Details





Titel:

29 JULI 1970. - Koninklijk besluit houdende organiek reglement van het Hoog Comité van Toezicht(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-02-2022 en tekstbijwerking tot 22-02-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inrichting bevoegdheid.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Over het college.
Afdeling I. - Samenstelling.
Art. 4-10
Afdeling II. - Bevoegdheden.
Art. 11-12
Afdeling III. - Procedure.
A. De Adviesprocedure.
Art. 13-21
B. De verzoeningsprocedure.
Art. 22-25
C. Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 26-28
Afdeling IV. - Vergaderingen.
Art. 29-33
HOOFDSTUK III. - Over het bestuur.
Afdeling I. - Inrichting.
Art. 34
Afdeling II. - Bevoegdheden.
Art. 35
Afdeling III. - Werking.
Art. 36-43
HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen.
Art. 44-52



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1994000482  1998009061  2022030243 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inrichting bevoegdheid.
Artikel 1. Het Hoog Comité van Toezicht bestaat uit leden en rijksambtenaren die onderscheidenlijk een College en een Bestuur uitmaken. Het oefent, onder het gezag van een voorzitter, de taken uit welke bepaald worden in de artikels 11 en 35.

Art.2. De bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht strekt zich uit, binnen de grenzen van de artikels 11 en 35 :
  1° tot alle ministeriële departementen;
  2° onder voorbehoud van de toepassing van de artikels 22 en 26 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd en aangevuld door de koninklijke besluiten van 18 december 1957, nr. 4 van 18 april 1967 en nr. 88 van 11 november 1967, tot de in artikel 1 van gezegde wet genoemde instellingen, alsook tot de door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom erkende maatschappijen;
  3° tot de publiekrechtelijke personen aan wie de concessie verleend wordt voor het aanleggen, uitrusten, onderhouden en exploiteren van een of meer autosnelwegen, bij toepassing van de wet van 26 juli 1962 betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte en de concessies voor de bouw van de autosnelwegen;
  4° tot de begunstigden van toelagen, toegekend hetzij door het Rijk, hetzij door een rechtspersoon, die het Rijk rechtstreeks of onrechtstreeks subsidieert.

Art.3. De werking van het Hoog Comité van Toezicht doet geenszins afbreuk aan de bevoegdheden van de bestaande diensten of van andere comités.

HOOFDSTUK II. - Over het college.
Afdeling I. - Samenstelling.
Art.4. Zijn gewone leden van het Comité en maken het College uit :
  1° (vier tot het Hof van cassatie of tot één der hoven van beroep behorende magistraten of emeriti magistraten, onder wie de voorzitter van het Comité wordt benoemd.) <KB 1984-10-30, art. 1; BS 05-12-1984>
  2° ambtenaren van ten minste rang 15, ten getale van één per ministerie dat over een algemeen secretariaat beschikt, het ministerie van Openbare Werken mag er echter drie tellen;
  3° drie opper-officieren of ambtenaren van ten minste rang 15 van het ministerie van Landsverdediging;
  4° de verslaggever van de Permanente Commissie voor de openbare aannemingen;
  5° vertegenwoordigers van sommige instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 2, 2°;
  6° zes afgevaardigden van beroepsorganisaties van aannemers en nijveraars.

Art.5. Het Comité omvat bovendien zoveel plaatsvervangende leden als er gewone leden zijn die niet tot de magistratuur behoren. Het omvat, in beginsel, een gelijk aantal Franstalige en Nederlandstalige leden.

Art.6. Het College is bijgestaan door een griffier en twee adjunct-griffiers, ambtenaren van het bestuur van het Comité.

Art.7. De Voorzitter, de leden, de griffier en de adjunct-griffiers worden door Ons, op de voordracht van onze Eerste Minister benoemd.

Art.8. De in artikel 4, 6°, vermelde leden worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van drie jaar. De functie van de andere leden, van de griffier en de adjunct-griffiers vervalt op de datum waarop zij pensioengerechtigd zijn. Het mandaat verleend aan de leden vermeld in artikel 4, 2°, 3°, 4° en 5° kan echter worden verlengd tot de datum waarop de houders ervan de leeftijd van 70 jaar bereiken.
  (Het mandaat verleend aan de leden vermeld in artikel 4, 1°, vervalt op de leeftijd van 76.) <KB 1987-12-15, art. 1; BS 16-01-1988>

Art.9. Bij het verstrijken van hun mandaat en voor zover zij gedurende ten minste 9 jaar aan de werkzaamheden van het Comité hebben deelgenomen, kunnen de leden worden gemachtigd de eretitel van hun functie te dragen.

