art.33. (Zie NOTA'S onder TITEL) De vakorganisaties zijn verplicht, de Commissie, binnen de door haar vastgestelde termijnen en op straffe van uitsluiting van verdere tellingsverrichtingen, alle inlichtingen te verschaffen die voor het vervullen van haar opdracht noodzakelijk zijn.

Art.34. (Zie NOTA'S onder TITEL) De Commissie vraagt van bij de aanvang van haar controleverrichtingen, aan iedere vakorganisatie, een afgevaardigde aan te wijzen die de organisatie vertegenwoordigt bij de controleverrichtingen die op haar betrekking hebben.

Art.35. (Zie NOTA'S onder TITEL) Zodra de Commissie de lijst ontvangt van de vakorganisaties die vragen zitting te hebben in een onderhandelingscomité krachtens artikel 3 van het besluit van 5 april 1984, onderzoekt zij voor dat comité, zonder te wachten op de ontvangst van de lijsten van andere comités, welke vakorganisaties voldoen aan de representativiteitscriteria bedoeld in artikel 8 van het besluit van 5 april 1984.
  De Commissie sluit, ten aanzien van ieder onderhandelingscomité, haar onderzoek zo spoedig mogelijk af en uiterlijk binnen drie maanden nadat zij de in alinea 1 bedoelde lijst heeft ontvangen.
  Binnen tien dagen na het afsluiten van het onderzoek betreffende een bepaald comité, deelt de Commissie de volledige lijst van alle vakorganisaties die in dat Comité zitting kunnen hebben, mede :
  1. aan de voorzitter van het speciaal Comité bedoeld in artikel 12, § 2;
  2. aan de betrokken vakorganisaties, bij een ter post aangetekende brief;
  3. aan de leidinggevende ambtenaar van de betrokken instelling.

Art.36. (Zie NOTA'S onder TITEL) De Minister kan, om dringende redenen en op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie, voor de onderhandelingscomités die hij aanwijst, de in artikel 35 vastgestelde termijn van drie maanden verlengen.

Art.37. (Zie NOTA'S onder TITEL) De voorzitter van het speciaal comité bedoeld in artikel 12, § 2 laat binnen tien dagen na ontvangst van de kennisgeving vermeld in artikel 35, alinea 3, de lijst van de representatieve vakorganisaties voor het betrokken onderhandelingscomité, in het Belgisch Staatsblad bekendmaken.

HOOFDSTUK IV. - Werking van de Commissie.
Art.38. (Zie NOTA'S onder TITEL) De Minister stelt ter beschikking van de Commissie, het personeel dat zij voor het vervullen van haar opdracht nodig heeft. Onder dat personeel wijst hij een secretaris en plaatsvervangers aan.

Art.39. (Zie NOTA'S onder TITEL) De werkingskosten van de Commissie zijn ten laste van de begroting van de diensten van de Minister.

Art.40. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. De leden van de Commissie komen in aanmerking voor de bepalingen inzake reis- en verblijfkosten die toepasselijk zijn op het personeel van de ministeries zoals ze zijn vastgesteld in :
  - het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen voor verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van de ministeries;
  - het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake de vergoedingen en toelagen van die aard, toegekend aan het personeel van de ministeries;
  - het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
  Zij worden te dien einde gelijkgesteld met de ambtenaren van de rangen 15 en 17.
  § 2. De bepalingen die de in § 1 vermelde besluiten zouden wijzigen, vervolledigen of vervangen, zijn van rechtswege van toepassing op de leden van de Commissie.

Art.41. (Zie NOTA'S onder TITEL) De commissie stuurt aan de vakorganisaties de documenten terug die zij hadden voorgelegd, wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar controle-opdracht.

