Details





Titel:

20 MAART 2025. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Preventie
Art. 2-4
HOOFDSTUK 3. - Consensuele en gerechtelijke jeugdbijstand
Afdeling 1. - Consensuele jeugdbijstand
Art. 5-11
Afdeling 2. - Gerechtelijke jeugdbijstand
Art. 12
Afdeling 3. - Verlenging van de begeleiding bij het bereiken van de meerderjarigheid
Art. 13-15
HOOFDSTUK 4. - Jeugdbescherming
Afdeling 1. - Behandeling van de zaak door het openbaar ministerie
Art. 16
Afdeling 2. - Behandeling van de zaak door de jeugdrechter en de jeugdrechtbank
Art. 17
HOOFDSTUK 5. - Erkenning en subsidiëring
Afdeling 1. - Erkenning van aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming
Onderafdeling 1. - Erkenning
Art. 18-27
Onderafdeling 2. - Schorsing en intrekking van de erkenning
Art. 28-30
Afdeling 2. - Erkenning van pleeggezinnen
Onderafdeling 1. - Erkenning
Art. 31-35
Onderafdeling 2. - Schorsing en intrekking van de erkenning
Art. 36-38
Afdeling 3. - Erkenning van gespecialiseerde pleeggezinnen
Onderafdeling 1. - Erkenning
Art. 39-46
Onderafdeling 2. - Schorsing en intrekking van de erkenning
Art. 47-48
Afdeling 4. - Voorbereiding op de pleegzorg
Art. 49-53
Afdeling 5. - Overeenkomst
Art. 54-55
HOOFDSTUK 6. - Financiële bepalingen
Afdeling 1. - Subsidiëring, overname van kosten, pleegzorgvergoeding en vergoedingen
Art. 56-60
Afdeling 2. - Kostenbijdrage
Art. 61
Afdeling 3. - Financiële tegemoetkomingen
Art. 62-67
HOOFDSTUK 7. - Klachten
Art. 68
HOOFDSTUK 8. - Beroepsgeheim
Art. 69
HOOFDSTUK 9. - Gegevensbescherming
Art. 70
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art. 71-76
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2009203941  2018200468 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities
  Naast de definities vermeld in artikel 3 van het decreet wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder:
  1° bachelordiploma in een sociale richting:
  a) diploma van maatschappelijk assistent, uitgereikt door een onderwijsinstelling van het sociaal hoger onderwijs of door een school of afdeling van het technisch hoger onderwijs van de eerste graad;
  b) diploma van opvoeder, uitgereikt door een inrichting voor pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan of na het beëindigen van een afdeling "gespecialiseerd opvoeder" georganiseerd door het pedagogisch of sociaal hoger onderwijs voor sociale promotie van het korte type;
  c) bachelor sociaal werk;
  d) bachelor in de psychopedagogiek;
  e) bachelor in de psychologie;
  f) bachelor in de sociale pedagogie;
  g) bachelor in de familiale en seksuele wetenschappen;
  h) bachelor in de opvoedingswetenschappen;
  i) bachelor in de bevorderingspedagogiek;
  j) bachelor in de heilpedagogie;
  k) bachelor in de orthopedagogie;
  l) bachelor in de pedagogie van het jonge kind;
  m) bachelor in de opvang en opvoeding van baby's en peuters;
  2° decreet: het decreet van 13 november 2023 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming;
  3° elektronische tijdstempel: de gekwalificeerde elektronische tijdstempel gedefinieerd in artikel 2, 8°, van het decreet van 15 oktober 2018 betreffende de niet-openbare en openbare elektronische communicatie van de overheden van het Duitse taalgebied;
  4° inspectie: de inspecteurs die door de Regering zijn aangewezen overeenkomstig artikel 123.1, § 1, eerste lid, van het decreet;
  5° Minister: de Minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd voor Jeugdbijstand en Jeugdbescherming;
  6° consumptieprijsindex: het indexcijfer van de consumptieprijzen berekend overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

HOOFDSTUK 2. - Preventie
Art.2. Coördinatie
  Het departement coördineert geplande en lopende preventiemaatregelen. Daartoe kan het:
  1° coördinatievergaderingen met betrokken actoren organiseren;
  2° informatie over geplande of lopende preventiemaatregelen verzamelen;
  3° de uitvoering van de preventiemaatregelen begeleiden;
  4° de informatie-uitwisseling tussen de betrokken actoren bevorderen.

Art.3. Planning, uitvoering en evaluatie
  Bij het plannen van preventiemaatregelen let het departement op de volgende kwaliteitskenmerken:
  1° een beschrijving van de uitgangssituatie en van de preventiemaatregel;
  2° een duidelijke omschrijving van het doel;
  3° de afstemming van de methode op het doel;
  4° het blijvende effect van de preventiemaatregel;
  5° de evaluatiecriteria.
  In het kader van bijzondere initiatieven kan het departement een natuurlijke persoon of rechtspersoon belasten met de planning en uitvoering van preventiemaatregelen.

Art.4. Financiering
  § 1 - Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering preventiemaatregelen financieren, als ze tegemoetkomen aan een vastgestelde behoefte inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming.
  De natuurlijke persoon of rechtspersoon die de preventiemaatregel uitvoert, dient een schriftelijke aanvraag in bij het departement om de financiering te ontvangen. Bij de aanvraag worden de volgende stukken en gegevens gevoegd:
  1° identiteitsgegevens en contactgegevens van de aanvrager;
  2° een bewijs van de noodzaak van de preventiemaatregel;
  3° de kwaliteitskenmerken vermeld in artikel 3, eerste lid;
  4° de duur van de preventiemaatregel;
  5° een kostenraming en een financieringsplan.
  § 2 - Het departement controleert of de ingediende aanvraag tot financiering van de preventiemaatregel volledig is. Indien de aanvraag volledig is, bezorgt het departement de aanvrager een bevestiging. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende gegevens op bij de aanvrager.
  Binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag, stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op en bezorgt het aan de Minister.
  Binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het advies van het departement, beslist de Minister over de financiering van de preventiemaatregel.
  De beslissing over de financiering van de preventiemaatregel wordt onmiddellijk aan de aanvrager bezorgd.
  Uiterlijk dertig dagen na beëindiging van de preventiemaatregel dient de aanvrager een eindverslag in bij de Regering. Dat verslag bevat een kwaliteitsevaluatie op basis van de kwaliteitskenmerken vermeld in artikel 3, eerste lid, en een financiële balans.

HOOFDSTUK 3. - Consensuele en gerechtelijke jeugdbijstand
Afdeling 1. - Consensuele jeugdbijstand
Art.5. Aanvragen
  Aanvragen van natuurlijke personen of rechtspersonen zijn persoonlijk, schriftelijk of telefonisch mogelijk.
  Als uit de aanvraag blijkt dat ze kan worden gedekt door een bestaand laagdrempelig hulpaanbod, verwijst het departement de aanvrager door naar de dienstverrichters die geschikte hulp kunnen bieden.
  Als informatieverstrekking toereikend en aangewezen is, dan gebeurt dat in de vorm van drie persoonlijke, schriftelijke of telefonische contactmomenten.

Art.6. Adviesverlening
  Als een doorverwijzing of informatieverstrekking ontoereikend of niet aangewezen is, kan het departement adviesverlening aanbieden aan de kinderen, jongvolwassenen op wie de aanvraag betrekking heeft of de personen belast met hun opvoeding. Die omvat:
  1° een analyse van de behoeften van de betrokken kinderen, jongvolwassenen of de personen belast met hun opvoeding;
  2° het zoeken naar en het activeren van eigen oplossingen, doelstellingen en ressources;
  3° in voorkomend geval, het verder doorverwijzen naar dienstverrichters die geschikte hulp kunnen bieden.
  De duur van de adviesverlening is beperkt tot hoogstens negentig dagen en kan eenmaal met hoogstens negentig dagen worden verlengd.

Art.7. Inhoud van de jeugdbijstandsovereenkomst
  Naast de gegevens vermeld in artikel 30, § 1, van het decreet bevat de jeugdbijstandsovereenkomst de volgende gegevens:
  1° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de kinderen op wie de jeugdbijstandsovereenkomst betrekking heeft;
  2° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de personen belast met de opvoeding van de kinderen op wie de jeugdbijstandsovereenkomst betrekking heeft;
  3° de gegevens van de aanbieders van jeugdbijstand of dienstverrichters die belast zijn met de uitvoering van de jeugdbijstandsmaatregel;
  4° de nadere regels voor de evaluatie van de uitvoering van de jeugdbijstandsovereenkomst;
  5° in voorkomend geval, de nadere regels voor de coördinatie vermeld in artikel 32 van het decreet;
  6° de gegevens over de bijzondere onkosten en uitgaven van personen belast met de opvoeding vermeld in artikel 112 van het decreet en de financiële ondersteuning vermeld in artikel 114 van het decreet;
  7° in voorkomend geval, de in artikel 62 vermelde nadere regels voor de financiering van de kosten voor het levensonderhoud.

Art.8. Ondertekening van de jeugdbijstandsovereenkomst
  Het duidelijke gebrek aan belangstelling vermeld in artikel 30, § 2, tweede lid, 2°, van het decreet wordt vastgesteld door een of meer van de volgende elementen:
  1° de persoon belast met de opvoeding heeft al een jaar geen persoonlijk contact meer met het kind gehad, hoewel dat volgens de bevindingen van het departement mogelijk was geweest;
  2° de persoon belast met de opvoeding oefent geen invloed uit op het leven van het kind;
  3° de persoon belast met de opvoeding deelt zijn gebrek aan belangstelling schriftelijk mee aan het departement.

Art.9. Nadere regels voor de uitvoering van de coördinatie
  Voor de uitvoering van de coördinatie vermeld in artikel 32 van het decreet kan het departement:
  1° inlichtingen inwinnen over het werk van andere dienstverrichters die met het betrokken kind en de personen belast met zijn opvoeding werken;
  2° een gemeenschappelijke doelstelling voor het kind en de personen belast met zijn opvoeding ontwikkelen;
  3° de verdeling van de taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken aanbieders van jeugdbijstand en dienstverrichters duidelijk omschrijven;
  4° de naleving van de overeengekomen taken controleren.
  Het kind met het nodige beoordelingsvermogen en de personen belast met zijn opvoeding worden ingelicht over de coördinatievergaderingen en de inhoud ervan. Zo nodig worden ze uitgenodigd voor de coördinatievergaderingen.

Art.10. Nadere regels voor het verzoek om een verhelderingsgesprek
  Het verzoek om een verhelderingsgesprek vermeld in artikel 34, eerste lid, van het decreet wordt bij het departement ingediend binnen vijf werkdagen, te rekenen vanaf de eerste dag na toezending van de schriftelijke mededeling vermeld in artikel 34, eerste lid, van het decreet.
  Het departement bezorgt het verzoek om een verhelderingsgesprek onmiddellijk aan de bemiddelaar vermeld in artikel 34, tweede lid, van het decreet.
  De Minister wijst de bemiddelaar vermeld in het tweede lid aan.

Art.11. Nadere regels voor het verhelderingsgesprek
  Het verhelderingsgesprek vindt plaats binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de dag dat de bemiddelaar het verzoek vermeld in artikel 10 heeft ontvangen.
  De bemiddelaar nodigt de betrokkenen en het departement uit voor het verhelderingsgesprek.
  Binnen vijf werkdagen na beëindiging van het verhelderingsgesprek bezorgt de bemiddelaar een verslag over het resultaat van het verhelderingsgesprek aan de partijen.

Afdeling 2. - Gerechtelijke jeugdbijstand
Art.12. Inhoud van de overeenkomst
  Naast de gegevens vermeld in artikel 40, § 2, derde lid, van het decreet bevat de overeenkomst de volgende gegevens:
  1° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de kinderen op wie de overeenkomst betrekking heeft;
  2° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de personen belast met de opvoeding van de kinderen op wie de overeenkomst betrekking heeft;
  3° de gegevens van de aanbieders van jeugdbijstand of dienstverrichters die belast zijn met de uitvoering van de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregel;
  4° het doel en de duur van de gerechtelijke jeugdbijstandsmaatregelen;
  5° de nadere regels voor de evaluatie van de uitvoering van de overeenkomst;
  6° in voorkomend geval, de nadere regels voor de coördinatie vermeld in artikel 40, § 2, eerste lid, van het decreet;
  7° de gegevens over de kostenbijdrage vermeld in artikel 110 van het decreet;
  8° de gegevens over de bijzondere onkosten en uitgaven van de personen belast met de opvoeding vermeld in artikel 112 van het decreet en de financiële ondersteuning vermeld in artikel 114 van het decreet;
  9° in voorkomend geval, de in artikel 62 vermelde nadere regels voor de financiering van de kosten voor het levensonderhoud.

Afdeling 3. - Verlenging van de begeleiding bij het bereiken van de meerderjarigheid
Art.13. Aanvraag tot verlenging
  Het departement onderzoekt de overeenkomstig artikel 50, § 2, of artikel 75, tweede en derde lid, van het decreet ingediende aanvraag tot verlenging binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst ervan, in het licht van het doel vermeld in artikel 50, § 1, tweede lid, van het decreet. Daartoe kan het departement de aanbieders van jeugdbijstand of jeugdbescherming of dienstverrichters die belast zijn met de uitvoering van de maatregel inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming vragen om hun standpunt te kennen te geven.
  Binnen de termijn vermeld in het eerste lid stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op en bezorgt het aan de Minister. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het eerste lid beslist de Minister over de goedkeuring van de verlenging en de duur ervan of over de weigering van de verlenging.
  De beslissing over de goedkeuring van de verlenging en de duur ervan of over de weigering van de verlenging wordt onmiddellijk aan het kind of de jongere bezorgd. Indien binnen de termijn vermeld in het derde lid geen beslissing is genomen, wordt de verlenging als goedgekeurd beschouwd.
  De Minister kan aan de goedkeuring van de verlenging voorwaarden verbinden die door de jongvolwassene moeten worden nageleefd.

Art.14. Hernieuwing van de verlenging
  § 1 - Uiterlijk een maand voordat de duur van de verlenging vermeld in artikel 13, derde lid, verstrijkt, wordt de schriftelijke aanvraag tot hernieuwing van de verlenging ingediend bij het departement.
  Het departement onderzoekt de ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, eerste lid.
  Binnen vijftien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag tot hernieuwing van de verlenging, stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op en bezorgt het aan de Minister. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het derde lid beslist de Minister over de goedkeuring van de hernieuwing van de verlenging en de duur ervan of over de weigering van de hernieuwing van de verlenging.
  De beslissing over de goedkeuring van de hernieuwing van de verlenging en de duur ervan of over de weigering van de hernieuwing van de verlenging wordt onmiddellijk aan de jongvolwassene bezorgd. Indien binnen de termijn vermeld in het vierde lid geen beslissing is genomen, wordt de hernieuwing van de verlenging als goedgekeurd beschouwd.
  § 2 - De Minister kan aan de goedkeuring van de hernieuwing van de verlenging voorwaarden verbinden die door de jongvolwassene moeten worden nageleefd.

