23 MEI 2025. - Besluit van de Vlaamse Regering over de omgevingshandhaving
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-5
HOOFDSTUK 2. - Toezicht en opsporing
Afdeling 1. - Aanstelling van de toezichthouders en officieren van gerechtelijke politie - hulpofficieren van de procureur des Konings
Art. 6-7
Afdeling 2. - Opleiding
Art. 8
Afdeling 3. - Technische controles
Art. 9
HOOFDSTUK 3. - Bestuurlijke sanctionering
Art. 10
HOOFDSTUK 4. - Herstel
Afdeling 1. - Herstelinstanties
Art. 11
Afdeling 2. - Herstelschikkingen
Art. 12
Afdeling 3. - Handhavingsverzoeken
Art. 13
Afdeling 4. - Beroep tegen herstelbeslissingen
Art. 14
Afdeling 5. - Herstel bij financieel equivalent
Art. 15
Afdeling 6. - De Vlaamse herstelraad
Art. 16
HOOFDSTUK 5. - Nadere regels voor de bewaring en teruggave van meegevoerde zaken
Art. 17
HOOFDSTUK 6. - De toebedeling van handhavingsopbrengsten
Art. 18
HOOFDSTUK 7. - Beleidslijnen en handhavingsprogramma
Art. 19
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 20-26
1998036441 2000035454 2009035107 2009204637 2018011042 2020031318 2022040270 2024005643
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit besluit wordt aangehaald als: het Omgevingshandhavingsbesluit van 23 mei 2025.
Art.2. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet van 5 april 1995: het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
2° departement: het departement Omgeving;
3° gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur: het personeelslid, vermeld in artikel 1.4.9, § 1, derde lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009;
4° GPBV-installatie: een GPBV-installatie als vermeld in artikel 5.1.1, 6°, van het decreet van 5 april 1995;
5° gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur: het personeelslid, vermeld in artikel 1.4.9, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009;
6° indelingslijst: de indelingslijst, vermeld in artikel 5.1.1, 7°, van het decreet van 5 april 1995;
7° maatregelenregister: het maatregelenregister, vermeld in artikel 82 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023;
8° milieuhygiëneregelgeving: de regelgeving, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, eerste lid, 1°, 5°, 5° /1, 6°, 8°, 9°, 10°, 12°, 13° bis, 17°, 17° bis, 18°, 19°, 19° bis, 19° ter, 21°, 23°, van het decreet van 5 april 1995, en de regelgeving, vermeld in artikel 3, 3°, 4°, 6°, 7°, 9° tot en met 12°, 14° t/m 21°, 23°, 25° tot en met 32°, en in artikel 4, van dit besluit;
9° referentiemeetmethode: een geschreven en publiek toegankelijke methode die voor een bepaalde meting is omschreven en die voldoet aan bepaalde vereisten zoals nader omschreven in artikel 9, § 2;
10° toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving: elke toezichthouder als vermeld in artikel 8, § 2, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, die bevoegd is voor de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en/of de regelgeving, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995, of onderdelen daarvan.
Art.3. De volgende verordeningen en ook de verordeningen die door of krachtens die verordeningen worden uitgevaardigd, behoren tot de milieuregelgeving van de Europese Unie, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, tweede lid, van het decreet van 5 april 1995:
1° verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de gemeenschap en op het binnenbrengen in de gemeenschap van pelzen en produkten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen;
2° verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer;
3° verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de persistente organische verontreinigde stoffen en tot wijziging van Richtlijn 97/117/EEG;
4° verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad;
5° verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer;
6° verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen;
7° verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie;
8° verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur;
9° verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is;
10° verordening (EG) nr. 1497/2007 van de Commissie van 18 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire brandbeveiligingssystemen die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
11° verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat;
12° verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik;
13° verordening (EG) nr. 359/2009 van de Commissie van 30 april 2009 tot schorsing van het binnenbrengen in de Gemeenschap van specimens van bepaalde in het wild levende dier- en plantensoorten;
14° verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen;
15° verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002;
16° verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn;
17° verordening (EU) nr. 333/2011 van de raad van 31 maart 2011 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad;
18° verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;
19° verordening (EU) nr. 1179/2012 van de Commissie van 10 december 2012 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer kringloopglas overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad niet langer als afval wordt aangemerkt;
20° verordening (EU) nr. 715/2013 van de Commissie van 25 juli 2013 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer koperschroot overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad niet langer als afval wordt aangemerkt;
21° verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG;
22° verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie;
23° verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006;
24° verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
25° verordening (EU) nr. 1357/2014 van de Commissie van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen;
26° verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008;
27° uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie;
28° verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen;
29° gedelegeerde verordening (EU) 2019/1666 van de Commissie van 24 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorwaarden voor de monitoring van het vervoer en de aankomst van zendingen van bepaalde goederen van de grenscontrolepost van aankomst tot de inrichting op de plaats van bestemming in de Unie;
30° verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014;
31° verordening (EU) 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009;
32° verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1013/2006.