TITEL VI. - Personen die deelnemen aan de vakbondsactiviteiten.
HOOFDSTUK I. - Opsomming van de vakbondsafgevaardigden.
Art.42. (Zie NOTA'S onder TITEL) Vakbondsafgevaardigden zijn :
  1. de verantwoordelijke leiders van een vakorganisatie die vermeld zijn in een van de lijsten bedoeld in de artikelen 4 en 37;
  2. de vaste gemachtigden van die verantwoordelijke leiders;
  3. de " vaste afgevaardigden ", dat wil zeggen de personeelsleden die regelmatig en doorlopend de beroepsbelangen van het personeel behartigen en die als zodanig erkend zijn en vrijgesteld;
  4. de leden van een afvaardiging van een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in een onderhandelings- of overlegcomité, evenals de technici van die afvaardiging;
  5. de personen door een vakorganisatie aangewezen om in het bijzonder één of meer prerogatieven uit te oefenen die krachtens de artikelen 7, 11 en 13 van het besluit van 5 april 1984 aan die organisatie zijn verleend;
  6. de personeelsleden die deelnemen aan de werkzaamheden van de in een vakorganisatie opgerichte algemene commissie en comités;
  7. de afgevaardigde van een vakorganisatie bij de commissie.

HOOFDSTUK II. - Verantwoordelijke leiders en hun vaste gemachtigden.
Art.43. (Zie NOTA'S onder TITEL) De vakorganisaties zenden de lijst van de vaste gemachtigden van hun verantwoordelijke leiders, naar gelang van het geval, naar de voorzitter die zij, overeenkomstig artikel 4, de stukken met het oog op erkenning hebben toegezonden of naar diegene tot wie zij, overeenkomstig artikel 27, een aanvraag hebben gericht om zitting te hebben in een overlegcomité.
  Die voorzitter geeft aan de verantwoordelijke leiders en aan hun vaste gemachtigden een legitimatiekaart af, waarvan het model wordt bepaald door de Minister.
  Indien de verantwoordelijke leiders en hun vaste afgevaardigden in het bezit van hun kaart zijn, kunnen zij alle aan hun vakorganisatie toegekende prerogatieven uitoefenen.

HOOFDSTUK III. - De vaste afgevaardigden.
Art.44. (Zie NOTA'S onder TITEL) De erkenning van een personeelslid als vast afgevaardigde moet worden verleend door de leidende ambtenaar van de instelling, op aanvraag van een verantwoordelijk leider van zijn vakorganisatie.
  Het verlenen van de erkenning kan echter om dwingende dienstredenen gedurende ten hoogste vier maanden worden uitgesteld.
  Wanneer betrokkene op de datum van het verzoek om erkenning geen beoordeling, waardebepaling of gelijkwaardig rapport heeft bekomen, hoewel op dat ogenblik de termijn is verstreken waarbinnen de op hem toepasselijke regeling voorziet in de toekenning van dergelijke vermelding, wordt het verlenen van de erkenning gedurende ten hoogste vier maanden uitgesteld; gedurende die periode wordt hem een vermelding toegekend. Is die termijn van vier maanden verstreken, dan is de erkenning verleend.
  De leidende ambtenaar brengt zijn beslissing onverwijld ter kennis van de betrokkene, van dienst hiërarchische meerdere en, bij een ter post aangetekende brief, van de belanghebbende vakorganisatie.

Art.45. (Zie NOTA'S onder TITEL) De leidende ambtenaar van de instelling die een personeelslid als vast afgevaardigde erkent, geeft hem een legitimatiekaart waarvan het model wordt bepaald door de Minister.
  Indien de vaste afgevaardigde in het bezit is van zijn kaart, kan hij alle aan zijn vakorganisatie toegekende prerogatieven uitoefenen.

Art.46. (Zie NOTA'S onder TITEL) De erkenning kan slechts worden ingetrokken bij een met redenen omklede en enkel op gewichtige redenen gesteunde beslissing van de voorzitter van het bijzonder comité, vermeld sub artikel 12, § 2.
  De voorzitter neemt een beslissing op basis van het advies van het sub artikel 12, § 2 vermelde bijzonder comité, na de betrokken vaste afgevaardigde en één of meer leiders van de betrokken vakorganisatie te hebben gehoord.

Art.47. (Zie NOTA'S onder TITEL) De voorzitter brengt zijn beslissing ter kennis van het personeelslid, van diens hiërarchische meerdere en, bij een ter post aangetekende brief, van de belanghebbende vakorganisatie.