Art.15. Beëindiging van de verlenging
  De voortijdige beëindiging van de verlenging door het departement geschiedt schriftelijk door middel van een met redenen omklede mededeling.
  Het departement kan de verlenging beëindigen als de jongvolwassene de voorwaarden vermeld in artikel 13, vijfde lid, of artikel 14, § 2, niet naleeft of als de doelstelling vermeld in artikel 50, § 1, tweede lid, van het decreet, die aan de verlenging ten grondslag ligt, bereikt is.
  De beëindiging van de verlenging heeft tot gevolg dat alle maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming voor de jongvolwassene worden beëindigd.

HOOFDSTUK 4. - Jeugdbescherming
Afdeling 1. - Behandeling van de zaak door het openbaar ministerie
Art.16. Overeenkomst tot uitvoering van bepaalde voorwaarden
  Naast de gegevens vermeld in artikel 59, § 3, derde lid, van het decreet bevat de overeenkomst de volgende gegevens:
  1° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de verdachte jongere op wie de voorwaarden betrekking hebben;
  2° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de personen belast met de opvoeding van de verdachte jongere op wie de voorwaarden betrekking hebben;
  3° de gegevens van de aanbieder van jeugdbescherming of dienstverrichter die meewerkt aan de organisatie en controle van de voorwaarden;
  4° het doel en de uitvoeringstermijn van de voorwaarden vermeld in artikel 59, § 1, tweede lid, van het decreet;
  5° de nadere regels voor de evaluatie en voor de controle van de naleving van de voorwaarden door de verdachte jongere;
  6° de gegevens over de kostenbijdrage vermeld in artikel 110 van het decreet.

Afdeling 2. - Behandeling van de zaak door de jeugdrechter en de jeugdrechtbank
Art.17. Overeenkomst tot uitvoering en coördinatie van de jeugdbeschermingsmaatregelen
  Naast de gegevens vermeld in artikel 66, § 2, derde lid, van het decreet bevat de overeenkomst de volgende gegevens:
  1° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de jongere op wie de overeenkomst betrekking heeft;
  2° naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van de personen belast met de opvoeding van de jongere op wie de overeenkomst betrekking heeft;
  3° de gegevens van de aanbieders van jeugdbescherming of dienstverrichters die belast zijn met de uitvoering van de jeugdbijstandsmaatregel;
  4° het doel en de duur van de jeugdbeschermingsmaatregelen;
  5° de nadere regels voor de evaluatie van de uitvoering van de overeenkomst;
  6° in voorkomend geval, de nadere regels voor de coördinatie vermeld in artikel 66, § 2, eerste lid, van het decreet;
  7° de gegevens over de kostenbijdrage vermeld in artikel 110 van het decreet;
  8° de gegevens over de uitgaven van de personen belast met de opvoeding vermeld in artikel 112, § 2, van het decreet;
  9° in voorkomend geval, de in artikel 62 vermelde nadere regels voor de financiering van de kosten voor het levensonderhoud.

HOOFDSTUK 5. - Erkenning en subsidiëring
Afdeling 1. - Erkenning van aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming
Onderafdeling 1. - Erkenning
Art.18. Kwalificatievereisten
  Voor het verkrijgen van de erkenning als aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming voldoet de rechtspersoon die in het Duitse taalgebied hoofdzakelijk werkzaam is op het gebied van jeugdbijstand of jeugdbescherming, aan de volgende kwalificatievereisten:
  1° het hoofd van de rechtspersoon heeft minstens een bachelordiploma in een sociale richting of een daarmee gelijkgesteld studiegetuigschrift en minstens drie jaar beroepservaring in stafopdrachten;
  2° minstens 60 procent van het personeel van de rechtspersoon dat belast is met de ambulante, semi-residentiële of residentiële behandeling, begeleiding of opvang, heeft minstens een bachelordiploma in een sociale richting of een daarmee gelijkgesteld studiegetuigschrift;
  3° het overige personeel dat belast is met de ambulante, semi-residentiële of residentiële behandeling, begeleiding of opvang, heeft minstens een getuigschrift van het hoger algemeen of technisch secundair onderwijs of een daarmee gelijkgesteld studiegetuigschrift.
  Voor het verkrijgen van de erkenning als aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming heeft de natuurlijke persoon die in het Duitse taalgebied hoofdzakelijk werkzaam is op het gebied van jeugdbijstand of jeugdbescherming, minstens een bachelordiploma in een sociale richting of een daarmee gelijkgesteld studiegetuigschrift.

Art.19. Infrastructuurvereisten
  De infrastructuur van de rechtspersoon is van dien aard dat de vormen van jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen vermeld in de artikelen 9, 10 of 11 van het decreet kunnen worden uitgevoerd. Hiervoor wordt gegarandeerd dat de ruimten aan de volgende voorwaarden voldoen:
  1° de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de kinderen, jongeren, jongvolwassenen en de personen belast met hun opvoeding waarborgen;
  2° qua uitrusting aangepast zijn aan de leeftijd en de behoeften;
  3° qua bouwsubstantie in een goede en hygiënische toestand verkeren;
  4° veilig zijn. Dat omvat op zijn minst:
  a) het beveiligen van deuren, vensters, balkons, trappen, speelruimtes, recreatieruimtes en de buitenomgeving;
  b) het beveiligen van elektrische toestellen, contactdozen en andere potentieel gevaarlijke zaken;
  c) het bewaren van geneesmiddelen, reinigingsmiddelen en andere potentieel gevaarlijke stoffen op afsluitbare plaatsen die niet toegankelijk zijn voor de gebruikers;
  d) het nemen van maatregelen inzake brandveiligheid en beheer van noodgevallen: het aanbrengen van rookmelders, het aanduiden van nooduitgangen, het opstellen van een evacuatieplan en de aanwezigheid van blusapparaten, branddekens en een EHBO-koffer.

Art.20. Erkenningsprocedure
  § 1 - Voor het verkrijgen van de erkenning als aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming dienen de natuurlijke personen of rechtspersonen een schriftelijke aanvraag in bij het departement.
  § 2 - Bij de aanvraag worden, naast de documenten vermeld in artikel 87, § 1, tweede lid, van het decreet, de beschrijving van de werkwijze gevoegd, die minstens de volgende inlichtingen omvat:
  1° als het om rechtspersonen gaat: de organisatiestructuur;
  2° de criteria voor het waarborgen van de kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling;
  3° de missie, visie en doelstelling;
  4° als het om rechtspersonen gaat: de functiebeschrijving van het personeel;
  5° het profiel van de gebruiker;
  6° de opvangcapaciteit;
  7° de aanpak en methoden in het kader van de ambulante, semi-residentiële of residentiële behandeling, begeleiding of opvang;
  8° als het om rechtspersonen gaat: een concept voor de bescherming tegen en de omgang met gevaar, grensoverschrijdend gedrag en geweld in de instelling;
  9° een concept inzake procedures voor de participatie van de gebruikers en de omgang met klachten;
  10° als het om rechtspersonen gaat: een concept inzake brandveiligheid en beheer van noodgevallen;
  11° de manieren waarop te werk wordt gegaan in de samenwerking met de opdrachtgevers en andere dienstverrichters en actoren;
  12° een concept voor de implementatie van de deontologische regels;
  13° de nadere regels voor de financiering.
  § 3 - De aanvraag wordt per post of elektronisch ingediend. Het departement onderzoekt of de ingediende aanvraag om erkenning volledig is en onderzoekt de bijgevoegde stukken en gegevens. Indien de aanvraag volledig is, bezorgt het departement de aanvrager binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag een bevestiging. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende gegevens of ontbrekende stukken op bij de aanvrager.
  Binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag, stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op en bezorgt het aan de Minister. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het tweede lid beslist de Minister of de erkenning wordt geweigerd of wordt toegekend. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, geldt de erkenning als toegekend.
  De beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning wordt onmiddellijk aan de aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming bezorgd.

Art.21. Procedure voor de wijziging van de erkenning
  § 1 - Als overeenkomstig artikel 87, § 3, 2°, van het decreet vastgesteld wordt dat de in de erkenning vermelde gegevens niet meer kloppen of als de in de erkenning vermelde gegevens om andere redenen moeten worden gewijzigd, dient de aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming een nieuwe aanvraag om erkenning in bij het departement om de erkenning te wijzigen.
  De aanvraag bevat de stukken en gegevens vermeld in artikel 87, § 1, tweede lid, van het decreet en in artikel 20, § 2, voor zover die verschillen van de stukken en gegevens in de oorspronkelijke aanvraag.
  De aanvraag wordt per post of elektronisch ingediend. Het departement bevestigt de ontvangst van de aanvraag binnen dertig dagen.
  § 2 - Het departement onderzoekt of een wijziging van de erkenning gerechtvaardigd is en bezorgt de Minister een advies binnen zestig dagen na ontvangst van de aanvraag. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het eerste lid beslist de Minister of de wijziging wordt goedgekeurd of wordt geweigerd. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de wijziging als goedgekeurd beschouwd.
  De beslissing tot goedkeuring of weigering van de wijziging wordt onmiddellijk aan de aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming bezorgd.
  Het departement legt elke goedkeuring of weigering van de wijziging, alsook de motivering en de duur ervan, schriftelijk vast.

Art.22. Procedure voor de hernieuwing van de erkenning
  Voor de hernieuwing van de erkenning dient de aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming een nieuwe aanvraag om erkenning in bij het departement en dit uiterlijk drie maanden voordat de erkenning afloopt.
  De aanvraag bevat:
  1° de stukken en gegevens vermeld in artikel 87, § 1, tweede lid, van het decreet en in artikel 20, § 2, voor zover die verschillen van de stukken en gegevens in de oorspronkelijke aanvraag;
  2° stukken waaruit blijkt dat nog steeds wordt voldaan aan de verplichtingen vermeld in artikel 89 van het decreet en in artikel 25.
  Artikel 20, § 3, geldt mutatis mutandis.

Art.23. Gelijkstelling van de erkenning
  § 1 - Overeenkomstig artikel 88, § 1, eerste lid, van het decreet kan de erkenning die is afgegeven door een overheid van een andere Gemeenschap, een andere lidstaat van de Europese Unie of een land dat is toegetreden tot een met de Europese Unie gesloten associatieovereenkomst, gelijkgesteld worden met een erkenning die met toepassing van het decreet is toegekend, voor zover de voorwaarden die ten grondslag liggen aan de oorspronkelijke erkenning, minstens overeenstemmen met de voorwaarden vermeld in artikel 86 van het decreet.
  Voor de gelijkstelling van de erkenning tot vestiging van de dienst in het Duitse taalgebied dienen de aanvragers een schriftelijke aanvraag in bij het departement. Die bevat de volgende stukken en gegevens:
  1° de erkenning die is afgegeven door een overheid van een andere Gemeenschap, een andere lidstaat van de Europese Unie of een land dat is toegetreden tot een met de Europese Unie gesloten associatieovereenkomst;
  2° de naar het Duits vertaalde erkenning;
  3° de naar het Duits vertaalde rechtsbepalingen die ten grondslag liggen aan de erkenning;
  4° de gegevens van de overheid die de erkenning heeft afgegeven;
  5° de beschrijving van de werkwijze vermeld in artikel 20, § 2.
  § 2 - Het departement controleert of de ingediende aanvraag tot gelijkstelling van de erkenning volledig is. Indien de aanvraag volledig is, bezorgt het departement de aanvrager binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag een bevestiging. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende stukken of ontbrekende gegevens op bij de aanvrager.
  Binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag, stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op en bezorgt het aan de Minister. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het tweede lid beslist de Minister of de gelijkstelling van de erkenning wordt geweigerd of wordt toegekend. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, geldt de erkenning als gelijkgesteld.
  De beslissing tot gelijkstelling van de erkenning of tot weigering van de gelijkstelling van de erkenning wordt onmiddellijk aan de aanvrager bezorgd.
  § 3 - Als vertalingen noodzakelijk zijn, worden de kosten die daardoor ontstaan, door de aanvrager gedragen.

Art.24. Mogelijkheid om beroep in te stellen
  De aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming kan beroep instellen bij de Regering in geval van weigering van de erkenning, weigering van de wijziging van de erkenning of weigering van de gelijkstelling van de erkenning. Het beroep is niet opschortend.
  De aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming bezorgt het met redenen omklede beroep, samen met alle relevante stukken, aangetekend of tegen ontvangstbewijs aan de Regering en dit binnen 21 dagen, te rekenen vanaf de derde dag na toezending van de in artikel 20, § 3, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de erkenning wordt geweigerd, de in artikel 21, § 2, derde lid, vermelde beslissing waarbij de wijziging van de erkenning wordt geweigerd of de in artikel 23, § 2, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de gelijkstelling van de erkenning wordt geweigerd.
  De Regering licht het departement in over het beroep. Het departement bezorgt de Regering, binnen een door haar gestelde termijn, een standpunt.
  De Regering beslist binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het beroep, over de toekenning van de erkenning, de goedkeuring van de wijziging van de erkenning of de gelijkstelling van de erkenning.
  Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, als bevestigd beschouwd.

Art.25. Verplichtingen voor het behoud van de erkenning
  Voor het behoud van de erkenning vermeld in artikel 89, eerste lid, van het decreet komen de erkende aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming minstens de volgende verdere verplichtingen na:
  1° ze vervullen hun taken en verstrekken hun diensten met respect voor de personen en hun privé- en gezinsleven en zonder te discrimineren;
  2° ze houden zich aan de in de artikelen 9, 10 en 11 van het decreet vermelde doelstellingen van de jeugdbijstandsmaatregelen en jeugdbeschermingsmaatregelen waarvoor ze de erkenning gekregen hebben;
  3° ze houden voor elke gebruiker een individueel dossier bij;
  4° ze stellen het departement in kennis van elke gebeurtenis die uitwerkingen zou kunnen hebben op de uitoefening van hun taken en verstrekking van hun diensten of die de integriteit van de kinderen en jongeren zou kunnen schenden;
  5° ze doen een beroep op externe adviesverlening als een individuele situatie dat vereist.

