Details





Titel:

30 JANUARI 1979. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur.(NOTA 1 : opgeheven voor de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1999-05-06/52, art. 406, 33°, zelf ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 62, 2°, Inwerkingtreding : 25-04-2002)(NOTA 2 : opgeheven voor de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 2002-09-26/43, art. 416, 40°, zelf ingevoegd bij BESL 2002-09-26/48, art. 35, 2°, Inwerkingtreding : 25-04-2002)(NOTA 3 : opgeheven voor wat betreft het personeel van de organisatie van Export Vlaanderen bij BVR 2000-09-22/35, art. XV, 1, 10°)(NOTA 4 : opgeheven voor wat betreft de rechtspositie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening bij BVR 2000-12-01/46, art. XIII, 139, f)(NOTA 5: opgeheven voor wat betreft de rechtspositie van het personeel van het Commissariaat-Generaal voor de bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie bij BVR 1995-04-05/55)(NOTA 6 : opgeheven voor wat betreft de regeling van de rechtspositie van het personeel van de DIGO (Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs) bij BVR 1995-05-10/33)(NOTA 7 : opgeheven voor wat betreft de regeling van de rechtspositie van het personeel van de autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs bij BVR 1995-05-10/41)(NOTA 8 : opgeheven voor wat betreft de Vlaamse wetenschappelijke instelling en hun personeel bij art. XV, 1, 12° BVR 1997-01-28/36) (NOTA 9 : Opgeheven voor wat het personeel van het gewestelijk Agentschap voor Netheid betreft bij BESL 2003-07-10/52, art 3)(NOTA 10 : Opgeheven voor wat de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het comité van sector XVII ressorteren betreft door BFG2012-07-19/65, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2012)(NOTA 11 : Opgeheven voor het onderwijs door BFG2015-06-29/19, art. 152, Inwerkingtreding : 01-09-2015)(NOTA 12 : opgeheven voor het personeel van het Duitstalige onderwijs door DDG2015-06-29/19, art. 152; Inwerkingtreding : 01-09-2015)(NOTA 13 : opgeheven voor de Federale Staat bij KB2017-07-13/08, art. 117,4°, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2017) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-04-2005 en tekstbijwerking tot 09-09-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 3 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Art. 4
Art. 4 Franse gemeenschap
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 4 Vlaams Gewest TOEKOMSTIF RECHT
Art. 4bis
Art. 4bis Franse gemeenschap
Art. 4bis Vlaams Gewest
Art. 5
Art. 5 Vlaams Gewest
Art. 6-7
Art. 7 Vlaams Gewest
Art. 8-9
Art. 9 Vlaams Gewest
Art. 9bis
Art. 9bis Vlaams Gewest
Art. 10-11
Art. 11 Vlaams Gewest
Art. 11bis, 12-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. Het personeel van 's lands algemeen bestuur ontvangt ieder jaar een vakantiegeld.

Art.2.Voor de toepassing van dit besluit moeten de hierna volgende termen aldus worden verstaan:
  "volledige prestaties" de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;
  "referentiejaar" het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie moet worden toegestaan;
  "jaarwedde" de wedde, het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage, met hierin begrepen de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage.
  Voor het personeelslid dat het voordeel geniet van de gewaarborgde bezoldiging bij toepassing van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries is de "jaarwedde" gelijk aan genoemde gewaarborgde bezoldiging.

Art. 2_VLAAMS_GEWEST.   Voor de toepassing van dit besluit moeten de hierna volgende termen aldus worden verstaan:  "volledige prestaties" de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;  "referentiejaar" het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie moet worden toegestaan;  [1 "jaarsalaris"]1 [1 "het salaris" ]1 het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage, met hierin begrepen de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage.  Voor het personeelslid dat het voordeel geniet van de gewaarborgde bezoldiging bij toepassing van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries [1 is het jaarsalaris]1 gelijk aan genoemde gewaarborgde bezoldiging.
  ----------
  (1)<BVR 2014-03-28/44, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.3.Het vakantiegeld bestaat uit een forfaitair gedeelte en een wijzigbaar gedeelte.

Art. 3_VLAAMS_GEWEST.   [1 De personeelsleden van het onderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding, de hogescholen, de centra voor basiseducatie en de contractuelen in het onderwijs, die betaald worden door de Vlaamse Gemeenschap, en voor wie volgens de geldende berekening van het vakantiegeld tijdens de referteperiode voor de berekening van het vakantiegeld niet uitsluitend prestaties als vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten personeelslid in aanmerking komen, ontvangen een vakantiegeld waarvan het bedrag 92 % bedraagt van een twaalfde van hun geïndexeerd jaarsalaris dat het salaris bepaalt dat verschuldigd is voor de maand maart van het vakantiejaar.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-03-28/44, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>


Art.3_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT.
  <Opgeheven bij BVR 2019-07-19/24, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.4.Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het ganse referentiejaar wordt het vakantiegeld als volgt vastgesteld:
  1° (voor het forfaitair gedeelte:
  - voor het jaar 2000: (874,40 EUR); <KB 2000-07-20/72, art. 13, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  - voor het jaar 2001 en volgende jaren, wordt het forfaitair gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het bedoelde jaar; het bekomen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen.) <KB 2000-06-09/32, art. 1, 1, Inwerkingtreding : 01-04-2000>
  2° voor het wijzigbaar gedeelte:
  (het wijzigbaar gedeelte bedraagt 1,1 pct.) van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen welke verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar. <KB 2000-06-09/32, art. 1, 2, Inwerkingtreding : 01-04-2000>
  Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer het personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft.