Art.4. Het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend in Straatsburg op 9 september 1996 behoort tot de internationale milieuregelgeving, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, tweede lid, van het decreet van 5 april 1995.
Art.5. De lijst van inbreuken in het kader van milieuhandhaving, vermeld in artikel 16.6.6, § 1, van het decreet van 5 april 1995, is opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
HOOFDSTUK 2. - Toezicht en opsporing
Afdeling 1. - Aanstelling van de toezichthouders en officieren van gerechtelijke politie - hulpofficieren van de procureur des Konings
Art.6. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder milieubeheerregelgeving: de regelgeving, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5° /1, 7°, 9°, 11°, 12°, 14°, 15°, 16°, 17° bis, 19°, 21°, 22°, van het decreet van 5 april 1995, artikel 12 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en de regelgeving, vermeld in artikel 3, 1°, 2°, 5°, 8°, 13°, 22° en 24°, van dit besluit.
§ 2. De volgende personeelsleden kunnen toezichthouders zijn als vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, 1°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, die bevoegd zijn voor omgevingshandhaving:
1° de personeelsleden van het departement;
2° de personeelsleden van het Agentschap voor Natuur en Bos;
3° de personeelsleden van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;
4° de personeelsleden van het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap;
5° de personeelsleden van de Vlaamse Milieumaatschappij;
6° de personeelsleden van de Vlaamse Landmaatschappij;
7° de personeelsleden van het Departement Zorg;
8° de personeelsleden van het Agentschap Wegen en Verkeer;
9° de personeelsleden van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken;
10° de personeelsleden van het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust;
11° de personeelsleden van het agentschap De Vlaamse Waterweg nv.
De personeelsleden, vermeld in het eerste lid, worden aangesteld door de leidend ambtenaar van hun entiteit.
§ 3. Onder de personeelsleden, vermeld in § 2, kan de leidend ambtenaar van hun entiteit, rekening houdend met de taken van de entiteit, categorieën van toezichthouders aanstellen waarvan de toezichts- en opsporingsopdracht op de volgende wijze wordt beperkt:
1° ze kan worden beperkt tot een of meer van de volgende bevoegdheidspakketten:
a) de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009;
b) de handhaving van de milieubeheerregelgeving;
c) de handhaving van de milieuhygiëneregelgeving;
d) de handhaving van milieuvoorschriften voor geluid;
2° ze kan worden beperkt tot toezichthouders zonder hoedanigheid van agent van gerechtelijke politie.
§ 4. De toezichthouders, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, 3°, 4°, 5°, 7° en 8°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, zijn niet bevoegd voor het toezicht en de opsporing betreffende milieuvoorschriften voor inrichtingen die conform de indelingslijst zijn ingedeeld als inrichtingen van klasse 1.
In afwijking van het eerste lid kunnen de toezichthouders, bevoegd voor omgevingshandhaving, vermeld in het eerste lid, ook voor inrichtingen van klasse 1 vaststellingen verrichten op basis van zintuiglijke waarneming en kunnen ze zaken onderzoeken conform artikel 15 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 met inbegrip van het betredingsrecht, vermeld in artikel 18 van het voormelde decreet, dat voor die vaststellingen en onderzoeken nodig is.
§ 5. De bijzondere veldwachter, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, 7°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, kan worden aangesteld als toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving, door de leidend ambtenaar van het Agentschap voor Natuur en Bos, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°.