Art.26. Activiteitenverslag
  Het verslag over de uitvoering van hun taken in het voorgaande jaar, vermeld in artikel 89, eerste lid, 4°, van het decreet, kan schriftelijk aan het departement worden bezorgd of kan in het kader van een dialoog met het departement mondeling worden uitgebracht.
  Het verslag bevat minstens de volgende gegevens:
  1° de behandelingen, begeleidingen of opvang, uitgedrukt in getallen;
  2° een beschrijving van de projecten en onderwerpen waaraan het afgelopen jaar is gewerkt;
  3° een algemene analyse van de efficiëntie van de behandelingen, begeleidingen of opvang en de daaruit voortvloeiende uitdagingen.

Art.27. Kwaliteitsdialoog
  In het kader van de kwaliteitsdialoog vermeld in artikel 89, eerste lid, 5°, van het decreet onderzoekt het departement of nog altijd wordt voldaan aan de erkenningsvoorwaarden vermeld in artikel 86 van het decreet, de verdere verplichtingen vermeld in artikel 89, eerste lid, van het decreet en de verplichtingen vermeld in artikel 25.
  De erkende aanbieders van jeugdbijstand of jeugdbescherming bezorgen het departement op verzoek alle nodige inlichtingen en documenten die voor het onderzoek noodzakelijk zijn.
  Het departement kan zo nodig externe deskundigen betrekken bij de kwaliteitsdialoog.

Onderafdeling 2. - Schorsing en intrekking van de erkenning
Art.28. Schorsing van de erkenning
  § 1 -Het departement maakt de inspectie attent op alle gevallen waarin het op basis van de ter beschikking staande middelen vermoedt dat een aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming een of meer van de verplichtingen vermeld in het decreet of in dit besluit niet nakomt.
  Als de inspectie na een aanwijzing in de zin van het eerste lid of op grond van enig andere aanwijzing of inlichting tot de conclusie komt dat de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming een of meer van de verplichtingen vermeld in het decreet of in dit besluit niet nakomt, dan maant ze de betrokken aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming aan om die verplichtingen binnen dertig dagen na te komen.
  Op gemotiveerd verzoek kan de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming, uiterlijk tien dagen voor het verstrijken van de in het tweede lid gestelde termijn, de inspectie vragen om de termijn eenmaal met hoogstens dertig dagen te verlengen.
  De Minister wordt door de inspectie op de hoogte gesteld van de niet-naleving.
  In spoedeisende gevallen kan de inspectie, door middel van een met bijzondere reden omklede beslissing, een onmiddellijke aanpassing bevelen.
  § 2 - Indien de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming na het verstrijken van de termijnen vermeld in paragraaf 1 de verplichtingen nog altijd niet nakomt, schorst de Minister de erkenning op basis van een advies van de inspectie.
  Vóór de schorsing deelt de Minister zijn voornemen aangetekend mee aan de betrokken aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming. Deze kan binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de derde dag na het verzenden van dat voornemen, bij de Minister een verzoek indienen om te worden gehoord. Betrokkene wordt gehoord binnen dertig dagen na toezending van de aangetekende kennisgeving. De datum van de poststempel of van de elektronische tijdstempel is doorslaggevend.
  Binnen dertig dagen nadat betrokkene is gehoord of, naargelang van het geval, na het verstrijken van de in het tweede lid vermelde termijn, beslist de Minister of de erkenning wordt geschorst en voor welke duur.
  De beslissing tot schorsing van de erkenning wordt onmiddellijk aan de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming bezorgd.
  § 3 - Aan de personen die al een beroep deden op de behandeling, begeleiding of opvang voordat de beslissing tot schorsing van de erkenning ter kennis werd gebracht, deelt de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming zo snel mogelijk schriftelijk mee waarom de erkenning wordt geschorst en hij bewijst het departement dat hij dit heeft meegedeeld.
  § 4 - Overeenkomstig artikel 90, § 3, van het decreet biedt de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming tijdens de duur van de schorsing van de erkenning geen nieuwe diensten meer aan.
  Tijdens de duur van de schorsing van de erkenning worden geen subsidies meer uitbetaald aan de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming voor de verstrekking van zijn diensten.
  § 5 - Indien de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming de verplichtingen nakomt, maakt de Minister een einde aan de schorsing van de erkenning. De Minister kan de tussentijds niet uitbetaalde subsidies terugwerkend uitbetalen.
  § 6 - Als de erkenning wordt geschorst, kan de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming beroep instellen bij de Regering. Het beroep is niet opschortend.
  De aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming bezorgt het met redenen omklede beroep, samen met alle relevante stukken, aangetekend of tegen ontvangstbewijs aan de Regering en dit binnen 21 dagen, te rekenen vanaf de derde dag na toezending van de in § 2, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de erkenning wordt geschorst.
  De Regering licht het departement en de inspectie in over het beroep. Die bezorgen de Regering, binnen een door haar gestelde termijn, een standpunt.
  De Regering beslist binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het beroep, over het behoud of de beëindiging van de schorsing van de erkenning.
  Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, als bevestigd beschouwd.

Art.29. Intrekking van de erkenning
  § 1 - Indien de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming na het verstrijken van de duur van de schorsing van de erkenning vermeld in artikel 28, § 2, derde lid, zijn verplichtingen nog altijd niet nakomt, trekt de Minister zijn erkenning in op basis van een advies van de inspectie.
  Vóór de intrekking van de erkenning deelt de Minister zijn voornemen aangetekend mee aan de betrokken aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming. Die kan binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de derde dag na het verzenden van dat voornemen, bij de Minister een verzoek indienen om te worden gehoord. Betrokkene wordt gehoord binnen dertig dagen na toezending van de aangetekende kennisgeving. De datum van de poststempel of van de elektronische tijdstempel is doorslaggevend.
  Binnen dertig dagen nadat betrokkene is gehoord of, naargelang van het geval, na het verstrijken van de in het tweede lid vermelde termijn, beslist de Minister of de erkenning wordt ingetrokken.
  De beslissing tot intrekking van de erkenning wordt onmiddellijk aan de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming bezorgd.
  § 2 - Aan de personen die al een beroep deden op de behandeling, begeleiding of opvang voordat de intrekkingsprocedure werd ingesteld, deelt de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming zo snel mogelijk schriftelijk mee waarom de intrekkingsprocedure werd ingesteld en hij bewijst het departement dat hij dit heeft meegedeeld.
  § 3 - Met de intrekking van de erkenning wordt de subsidiëring door de Duitstalige Gemeenschap beëindigd.
  § 4 - Als de erkenning wordt ingetrokken, kan de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming beroep instellen bij de Regering. Het beroep is niet opschortend.
  De aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming bezorgt het met redenen omklede beroep, samen met alle relevante stukken, aangetekend of tegen ontvangstbewijs aan de Regering en dit binnen 21 dagen, te rekenen vanaf de derde dag na toezending van de in § 1, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de erkenning wordt ingetrokken.
  De Regering licht het departement en de inspectie in over het beroep. Die bezorgen de Regering, binnen een door haar gestelde termijn, een standpunt.
  Binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het beroep, beslist de Regering of de erkenning wordt ingetrokken.
  Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, als bevestigd beschouwd.

Art.30. Beëindiging van de dienstverlening
  De aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming deelt elke vrijwillige tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn dienstverlening die niet aan een intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 29 te wijten is, schriftelijk mee aan het departement. Een uitzondering daarop vormen vakantieperioden en feestdagen.
  De aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming deelt zijn voornemen minstens drie maanden voor de geplande tijdelijke stopzetting en zes maanden voor de geplande definitieve stopzetting schriftelijk mee aan de Minister.
  De definitieve stopzetting heeft tot gevolg dat de erkenning van rechtswege wordt ingetrokken en dat de eventuele subsidiëring door de Duitstalige Gemeenschap wordt beëindigd.
  De aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming waarvan de erkenning ingetrokken werd of afgelopen is of de aanbieder van jeugdbijstand en jeugdbescherming die zijn dienstverlening tijdelijk stopzet, neemt in overleg met het departement alle passende maatregelen om in het belang van de betrokkenen de continuïteit van de behandeling, begeleiding of opvang te waarborgen en draagt alle dossiers die in zijn bezit zijn, onmiddellijk over aan het departement.

Afdeling 2. - Erkenning van pleeggezinnen
Onderafdeling 1. - Erkenning
Art.31. Erkenningsprocedure
  Voor het verkrijgen van de erkenning als pleeggezin voltooien de natuurlijke personen vermeld in artikel 93 van het decreet de voorbereiding op de pleegzorg.
  Als de voorbereiding op de pleegzorg overeenkomstig artikel 52, § 4, derde lid, als voltooid wordt beschouwd, kent de Minister de erkenning toe binnen dertig dagen na ontvangst van de in artikel 52, § 4, vijfde lid, vermelde mededeling dat de kandidaat-pleeggezinnen de voorbereiding op de pleegzorg hebben voltooid.
  Als de voorbereiding op de pleegzorg overeenkomstig artikel 52, § 4, vierde lid, als niet-voltooid wordt beschouwd, weigert de Minister de erkenning binnen dertig dagen na ontvangst van de in artikel 52, § 4, vijfde lid, vermelde mededeling dat de kandidaat-pleeggezinnen de voorbereiding op de pleegzorg niet hebben voltooid.
  De beslissing tot erkenning of weigering van de erkenning wordt onmiddellijk aan de kandidaat-pleeggezinnen bezorgd.

Art.32. Procedure voor de wijziging van de erkenning
  § 1 - Als de in de erkenning vermelde gegevens niet meer kloppen of als de in de erkenning vermelde gegevens om andere redenen moeten worden gewijzigd, dient het pleeggezin een aanvraag tot wijziging van de erkenning in bij het departement.
  De aanvraag bevat de stukken en gegevens die de wijziging van de erkenning rechtvaardigen.
  § 2 - De aanvraag wordt per post of elektronisch ingediend. Het departement bevestigt de ontvangst van de aanvraag binnen dertig dagen.
  Het departement onderzoekt of een wijziging van de erkenning gerechtvaardigd is en bezorgt de Minister een advies binnen zestig dagen na ontvangst van de aanvraag. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het tweede lid beslist de Minister of de wijziging wordt goedgekeurd of wordt geweigerd. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de wijziging als goedgekeurd beschouwd.
  De beslissing tot goedkeuring of weigering van de wijziging wordt onmiddellijk aan het pleeggezin bezorgd.
  Het departement legt elke goedkeuring of weigering van de wijziging, alsook de motivering en de duur ervan, schriftelijk vast.

Art.33. Procedure voor de hernieuwing van de erkenning
  § 1 - Voor de hernieuwing van de erkenning dient het pleeggezin een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning in bij het departement en dit uiterlijk één maand voordat de erkenning afloopt.
  De aanvraag gaat vergezeld van stukken waaruit blijkt dat nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 93 van het decreet en aan de verplichtingen vermeld in artikel 95 van het decreet.
  § 2 - De aanvraag wordt per post of elektronisch ingediend.
  Het departement onderzoekt of de ingediende aanvraag tot hernieuwing van de erkenning volledig is en onderzoekt de bijgevoegde stukken en gegevens. Indien de aanvraag volledig is, bezorgt het departement het pleeggezin binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag een bevestiging. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende gegevens en ontbrekende stukken op bij het pleeggezin.
  Binnen vijftien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag, stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op en bezorgt het aan de Minister. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het derde lid beslist de Minister of de erkenning al dan niet wordt hernieuwd. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de erkenning als hernieuwd beschouwd.
  De beslissing tot hernieuwing of weigering van de hernieuwing van de erkenning wordt onmiddellijk aan het pleeggezin bezorgd.

Art.34. Mogelijkheid om beroep in te stellen
  De kandidaat-pleeggezinnen of pleeggezinnen kunnen beroep instellen bij de Regering in geval van weigering van de erkenning, weigering van de wijziging van de erkenning of weigering van de hernieuwing van de erkenning. Het beroep is niet opschortend.
  De kandidaat-pleeggezinnen of pleeggezinnen bezorgen het met redenen omklede beroep, samen met alle relevante stukken, aangetekend of tegen ontvangstbewijs aan de Regering en dit binnen 21 dagen, te rekenen vanaf de derde dag na toezending van de in artikel 31, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de erkenning wordt geweigerd, de in artikel 32, § 2, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de wijziging van de erkenning wordt geweigerd of de in artikel 33, § 2, vijfde lid, vermelde beslissing waarbij de hernieuwing van de erkenning wordt geweigerd.
  De Regering licht het departement in over het beroep. Het departement bezorgt de Regering, binnen een door haar gestelde termijn, een standpunt.
  Binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het beroep, beslist de Regering over de toekenning van de erkenning, de goedkeuring van de wijziging van de erkenning of de hernieuwing van de erkenning.
  Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, als bevestigd beschouwd.

Art.35. Verplichtingen voor het behoud van de erkenning
  Voor het behoud van de erkenning vermeld in artikel 95, eerste lid, van het decreet verplichten de pleeggezinnen zich ertoe het departement in kennis te stellen van elke gebeurtenis die uitwerkingen zou kunnen hebben op de opvang of die de integriteit van de kinderen en jongeren zou kunnen schenden.