Art.4_FRANSE_GEMEENSCHAP.   Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het ganse referentiejaar wordt het vakantiegeld als volgt vastgesteld:  1° (voor het forfaitair gedeelte:  - voor het jaar 2000: (874,40 EUR); <BFG 2001-12-18/51, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002>  - voor het jaar 2001 en volgende jaren, wordt het forfaitair gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het bedoelde jaar; het bekomen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen.) <BFG 2002-07-04/32, art. 1, Inwerkingtreding : 01-04-2000>  2° voor het wijzigbaar gedeelte:  (het wijzigbaar gedeelte bedraagt 1,1 pct.) van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen welke verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar. <BFG 2002-07-04/32, art. 2, Inwerkingtreding : 01-04-2000>  Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer het personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft.


Art. 4_VLAAMS_GEWEST.  [1 De personeelsleden van het onderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de hogescholen, voor wie, volgens de geldende berekening van het vakantiegeld tijdens de referteperiode voor de berekening van het vakantiegeld uitsluitend prestaties als vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten personeelslid in aanmerking komen, ontvangen [2 [3 [4 in 2020]4]3]2 een vakantiegeld waarvan het bedrag 70,26 % bedraagt van een twaalfde van hun geïndexeerd jaarsalaris dat het salaris bepaalt dat verschuldigd is voor de maand maart van het vakantiejaar.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-03-28/44, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<BVR 2015-07-03/06, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (3)<BVR 2018-01-19/07, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (4)<BVR 2019-07-19/24, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.4_VLAAMS_GEWEST_TOEKOMSTIF_RECHT.   [1 De personeelsleden die betaald worden door het Ministerie van Onderwijs en Vorming, ontvangen een vakantiegeld waarvan het bedrag 92 % bedraagt van een twaalfde van hun geïndexeerd jaarsalaris dat het salaris bepaalt dat verschuldigd is voor de maand maart van het vakantiejaar.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-07-19/24, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art. 4bis.<KB 2002-07-07/32, art. 1, Inwerkingtreding : 01-04-2002> In afwijking van de artikelen 3 en 4 zal elke overheid, volgens door haar te bepalen modaliteiten, ten vroegste in 2002 en ten laatste vanaf 2009, een vakantiegeld toekennen waarvan het bedrag ligt tussen 65 % en 92 % van een twaalfde van de jaarwedde(n) die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen welke verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.

Art.4bis_FRANSE_GEMEENSCHAP.   <BFG 2005-02-04/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005> In afwijking van de artikelen 3 en 4 [1 stemt het bedrag van het vakantiegeld overeen met 92 % van een twaalfde van de bruto jaarwedde(n), gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen die verschuldigd zijn voor de maand maart van het vakantiejaar]1.  Nochtans blijft de wijze van berekening van het vakantiegeld bepaald in de artikelen 3 en 4 van toepassing op de ambtenaren bedoeld in het vorige lid wanneer deze berekeningswijze hun het voordeel biedt van een gunstiger vakantiegeld.
  ----------
  (1)<BFG 2009-10-29/22, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>


Art. 4bis_VLAAMS_GEWEST.  <Opgeheven door BVR 2014-03-28/44, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.5.§ 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen de perioden gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar:
  1° de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft genoten;
  2° (niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;) <KB 03-12-1987, art. 2, a, Inwerkingtreding : 01-01-1988>
  3° (met ouderschapsverlof was;) <KB 03-12-1987, art. 2, b, Inwerkingtreding : 01-01-1988>
  4° (afwezig is geweest als gevolg van een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.) <KB 2002-07-07/32, art. 2, Inwerkingtreding : 24-11-1994>
  [2 5° met ziekteverlof was.]2
  § 2. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum voorafgaat waarop het personeelslid die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde:
  1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;
  2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op:
  a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waarin het zijn studiën heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
  b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen.
  (...) <KB 03-12-1987, art. 2, c, Inwerkingtreding : 01-01-1988>
  Het personeelslid moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Bedoeld bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
  ----------
  (2)<KB 2016-08-03/21, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-10-2016>

Art. 5_VLAAMS_GEWEST.   [1 § 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen de perioden gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar:  1° [1 het jaarsalaris]1 geheel of gedeeltelijk heeft genoten;  2° (niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;) <KB 03-12-1987, art. 2, a, Inwerkingtreding : 01-01-1988>  3° (met ouderschapsverlof was;) <KB 03-12-1987, art. 2, b, Inwerkingtreding : 01-01-1988>  4° (afwezig is geweest als gevolg van een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.) <KB 2002-07-07/32, art. 2, Inwerkingtreding : 24-11-1994>  [2 5° met ziekteverlof was.]2  § 2. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum voorafgaat waarop het personeelslid die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde:  1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;  2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op:  a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waarin het zijn studiën heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;  b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen.  (...) <KB 03-12-1987, art. 2, c, Inwerkingtreding : 01-01-1988>  Het personeelslid moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Bedoeld bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-03-28/44, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2016-08-03/21, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-10-2016>

Art.6. <KB 07-05-1980, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-1979> In afwijking van artikel 5 worden voor de berekening van het vakantiegeld niet in aanmerking genomen, de perioden gedurende welke het personeelslid vrijstelling van dienst voor het vervullen van een opdracht heeft gekregen.