Art.10. Bij verhindering van de Voorzitter neemt de aanwezige magistraat met de grootste anciënniteit in het Comité het voorzitterschap van het College waar.

Afdeling II. - Bevoegdheden.
Art.11. Het College heeft de opdracht :
  1° advies uit te brengen over de betwistingen of geschillen die worden aangebracht door de ene of de andere partij betreffende aannemingen en alle ermede gepaard gaande akten en overeenkomsten afgesloten door de in artikel 2, 1°, 2° en 3°, bedoelde diensten;
  2° door verzoeningsonderhandelingen, een minnelijke regeling te zoeken van betwistingen en geschillen die oprijzen bij de uitvoering van diezelfde aannemingen, akten en overeenkomsten;
  3° advies uit te brengen over elke vraag die door de bevoegde overheid zou worden voorgelegd met betrekking tot de activiteit van het Comité.

Art.12. De leden mogen geen ruchtbaarheid geven aan feiten waarvan zij kennis krijgen in de uitoefening van hun opdracht; zij zijn tot geheimhouding van de beraadslagingen verplicht en mogen inzonderheid de meningen niet kenbaar maken die in de loop ervan worden uitgebracht.

Afdeling III. - Procedure.
A. De Adviesprocedure.
Art.13. Het beroep op het College om advies inzake een geschil tengevolge van een beslissing van de Minister of, voor de in artikel 2, 2° en 3°, bedoelde diensten, van de bevoegde administratieve overheid, betreffende de in artikel 12, 1°, bedoelde aannemingen, akten en overeenkomsten moet schriftelijk aan de griffie van het Comité worden toegezonden vóór het verstroken van een termijn van twee maanden, aanvang nemend de derde dag na die van verzending van de ter post aangetekende brief waarbij die beslissing wordt betekend.
  Wanneer de Minister of de bevoegde administratieve overheid, binnen zes maanden, de beslissing niet heeft betekend op een verzoekschrift dat per ter post aangetekende brief werd ingediend, kan de verzoekende partij eveneens het geschil voor advies aan het College onderwerpen, voor zover zij de tegenpartij ten minste 30 kalenderdagen vóór indiening van dit verzoek, over dit inzicht heeft ingelicht.

Art.14. De verzoeker voegt bij zijn vraag een memorie in duplo waarin nauwkeurig de geschilpunten en de tot staving van het verzoek ingeroepen middelen worden uiteengezet, alsmede het afschrift van de terzake dienstige briefwisseling.

Art.15. De griffier zendt zonder uitstel een afschrift van het verzoek en van de memorie aan de tegenpartij. Deze beschikt over twee maanden om het volledige dossier van het geschil en haar memorie van antwoord, in duplo, aan de griffie te sturen.
  Bij ontvangst van deze bescheiden, stuurt de griffier een exemplaar van de memorie van antwoord aan de verzoekende partij.
  De partijen en hun raadslieden mogen ter griffie van het Comité kennis nemen van de stukken waarvan de memorie gewag maakt.

Art.16. De Voorzitter stelt een lid als verslaggever aan dat, zo daartoe aanleiding bestaat, de uitleggingen van de partijen uitlokt, zich ter plaatse begeeft en tot al de nodige verificaties overgaat.

Art.17. Op voorstel van het verslaggevend lid, duidt de Voorzitter, zo hij het nuttig oordeelt, een deskundige aan om advies te verstrekken over de punten die hij aan zijn onderzoek onderwerpt; hij stelt een termijn vast binnen welke het deskundige verslag ter griffie dient te worden neergelegd.
  De partijen worden over deze neerlegging ingelicht en gemachtigd kennis te nemen van het verslag binnen vijftien kalenderdagen na het bericht van neerlegging.

Art.18. Zodra het onderzoek van het verslaggevend lid is afgesloten, stelt de Voorzitter de datum vast waarop de zaak zal worden behandeld en verwittigt de partijen ervan bij een ter post aangetekende brief, ten minste vijftien kalenderdagen vooraf.

Art.19. Na het verslaggevend lid te hebben gehoord, alle andere nuttig geachte inlichtingen te hebben ingewonnen, en eventueel de uitleggingen van de partijen te hebben gehoord, brengt het College, na beraadslaging, zijn met redenen omkleed advies uit.

Art.20. Zonder uitstel, stuurt de Voorzitter, per ter post aangetekende brief, dit advies, aan de partijen. Indien hij het nuttig oordeelt, licht hij hen in over de afwijkende meningen.