Onderafdeling 2. - Schorsing en intrekking van de erkenning
Art.36. Schorsing van de erkenning
  § 1 Het departement maakt de inspectie attent op alle gevallen waarin het op basis van de ter beschikking staande informatie vermoedt dat een pleeggezin een of meer van de verplichtingen vermeld in het decreet of in dit besluit niet nakomt.
  Als de inspectie na een aanwijzing in de zin van het eerste lid of op grond van enig andere aanwijzing of inlichting tot de conclusie komt dat het pleeggezin een of meer van de verplichtingen vermeld in het decreet of in dit besluit niet nakomt, dan maant ze het betrokken pleeggezin aan om die verplichtingen binnen dertig dagen na te komen.
  Op gemotiveerd verzoek kan het pleeggezin, uiterlijk tien dagen voor het verstrijken van de in het tweede lid gestelde termijn, het departement vragen om de termijn eenmaal met hoogstens dertig dagen te verlengen.
  De Minister wordt door de inspectie op de hoogte gesteld van de niet-naleving.
  In spoedeisende gevallen kan de inspectie, door middel van een met bijzondere reden omklede beslissing, een onmiddellijke aanpassing bevelen.
  § 2 - Indien het pleeggezin na het verstrijken van de termijnen vermeld in paragraaf 1 de verplichtingen nog altijd niet nakomt, schorst de Minister de erkenning op basis van een advies van de inspectie.
  Vóór de schorsing deelt de Minister zijn voornemen aangetekend mee aan het betrokken pleeggezin. Dat kan binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de derde dag na het verzenden van dat voornemen, bij de Minister een verzoek indienen om te worden gehoord. Betrokkene wordt gehoord binnen dertig dagen na toezending van de aangetekende kennisgeving. De datum van de poststempel of van de elektronische tijdstempel is doorslaggevend.
  Binnen dertig dagen nadat betrokkene is gehoord of, naargelang van het geval, na het verstrijken van de in het tweede lid vermelde termijn, beslist de Minister of de erkenning wordt geschorst en voor welke duur.
  De beslissing tot schorsing van de erkenning wordt onmiddellijk aan het pleeggezin bezorgd.
  § 3 - Tijdens de duur van de schorsing van de erkenning wordt geen pleegzorgvergoeding meer uitbetaald aan het pleeggezin voor zijn dienstverlening.
  § 4 - Indien het pleeggezin de verplichtingen nakomt, maakt de Minister een einde aan de schorsing van de erkenning. De Minister kan de tussentijds niet uitbetaalde pleegzorgvergoeding terugwerkend uitbetalen.
  § 5 - Als de erkenning wordt geschorst, kan het pleeggezin beroep instellen bij de Regering. Het beroep is niet opschortend.
  Het pleeggezin bezorgt het met redenen omklede beroep, samen met alle relevante stukken, aangetekend of tegen ontvangstbewijs aan de Regering en dit binnen 21 dagen, te rekenen vanaf de derde dag na toezending van de in § 2, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de erkenning wordt geschorst.
  De Regering licht het departement en de inspectie in over het beroep. Die bezorgen de Regering, binnen een door haar gestelde termijn, een standpunt.
  De Regering beslist binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het beroep, over het behoud of de beëindiging van de schorsing van de erkenning. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, als bevestigd beschouwd.

Art.37. Intrekking van de erkenning
  § 1 - Indien het pleeggezin na het verstrijken van de schorsing van de erkenning vermeld in artikel 36, § 2, derde lid, zijn verplichtingen nog altijd niet nakomt, trekt de Minister zijn erkenning in op basis van een advies van de inspectie.
  Vóór de intrekking van de erkenning deelt de Minister zijn voornemen aangetekend mee aan het betrokken pleeggezin. Dat kan binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de derde dag na het verzenden van dat voornemen, bij de Minister een verzoek indienen om te worden gehoord. Betrokkene wordt gehoord binnen dertig dagen na toezending van de aangetekende kennisgeving. De datum van de poststempel of van de elektronische tijdstempel is doorslaggevend.
  Binnen dertig dagen nadat betrokkene is gehoord of, naargelang van het geval, na het verstrijken van de in het tweede lid vermelde termijn, beslist de Minister of de erkenning wordt ingetrokken.
  De beslissing tot intrekking van de erkenning wordt onmiddellijk aan het pleeggezin bezorgd.
  § 2 - Met de intrekking van de erkenning wordt de uitbetaling van de pleegzorgvergoeding door de Duitstalige Gemeenschap beëindigd.
  § 3 - Als de erkenning wordt ingetrokken, kan het pleeggezin beroep instellen bij de Regering. Het beroep is niet opschortend.
  Het pleeggezin bezorgt het met redenen omklede beroep, samen met alle relevante stukken, aangetekend of tegen ontvangstbewijs aan de Regering en dit binnen 21 dagen, te rekenen vanaf de derde dag na toezending van de in § 1, vierde lid, vermelde beslissing waarbij de erkenning wordt ingetrokken.
  De Regering licht het departement en de inspectie in over het beroep. Die bezorgen de Regering, binnen een door haar gestelde termijn, een standpunt.
  De Regering beslist binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het beroep, of de erkenning wordt ingetrokken.
  Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, als bevestigd beschouwd.

Art.38. Beëindiging van de pleegzorg
  Het pleeggezin deelt elke vrijwillige tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn dienstverlening die niet aan een intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 37 te wijten is, mee aan het departement.
  Het voornemen van het pleeggezin wordt onmiddellijk meegedeeld aan de Minister.
  De definitieve stopzetting heeft tot gevolg dat de erkenning van rechtswege wordt ingetrokken en dat de eventuele uitbetaling van de pleegzorgvergoeding door de Duitstalige Gemeenschap wordt beëindigd.
  Het pleeggezin waarvan de erkenning ingetrokken werd of afgelopen is of het pleeggezin dat zijn dienstverlening tijdelijk stopzet, neemt in overleg met het departement alle passende maatregelen om de toekomstige opvang in het belang van de betrokken kinderen, jongeren of jongvolwassenen te waarborgen.

Afdeling 3. - Erkenning van gespecialiseerde pleeggezinnen
Onderafdeling 1. - Erkenning
Art.39. Kwalificatievereisten
  Voor het verkrijgen van de erkenning als gespecialiseerd pleeggezin heeft de natuurlijke persoon die in het kader van het decreet aan gespecialiseerde pleegzorg doet, minstens een bachelordiploma in een sociale richting of een daarmee gelijkgesteld studiegetuigschrift.

Art.40. Infrastructuurvereisten
  De woning van de natuurlijke persoon is zo ingericht dat gespecialiseerde pleegzorg er kan worden uitgevoerd. Hiertoe zorgt de natuurlijke persoon ervoor dat de ruimten:
  1° voldoende plaats bieden. Elk pleegkind heeft een eigen kamer of een plaats waar het zich kan terugtrekken. De gemeenschappelijke ruimten zijn groot genoeg om alle gezinsleden, de pleegkinderen inbegrepen, genoeg plaats te bieden;
  2° qua uitrusting aangepast zijn aan de leeftijd en de behoeften. De woonruimte en het meubilair zijn afgestemd op de individuele behoeften van het pleegkind;
  3° qua bouwsubstantie in een goede en hygiënische toestand verkeren. Dat houdt in het bijzonder het volgende in: een goed functionerende verwarming, geen schimmelgroei en voldoende natuurlijk licht;
  4° veilig zijn. Dat omvat op zijn minst het beveiligen van balkons, elektrische toestellen en andere potentieel gevaarlijke zaken.

Art.41. Erkenningsprocedure
  Voor het verkrijgen van de erkenning als gespecialiseerd pleeggezin voltooien de natuurlijke personen vermeld in artikel 104.2 van het decreet de voorbereiding op de pleegzorg.
  De procedure vermeld in artikel 31, tweede tot vierde lid, geldt mutatis mutandis voor de gespecialiseerde pleeggezinnen.

Art.42. Procedure voor de wijziging van de erkenning
  Als de in de erkenning vermelde gegevens niet meer kloppen of als de in de erkenning vermelde gegevens om andere redenen moeten worden gewijzigd, dient het gespecialiseerd pleeggezin een aanvraag tot wijziging van de erkenning in bij het departement.
  De aanvraag bevat de stukken en gegevens die de wijziging van de erkenning rechtvaardigen.
  De procedure vermeld in artikel 32, § 2, geldt mutatis mutandis voor de gespecialiseerde pleeggezinnen.

Art.43. Procedure voor de hernieuwing van de erkenning
  Voor de hernieuwing van de erkenning dient het gespecialiseerd pleeggezin een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning in bij het departement en dit uiterlijk één maand voordat de erkenning afloopt.
  De aanvraag gaat vergezeld van stukken waaruit blijkt dat nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 104.2 van het decreet en aan de verplichtingen vermeld in artikel 104.4 van het decreet.
  De procedure vermeld in artikel 33, § 2, geldt mutatis mutandis voor de gespecialiseerde pleeggezinnen.

Art.44. Mogelijkheid om beroep in te stellen
  De kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen of gespecialiseerde pleeggezinnen kunnen beroep instellen bij de Regering in geval van weigering van de erkenning, weigering van de wijziging van de erkenning of weigering van de hernieuwing van de erkenning. Het beroep is niet opschortend.
  De procedure vermeld in artikel 34, tweede tot vijfde lid, geldt mutatis mutandis voor de gespecialiseerde pleeggezinnen.

Art.45. Kwaliteitsdialoog
  In het kader van de kwaliteitsdialoog vermeld in artikel 104.4, eerste lid, 5°, van het decreet onderzoekt het departement of nog altijd wordt voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 104.2 van het decreet en aan de verplichtingen vermeld in artikel 104.4 van het decreet.
  Het gespecialiseerd pleeggezin bezorgt het departement op verzoek alle nodige inlichtingen en documenten die voor het onderzoek noodzakelijk zijn.
  Het departement kan zo nodig externe deskundigen betrekken bij de kwaliteitsdialoog.

Art.46. Opnamecapaciteit
  Een gespecialiseerd pleeggezin kan meer dan zes pleegkinderen opnemen voor zover uit het standpunt van het departement vermeld in artikel 104.8, tweede lid, van het decreet blijkt dat de kwaliteit van de opvang van de pleegkinderen daar niet onder lijdt en nog altijd voldaan wordt aan de infrastructuurvereisten vermeld in artikel 40.

Onderafdeling 2. - Schorsing en intrekking van de erkenning
Art.47. Schorsing en intrekking van de erkenning
  De schorsing en de intrekking van de erkenning van gespecialiseerde pleeggezinnen geschieden zoals bepaald in de artikelen 36 en 37.

Art.48. Beëindiging van de gespecialiseerde pleegzorg
  Het gespecialiseerd pleeggezin deelt elke vrijwillige tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn dienstverlening die niet aan een intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 47 te wijten is, mee aan het departement.
  De procedure vermeld in artikel 30, tweede tot vierde lid, geldt mutatis mutandis voor de gespecialiseerde pleeggezinnen.

Afdeling 4. - Voorbereiding op de pleegzorg
Art.49. Vragenlijst
  De Minister stelt de vragenlijst vermeld in artikel 101 van het decreet ter beschikking; via die vragenlijst worden de volgende gegevens en stukken opgevraagd met betrekking tot de kandidaat-pleeggezinnen en de kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen:
  1° naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, gezinssamenstelling;
  2° moedertaal en informatie over kennis van andere talen;
  3° informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging;
  4° woonplaats en overzicht van vroegere woonplaatsen;
  5° telefoonnummer en e-mailadres;
  6° informatie over de gezinssituatie en over de sociale omgeving;
  7° informatie over de woonsituatie;
  8° einddiploma, opleiding en studiegetuigschriften;
  9° informatie over de beroepssituatie en de financiële situatie;
  10° interesses, hobby's, verenigingsleven;
  11° informatie over de gezondheidstoestand en de psychologische en lichamelijke ontwikkeling;
  12° informatie over het gezinsverleden;
  13° motivatie en beweegredenen om aan pleegzorg te doen, alsook inzicht in de pleegzorg of de gespecialiseerde pleegzorg;
  14° informatie over de vorm van pleegzorg of gespecialiseerde pleegzorg.

Art.50. Inschrijvingsdocumenten
  Met het oog op hun inschrijving voor de voorbereiding op de pleegzorg leggen de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen aan het departement documenten voor waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarden vermeld in artikel 93 respectievelijk artikel 104.2 van het decreet, alsook de volgende documenten:
  1° de ingevulde vragenlijst vermeld in artikel 49;
  2° een afschrift van de gezinssamenstelling dat niet ouder is dan drie maanden;
  3° een foto van de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen.
  De voorwaarde vermeld in artikel 93, 5°, en artikel 104.2, 8°, van het decreet wordt gestaafd met een medisch attest dat niet ouder is dan drie maanden en waaruit blijkt dat de leden van het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin die tot het gezin behoren, vrij zijn van verslavingsproblemen of aandoeningen die de integriteit van het kind of de jongere ernstig in gevaar kunnen brengen.

Art.51. Standpunt van het departement
  Het departement stelt het standpunt vermeld in artikel 102, tweede lid, van het decreet op binnen dertig dagen na ontvangst van de documenten vermeld in artikel 50 en bezorgt het aan de Minister.
  Het departement onderzoekt op basis van zijn bevindingen of de niet-naleving van de erkenningsvoorwaarden de integriteit van het kind of de jongere in gevaar kan brengen.
  Daartoe kan het departement een of meer bijeenkomsten met de kandidaat-pleeggezinnen en het kind of de jongere organiseren.
  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het standpunt van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het eerste lid beslist de Minister of de deelname aan de voorbereiding op de pleegzorg al dan niet wordt goedgekeurd.
  De beslissing tot goedkeuring of weigering van de deelname aan de voorbereiding op de pleegzorg wordt onmiddellijk aan de kandidaat-pleeggezinnen bezorgd.

Art.52. Inhoud, nadere regels en duur van de voorbereiding op de pleegzorg
  § 1 - De voorbereiding op de pleegzorg vermeld in artikel 103 van het decreet omvat:
  1° minstens een persoonlijk voorbereidingsgesprek met het departement;
  2° een voorbereidingsseminar;
  3° voor kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen: een aanvullende module ter voorbereiding op de specifieke voorwaarden en nadere regels inzake gespecialiseerde pleegzorg;
  4° minstens een persoonlijk afsluitend gesprek met het departement.
  § 2 - Binnen vier maanden na ontvangst van de documenten vermeld in artikel 50 voert het departement minstens één persoonlijk voorbereidingsgesprek met de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen dat bij hen thuis plaatsvindt. Als het departement dit noodzakelijk acht, kunnen aanvullende gesprekken gevoerd worden.
  Bij die gesprekken onderzoekt het departement, samen met de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen, hun project voor pleegzorg of gespecialiseerde pleegzorg.
  § 3 - Het voorbereidingsseminar vermeld in § 1, 2°, heeft het volgende tot doel:
  1° de kandidaat-pleeggezinnen en kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen inlichten over de juridische en contextuele aspecten van de pleegzorg en de gespecialiseerde pleegzorg;
  2° de kandidaat-pleeggezinnen en kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen bewustmaken van de psychologische, familiale en tussenmenselijke uitdagingen waarmee pleegzorg of gespecialiseerde pleegzorg gepaard gaat;
  3° stilstaan bij de beweegredenen waarom de kandidaat-pleeggezinnen en kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen overwegen om aan pleegzorg te doen.
  In het kader van het voorbereidingsseminar voert het departement minstens één persoonlijk gesprek om een sociaal-psychologische inschatting van de kandidaat-pleeggezinnen en kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen te maken en in aansluiting daarop stelt het een sociaal-psychologisch standpunt op.
  Het sociaal-psychologisch standpunt bevat de volgende gegevens over de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen:
  1° naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, gezinssamenstelling;
  2° informatie over de gezinssituatie en over de sociale omgeving;
  3° informatie over de psychologische ontwikkeling;
  4° informatie over het gezinsverleden;
  5° informatie over de sociaal-psychologische bekwaamheden en belangen;
  6° motivatie en beweegredenen om aan pleegzorg te doen, alsook inzicht in de pleegzorg of de gespecialiseerde pleegzorg.
  § 4 - Binnen vier maanden na voltooiing van het voorbereidingsseminar voert het departement minstens één persoonlijk afsluitend gesprek met de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen. Als het departement dit noodzakelijk acht, kunnen aanvullende gesprekken gevoerd worden.
  Bij die gesprekken deelt het departement de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen zijn bevindingen uit het voorbereidingsseminar mee, alsook de daaruit voortvloeiende positieve of negatieve inschatting van de geschiktheid om aan pleegzorg of gespecialiseerde pleegzorg te doen.
  Bij een positieve inschatting van de geschiktheid wordt de voorbereiding op de pleegzorg als voltooid beschouwd.
  Bij een negatieve inschatting van de geschiktheid wordt de voorbereiding op de pleegzorg als niet-voltooid beschouwd.
  Het departement deelt de Minister mee of de voorbereiding op de pleegzorg voltooid of niet-voltooid is.
  § 5 - De voorbereiding op de pleegzorg duurt minstens twintig uur voor kandidaat-pleeggezinnen en minstens vijfentwintig uur voor kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen.