De aanstelling van de bijzondere veldwachter als toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving, als vermeld in het eerste lid, gebeurt op voordracht van degene die de bijzondere veldwachter heeft aangesteld overeenkomstig artikel 61 van het Veldwetboek en met het voorafgaand akkoord van de betrokken bijzondere veldwachter.
De bevoegdheid als toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving, van de bijzondere veldwachter, vermeld in het eerste lid, blijft beperkt tot het bevoegdheidspakket milieubeheerregelgeving of tot welbepaalde regelgeving uit het bevoegdheidspakket milieubeheerregelgeving die in het aanstellingsbesluit wordt omschreven, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die daarbij kunnen worden bepaald.
De bevoegdheid als toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving, van de bijzondere veldwachter, vermeld in het eerste lid, is beperkt tot de terreinen waarvoor hij overeenkomstig artikel 61 van het Veldwetboek als bijzondere veldwachter werd aangesteld. In het aanstellingsbesluit kan deze territoriale bevoegdheid verder beperkt worden tot een deel van voormelde terreinen.
Met behoud van de toepassing van de grenzen en voorwaarden die in het aanstellingsbesluit zijn opgesomd, kan de bijzondere veldwachter, vermeld in het eerste lid, alleen de hoedanigheid van toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving, verkrijgen en behouden als die bijzondere veldwachter aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° de bijzondere veldwachter voert geen jacht, bijzondere jacht of bestrijding uit in het gebied waarin die wordt aangesteld als toezichthouder;
2° de bijzondere veldwachter is achttien jaar of ouder;
3° de bijzondere veldwachter is niet veroordeeld wegens een misdrijf op milieubeheerregelgeving, en er zijn geen ernstige aanwijzingen dat de bijzondere veldwachter zich aan dergelijke misdrijven heeft schuldig gemaakt;
4° de bijzondere veldwachter is niet veroordeeld wegens een misdrijf waarbij daden van geweld of weerspannigheid zijn gepleegd;
5° de bijzondere veldwachter is niet volledig of gedeeltelijk vervallen verklaard van de rechten, vermeld in artikel 37, 6° en 7° van het Strafwetboek.
Art.7. Met uitzondering van de toezichthouders, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, 5° en 7°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, verkrijgen toezichthouders, bevoegd voor omgevingshandhaving, de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie - hulpofficier van de procureur des Konings, als ze daartoe worden aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, op voordracht van de entiteit of instantie die hen als toezichthouder heeft aangesteld.
De toezichthouders, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, 7°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 en in artikel 6, § 5 van dit besluit, verkrijgen de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, als ze daartoe worden aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, op voordracht van de entiteit of instantie die hen als toezichthouder heeft aangesteld.
Toezichthouders, bevoegd voor omgevingshandhaving, verkrijgen de hoedanigheid van toezichthouder als vermeld in artikel 22, § 1, eerste lid, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, als ze daartoe worden aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, op voordracht van de entiteit of instantie die hen als toezichthouder heeft aangesteld.
Toezichthouders, bevoegd voor omgevingshandhaving, verkrijgen voor de handhaving van de regelgeving, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995, de hoedanigheid van toezichthouder als vermeld in artikel 87 § 1, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, als ze daartoe worden aangewezen door de leidend ambtenaar van het departement, op voordracht van de entiteit of instantie die hen als toezichthouder heeft aangesteld.
Afdeling 2. - Opleiding
Art.8. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder agentschap: het Agentschap Justitie en Handhaving dat is opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 september 2021 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap "Agentschap Justitie en Handhaving".
§ 2. Personen kunnen alleen worden aangewezen als toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving, als ze een opleiding hebben gevolgd die al de volgende modules omvat:
1° het proportionele gebruik van de bevoegdheden voor het toezicht en de opsporing, vermeld in het hoofdstuk 2 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023;
2° processen-verbaal en verslagen van vaststelling opstellen;
3° communicatievaardigheden en conflictbeheersing;
4° verdachten en getuigen verhoren;
5° het gebruik van de bevoegdheid om beveiligingsmaatregelen op te leggen, vermeld in hoofdstuk 5 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023;
6° de kennis over de bevoegdheidspakketten, vermeld in artikel 6, § 3, 1°, van dit besluit.
§ 3. De modules, vermeld in paragraaf 2, 1° tot en met 5°, worden aangeboden door instellingen die daarvoor erkend zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving.