Art.48. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. Het personeelslid dat als vast afgevaardigde is erkend, is van rechtswege met vakbondsverlof.
  Als zodanig is hij niet onderworpen aan het hiërarchische gezag, maar wordt niettemin geacht in actieve dienst te zijn.
  Hij blijft onderworpen aan de bepalingen die zijn persoonlijke rechten in die toestand regelen, inzonderheid het recht op wedde en weddeverhoging en bevordering in een hogere graad.
  § 2. Het als vast afgevaardigde erkende personeelslid voor wie op de datum van zijn erkenning een stelsel van beoordeling, van waardering of van gelijkwaardig rapport van toepassing is, behoudt gedurende het vakbondsverlof de laatste vermelding die hem/haar vóór zijn erkenning werd verleend.
  Indien hem vóór de erkenning geen vermelding werd toegekend, hoewel de op dat ogenblik vigerende regeling voorzag in een beoordeling, een waardering of een gelijkwaardig rapport, dan kan dit ook tijdens het vakbondsverlof niet gebeuren.
  Het als vast afgevaardigde erkende personeelslid voor wie op de datum van zijn erkenning geen stelsel van beoordeling, van waardering of een gelijkwaardig rapport toepasselijk was wordt, wanneer tijdens het vakbondsverlof een dergelijke vermelding moet worden toegekend, geacht de gunstigste vermelding te hebben bekomen die werd toegekend aan iemand uit zijn personeelsgroep.
  § 3. Wordt de vaste afgevaardigde door een ander ambtenaar van dezelfde instelling voorbijgestreefd, dan verkrijgt hij in overtal, op zijn aanvraag en volgens de bepalingen van zijn statuut, een bevordering of een andere soortgelijke verhoging in graad of in loopbaan, mits de volgende twee voorwaarden zijn vervuld :
  - de betrokkene is sedert ten minste twee jaar met vakbondsverlof als vast afgevaardigde;
  - de bevorderde ambtenaar wordt gerangschikt na de betrokkene :
  1. in de rangschikking volgens anciënniteit;
  2. in de rangschikking die met het oog op bevordering of enige andere soortgelijke verhoging in graad of in loopbaan is vastgesteld door hun eigen statuut.
  De bevordering of enige andere soortgelijke verhoging in graad of in loopbaan wordt aan de vaste afgevaardigde toegekend op de datum van de bevordering naar aanleiding waarvan hij is voorbijgestreefd. De eventuele ranginneming mag niet verder teruggaan dan die bevordering.
  De vakbondsafgevaardigde kan geen bevordering bekomen omdat hij werd voorbijgestreefd, zonder de krachtens het statuut van de instelling voor een bevordering vereiste graadanciënniteit.
  § 4. Het vakbondsverlof van de vaste afgevaardigde houdt op wanneer hij erom verzoekt, wanneer zijn vakorganisatie daartoe besluit of ook nog wanneer de erkenning wordt ingetrokken.
  De vaste afgevaardigde die geen aanspraak heeft kunnen maken op de toepassing van § 3 wordt aan het einde van zijn verlof opnieuw tewerkgesteld in de betrekking of het ambt dat hij voorheen bekleedde.
  De vaste afgevaardigde die aanspraak heeft kunnen maken op de toepassing van § 3 wordt tewerkgesteld in een vacant ambt of een vacante betrekking die overeenstemt met zijn graad voor zover hij de vereiste voorwaarden vervult of zoniet, en tot een dergelijke betrekking vacant wordt, in het ambt of in de betrekking die vóór zijn verlof door hem werd bekleed.

Art.49. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. Vóór het einde van ieder kwartaal betaalt de vakorganisatie de instelling een bedrag terug dat gelijk is aan het totale bedrag van de bezoldigingen of weddetoelagen, vergoedingen en toelagen die gedurende het vorige kwartaal aan de vaste afgevaardigde werden betaald of te zijnen bate werden overgemaakt.
  Te dien einde deelt de leidende ambtenaar van de instelling aan de vakorganisatie het te betalen bedrag mede evenals de benaming en het nummer van de desbetreffende rekening.
  § 2. De beheersorganen van een instelling kunnen erover beslissen om van de betaling af te zien, volgens de modaliteiten die zij bepalen voor de vaste afgevaardigden die deelnemen aan een overlegcomité.