Art.53. Gelijkstelling van een voorbereiding
  § 1 - Overeenkomstig artikel 104 van het decreet kan een andere voorbereiding op de pleegzorg of de voorbereiding op een andere vorm van opname van kinderen geheel of gedeeltelijk gelijkgesteld worden met de voorbereiding op de pleegzorg die door het departement wordt aangeboden, voor zover ze gelijkwaardig leidt tot bewustwording van de psychologische, familiale en tussenmenselijke uitdagingen waarmee de opname van een kind gepaard gaat.
  Voor de gelijkstelling van een voorbereiding dienen de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen een schriftelijke aanvraag in bij het departement. Die bevat de volgende stukken en gegevens:
  1° de documenten vermeld in artikel 50;
  2° gegevens over de organisator van de voorbereiding;
  3° een afschrift van het deelnemingsattest;
  4° informatie over de inhoud van de voorbereiding.
  § 2 - Het departement controleert of de ingediende aanvraag tot gelijkstelling volledig is. Indien de aanvraag volledig is, bezorgt het departement de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag een bevestiging. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende gegevens of ontbrekende stukken op bij de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen.
  Binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag, stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op en bezorgt het aan de Minister. Indien binnen die termijn geen advies wordt verstrekt, wordt dit beschouwd als een positief advies.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het departement of na het verstrijken van de termijn vermeld in het tweede lid beslist de Minister of de gelijkstelling van de voorbereiding wordt geweigerd of wordt toegekend. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de voorbereiding als volledig gelijkgesteld beschouwd.
  De beslissing tot volledige of gedeeltelijke gelijkstelling van de voorbereiding of tot weigering van de gelijkstelling van de voorbereiding wordt onmiddellijk aan de aanvrager bezorgd.
  In geval van een gedeeltelijke gelijkstelling van de voorbereiding deelt het departement aan de kandidaat-pleeggezinnen of kandidaat-gespecialiseerdepleeggezinnen mee welke onderdelen van de voorbereiding op de pleegzorg ze nog moeten doorlopen.

Afdeling 5. - Overeenkomst
Art.54. Kader en inhoud
  Naast de gegevens vermeld in artikel 105, § 1, eerste lid, van het decreet bevat de overeenkomst tussen de Regering en de erkende aanbieders van jeugdbijstand of jeugdbescherming minstens de volgende verdere gegevens:
  1° de gebruikers van de dienstverlening;
  2° de personeelsformatie;
  3° de opvangcapaciteit;
  4° de kwalitatieve en kwantitatieve voorschriften voor de uitvoering van de dienstverlening;
  5° de boekhoudkundige voorschriften;
  6° de voorschriften voor de evaluatie van de uitvoering van de overeenkomst;
  7° de voorschriften inzake gegevensbescherming;
  8° de gevolgen bij niet-naleving van de overeenkomst;
  9° de duur van de overeenkomst.

Art.55. Kader en inhoud
  Naast de gegevens vermeld in artikel 105, § 2, eerste lid, van het decreet bevat de overeenkomst tussen de Regering en de erkende aanbieders van jeugdbijstand of jeugdbescherming of dienstverrichters minstens de volgende verdere gegevens:
  1° de taakomschrijving;
  2° de gebruikers van de dienstverlening;
  3° de personeelsformatie;
  4° de kwalitatieve en kwantitatieve voorschriften voor de uitvoering van de dienstverlening;
  5° het bedrag van de kostenovername;
  6° de voorschriften voor de evaluatie van de uitvoering van de overeenkomst;
  7° de voorschriften inzake gegevensbescherming;
  8° de gevolgen bij niet-naleving van de overeenkomst;
  9° de duur van de overeenkomst.

HOOFDSTUK 6. - Financiële bepalingen
Afdeling 1. - Subsidiëring, overname van kosten, pleegzorgvergoeding en vergoedingen
Art.56. Subsidiëringsvoorwaarden en voorwaarden voor de overname van kosten
  Voor het verkrijgen van de subsidie vermeld in artikel 107, eerste lid, van het decreet en voor de overname van de kosten vermeld in artikel 107, tweede lid, van het decreet moet de erkende aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming of de dienstverrichter ervoor zorgen dat zijn dienstverlening passend, toereikend, doelmatig en efficiënt is. De subsidiëring en de overname van kosten moeten in verhouding staan tot de dienstverlening.

Art.57. Pleegzorgvergoeding
  § 1 - Indien een pleeggezin een kind, jongere of jongvolwassene of gelijktijdig hoogstens twee kinderen, jongeren of jongvolwassenen opvangt, ontvangt het pleeggezin, afhankelijk van de vorm van pleegzorg en de leeftijd van de opgevangen kinderen, jongeren of jongvolwassenen, een pleegzorgvergoeding per dag en per pleegkind overeenkomstig de volgende tabel:


<td colspan="3" valign="top">Vorm van pleegzorg
Leeftijd Langdurige pleegzorg Crisispleegzorg Ondersteunende pleegzorg
0 tot 5 jaar 24,39 euro 36,77 euro 30,67 euro
6 tot 11 jaar 25,61 euro 36,77 euro 30,67 euro
Vanaf 12 jaar 26,83 euro 36,77 euro 30,67 euro
§ 2 - Indien een pleeggezin gelijktijdig drie of meer kinderen, jongeren of jongvolwassenen opvangt, ontvangt het pleeggezin, afhankelijk van de vorm van pleegzorg en de leeftijd van de opgevangen kinderen, jongeren of jongvolwassenen, een pleegzorgvergoeding per dag en per pleegkind overeenkomstig de volgende tabel:


<td colspan="3" valign="top">Vorm van pleegzorg
Leeftijd Langdurige pleegzorg Crisispleegzorg Ondersteunende pleegzorg
0 tot 5 jaar 27,10 euro 40,86 euro 30,67 euro
6 tot 11 jaar 28,45 euro 40,86 euro 30,67 euro
Vanaf 12 jaar 29,81 euro 40,86 euro 30,67 euro
§ 3 - Een pleeggezin dat in het kader van langdurige pleegzorg een of meer kinderen, jongeren of jongvolwassenen opvangt die geen recht geven op de basiskinderbijslag vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen, ontvangt in afwijking van de paragrafen 1 en 2, ongeacht de leeftijd van het opgevangen kind, de opgevangen jongere of de opgevangen jongvolwassene, een pleegzorgvergoeding per dag en per pleegkind ten belope van 30,67 euro.
  Het pleeggezin bezorgt het departement elk nuttig document dat informatie bevat over het ontbrekende recht op basiskinderbijslag vermeld in het eerste lid.
  § 4 - De pleegzorgvergoeding wordt maandelijks uitbetaald.
  § 5 - De bedragen vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3 worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De referentie voor die aanpassing is de consumptieprijsindex 133,54 op 1 december 2024, die overeenstemt met 100 in het basisjaar 2013.

Art.58. Vergoeding voor materiële kosten
  § 1 - Het gespecialiseerd pleeggezin ontvangt, naargelang van de vorm van gespecialiseerde pleegzorg en de leeftijd van de opvangen kinderen, jongeren of jongvolwassenen, een vergoeding voor materiële kosten per dag en per pleegkind overeenkomstig de volgende tabel:


Vorm van gespecialiseerde pleegzorg
Leeftijd Langdurige pleegzorg Crisispleegzorg
0 tot 5 jaar 27,10 euro 40,86 euro
6 tot 11 jaar 28,45 euro 40,86 euro
Vanaf 12 jaar 29,81 euro 40,86 euro
§ 2 - Een gespecialiseerd pleeggezin dat in het kader van langdurige pleegzorg een of meer kinderen, jongeren of jongvolwassenen opvangt die geen recht geven op de basiskinderbijslag vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen, ontvangt in afwijking van paragraaf 1, ongeacht de leeftijd van het opgevangen kind, de opgevangen jongere of de opgevangen jongvolwassene, een vergoeding voor materiële kosten per dag en per pleegkind ten belope van 30,67 euro.
  Het gespecialiseerd pleeggezin bezorgt het departement elk nuttig document dat informatie bevat over het ontbrekende recht op basiskinderbijslag vermeld in het eerste lid.
  § 3 - De vergoeding voor materiële kosten wordt maandelijks uitbetaald.
  § 4 - De bedragen vermeld in de paragrafen 1 en 2 worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De referentie voor die aanpassing is de consumptieprijsindex 133,54 op 1 december 2024, die overeenstemt met 100 in het basisjaar 2013.

Art.59. Vergoeding voor de gespecialiseerde dienstverlening
  Ongeacht de leeftijd van de opgevangen kinderen, jongeren of jongvolwassenen en ongeacht de vorm van gespecialiseerde pleegzorg ontvangt het gespecialiseerd pleeggezin per dag en per pleegkind een vergoeding voor de gespecialiseerde dienstverlening ten belope van 51,13 euro.
  De vergoeding voor de gespecialiseerde dienstverlening wordt maandelijks uitbetaald. Voor het verkrijgen van de vergoeding dient het gespecialiseerd pleeggezin de nodige bewijzen in bij het departement.
  Het bedrag vermeld in het eerste lid wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De referentie voor die aanpassing is de consumptieprijsindex 133,54 op 1 december 2024, die overeenstemt met 100 in het basisjaar 2013.

Art.60. Forfaitaire vergoeding voor inkomensverlies
  Als het minimumaantal plaatsen dat overeenkomstig artikel 104.8, eerste lid, van het decreet ter beschikking wordt gesteld, niet wordt benut, ontvangt het gespecialiseerd pleeggezin een forfaitaire vergoeding van 40,86 euro per dag. Die vergoeding is beperkt tot één plaats.
  De forfaitaire vergoeding voor inkomensverlies wordt maandelijks uitbetaald.
  Het bedrag vermeld in het eerste lid wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De referentie voor die aanpassing is de consumptieprijsindex 133,54 op 1 december 2024, die overeenstemt met 100 in het basisjaar 2013.

Afdeling 2. - Kostenbijdrage
Art.61. Bijdrage van de onderhoudsplichtigen in de kosten
  § 1 - De bijdrage van de onderhoudsplichtigen in de kosten van de residentiële maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming wordt betaald in de vorm van een maandelijks forfait overeenkomstig de tabel in de bijlage.
  Voor de bijdrage in de kosten van de residentiële opvang van kinderen, jongeren en jongvolwassenen wordt alleen rekening gehouden met volledige maanden.
  Het departement bepaalt het bedrag van de kostenbijdrage op basis van het maandelijkse netto-inkomen van de onderhoudsplichtige en het aantal kinderen, jongeren of jongvolwassenen ten laste van de onderhoudsplichtigen.
  Als de onderhoudsplichtigen een gemeenschappelijk gezin vormen, bepaalt het departement het bedrag van de kostenbijdrage op basis van het gecumuleerde maandelijkse netto-inkomen van de onderhoudsplichtigen en het aantal kinderen, jongeren of jongvolwassenen ten laste van de onderhoudsplichtigen. Iedere onderhoudsplichtige is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de kostenbijdrage.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder netto-inkomen verstaan: het netto-inkomen bedoeld in artikel 6 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
  § 2 - In afwijking van § 1, eerste lid, zijn de volgende bijdragepercentages van toepassing:
  1° als meerdere onderhoudsgerechtigde kinderen, jongeren of jongvolwassenen gelijktijdig residentieel behandeld of opgevangen worden, bedraagt de kostenbijdrage voor het/de eerste kind, jongere of jongvolwassene 100 procent, voor het/de tweede kind, jongere of jongvolwassene 70 procent en voor elk volgend/elke volgende kind, jongere of jongvolwassene 40 procent van het maandelijks forfait dat overeenkomstig § 1, eerste lid, is vastgelegd;
  2° voor onderhoudsplichtigen die minstens twee onderhoudsgerechtigde kinderen, jongeren of jongvolwassenen ten laste hebben, wordt het overeenkomstig 1° vastgelegde maandelijks forfait verminderd met 30 procent. Kinderen, jongeren of jongvolwassenen die in het kader van het decreet residentieel behandeld of opgevangen worden, worden niet als ten laste beschouwd voor de bepaling van het bedrag van de kostenbijdrage.
  § 3 - De referentiemaand voor de berekening van het bedrag van de kostenbijdrage is de maand die voorafgaat aan het begin van de jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel. Indien die maand door de actuele situatie van de onderhoudsplichtige of het gezin niet representatief is, geldt de eerstvolgende representatieve maand als referentiemaand.
  Het departement zorgt ervoor dat de onderhoudsplichtigen bij het begin van de jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel de desbetreffende inkomensbewijzen en de bewijzen betreffende de gezinssamenstelling indienen. Als die bewijzen niet worden ingediend, wordt de hoogste kostenbijdrage aangerekend.
  § 4 - Het bedrag van de kostenbijdrage kan te allen tijde aangepast worden aan een wijziging van het maandelijkse netto-inkomen of van de gezinssamenstelling.
  Het departement wijst de onderhoudsplichtigen erop dat elke wijziging van het maandelijkse netto-inkomen of van de gezinssamenstelling onmiddellijk moet worden meegedeeld aan het departement. Het departement past het bedrag van de kostenbijdrage dienovereenkomstig aan vanaf de maand nadat de wijziging zich heeft voorgedaan.
  § 5 - In afwijking van paragraaf 1 kan het departement een kostenbijdrage bepalen die overeenstemt met het laagste maandelijks forfait van de in de bijlage opgenomen tabel, als de onderhoudsplichtige bewijst dat zijn financiële moeilijkheden gerechtvaardigd worden door bijzondere omstandigheden.
  § 6 - In afwijking van de paragrafen 1 en 2 kan het departement de kostenbijdrage volledig kwijtschelden als:
  1° de onderhoudsplichtige kan bewijzen dat zijn maandelijks netto-inkomen of dat van zijn gezin onder het wettelijke leefloon ligt;
  2° het doel van de jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel anders in gevaar zou zijn;
  3° ervan uitgegaan moet worden dat de daarmee gepaard gaande administratieve lasten niet in verhouding staan tot de kostenbijdrage.
  § 7 - De onderhoudsplichtige schrijft de kostenbijdrage maandelijks over op de door het departement meegedeelde rekening.
  De bedragen van de kostenbijdrage kunnen vanaf de datum vermeld in artikel 110, § 2, van het decreet terugwerkend worden ingevorderd.
  § 8 - Als de onderhoudsplichtige reeds voor het begin van de jeugdbijstandsmaatregel of jeugdbeschermingsmaatregel verplicht was tot betaling van onderhoudsgeld voor het kind, de jongere of de jongvolwassene, stemt de kostenbijdrage in afwijking van de paragrafen 1 tot 4 overeen met het bedrag van het te betalen onderhoudsgeld.
  § 9 - Als de jongvolwassene niet meer onderhoudsgerechtigd is, wordt het bedrag van de kostenbijdrage bepaald overeenkomstig de paragrafen 1 tot 8.