Toezichthouders die niet de hoedanigheid hebben van agent van gerechtelijke politie, hoeven de module, vermeld in paragraaf 2, 4°, niet te volgen.
§ 4. De module, vermeld in paragraaf 2, 6°, wordt aangeboden door het departement of door instellingen die daarvoor erkend zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, en kan worden aangepast naargelang het profiel van de toezichthouder, daarbij onder meer rekening houdend met de bevoegdheidspakketten, vermeld in artikel 6, § 3, 1°.
§ 5. Toezichthouders, bevoegd voor omgevingshandhaving, kunnen alleen worden bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of van officier van gerechtelijke politie - hulpofficier van de procureur des Konings, als ze een opleiding hebben gevolgd over het gebruik van de specifieke bevoegdheden die verbonden zijn aan die hoedanigheden, die wordt aangeboden door instellingen die daarvoor erkend zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving.
§ 6. Met het oog op hun erkenning richten de instellingen, vermeld in de paragrafen 3 tot en met 5, een aanvraag tot de bevoegde minister, waarin ze aantonen dat al de volgende erkenningsvoorwaarden zijn vervuld:
1° ze beschikken over gekwalificeerde medewerkers;
2° ze beschikken over de nodige lokalen en materiële uitrusting;
3° ze beschikken over leerplannen die een adequate invulling geven aan de leerdoelen van de modules, vermeld in paragraaf 2.
De bevoegde minister kan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid, nader bepalen.
De bevoegde minister kan de erkenning van de instellingen, vermeld in paragraaf 3 tot en met 5, opheffen als de instelling in kwestie niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid. De besluiten van de bevoegde minister over de erkenning of opheffing van de erkenning van de voormelde instellingen worden bekendgemaakt op de website van het agentschap of het departement.
Wijzigingen van leerplannen als vermeld in het eerste lid, 3°, voor de modules, vermeld in paragraaf 2, 1° tot en met 5°, worden ter goedkeuring voorgelegd aan het agentschap, en wijzigingen van de leerplannen, vermeld in het eerste lid, 3°, voor de module, vermeld in paragraaf 2, 6°, worden ter goedkeuring voorgelegd aan het departement.
§ 7. Het departement of de instelling die de opleiding of modules, vermeld in paragraaf 2 en 5, heeft verstrekt, verleent een attest als bewijs dat de opleidingen of modules is gevolgd.
§ 8. De opleidingsvereisten, vermeld in paragraaf 2, 1° tot en met 5°, en paragraaf 5, worden van toepassing één jaar nadat één of meer instellingen erkend zijn conform paragraaf 3 en 5.
De opleidingsvereisten, vermeld in paragraaf 2 en 5, gelden niet voor de personeelsleden van het operationele kader van de politiediensten, vermeld in artikel 2 van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992.
De opleidingsvereisten, vermeld in paragraaf 2 en 5, gelden niet voor de personen, vermeld in artikel 107, eerste en tweede lid, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023.
De personen, vermeld in het derde lid, volgen de modules en opleidingen, vermeld in dit artikel, zodra ze daarvoor worden opgeroepen door het agentschap of het departement.
§ 9. De Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, kan opleidingen, die zijn georganiseerd vóór de opleidingsvereisten, vermeld in paragraaf 2 en 5, van toepassing waren, gelijkstellen met alle of bepaalde opleidingen of modules, vermeld in paragraaf 2, 1° tot en met 5°, en paragraaf 5.
De Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, kan een lijst bepalen met diploma's en getuigschriften, waarvan de houders vrijgesteld zijn van alle of bepaalde opleidingen of modules, vermeld in paragraaf 2, 1° tot en met 5°, en paragraaf 5.
De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, kan in dezelfde zin als in het eerste en tweede lid beslissen, voor wat betreft de module, vermeld in paragraaf 2, 6°.
§ 10. In afwijking van paragraaf 2 en met behoud van de toepassing van paragraaf 8 kunnen personen die over de nodige kennis en eigenschappen beschikken maar de vereiste opleiding nog niet hebben gevolgd, worden aangesteld als toezichthouder, bevoegd voor omgevingshandhaving, voor een niet-verlengbare termijn van vijf jaar.