Art.21. Binnen de termijn van twee maanden na de ontvangst van dit advies deelt de minister of de bevoegde administratieve overheid zijn beslissing mede aan de verzoekende partij en aan het Comité. Die beslissing moet met redenen omkleed zijn indien ze niet overeenstemt met de conclusies van het College.

B. De verzoeningsprocedure.
Art.22. Het verzoek om een optreden van het College met het oog op een minnelijke regeling van de betwistingen of geschillen betreffende de in artikel 11, 1°, bedoelde aannemingen wordt schriftelijk aan de griffie van het Comité gericht,
  - hetzij door de betrokken partijen samen,
  - hetzij, voorzover vooraf de adviesprocedure niet werd gevraagd, door een van hen binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden, als bepaald in artikel 13. In dit laatste geval, licht de Voorzitter de andere partij schriftelijk in over de indiening van het verzoek.

Art.23. Zodra het beroep op geldige wijze bij het College aanhangig is gemaakt, worden de partijen verzocht, binnen een termijn van twee maanden, aan de griffier een memorie, in duplo, alsmede alle bescheiden waarvan sprake in artikel 14, te sturen.

Art.24. Zodra het dossier volledig is, duidt de Voorzitter een verslaggevend lid aan om de betwisting te onderzoeken, op de wijze bepaald bij de artikels 16 en 17. De procedure wordt voortgezet overeenkomstig artikel 18.

Art.25. Het College hoort het verslaggevend lid, de partijen, hun vertegenwoordigers of hun raadslieden. De griffier stelt een akte op van de geformuleerde voorstellen, van de bereikte akkoorden of van de ontstentenis van enig akkoord. Een afschrift van de door de Voorzitter en de griffier getekende akte wordt aan de partijen gestuurd. Deze beschikken over een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst om voor akkoord of weigering te tekenen. De Voorzitter neemt akte van hun beslissing en betekent ze aan de partijen.

C. Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.26. Indien de verzoeningsprocedure niet slaagt, blijft het beroep op de adviesprocedure mogelijk, op voorwaarde dat dit beroep wordt ingediend binnen de maand van de betekening door de Voorzitter van het mislukken der verzoening.

Art.27. De partijen dragen de kosten van hun verschijning, van het verhoor der personen die zij hebben doen horen en van alle andere uitgaven die zij hebben aangegaan.

Art.28. Elke vooraf bepaalde termijn die eindigt op een zaterdag, zondag of feestdag, wordt automatisch verschoven naar de eerstvolgende werkdag.

Afdeling IV. - Vergaderingen.
Art.29. Het College zetelt in voltallige of in sectievergadering, op bijeenroeping door de Voorzitter van het Comité.

Art.30. Een sectie beraadslaagt geldig in naam van het College, wanneer zij ten minste vijf leden telt, waaronder een magistraat die ze voorzit.

Art.31. De secties worden samengesteld door de Voorzitter van het Comité met inachtneming van de aard van de zaken die aan het College voorgelegd.

Art.32. De gewone en plaatsvervangende leden van het Comité vergaderen ten minste eens per jaar in algemene vergadering, op bijeenroeping door de Voorzitter. Bij die gelegenheid wordt hun een uiteenzetting gegeven over de activiteit van het College.

Art.33. De griffier neemt de secretarie waar van de algemene, de voltallige of de sectievergaderingen. Hij stelt de notulen der zittingen op, zorgt voor de uitgifte der expedities ervan en voor de bewaring van het archief.

HOOFDSTUK III. - Over het bestuur.
Afdeling I. - Inrichting.
Art.34. Het bestuur van het Comité omvat een Administratieve Dienst en een Dienst Enquêtes, beide geplaatst onder de leiding van het hoofd van het bestuur.

Afdeling II. - Bevoegdheden.
Art.35. § 1. Administratieve Dienst.
  Die dienst vervult de administratieve taken eigen aan de werking van het Hoog Comité van Toezicht.
  § 2. Dienst Enquêtes.
  Onverminderd de wet van 26 april 1962 tot verlening der bevoegdheden van de gerechtelijke politie aan sommige personeelsleden van het Hoog Comité van Toezicht, aangevuld door de wet van 8 juli 1969, heeft de Dienst Enquêtes de opdracht :
  1° bedrog of inbreuken op te sporen, begaan hetzij door aangestelden van het bestuur, hetzij door derden, in de lokalen betrokken door de bij artikel 2, 1°, 2° en 3°, bedoelde diensten of begaan naar aanleiding van de werking van die diensten. Hij strekt zijn werking uit tot alle verrichtingen waarbij het belang van die diensten maar enigszins is betrokken;
  2° toezicht uit te oefenen bij de uitvoering van overeenkomsten voor werken, leveringen of diensten, hetzij afgesloten door diezelfde besturen, hetzij rechtstreeks of onrechtstreeks gesubsidieerd door het Rijk;
  3° de verificaties uit te voeren bepaald bij het koninklijk besluit nr. 5 van 18 april 1967 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van de toelagen.
  Voor het vervullen van zijn opdracht beschikt hij over de ruimste onderzoekingsbevoegdheid.