Afdeling 3. - Financiële tegemoetkomingen
Art.62. Kosten voor het levensonderhoud
  De kostenvergoeding vermeld in artikel 111 van het decreet stemt overeen met een vast dagtarief. Het dagtarief stemt overeen met het leefloon op jaarbasis voor de categorie van gerechtigden vermeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, gedeeld door 365 dagen.
  Om het dagtarief te ontvangen, richt de aanbieder van jeugdbijstand, aanbieder van jeugdbescherming of dienstverrichter die het kind of de jongere ambulant begeleidt, maandelijks een schriftelijke aanvraag aan het departement. Die aanvraag bevat de volgende gegevens:
  1° naam, voornaam en woonplaats van het kind of de jongere;
  2° aantal dagen waarvoor de kostenvergoeding wordt aangevraagd;
  3° naam van de rekeninghouder en rekeningnummer waarop het dagtarief moet worden uitbetaald.
  Het dagtarief wordt maandelijks uitbetaald.
  De verdere nadere regels voor de financiering van het dagtarief worden bepaald in de overeenkomsten vermeld in de artikelen 7, 12 of 17.
  De aanbieder van jeugdbijstand, aanbieder van jeugdbescherming of dienstverrichter die het kind of de jongere ambulant begeleidt, beheert het dagtarief samen met het kind of de jongere.

Art.63. Bijzondere onkosten van de personen belast met de opvoeding bij ambulante en semi-residentiële maatregelen
  § 1 - Overeenkomstig artikel 112, § 1, van het decreet kunnen personen belast met de opvoeding van een kind dat in het kader van het decreet ambulant of semi-residentieel behandeld, opgevangen of begeleid wordt, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen een financiering ontvangen voor de bijzondere onkosten vermeld in paragraaf 5, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1° de aanvrager heeft ofwel zelf, ofwel via een lid van hetzelfde gezin recht op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging overeenkomstig artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
  2° de financiering van de bijzondere onkosten draagt bij tot het bereiken van het doel van de jeugdbijstand in de zin van artikel 7 van het decreet.
  § 2 - Voor de financiering van de bijzondere onkosten dienen de personen belast met de opvoeding een schriftelijke aanvraag tot terugbetaling of vooruitbetaling in bij het departement. Die bevat de volgende stukken en gegevens:
  1° naam en voornaam van de persoon belast met de opvoeding;
  2° naam en voornaam van het kind;
  3° de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, die niet langer mag zijn dan zes maanden;
  4° naam en voornaam van de gezinsleden;
  5° naam van de rekeninghouder en rekeningnummer waarop het bedrag moet worden uitbetaald;
  6° bewijzen van de uitgaven, vorderingen, offerten of facturen of andere bewijsstukken voor de in 3° vermelde periode;
  7° bewijs van het recht op een verhoogde tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging.
  Indien nodig kan het departement de aanvrager om aanvullende stukken vragen om te controleren of voldaan is aan de voorwaarden vermeld in § 5, derde lid, 1° tot 3°.
  § 3 - Het departement controleert of de ingediende aanvraag volledig is. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende gegevens of ontbrekende stukken op bij de aanvrager.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van de volledige aanvraag stelt het departement op basis van zijn bevindingen een advies op waaruit blijkt of de financiering van die bijzondere onkosten bijdraagt tot het bereiken van het doel van de jeugdbijstand in de zin van artikel 7 van het decreet en bezorgt het departement dat advies aan de Minister.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het departement beslist de Minister of de financiering van de bijzondere onkosten al dan niet wordt goedgekeurd. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de financiering als goedgekeurd beschouwd.
  § 4 - De financiering kan terugwerken tot de begindatum van de ambulante of semi-residentiële jeugdbijstandsmaatregel.
  § 5 - Volgende bijzondere onkosten kunnen worden gefinancierd:
  1° kosten voor bezoeken of ingrepen bij een tandarts, inclusief de kosten voor prothesen. De financiering voor prothesen bedraagt hoogstens 750 euro per kind per periode van twee jaar;
  2° kosten voor orthodontie: de financiering bedraagt hoogstens 1.000 euro per kind per periode van twee jaar;
  3° kosten voor consulten of ingrepen bij een oogarts en kosten voor voorgeschreven brillenglazen, brilmonturen en voorgeschreven contactlenzen. De financiering voor brillenglazen bedraagt hoogstens 150 euro per kind per periode van twee jaar. De financiering voor brilmonturen bedraagt 150 euro per kind per periode van twee jaar. De financiering voor zachte contactlenzen bedraagt hoogstens 50 euro per kind per kwartaal;
  4° kosten voor consulten en behandelingen bij een kno-arts en voor hoorapparaten. De financiering voor hoorapparaten bedraagt per periode van vijf jaar hoogstens 500 euro per oor per kind;
  5° kosten voor paramedische behandelingen en prestaties overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van de paramedische beroepen. De financiering voor prothesen, schoenen en steunzolen in het kader van orthopedische prestaties bedraagt hoogstens 150 euro per kind per periode van twee jaar;
  6° kosten voor behandelingen en prestaties in het kader van niet-conventionele praktijken overeenkomstig de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen;
  7° uitgaven voor sportieve en culturele activiteiten, alsook vakantiekampen en vakantieopvang tot hoogstens 500 euro per kind per jaar;
  8° kosten in het kader van de schoolopleiding, schoolactiviteiten en de leertijd;
  9° kosten voor bijlessen voor school tot hoogstens 1.500 euro per kind per jaar;
  10° kosten voor ritten met het openbaar vervoer van het kind. De kosten voor ritten met de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen worden terugbetaald op basis van de prijs van een rit in tweede klas.
  Met behoud van de toepassing van de maximumbedragen vermeld in het eerste lid worden de bijzondere onkosten terugbetaald ten belope van de tarieven die zijn vastgelegd in de wettelijke bepalingen en regelingen inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering op basis van de honoraria die toegestaan zijn bij een geconventioneerde zorgverlener.
  In afwijking van het eerste en het tweede lid worden de kosten niet gefinancierd voor zover:
  1° ze op grond van een wet, een overeenkomst of een gerechtelijke beslissing moeten worden terugbetaald door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon;
  2° ze worden gedekt door andere overheidssubsidies;
  3° ze worden gedekt door een verzekeringscontract.
  § 6 - De maximumbedragen vermeld in § 5, eerste lid, kunnen jaarlijks op 1 januari geïndexeerd worden op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De referentie voor die aanpassing is de consumptieprijsindex 133,54 op 1 december 2024, die overeenstemt met 100 in het basisjaar 2013.

Art.64. Uitgaven van personen belast met de opvoeding bij residentiële maatregelen
  § 1 - Overeenkomstig artikel 112, § 2, van het decreet kunnen personen belast met de opvoeding van een kind dat of jongere die zich in een residentiële maatregel inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming bevindt, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, een financiering aanvragen voor de uitgaven vermeld in het tweede lid, voor zover de aanvrager ofwel zelf, ofwel via een lid van hetzelfde gezin recht heeft op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging overeenkomstig artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
  Volgende uitgaven kunnen worden gefinancierd:
  1° kosten voor ritten in het kader van bezoekcontacten;
  2° kosten voor ritten in opdracht van het departement.
  Voor de terugbetaling dienen de personen belast met de opvoeding een schriftelijke aanvraag in bij het departement. Die bevat de volgende stukken en gegevens:
  1° naam, voornaam en woonplaats van de persoon belast met de opvoeding;
  2° naam en voornaam van het kind of de jongere;
  3° naam van de rekeninghouder en rekeningnummer waarop het terug te betalen bedrag moet worden uitbetaald;
  4° bewijzen van de ritten;
  5° bewijs van het recht op een verhoogde tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging.
  De reiskosten van de personen belast met de opvoeding die voor de ritten vermeld in het tweede lid het openbaar vervoer gebruiken, worden op vertoon van een bewijs van een openbaarvervoersonderneming terugbetaald, ongeacht de afgelegde afstand. De kosten voor ritten met de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen worden terugbetaald op basis van de prijs van een rit in tweede klas.
  De reiskostenvergoeding voor ritten met het privévoertuig wordt berekend op basis van de bedragen en nadere regels die gelden voor dienstverplaatsingen van ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
  § 2 - De uitgaven worden pas terugbetaald nadat het departement de ingediende bewijzen heeft onderzocht.
  De terugbetaling van de uitgaven kan worden geweigerd als de personen belast met de opvoeding de kostenbijdrage vermeld in artikel 61 niet betalen.

Art.65. Uitgaven van residentiële aanbieders, dienstverrichters, pleeggezinnen en gespecialiseerde pleeggezinnen
  § 1 - Overeenkomstig artikel 113 van het decreet kunnen aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, dienstverrichters, pleeggezinnen en gespecialiseerde pleeggezinnen die kinderen, jongeren of jongvolwassenen residentieel behandelen, begeleiden of opvangen, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, een financiering van de in paragraaf 4 vermelde uitgaven aanvragen.
  Daartoe dient de aanbieder van jeugdbijstand of jeugdbescherming, de dienstverrichter, het pleeggezin of het gespecialiseerd pleeggezin een schriftelijke aanvraag tot terugbetaling of vooruitbetaling in bij het departement. Die bevat de volgende stukken en gegevens:
  1° naam en voornaam van het kind, de jongere of de jongvolwassene;
  2° de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, die niet langer mag zijn dan zes maanden;
  3° naam van de rekeninghouder en rekeningnummer waarop het terug te betalen bedrag of de kostenovername moet worden uitbetaald;
  4° bewijzen van de uitgaven, vorderingen, offerten of facturen of andere bewijsstukken voor de in 2° vermelde periode.
  Indien nodig kan het departement de aanvrager om aanvullende stukken vragen om te controleren of voldaan is aan de voorwaarden vermeld in § 4, derde lid, 1° tot 3°.
  § 2 - Het departement controleert of de ingediende aanvraag volledig is. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende stukken of ontbrekende gegevens op bij de aanvrager.
  Als de aanvraag betrekking heeft op de financiering van de uitgaven vermeld in § 4, 4°, 8° tot 13°, 18°, 20° of 22° stelt het departement binnen vijftien dagen na ontvangst van de volledige aanvraag een standpunt op waaruit blijkt of de financiering van die uitgaven bijdraagt tot het bereiken van het doel van de jeugdbijstand in de zin van artikel 7 van het decreet of van het doel van de jeugdbescherming in de zin van artikel 8 van het decreet.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of, naargelang van het geval, binnen dertig dagen na ontvangst van het standpunt vermeld in het tweede lid of na het verstrijken van de termijn vermeld in het tweede lid beslist de Minister of de financiering van de uitgaven al dan niet wordt goedgekeurd. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de financiering als goedgekeurd beschouwd.
  § 3 - De financiering kan terugwerken tot de begindatum van de residentiële maatregel.
  § 4 - Volgende uitgaven kunnen worden gefinancierd:
  1° kosten voor het ziekenhuisverblijf van het kind, de jongere of de jongvolwassene in een meerpersoonskamer, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die het verblijf in een eenpersoonskamer rechtvaardigen op basis van een medisch attest;
  2° kosten voor een ziekenwagen of ziekenvervoer waarvan de medische noodzaak is aangetoond;
  3° kosten voor bezoeken of ingrepen bij een tandarts, inclusief de kosten voor prothesen;
  4° kosten voor orthodontie;
  5° kosten voor consulten of ingrepen bij een oogarts en kosten voor voorgeschreven brillenglazen, brilmonturen en voorgeschreven contactlenzen. De financiering voor brilmonturen bedraagt hoogstens 150 euro per kind, jongere of jongvolwassene per periode van twee jaar. De financiering voor zachte contactlenzen bedraagt hoogstens 50 euro per kind, jongere of jongvolwassene per kwartaal;
  6° kosten voor consulten en behandelingen bij een kno-arts en voor hoorapparaten;
  7° kosten voor consulten en behandelingen bij een huisarts of een arts-specialist;
  8° kosten voor paramedische behandelingen en prestaties overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van de paramedische beroepen;
  9° kosten voor behandelingen en prestaties in het kader van niet-conventionele praktijken overeenkomstig de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen;
  10° kosten voor psychologische consulten;
  11° kosten voor psychotherapie en kinesitherapie;
  12° kosten voor therapie met assistentie van dieren;
  13° kosten voor psychomotoriek;
  14° kosten voor vaccinaties die door de Belgische Hoge Gezondheidsraad worden aanbevolen;
  15° kosten voor geneesmiddelen en technische hulpmiddelen die door een arts werden voorgeschreven;
  16° kosten voor jaarlijkse preventieve onderzoeken;
  17° uitgaven voor sportieve en culturele activiteiten, alsook vakantiekampen en vakantieopvang tot hoogstens 500 euro per kind, jongere of jongvolwassene per jaar;
  18° kosten in het kader van de schoolopleiding, schoolactiviteiten en de leertijd;
  19° kosten voor bijlessen voor school tot hoogstens 1.500 euro per kind, jongere of jongvolwassene per jaar;
  20° kosten voor ritten met het openbaar vervoer van het kind, de jongere of de jongvolwassene. De kosten voor ritten met de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen worden terugbetaald op basis van de prijs van een rit in tweede klas;
  21° uitgaven voor de eerste uitrusting bij het opnemen van een pleegkind tot een eenmalig maximumbedrag van 700 euro per pleegkind;
  22° uitgaven voor de uitrusting van het kind, de jongere of de jongvolwassene in geval van specifieke behoeften tot hoogstens 100 euro per jaar;
  23° kosten voor een hospitalisatieverzekering;
  24° kosten voor een tandzorgverzekering.
  Met behoud van de toepassing van de maximumbedragen vermeld in het eerste lid worden de bijzondere onkosten terugbetaald ten belope van de tarieven die zijn vastgelegd in de wettelijke bepalingen en regelingen inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering op basis van de honoraria die toegestaan zijn bij een geconventioneerde zorgverlener.
  In afwijking van het eerste en het tweede lid worden de kosten niet gefinancierd voor zover:
  1° ze op grond van een wet, een overeenkomst of een gerechtelijke beslissing moeten worden terugbetaald door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon;
  2° ze worden gedekt door andere overheidssubsidies;
  3° ze worden gedekt door een verzekeringscontract.
  § 5 - De maximumbedragen vermeld in § 4, eerste lid, worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De referentie voor die aanpassing is de consumptieprijsindex 133,54 op 1 december 2024, die overeenstemt met 100 in het basisjaar 2013.