§ 11. Toezichthouders, bevoegd voor omgevingshandhaving, volgen bijscholing voor de onderwerpen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1° tot en met 6°, als ze daarvoor worden opgeroepen door het agentschap of het departement.
Deze paragraaf is niet van toepassing op de personeelsleden van het operationele kader van de politiediensten, vermeld in artikel 2 van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992.
Afdeling 3. - Technische controles
Art.9. § 1. Technische controles, meer bepaald monsternemingen, metingen, proeven, analyses en verificaties als vermeld in artikel 15, § 3, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, worden uitgevoerd conform de bepalingen, vermeld in paragraaf 2, en bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 2. Technische controles worden uitgevoerd op basis van een referentiemeetmethode door toezichthouders of door daartoe erkende natuurlijke personen of rechtspersonen.
De volgende methoden worden beschouwd als referentiemeetmethode en worden toegepast in de volgende volgorde, die ook van toepassing is bij onderlinge tegenstrijdigheden:
a) de methoden, vermeld in de toepasselijke bepalingen in de wetten, decreten en besluiten die van toepassing zijn in het Vlaamse Gewest;
b) de methoden, vermeld in Belgische normen die worden uitgegeven door het NBN;
c) de methoden, vermeld in normen die worden uitgegeven door het Comité Européen de Normalisation (CEN);
d) de methoden, vermeld in normen die worden uitgegeven door de International Organization for Standardization (ISO);
e) de methoden die worden uitgegeven door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO);
In afwijking van het tweede lid kan de toezichthouder op gemotiveerde wijze beslissen dat een bepaalde referentiemeetmethode kan gebruikt worden, ook al wordt daardoor afgeweken van de hiërarchie geregeld in de punten b tot en met e van het tweede lid.
Als er voor een specifieke technische controle als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, geen referentiemeetmethode bestaat, wordt die technische controle uitgevoerd volgens een methode die de toezichthouder in kwestie aanvaardt.
Als er voor een specifieke technische controle als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, geen natuurlijke persoon of rechtspersoon die daarvoor is erkend, bestaat, kan die technische controle ook uitgevoerd worden door een geaccrediteerd laboratorium of bij gebreke daaraan door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door de betrokken toezichthouder wordt aanvaard.
HOOFDSTUK 3. - Bestuurlijke sanctionering
Art.10. De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, of de gemachtigde van de minister wijst de personeelsleden van het departement aan die optreden als beboetingsinstantie.
HOOFDSTUK 4. - Herstel
Afdeling 1. - Herstelinstanties
Art.11. § 1. De leidend ambtenaren, vermeld in artikel 6, § 2, tweede lid, van dit besluit, wijzen de personeelsleden aan van hun entiteit die herstelinstantie zijn conform artikel 16.1.3 van het decreet van 5 april 1995.
De herstelinstanties, vermeld in het eerste lid, zijn bevoegd voor de regelgeving, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995.
De bevoegdheid van de herstelinstanties, vermeld in artikel 16.1.3, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, van het decreet van 5 april 1995, is beperkt tot de milieuvoorschriften, vermeld in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 2. De leidend ambtenaar van het departement wijst de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs aan.
Afdeling 2. - Herstelschikkingen
Art.12. Binnen de grenzen van hun bevoegdheid kunnen ook herstelinstanties als vermeld in artikel 16.1.3 van het decreet van 5 april 1995, en artikel 1.4.9 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, die niet tot de Vlaamse overheid behoren, herstelschikkingen sluiten. Artikel 62, § 1, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 is van overeenkomstige toepassing.
Herstelschikkingen worden in de volgende gevallen bekrachtigd door de volgende instanties of personen:
1° als ze betrekking hebben op publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 worden beschermd: de Vlaamse herstelraad, vermeld in artikel 16 van dit besluit;
2° als ze uitgaan van een herstelinstantie van de Vlaamse overheid, en betrekking hebben op publieke schade aan belangen die door milieuvoorschriften worden beschermd: de leidend ambtenaar van de entiteit waartoe de herstelinstantie behoort, of de gemachtigde van die leidend ambtenaar;
3° als ze uitgaan van een herstelinstantie als vermeld in het eerste lid, en betrekking hebben op publieke schade aan belangen die door milieuvoorschriften worden beschermd: het college van burgemeester en schepen van de gemeente waarin de publieke schade zich heeft voorgedaan.