Art.50. (Zie NOTA'S onder TITEL) Indien de in artikel 49 vermelde betalingen niet binnen de vastgestelde termijn zijn verricht, maant de leidende ambtenaar bij een ter post aangetekende brief, de vakorganisatie aan de nodige betalingen binnen veertien dagen te verrichten. De vakorganisatie wordt vooraf verzocht één of meer van haar verantwoordelijke leiders nadere toelichting te laten verstrekken.
  Is het gevolg dat aan de aanmaning is gegeven of de toelichting van de verantwoordelijke leider onvoldoende, dan stelt de leidende ambtenaar de voorzitter van het sub artikel 12, § 2 vermelde bijzonder comité daarvan in kennis.
  Deze trekt, op advies van het sub artikel 12, § 2 vermelde bijzonder comité, bij een met redenen omklede beslissing, de erkenning in van de vaste afgevaardigde van de betrokken vakorganisatie voor wie de betaling niet werd uitgevoerd.

HOOFDSTUK IV. - Bepaling geldend voor de verantwoordelijke leiders, voor hun gemachtigden en voor de vaste afgevaardigden.
Art.51. (Zie NOTA'S onder TITEL) De vakbondsafgevaardigde aan wie een legitimatiekaart is toegekend, zendt deze terug naar de overheid die ze hem heeft afgeleverd, zodra zijn opdracht ten einde loopt.

HOOFDSTUK V. - De overige vakbondsafgevaardigden.
Art.52. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. Een personeelslid-vakbondsafgevaardigde bekomt van rechtswege, gedurende de daartoe vereiste tijd, vakbondsverlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van de onderhandelings- en overlegcomités waaronder hij ressorteert. Daartoe dient hij vooraf aan zijn hiërarchische meerdere, een persoonlijke occasionele oproeping of een doorlopende opdracht voor te leggen die uitgaat van een verantwoordelijke leider.
  § 2. Een personeelslid dat vooraf aan zijn hiërarchische meerdere een van de voorzitter van een onderhandelings- of overlegcomité uitgaande persoonlijke occasionele oproeping of doorlopende opdracht voorlegt, bekomt van rechtswege, gedurende de daartoe vereiste tijd, vrijstelling van dienst om deel te nemen aan de werkzaamheden van dat comité.
  § 3. In de oproepingen en opdrachten bedoeld in de §§ 1 en 2 wordt melding gemaakt van het onderhandelings- of overlegcomité waaraan het personeelslid verzocht wordt deel te nemen. In de occasionele oproepen worden bovendien de plaats, de dag en het tijdstip van de vergaderingen vermeld.
  De voorzitter van het betrokken onderhandelings- of overlegcomité ontvangt door toedoen van de hiërarchische meerdere, een afschrift van de oproepingen en opdrachten bedoeld in § 1.
  Hij deelt de naam van de personeelsleden die de vergadering niet bijwonen, mede aan hun hiërarchische meerdere.

Art.53. (Zie NOTA'S onder TITEL) De personeelsleden, die hun hiërarchische meerdere vooraf een persoonlijke oproeping voorleggen die uitgaat van een verantwoordelijk leider, bekomen van rechtswege en voor de daartoe vereiste tijd, vakbondsverlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van de in de vakorganisatie opgerichte commissies en comités.

Art.54. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. Een personeelslid dat vooraf aan zijn hiërarchische meerdere een oproeping of een persoonlijke machtiging voorlegt die uitgaat van een verantwoordelijk leider, bekomt van rechtswege en voor de daartoe vereiste tijd, vrijstelling van dienst voor het uitoefenen van een van de prerogatieven voormeld in de artikelen 7, 11 en 13 van het besluit van 5 april 1984.
  De voormelde prerogatieven kunnen door het personeelslid slechts worden uitgeoefend binnen het gebied van het onderhandelingscomité waartoe de instelling behoort die hem tewerkstelt.
  § 2. Alle personen die niet door § 1 worden beoogd, kunnen de in die paragraaf vermelde prerogatieven uitoefenen, met dien verstande dat zij vooraf een persoonlijke opdracht of machtiging voorleggen die uitgaat van een verantwoordelijk leider.