Art.66. Financiering van de reiskosten en voortgezette opleidingen van pleeggezinnen en gespecialiseerde pleeggezinnen
  § 1 - Met toepassing van artikel 113 van het decreet kunnen pleeggezinnen of gespecialiseerde pleeggezinnen die kinderen, jongeren of jongvolwassenen residentieel behandelen, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen een financiering van volgende uitgaven aanvragen:
  1° kosten voor ritten van meer dan 200 km per maand in het kader van de pleegzorg of de gespecialiseerde pleegzorg. Volgende ritten kunnen worden gefinancierd:
  a) ritten voor de gezondheidszorg van het pleegkind;
  b) ritten voor het naleven van bezoekcontacten;
  c) ritten in het kader van rechtszittingen;
  d) ritten in het kader van gesprekken met of in opdracht van het departement;
  e) in het kader van een crisispleegzorg: ritten van en naar een school die het pleegkind al voor het begin van de crisispleegzorg bezocht of van en naar vrijetijdsactiviteiten in een vereniging die het pleegkind al voor het begin van de crisispleegzorg uitoefende;
  2° kosten voor de deelname aan voortgezette opleidingen tot een jaarlijks maximumbedrag van 150 euro per pleegouder. Die voortgezette opleidingen moeten nuttig zijn voor het samenleven in het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin en voor de ontwikkeling van het pleegkind. Volgende uitgaven inzake voortgezette opleiding worden in aanmerking genomen:
  a) inschrijvingsgeld;
  b) examengeld;
  c) documentatie/materiaal, voor zover die/dat rechtstreeks verband houdt met de voortgezette opleiding;
  d) overnachtingskosten;
  e) reiskosten die overeenkomstig § 2, tweede en derde lid, worden berekend.
  Met toepassing van artikel 113 van het decreet kunnen pleeggezinnen die kinderen, jongeren of jongvolwassenen semi-residentieel begeleiden of opvangen, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen een financiering aanvragen voor de kosten voor ritten van meer dan 200 km per maand om het pleegkind te halen en te brengen.
  Bij de financiering van de kosten vermeld in het eerste lid, 1°, en vermeld in het tweede lid, gaat het om een terugbetaling.
  Bij de financiering van de kosten vermeld in het eerste lid, 2°, gaat het om een vooruitbetaling.
  § 2 - Voor de terugbetaling vermeld in § 1, derde lid, dient het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin een schriftelijke aanvraag in bij het departement. Die bevat de volgende stukken en gegevens:
  1° naam van het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin;
  2° naam en voornaam van het pleegkind;
  3° naam van de rekeninghouder en rekeningnummer waarop het terug te betalen bedrag moet worden uitbetaald;
  4° bewijzen van de ritten.
  De reiskosten van de pleeggezinnen of gespecialiseerde pleeggezinnen die voor de ritten vermeld in § 1, eerste lid, 1°, en vermeld in het tweede lid, het openbaar vervoer gebruiken, worden op vertoon van een bewijs van een openbaarvervoersonderneming terugbetaald, ongeacht de afgelegde afstand. De kosten voor ritten met de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen worden terugbetaald op basis van de prijs van een rit in tweede klas.
  De reiskostenvergoeding voor ritten met het privévoertuig wordt berekend op basis van de bedragen en nadere regels die gelden voor dienstverplaatsingen van ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
  De uitgaven worden pas terugbetaald nadat het departement de ingediende bewijzen heeft onderzocht.
  Voor pleeggezinnen voor ondersteunende pleegzorg wordt de terugbetaling vermeld in § 1, derde lid, berekend op basis van het aantal dagen dat het pleegkind aanwezig was in het pleeggezin voor ondersteunende pleegzorg.
  § 3 - Voor de vooruitbetaling vermeld in § 1, vierde lid, dient het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin een schriftelijke aanvraag in bij het departement voordat de voortgezette opleiding begint. Die bevat de volgende stukken en gegevens:
  1° naam van het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin;
  2° programma, plaats, begin, einde, doelpubliek, prijs en aanbieder van de voortgezette opleiding;
  3° de verwachte uitgaven inzake voortgezette opleiding die in aanmerking komen voor ondersteuning;
  4° naam van de rekeninghouder en rekeningnummer waarop het bedrag moet worden uitbetaald.
  Het departement controleert of de ingediende aanvraag volledig is. Indien de aanvraag niet volledig is, vraagt het departement de ontbrekende stukken of ontbrekende gegevens op bij de aanvrager.
  Binnen vijftien dagen na ontvangst van de volledige aanvraag stelt het departement een standpunt op over de goedkeuring en het bedrag van de vooruitbetaling of over de weigering van de vooruitbetaling en bezorgt het departement dat standpunt aan de Minister.
  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het standpunt vermeld in het derde lid beslist de Minister of de vooruitbetaling al dan niet wordt goedgekeurd. Indien binnen de gestelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de vooruitbetaling als goedgekeurd beschouwd.
  Voor de afrekening van de uitgaven dient de aanvrager, binnen dertig dagen na voltooiing van de voortgezette opleiding, de desbetreffende bewijzen en een deelnemingsattest in bij het departement.
  Na mededeling van het departement wordt het totale bedrag waarvoor geen bewijs werd ingediend, teruggevorderd van de aanvrager.

Art.67. Financiële ondersteuning van kinderen in de residentiële opvang
  § 1 - Voor kinderen die zich minstens dertig opeenvolgende dagen in een residentiële jeugdbijstandsmaatregel bevinden, wordt vanaf de begindatum van de jeugdbijstandsmaatregel een financiële ondersteuning in de vorm van een vast dagtarief van 1,95 euro per opvangdag opgespaard.
  De financiële ondersteuning wordt maandelijks geboekt.
  Indien het kind overeenkomstig artikel 28, § 3, of artikel 116 van het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen bijslagtrekkende van de kinderbijslag is, vervalt het recht op de financiële ondersteuning vermeld in het eerste lid.
  Het dagtarief wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De referentie voor die aanpassing is de consumptieprijsindex 133,54 op 1 december 2024, die overeenstemt met 100 in het basisjaar 2013.
  § 2 - De opgespaarde financiële ondersteuning kan ten vroegste bij het bereiken van de meerderjarigheid worden uitbetaald.
  Het departement licht de jongvolwassene in over het bedrag van de opgespaarde financiële ondersteuning, bepaalt met hem de nadere regels voor de uitbetaling en geeft hem advies over het bestedingsdoel van die financiële ondersteuning.
  Indien het kind een met redenen omklede aanvraag indient, kan het departement in afwijking van het eerste lid een uitbetaling van de opgespaarde financiële ondersteuning toestaan voordat het kind meerderjarig wordt, voor zover die bijdraagt tot het bevorderen van integratie van het kind bij het bereiken van zijn meerderjarigheid.

HOOFDSTUK 7. - Klachten
Art.68. Procedure
  § 1 - De klachten vermeld in artikel 115, § 1, tweede en derde lid, van het decreet worden per post of elektronisch ingediend bij het departement. Het departement bevestigt de ontvangst van de klacht binnen vijftien dagen. De datum van de poststempel of van de elektronische tijdstempel is doorslaggevend.
  § 2 - Het departement onderzoekt of de klacht ontvankelijk is. De klacht is ontvankelijk als hij:
  1° gericht is tegen een concrete ambtsverrichting of werkwijze van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die belast is met de uitvoering van maatregelen inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming of met adviesverlening, of tegen een ambtsverrichting of werkwijze van het departement;
  2° een beschrijving bevat van de zaak die aanleiding geeft tot de klacht.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van de klacht deelt het departement aan de indiener van de klacht aangetekend mee of de klacht ontvankelijk of niet-ontvankelijk is.
  Als de klacht ontvankelijk is, kan de indiener van de klacht binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de derde dag na het verzenden van het aangetekend schrijven vermeld in het tweede lid, bij het departement een verzoek indienen om te worden gehoord. Betrokkene wordt gehoord binnen dertig dagen na toezending van de aangetekende kennisgeving.
  Als de klacht niet-ontvankelijk is, deelt het departement de indiener van de klacht mee waarom de klacht niet-ontvankelijk is.
  Het departement onderzoekt de ontvankelijke klacht binnen vijftien dagen na de hoorzitting of na het verstrijken van de termijn vermeld in het derde lid en licht de indiener van de klacht schriftelijk in over de uitslag van dat onderzoek, met inbegrip van de redenen, en over de eventuele maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen.

HOOFDSTUK 8. - Beroepsgeheim
Art.69. Instemming
  Bij het verzoek om instemming vermeld in artikel 116, § 2, eerste lid, 1°, van het decreet wordt de betrokken persoon ingelicht over de door te geven informatie, de ontvanger van die informatie en de reden van de doorgifte.
  De instemming wordt verleend door middel van een schriftelijke verklaring, digitaal of op papier.
  De betrokken persoon heeft het recht om zijn instemming te allen tijde in te trekken. Het intrekken van de instemming doet geen afbreuk aan de rechtmatigheid van de doorgifte die op grond van de instemming heeft plaatsgevonden voordat ze werd ingetrokken. De betrokken persoon wordt hiervan in kennis gesteld voordat hij zijn instemming verleent.