In afwijking van het tweede lid worden herstelschikkingen bekrachtigd door de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, of de gemachtigde van de minister, wanneer de financiële tegenwaarde van de publieke schade die feitelijk onhersteld blijft een begroot bedrag van meer dan 500.000 euro overstijgt.
Afdeling 3. - Handhavingsverzoeken
Art.13. § 1. Het handhavingsverzoek vermeld in artikel 96 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 wordt in de volgende gevallen bij de volgende instanties of personen ingediend met een beveiligde zending:
1° als het misdrijf of de inbreuk, vermeld in artikel 96 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, een schending uitmaakt van milieuvoorschriften: bij een bevoegde herstelinstantie als vermeld in artikel 16.1.3, § 1, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995;
2° als het misdrijf of de inbreuk, vermeld in artikel 96 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, een schending uitmaakt van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009: bij de bevoegde gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester of de plaatsvervanger van de burgemeester.
Als een handhavingsverzoek gericht wordt aan een onbevoegde persoon of instantie, stuurt die persoon of die instantie het verzoek zo snel mogelijk door naar de bevoegde herstelinstantie.
Als een handhavingsverzoek met betrekking tot een schending van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 inpasbaar is in de gewestelijke prioriteiten ruimtelijke ordening, vastgelegd in de beleidslijnen of het omgevingshandhavingsprogramma, vermeld in artikel 19 en 22, kan de bevoegde gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester of de plaatsvervanger van de burgemeester het voor verdere afhandeling overmaken aan de bevoegde gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur.
Een handhavingsverzoek is onontvankelijk als het wordt ingediend bij meer dan één bevoegde herstelinstantie.
Als een handhavingsverzoek betrekking heeft op misdrijven of inbreuken die een combinatie vormen van de schendingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, maakt de verzoeker hiervan melding in zijn verzoek. De bevoegde herstelinstantie die het verzoek ontvangt, betrekt de andere bevoegde herstelinstantie of herstelinstanties en ze nemen samen een beslissing.
§ 2. Een handhavingsverzoek is ontvankelijk als het voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° het bevat de voor- en achternaam en de woonplaats van de verzoeker of de maatschappelijke benaming en de zetel van de verzoeker. Als de woonplaatskeuze bij de raadsman van de verzoeker wordt gedaan, wordt dat in het handhavingsverzoek aangegeven;
2° de verzoeker of de raadsman van de verzoeker hebben het verzoek ondertekend. In geval van ondertekening door een raadsman wordt een schriftelijke machtiging bijgevoegd, tenzij de raadsman ingeschreven is als advocaat of advocaat-stagiair;
3° het bevat de gegevens, vermeld in artikel 96, tweede lid, 1° tot en met 3°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023;
4° in voorkomend geval bevat het een inventaris van de bijgevoegde overtuigingsstukken.
De verzoeker kan via een beveiligde zending gevraagd worden om het handhavingsverzoek dat niet voldoet aan de voorwaarden uit het eerste lid te regulariseren. Dit gebeurt via een beveiligde zending binnen een termijn van 7 dagen na de kennisgeving van het regularisatieverzoek met beveiligde zending.
§ 3. De behandelende overheid, vermeld in paragraaf 1, brengt de verzoeker zo snel mogelijk en in elk geval binnen zestig dagen na de kennisgeving van een handhavingsverzoek met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing.
Zolang niet definitief is beslist over een eerder handhavingsverzoek voor dezelfde schade, kan de verzoeker geen nieuw handhavingsverzoek voor dezelfde schade indienen.
Afdeling 4. - Beroep tegen herstelbeslissingen
Art.14. § 1. De overtreder kan tegen een bestuurlijke herstelbeslissing waarin een publieke herstelmaatregel of inperkende maatregel wordt opgelegd, beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, conform artikel 98 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023.
Het beroep schorst de bestuurlijke herstelbeslissingen met uitzondering van de daarin opgelegde inperkende maatregelen en met uitzondering van de beslissingen van bestuursdwang buiten de context van een bestuurlijk herstelbevel zoals vermeld in artikel 52, tweede lid van het KVH.
Het beroep, vermeld in het eerste lid, wordt binnen een vervaltermijn van twintig dagen vanaf de kennisgeving van de bestuurlijke herstelbeslissing ingediend via het maatregelenregister of met een beveiligde zending die gericht is aan de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, op het adres van het departement. Als de beroepsindiener gehoord wil worden, meldt die dat in het beroepschrift.