Art.55. (Zie NOTA'S onder TITEL) De personeelsleden bekomen, op voorafgaand verzoek aan de bevoegde overheid, behalve bij volstrekte onverenigbaarheid met de behoeften van de dienst, gedurende de daartoe vereiste tijd, vrijstelling van dienst om deel te nemen aan de vergaderingen die de representatieve vakorganisaties in de lokalen beleggen.

HOOFDSTUK VI. - Bepalingen die gelden voor alle vakbondsafgevaardigden.
Art.56. (Zie NOTA'S onder TITEL) § 1. De vakbondsafgevaardigden zijn tot discretie gehouden met betrekking tot feiten of documenten van vertrouwelijke aard.
  § 2. De vakbondsafgevaardigden mogen geen feiten of documenten bekend maken die de bevoegde overheid vooraf als zijnde geheim heeft verklaard.
  De schending van die regel heeft als gevolg dat :
  1. de betrokken vakbondsafgevaardigde gedurende één jaar de in de artikelen 7, 11 en 13 van het besluit van 5 april 1984 vermelde prerogatieven niet mag uitoefenen;
  2. wanneer het om een vast afgevaardigde gaat, zijn erkenning wordt ingetrokken en hij terug in dienst wordt geroepen; hij kan pas na verloop van één jaar opnieuw als vast afgevaardigde worden erkend.
  De voormelde intrekking van de erkenning van een vast afgevaardigde gebeurt krachtens de artikelen 46 en 47 en heeft automatisch als gevolg dat de betrokkene gedurende één jaar de in de artikelen 7, 11 en 13 van het besluit van 5 april 1984 vermelde prerogatieven niet mag uitoefenen.
  Voor de overige personeelsleden wordt de toepassing van de in alinea 2, 1° bepaalde sanctie voorgesteld door hun hiërarchische meerdere nadat deze de betrokkene heeft gehoord. De beslissing ter zake wordt genomen door de voorzitter van het speciaal comité vermeld sub artikel 12, § 2, op advies van het overlegcomité van de instelling waartoe het betrokken personeelslid behoort.
  § 3. 1. De vertrouwelijke aard van een document kan in het overlegcomité worden betwist door de afgevaardigden van een representatieve vakorganisatie.
  2. Wanneer er in het overlegcomité onenigheid bestaat, kan het geschil door één van de partijen worden voorgelegd aan het speciaal comité opgericht krachtens artikel 12, § 1 of artikel 12, § 2, naar gelang van het geval.

Art.57. (Zie NOTA'S onder TITEL) Het personeelslid - vakbondsafgevaardigde wordt gedurende zijn verlof of vrijstelling van dienst, - in de zin van deze titel en met het oog op de uitoefening van zijn vakbondsopdracht, i.v.m. de toepassing van de wetgeving inzake arbeidsongevallen en ongevallen op weg naar en van het werk, geacht zich te bevinden op de plaats waar zijn functie uitoefent.

Art.58. (Zie NOTA'S onder TITEL) De bepalingen betreffende :
  1. tuchtregeling en tuchtstraffen;
  2. schorsing in het belang van de dienst;
  3. ontslag van ambtswege;
  4. ontslag,
  mogen niet worden toegepast voor de vakbondsafgevaardigden m.b.t. handelingen die zij in die hoedanigheid verrichten en die rechtstreeks verband houden met de door hen uitgeoefende prerogatieven.
  Die handelingen mogen geen invloed hebben op het opstellen of het wijzigen van hun beoordeling of van enig ander gelijkwaardig rapport.