HOOFDSTUK 9. - Gegevensbescherming
Art.70. Gegevenscategorieën
  § 1 - Overeenkomstig artikel 120, § 1, van het decreet kunnen de Regering, de aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming, de dienstverrichters, de pleeggezinnen en de gespecialiseerde pleeggezinnen voor de doelen vermeld in artikel 120, § 1, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, eerste lid, van het decreet, de volgende gegevens verwerken over de kinderen, jongeren, de personen belast met hun opvoeding, alsook over de jongvolwassenen:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens in verband met beeld- en geluidsopnamen;
  3° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, beoordelingscijfers en prestatiebeoordelingen, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  4° gegevens over de talenkennis: moedertaal, kennis van vreemde talen, taalcertificaten, taal- en spraakproblemen, ondersteuningsbehoefte;
  5° gegevens over de gezinssituatie: burgerlijke staat, gezinssamenstelling, gezinsstructuur, naam, voornaam, geslacht en geboortedatum van de gezinsleden, gegevens over de gezinsdynamiek en het gezinsverleden;
  6° gegevens over de sociale situatie: beroepssituatie, woonomstandigheden, gegevens over de ruimere sociale omgeving;
  7° gegevens over de financiële situatie: inkomenssituatie, aard en bedrag van sociale uitkeringen of ondersteuning, gezinsbijslagen, onderhoudsgeld, informatie over schulden;
  8° gegevens over de vrijetijdsbesteding: vrijetijdsactiviteiten, deelname aan verenigingen of groepsactiviteiten, interesses op het gebied van hobby's en cultuur, informatie over vrijwilligerswerk;
  9° gegevens over de bekwaamheden en interesses: sterke punten, zwakke punten en interesses zowel op school als daarbuiten, zelfredzaamheid en bekwaamheden voor het dagelijks leven, sociale competenties, interesses op het gebied van professionele of persoonlijke ontwikkeling;
  10° medische en psychologische gegevens: informatie over de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, diagnosen en ziekten, medische verslagen, psychologische adviezen, medicatie, beperkingen, allergieën, psychiatrische behandelingen en therapieën;
  11° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: strafrechtelijke veroordelingen, gerechtelijke maatregelen, beslissingen en vonnissen van familierechtbanken en jeugdrechtbanken, informatie over lopende gerechtelijke procedures;
  12° gegevens over levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging: gegevens over godsdienstige overtuiging of geloof, informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschappen;
  13° andere gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: etnische afkomst, raciale kenmerken, politieke opvattingen, gegevens over het seksuele leven of de seksuele geaardheid.
  § 2 - Overeenkomstig artikel 120, § 2, van het decreet kunnen de aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de personeelsleden:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, gezinssamenstelling, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  3° gegevens over de arbeidsverhouding en de wedde: arbeidsbetrekking, begin- en einddatum van de arbeidsverhouding, beroepstitel en functie, soort overeenkomst, wedde en loonafrekeningen, gegevens over sociale uitkeringen en aanvullende uitkeringen, bankgegevens;
  4° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, beperkt tot het uittreksel uit het strafregister: uittreksel uit het strafregister, datum en plaats van afgifte van het uittreksel uit het strafregister.
  § 3 - Overeenkomstig artikel 120, § 2.1, van het decreet kan de Regering voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2.1, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de erkende aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming en hun personeelsleden:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  3° gegevens over de arbeidsverhouding en de wedde: arbeidsbetrekking, begin- en einddatum van de arbeidsverhouding, beroepstitel en functie, soort overeenkomst, wedde en loonafrekeningen, gegevens over sociale uitkeringen en aanvullende uitkeringen, arbeidstijden;
  4° gegevens over de talenkennis: kennis en niveau van de werktalen, kennis van vreemde talen, taalcursussen, taalcertificaten;
  5° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, beperkt tot het uittreksel uit het strafregister: uittreksel uit het strafregister, datum en plaats van afgifte van het uittreksel uit het strafregister.
  Overeenkomstig artikel 120, § 2.1, van het decreet kan de Regering voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2.1, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de pleeggezinnen en gespecialiseerde pleeggezinnen:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens in verband met beeld- en geluidsopnamen;
  3° gegevens over de samenstelling van het gezin: aantal gezinsleden, gezinsstructuur, aard van de relatie tussen de gezinsleden;
  4° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  5° gegevens over de arbeidsverhouding en de wedde: arbeidsbetrekking, begin- en einddatum van de arbeidsverhouding, beroepstitel en functie, soort overeenkomst, wedde en loonafrekeningen, gegevens over sociale uitkeringen en aanvullende uitkeringen, arbeidstijden;
  6° gegevens over de talenkennis: moedertaal, kennis van vreemde talen, taalcertificaten;
  7° gegevens over de gezinssituatie: burgerlijke staat, gezinsstructuur, naam, voornaam, geslacht en geboortedatum van de gezinsleden, gegevens over de gezinsdynamiek en het gezinsverleden;
  8° gegevens over de sociale situatie: beroepssituatie, gegevens over de ruimere sociale omgeving;
  9° gegevens over de financiële situatie: inkomenssituatie, aard en bedrag van sociale uitkeringen of ondersteuning, gezinsbijslagen, onderhoudsgeld, informatie over schulden;
  10° gegevens over de vrijetijdsbesteding: vrijetijdsactiviteiten, deelname aan verenigingen of groepsactiviteiten, interesses op het gebied van hobby's en cultuur, informatie over vrijwilligerswerk;
  11° gegevens over de bekwaamheden en interesses: interessegebieden, sociale competenties, interesses op het gebied van professionele of persoonlijke ontwikkeling;
  12° medische en psychologische gegevens: informatie over de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, diagnosen en ziekten, medische verslagen, psychologische adviezen, beperkingen, psychiatrische behandelingen en therapieën;
  13° gegevens over de woonplaats: woonomstandigheden, omvang van de woonruimte, uitrusting en toestand van de woonruimten;
  14° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: uittreksel uit het strafregister, strafrechtelijke veroordelingen, gerechtelijke maatregelen, informatie over lopende gerechtelijke procedures;
  15° gegevens over levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging: gegevens over godsdienstige overtuiging of geloof, informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschappen;
  16° andere gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: etnische afkomst, raciale kenmerken, politieke opvattingen, gegevens over de seksuele geaardheid.
  Overeenkomstig artikel 120, § 2.1, van het decreet kan de Regering voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2.1, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de leden van het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin die tot het gezin behoren:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens over de samenstelling van het gezin: aantal gezinsleden, gezinsstructuur, aard van de relatie tussen de gezinsleden;
  3° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  4° gegevens over de arbeidsverhouding: arbeidsbetrekking, beroepstitel en functie, soort overeenkomst, wedde en loonafrekeningen, gegevens over sociale uitkeringen en aanvullende uitkeringen, arbeidstijden;
  5° gegevens over de financiële situatie: inkomenssituatie, aard en bedrag van sociale uitkeringen of ondersteuning, gezinsbijslagen, onderhoudsgeld, informatie over schulden;
  6° medische en psychologische gegevens: informatie over de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, diagnosen en ziekten, medische verslagen, psychologische adviezen, beperkingen, psychiatrische behandelingen en therapieën;
  7° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: uittreksel uit het strafregister, strafrechtelijke veroordelingen, gerechtelijke maatregelen, informatie over lopende gerechtelijke procedures;
  8° gegevens over levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging: gegevens over godsdienstige overtuiging of geloof, informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschappen;
  9° andere gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: etnische afkomst, raciale kenmerken, politieke opvattingen, gegevens over de seksuele geaardheid.
  § 4 - Overeenkomstig artikel 120, § 2.2, van het decreet kunnen de inspecteurs en de externe deskundigen voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2.2, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de kinderen, jongeren, de personen belast met hun opvoeding, alsook over de jongvolwassenen:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens in verband met beeld- en geluidsopnamen;
  3° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, beoordelingscijfers en prestatiebeoordelingen, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  4° gegevens over de talenkennis: moedertaal, kennis van vreemde talen, taalcertificaten, taal- en spraakproblemen, ondersteuningsbehoefte;
  5° gegevens over de gezinssituatie: burgerlijke staat, gezinssamenstelling, gezinsstructuur, naam, voornaam en geslacht, geboortedatum van de gezinsleden, gegevens over de gezinsdynamiek en het gezinsverleden;
  6° gegevens over de sociale situatie: beroepssituatie, woonomstandigheden, gegevens over de ruimere sociale omgeving;
  7° gegevens over de financiële situatie: inkomenssituatie, aard en bedrag van sociale uitkeringen of ondersteuning, gezinsbijslagen, onderhoudsgeld, informatie over schulden;
  8° gegevens over de vrijetijdsbesteding: vrijetijdsactiviteiten, deelname aan verenigingen of groepsactiviteiten, interesses op het gebied van hobby's en cultuur, informatie over vrijwilligerswerk;
  9° gegevens over de bekwaamheden en interesses: sterke punten, zwakke punten en interesses zowel op school als daarbuiten, zelfredzaamheid en bekwaamheden voor het dagelijks leven, sociale competenties, interesses op het gebied van professionele of persoonlijke ontwikkeling;
  10° medische en psychologische gegevens: informatie over de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, diagnosen en ziekten, medische verslagen, psychologische adviezen, medicatie, beperkingen, allergieën, psychiatrische behandelingen en therapieën;
  11° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: strafrechtelijke veroordelingen, gerechtelijke maatregelen, beslissingen en vonnissen van familierechtbanken en jeugdrechtbanken, informatie over lopende gerechtelijke procedures;
  12° gegevens over levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging: gegevens over godsdienstige overtuiging of geloof, informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschappen;
  13° andere gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: etnische afkomst, raciale kenmerken, politieke opvattingen, gegevens over het seksuele leven of de seksuele geaardheid.
  Overeenkomstig artikel 120, § 2.2, van het decreet kunnen de inspecteurs en de externe deskundigen voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2.2, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de erkende aanbieders van jeugdbijstand en jeugdbescherming en hun personeelsleden:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  3° gegevens over de arbeidsverhouding en de wedde: arbeidsbetrekking, begin- en einddatum van de arbeidsverhouding, beroepstitel en functie, soort overeenkomst, wedde en loonafrekeningen, gegevens over sociale uitkeringen en aanvullende uitkeringen, arbeidstijden;
  4° gegevens over de talenkennis: kennis en niveau van de werktalen, kennis van vreemde talen, taalcursussen, taalcertificaten;
  5° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, beperkt tot het uittreksel uit het strafregister: uittreksel uit het strafregister, datum en plaats van afgifte van het uittreksel uit het strafregister.
  Overeenkomstig artikel 120, § 2.2, van het decreet kunnen de inspecteurs en de externe deskundigen voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2.2, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de pleeggezinnen en gespecialiseerde pleeggezinnen:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens in verband met beeld- en geluidsopnamen;
  3° gegevens over de samenstelling van het gezin: aantal gezinsleden, gezinsstructuur, aard van de relatie tussen de gezinsleden;
  4° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  5° gegevens over de arbeidsverhouding en de wedde: arbeidsbetrekking, begin- en einddatum van de arbeidsverhouding, beroepstitel en functie, soort overeenkomst, wedde en loonafrekeningen, gegevens over sociale uitkeringen en aanvullende uitkeringen, arbeidstijden;
  6° gegevens over de talenkennis: moedertaal, kennis van vreemde talen, taalcertificaten;
  7° gegevens over de gezinssituatie: burgerlijke staat, gezinsstructuur, naam, voornaam, geslacht en geboortedatum van de gezinsleden, gegevens over de gezinsdynamiek en het gezinsverleden;
  8° gegevens over de sociale situatie: gegevens over de ruimere sociale omgeving;
  9° gegevens over de financiële situatie: inkomenssituatie, aard en bedrag van sociale uitkeringen of ondersteuning, gezinsbijslagen, onderhoudsgeld, informatie over schulden;
  10° gegevens over de vrijetijdsbesteding: vrijetijdsactiviteiten, deelname aan verenigingen of groepsactiviteiten, interesses op het gebied van hobby's en cultuur, informatie over vrijwilligerswerk;
  11° gegevens over de bekwaamheden en interesses: interessegebieden, sociale competenties, interesses op het gebied van professionele of persoonlijke ontwikkeling;
  12° medische en psychologische gegevens: informatie over de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, diagnosen en ziekten, medische verslagen, psychologische adviezen, beperkingen, psychiatrische behandelingen en therapieën;
  13° gegevens over de woonplaats: woonomstandigheden, omvang van de woonruimte, uitrusting en toestand van de woonruimten;
  14° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: uittreksel uit het strafregister, strafrechtelijke veroordelingen, gerechtelijke maatregelen, informatie over lopende gerechtelijke procedures;
  15° gegevens over levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging: gegevens over godsdienstige overtuiging of geloof, informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschappen;
  16° andere gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: etnische afkomst, raciale kenmerken, politieke opvattingen, gegevens over de seksuele geaardheid.
  Overeenkomstig artikel 120, § 2.2, van het decreet kunnen de inspecteurs en de externe deskundigen voor de doelen vermeld in artikel 120, § 2.2, tweede lid, van het decreet en voor de duur vermeld in artikel 122, tweede lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de leden van het pleeggezin of gespecialiseerd pleeggezin die tot het gezin behoren:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens over de samenstelling van het gezin: aantal gezinsleden, gezinsstructuur, aard van de relatie tussen de gezinsleden;
  3° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  4° gegevens over de arbeidsverhouding: arbeidsbetrekking, beroepstitel en functie, soort overeenkomst, wedde en loonafrekeningen, gegevens over sociale uitkeringen en aanvullende uitkeringen, arbeidstijden;
  5° gegevens over de financiële situatie: inkomenssituatie, aard en bedrag van sociale uitkeringen of ondersteuning, gezinsbijslagen, onderhoudsgeld, informatie over schulden;
  6° medische en psychologische gegevens: informatie over de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, diagnosen en ziekten, medische verslagen, psychologische adviezen, beperkingen, psychiatrische behandelingen en therapieën;
  7° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: uittreksel uit het strafregister, strafrechtelijke veroordelingen, gerechtelijke maatregelen, informatie over lopende gerechtelijke procedures;
  8° gegevens over levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging: gegevens over godsdienstige overtuiging of geloof, informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschappen;
  9° andere gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: etnische afkomst, raciale kenmerken, politieke opvattingen, gegevens over de seksuele geaardheid.
  § 5 - In opdracht van de Regering kan de bemiddelaar vermeld in artikel 34, tweede lid, artikel 57, § 2, vierde lid, en artikel 76, § 2, vierde lid, van het decreet voor de duur vermeld in artikel 122, eerste lid, van het decreet de volgende gegevens verwerken over de kinderen, jongeren en de personen belast met hun opvoeding:
  1° identiteits- en contactgegevens: naam, voornaam, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit, woonplaats, adres, telefoonnummer, e-mailadres;
  2° gegevens over het einddiploma en de opleiding: bezochte scholen, universiteiten of opleidingsinstituten, beoordelingscijfers en prestatiebeoordelingen, succesvol beëindigde opleidingen, diploma's of getuigschriften, inlichtingen over aanvullende opleidingen, cursussen en stages, bijscholing, beroepservaring;
  3° gegevens over de talenkennis: moedertaal, kennis van vreemde talen, taalcertificaten, taal- en spraakproblemen, ondersteuningsbehoefte;
  4° gegevens over de gezinssituatie: burgerlijke staat, gezinssamenstelling, gezinsstructuur, naam, voornaam en geslacht, geboortedatum van de gezinsleden, gegevens over de gezinsdynamiek en het gezinsverleden;
  5° gegevens over de sociale situatie: beroepssituatie, woonomstandigheden, gegevens over de ruimere sociale omgeving;
  6° gegevens over de financiële situatie: inkomenssituatie, aard en bedrag van sociale uitkeringen of ondersteuning, gezinsbijslagen, onderhoudsgeld, informatie over schulden;
  7° gegevens over de vrijetijdsbesteding: vrijetijdsactiviteiten, deelname aan verenigingen of groepsactiviteiten, interesses op het gebied van hobby's en cultuur, informatie over vrijwilligerswerk;
  8° gegevens over de bekwaamheden en interesses: sterke punten, zwakke punten en interesses zowel op school als daarbuiten, zelfredzaamheid en bekwaamheden voor het dagelijks leven, sociale competenties, interesses op het gebied van professionele of persoonlijke ontwikkeling;
  9° medische en psychologische gegevens: informatie over de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, diagnosen en ziekten, medische verslagen, psychologische adviezen, medicatie, beperking, allergieën, psychiatrische behandelingen en therapieën;
  10° gerechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: strafrechtelijke veroordelingen, gerechtelijke maatregelen, beslissingen en vonnissen van familierechtbanken en jeugdrechtbanken, informatie over lopende gerechtelijke procedures;
  11° gegevens over levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging: gegevens over godsdienstige overtuiging of geloof, informatie over godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, deelname aan godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschappen;
  12° andere gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming: etnische afkomst, raciale kenmerken, politieke opvattingen, gegevens over het seksuele leven of de seksuele geaardheid.

HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art.71. Opheffingsbepaling
  Het besluit van de Regering van 14 mei 2009 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 12 oktober 2017, 29 november 2018, 6 februari 2020, 17 juni 2021 en 15 december 2022, wordt opgeheven.

Art.72. Opheffingsbepaling
  Het ministerieel besluit van 30 september 2010 tot benoeming van een bemiddelaar wordt opgeheven.

Art.73. Opheffingsbepaling
  Het ministerieel besluit van 1 september 2016 betreffende de terugbetaling van de reiskosten voor pleeggezinnen, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 17 februari 2023, wordt opgeheven.

Art.74. Overgangsbepaling
  In afwijking van artikel 61 blijven de artikelen 50 tot 53 van het besluit van de Regering van 14 mei 2009 inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming tot de in de overeenkomst, het vonnis of de beslissing vastgelegde einddatum van de residentiële maatregel inzake jeugdbijstand of jeugdbescherming van toepassing op de kostenbijdragen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit al waren vastgelegd.

Art.75. Inwerkingtreding
  Dit besluit treedt in werking op 1 april 2025.

Art.76. Uitvoeringsbepaling
  De minister bevoegd voor Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGE.
Art. N.


<td colspan="3" valign="top">Netto-inkomen van de onderhoudsplichtige
Inkomensgroep Maandelijks netto-inkomen in euro Maandelijkse kostenbijdrage in euro
1 tot 1.524,99 45
2 1.525,00 tot 1.800,99 75
3 1.801,00 tot 2.000,99 130
4 2.001,00 tot 2.200,99 215
5 2.201,00 tot 2.400,99 300
6 2.401,00 tot 2.700,99 375
7 2.701,00 tot 3.000,99 455
8 3.001,00 tot 3.300,99 540
9 3.301,00 tot 3.600,99 615
10 3.601,00 en meer 695