Het beroepschrift voldoet op straffe van onontvankelijkheid aan de volgende voorwaarden:
1° het bevat de voor- en achternaam en de woonplaats van de beroepsindiener of de maatschappelijke benaming en de zetel van de beroepsindiener. Als woonplaatskeuze bij de raadsman van de beroepsindiener wordt gedaan, wordt dat in het beroepschrift aangegeven;
2° de beroepsindiener of de raadsman van de beroepsindiener heeft het beroep ondertekend. Een schriftelijke machtiging wordt bijgevoegd, tenzij de raadsman ingeschreven is als advocaat of advocaat-stagiair;
3° het vermeldt het voorwerp van het beroep, met een omschrijving van de ingeroepen argumenten;
4° het bevat een kopie van de bestreden beslissing.
Als het beroep, vermeld in het eerste lid, wordt ingediend via het maatregelenregister, is de voorwaarde, vermeld in het derde lid, 4°, niet van toepassing.
Overtuigingsstukken die al in het hersteldossier zijn opgenomen, hoeven niet gevoegd te worden bij het beroepschrift, vermeld in het derde lid. Het beroepschrift bevat in voorkomend geval een inventaris van de overtuigingsstukken.
De beroepsindiener kan met een beveiligde zending gevraagd worden om het beroepschrift dat niet voldoet aan de voorwaarden uit het derde lid, te regulariseren. De regularisatie gebeurt via het maatregelenregister of met een beveiligde zending binnen een termijn van 7 dagen na de kennisgeving van het regularisatieverzoek.
§ 2. Het departement onderzoekt het beroep, vermeld in paragraaf 1, op zijn ontvankelijkheid:
1° als het beroep onontvankelijk is, brengt het departement de beroepsindiener en de herstelinstantie die de bestuurlijke herstelbeslissing heeft genomen, daarvan met een beveiligde zending op de hoogte binnen veertien dagen nadat het beroep is ontvangen. In dat geval is de procedure voor het niet-ontvankelijk bevonden beroep daarmee beëindigd;
2° als het beroep ontvankelijk wordt bevonden, brengt het departement de beroepsindiener, de herstelinstantie die de bestuurlijke herstelbeslissing heeft genomen daarvan gelijktijdig met een beveiligde zending op de hoogte binnen veertien dagen nadat het beroep is ontvangen.
§ 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, en het departement nemen kennis van het hersteldossier via het maatregelenregister.
In geval van technische onmogelijkheid wordt de herstelinstantie die de herstelbeslissing heeft genomen, verzocht het hersteldossier integraal over te maken aan het departement binnen de termijn die het departement bepaalt.
§ 4. Bij een ontvankelijk beroep als vermeld in paragraaf 2, 2°, geeft het departement binnen vijfenveertig dagen vanaf de datum van de kennisgeving van de ontvankelijkheid, vermeld in paragraaf 2, 2°, een advies over het beroep, dat onmiddellijk aan de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, bezorgd wordt.
In het geval, vermeld in paragraaf 3, tweede lid, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, pas te lopen de dag nadat het departement het integrale dossier van de herstelinstantie heeft ontvangen.
§ 5. Binnen een vervaltermijn van negentig dagen na het instellen van het beroep conform paragraaf 1, tweede lid, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, een beslissing over het beroep en in voorkomend geval een nieuwe bestuurlijke herstelbeslissing.
De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, kan ook een beslissing nemen over de dwangsommen die eventueel op grond van de bestreden beslissing al verbeurd zijn.
Als het ingestelde beroep betrekking heeft op publieke herstelmaatregelen voor publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening worden beschermd, wint de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, het advies in van de Vlaamse Herstelraad, vermeld in artikel 16. Het advies onderzoekt of de publieke herstelmaatregelen overeenstemmen met de vereisten, vermeld in artikel 48 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, en de algemene beleidslijnen van herstel, vermeld in artikel 76 van het voormelde decreet. Het advies is niet bindend. Indien het advies niet wordt verleend binnen vijfenveertig dagen na de betekening van de adviesaanvraag, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, kan de beslissingstermijn, vermeld in het eerste lid, eenmalig verlengen met zestig dagen, op voorwaarde dat de beroepsindiener van die termijnverlenging op de hoogte wordt gebracht met een kennisgeving die verzonden wordt binnen de initiële termijn van negentig dagen.