TITEL VII. - Wijzigings- overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot wijziging van vroegere wetten.
Art.59. <Wijzigingsbepaling van artikel 1, § 4d van W 1952-06-10/01 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen> (Zie NOTA'S onder TITEL)

HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen m.b.t. het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap d.d. 5 april 1984.
Art.60. <Wijzigingsbepalingen van BFG 1984-04-05/31> (Zie NOTA'S onder TITEL)

Art.61. <Wijzigingsbepalingen van BFG 1984-04-05/31> (Zie NOTA'S onder TITEL)

Art.62. <Wijzigingsbepalingen van BFG 1984-04-05/31> (Zie NOTA'S onder TITEL)

HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Tijdelijke bepalingen.
Art.63. (Zie NOTA'S onder TITEL) Bij afwijking van artikel 24 en voor de eerste toepassing van de artikelen 8 en 9 van het besluit van 5 april 1984, wordt met " personeelslijst " de lijst van alle vastbenoemde personeelsleden bedoeld.

Art.64. (Zie NOTA'S onder TITEL) Bij afwijking van artikel 24 en voor de eerste toepassing van de artikelen 9 en 10 van het besluit van 5 april 1984, moeten onder " bijdrageplichtige leden " worden verstaan, de vastbenoemde personeelsleden die hun vakbondsbijdrage hebben betaald per maand of per trimester of, bij ontstentenis, bij wijze van vooruitbetaling, voor de laatste zes maanden die de maand waarin de referentiedatum valt, voorafgaan.

Art.65. (Zie NOTA'S onder TITEL) Met het oog op de toepassing van artikel 27, alinea 2 neemt de termijn van dertig dagen een aanvang vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

Afdeling 2. - Handhaving, bij overgangsregeling, van het vroegere stelsel.
Art.66. (Zie NOTA'S onder TITEL) De bepalingen van de vroegere syndicale statuten m.b.t. de syndicale raadpleging inzake aangelegenheden waarover de onderhandelingscomités zich moeten uitspreken of waarvoor overleg is vereist, blijven van toepassing tot de 29e dag na de datum waarop de sub artikel 37, 1e alinea vermelde lijst, in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art.67. (Zie NOTA'S onder TITEL) De bepalingen van de vroegere syndicale statuten m.b.t. de sociale diensten blijven toepasselijk tot de datum of data die bij besluit van de Executieve zullen worden vastgesteld.

Afdeling 3. - Overgangsbepalingen ten gunste van de vakorganisaties.
Art.68. (Zie NOTA'S onder TITEL) De vakorganisatie die op de datum waarop deze bepaling in werking treedt, op basis van de vroegere syndicale statuten is erkend, behoudt die erkenning alsmede de daaraan verbonden prerogatieven tot de datum waarop de in artikel 37, alinea 1 vermelde lijst in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met dien verstande dat die organisatie - binnen de maand die volgt op de maand van de publikatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad - zich richt naar artikel 12 van het besluit van 5 april 1984.

Art.69. (Zie NOTA'S onder TITEL) De vakorganisatie waarvan sprake in artikel 68 en die op de datum waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad verschijnt, prerogatieven heeft krachtens vroegere syndicale statuten, oefent deze verder uit zolang de bepalingen van die statuten niet uitdrukkelijk worden gewijzigd of opgeheven.

Afdeling 4. - Inwerkingtreding.
Art.70. (Zie NOTA'S onder TITEL) Het besluit van 5 april 1984, met uitzondering van artikel 7 alsmede onderhavig besluit, treden in werking op de volgende data, overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde bijlage :
  1. de eerste dag van de tweede maand volgend op die waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt;
  2. voor elke instelling die onder de Franse Gemeenschap ressorteert, de dag waarop de in artikel 35 vermelde lijst in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Het gaat hier om de lijst van de representatieve vakorganisaties die voldoen aan de voorwaarden om zitting te hebben in het onderhandelingscomité van die instelling;
  3. de dertigste dag na de sub 2 bepaalde datum.

Art.71. (Zie NOTA'S onder TITEL) Onze Minister-Voorzitter van de Executieve van de Franse Gemeenschap belast met Culturele Aangelegenheden en Buitenlandse Betrekkingen en onze Minister van Sociale Zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlage.
Art. N. Inwerkingtreding van het besluit van 5 april 1984 en van onderhavig besluit. <Niet opgenomen om technische redenen; zie B.St. 26-03-1985, p. 3850> (Zie NOTA'S onder TITEL)