Afdeling III. - Werking.
Art.36. De Voorzitter van het Comité, handelend op verzoek van de bevoegde overheden of van ambtswege, gelast de personeelsleden van de Dienst Enquêtes over te gaan tot het onderzoek van de feiten waarvan hij kennis krijgt of die hem van die aard lijken te zijn dat zijn tussenkomst verantwoord is.

Art.37. Die personeelsleden doen, waar ook, alle nuttige vaststellingen. Zij mogen zich door de diensten welke aan hun toezicht onderworpen zijn, alle voorwerpen, papieren of effecten doen overhandigen welke van enig belang zijn voor hun opsporingen. Zij mogen elke persoon ondervragen, van wie het verhoor nuttig blijkt te zijn.
  Indien hij het nodig acht, mag de Voorzitter, voor de noodwendigheden van het onderzoek, een beroep doen op deskundigen.

Art.38. Indien er aanleiding toe bestaat, stuurt de Voorzitter aan de betrokken administratieve overheid een omstandig verslag van de ingestelde onderzoeken.
  Hij wordt ingelicht over het gevolg dat aan dit verslag wordt gegeven.

Art.39. De Voorzitter mag de machten die hem, ingevolge dit hoofdstuk zijn verleend, tijdelijk overdragen op het hoofd van het bestuur van het Comité.

Art.40. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, moet elk misdrijf, elke daad van ontrouw of zware tekortkoming, aan het licht gekomen ter gelegenheid van de werking van de diensten, bedoeld in art. 2, 1°, 2° en 3°, onmiddellijk ter kennis van het Comité worden gebracht. In dringende gevallen wordt deze mededeling telefonisch of per telegram gedaan.

Art.41.
  <Opgeheven bij KB 2022-02-09/04, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 04-03-2022>

Art.42.
  <Opgeheven bij KB 2022-02-09/04, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 04-03-2022>

Art.43.
  <Opgeheven bij KB 2022-02-09/04, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 04-03-2022>

HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen.
Art.44. Het Hoog Comité van Toezicht behoort administratief tot de Diensten van de Eerste Minister.

Art.45. Ingeval de Voorzitter tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert zijn ambt uit te oefenen, draagt hij zijn bevoegdheid over op een lid dat tot de magistratuur behoort; bij ontstentenis van een overdracht, wordt hij vervangen door het lidmagistraat met de grootste anciënniteit in het Comité.

Art.46. De Voorzitter, de leden, de griffier en de adjunct-griffiers genieten portvrijdom voor dienstzaken.

Art.47. De reis- en verblijfkosten van de Voorzitter, de leden, de griffier en de adjunct-griffiers worden vastgesteld volgens de in de Rijksdiensten van toepassing zijnde regelen.

Art.48. Onverminderd artikel 8, zetten de Voorzitter, de leden, de griffier en de adjunct-griffier, die op het ogenblik dat dit besluit van kracht wordt in dienst zijn, het mandaat voort waarmede zij werden belast.

Art.49. Er wordt verleend :
  1° aan de Voorzitter een vaste jaarlijkse toelage en een presentiegeld per zitting;
  2° aan de leden, aan de griffier en aan de adjunct-griffiers, een presentiegeld per zitting;
  3° aan de leden-verslaggevers, een toelage per verslag.
  De toekenningsvoorwaarden, alsmede het bedrag van die toelagen en presentiegelden, worden door Ons vastgesteld.

Art.50. Het koninklijk besluit van 21 november 1932, houdende het organiek reglement van het Hoog Comité van Toezicht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 september 1933, 4 maart 1936, 20 januari 1939, 16 februari 1940, de besluiten van de Regent van 26 juni 1947, 13 december 1949, 10 mei 1950 en de koninklijke besluiten van 30 januari 1959 en 10 februari 1967, wordt opgeheven.

Art.51. Dit besluit treedt in werking op 1 augustus 1970.

Art. 52. Onze Ministers zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.