Art.7.§ 1. (Onverminderd artikel 5, § 1, 2° en 3°, en § 2) wordt, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar volledige prestaties werden verricht, het vakantiegeld als volgt vastgesteld: <KB 03-12-1987, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1988>
  a) een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;
  b) een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan.
  § 2. De toekenning van een gedeeltelijke wedde wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld voor gevolg.
  (...) <KB 1993-03-04/31, art. 29, Inwerkingtreding : 23-03-1993>

Art. 7_VLAAMS_GEWEST.   [1 § 1. (Onverminderd artikel 5, § 1, 2° en 3°, en § 2) wordt, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar volledige prestaties werden verricht, het vakantiegeld als volgt vastgesteld: <KB 03-12-1987, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1988>  a) een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;  b) een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan.  § 2. De toekenning van [1 een gedeeltelijk salaris]1 wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld voor gevolg.  (...) <KB 1993-03-04/31, art. 29, Inwerkingtreding : 23-03-1993>]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-03-28/44, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>


Art.8. <KB 1984-03-23/30, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1984> In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de uren geleverde prestaties op basis van de uurdeler(s) die in de bezoldigingsregeling van toepassing is (zijn); in voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de perioden bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, en § 2 van dit besluit.

Art.9. <KB 1984-03-23/30, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-1984> Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
  Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
  Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
  Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Art.9_VLAAMS_GEWEST.   [1 Als de personeelsleden twee of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties in het onderwijs cumuleren, wordt het vakantiegeld beperkt tot het bedrag van het hoogste vakantiegeld dat ze krijgen als het vakantiegeld van al de uitgeoefende ambten berekend worden op basis van volledige prestaties.]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-07-19/24, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 9bis. <AR 1984-03-23/30, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-1984> Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
  Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.

Art.9bis_VLAAMS_GEWEST.
  <Opgeheven bij BVR 2019-07-19/24, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.10. De bedragen welke het personeelslid als vakantiegeld zou hebben ontvangen voor andere prestaties welke gedurende het referentiejaar werden verricht, worden afgetrokken van het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt in toepassing van artikel 5, § 2, van dit besluit.

Art.11.§ 1. Het vakantiegeld wordt betaald van 1 mei af en uiterlijk op 30 juni van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.
  § 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de leeftijdsgrens bereikt of op de datum van overlijden, (...) van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende. <KB 07-05-1980, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1979>
  (Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde welke het personeelslid op die datum geniet.) <KB 1984-03-23/30, art. 6, § 1, Inwerkingtreding : 01-01-1984>
  Wanneer hij op die datum geen wedde of verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn.
  (...) <KB 1984-03-23/30, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-1984>

Art. 11_VLAAMS_GEWEST.   § 1.[1 Het vakantiegeld voor een bepaald jaar wordt uitbetaald in de maand mei van dat jaar.]1  § 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de leeftijdsgrens bereikt of op de datum van overlijden, (...) van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende. <KB 07-05-1980, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1979>  (Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met [1 ...]1, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast [1 op het jaarsalaris dat]1 als basis dient voor de berekening [1 van het salaris]1 welke het personeelslid op die datum geniet.) <KB 1984-03-23/30, art. 6, § 1, Inwerkingtreding : 01-01-1984>  Wanneer hij op die datum [1 geen salaris of verminderd salaris]1 geniet wordt het percentage berekend [1 op het salaris of de salarissen die]1 hem dan verschuldigd zouden geweest zijn.  (...) <KB 1984-03-23/30, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-1984>
  ----------
  (1)<BVR 2014-03-28/44, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>


Art. 11bis. (Opgeheven) <KB 2006-08-05/37, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

Art.12.Het koninklijk besluit van 24 april 1963 betreffende de toekenning van een vakantiegeld en een gezinsvakantiebijslag aan het personeel van 's lands Algemeen Bestuur, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 maart 1964, 5 januari 1967, 4 januari 1974, 10 januari 1975, 11 februari 1977 en 2 juni 1977, en bij het ministerieel besluit van 11 december 1970, wordt opgeheven.
   Voor het jaar 1977 wordt in artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 januari 1974, 10 januari 1975 en 11 februari 1977, het bedrag van 16.500 frank op 17.902 frank gebracht en worden de verwijzingen naar het jaar 1976 vervangen door verwijzingen naar het jaar 1977.

Art.13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1978, met uitzondering van artikel 12, tweede lid, dat uitwerking heeft van 1 januari 1977 tot 31 december 1977.

Art. 14. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.