De termijn van negentig dagen is geschorst vanaf de adviesaanvraag, vermeld in het derde lid, tot de dag dat het advies wordt verleend of tot de termijn voor het verlenen van advies is verstreken.
Als de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, niet tijdig beslist over het beroep of als de kennisgeving van een termijnverlenging niet tijdig wordt gedaan, vervalt de herstelbeslissing. Degene aan wie het bestuurlijk herstelbevel is opgelegd en de herstelinstantie die de bestreden bestuurlijke herstelbeslissing heeft genomen, worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het verval.
§ 6. De beroepsindiener en de herstelinstantie die de bestuurlijke herstelbeslissing heeft genomen, worden binnen tien dagen na de datum van de beslissing, vermeld in paragraaf 5, eerste, tweede en vierde lid, met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van die beslissing.
Afdeling 5. - Herstel bij financieel equivalent
Art.15. De monetaire waardering, vermeld in artikel 48, § 3, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, gebeurt voor publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 worden beschermd op basis van de regels en de forfaitaire bedragen, vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
Als de Vlaamse Regering regels en forfaitaire bedragen bepaalt voor de monetaire waardering, vermeld in artikel 48, § 3, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, voor de publieke schade aan door milieuvoorschriften beschermde belangen, worden die regels en forfaitaire bedragen opgenomen in een bijlage bij dit besluit, met een omschrijving van de specifieke publieke schade waarop zij van toepassing zijn.
Afdeling 6. - De Vlaamse herstelraad
Art.16. § 1. Vóór de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester of de plaatsvervanger van de burgemeester een van de volgende acties ondernemen, winnen ze advies in bij de Vlaamse herstelraad, vermeld in paragraaf 2 en 3:
1° een publieke herstelvordering voor publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 worden beschermd, inleiden bij het parket;
2° een publieke herstelvordering voor publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 worden beschermd, aanhangig maken bij de burgerlijke rechter;
3° een ambtshalve uitvoering van publieke herstelmaatregelen voor publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 worden beschermd, opstarten als vermeld in artikel 6.3.1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009.
Het advies, vermeld in het eerste lid, gaat de volgende elementen na:
1° in welke mate de publieke herstelvordering die wordt ingeleid of aanhangig wordt gemaakt, overeenstemt met de vereisten, vermeld in artikel 48 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, en de algemene beleidslijnen van herstel, vermeld in artikel 76 van het voormelde decreet;
2° in welke mate de voorgenomen opstart van de ambtshalve uitvoering van de publieke herstelmaatregel overeenstemt met de algemene beleidslijnen, vermeld in artikel 76 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, en de publieke herstelmaatregel nog altijd actueel en uitvoerbaar is.
Het advies, vermeld in het eerste lid, is bindend voor de herstelinstantie die het inwint. Een positief advies is twee jaar geldig en is een ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de publieke herstelvordering voor publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 worden beschermd van de gewestelijke of de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur, de burgemeester of de plaatsvervanger van de burgemeester.
Het advies, vermeld in het eerste lid, wordt gevraagd via het maatregelenregister of bij beveiligde zending. De Vlaamse herstelraad, vermeld in paragraaf 2 en 3, brengt een advies uit binnen een vervaltermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening bij beveiligde zending of de dag na de dag van de aanvraag via het maatregelenregister.
Bij het overschrijden van de termijn, vermeld in het vierde lid, kan aan de adviesvereiste, vermeld in het eerste lid, voorbij worden gegaan.
§ 2. Vóór de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester of de plaatsvervanger van de burgemeester in hun hoedanigheid van herstelinstantie een beslissing nemen in de zin van artikel 99 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 met betrekking tot de invordering van dwangsommen, verbeurd als gevolg van het niet tijdig uitvoeren van publieke herstelmaatregelen voor publieke schade aan belangen die door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening worden beschermd, winnen zij het advies in van de Vlaamse herstelraad.
Het advies, vermeld in het eerste lid, onderzoekt of het aangewezen is de opeisbare dwangsomschuld niet of maar gedeeltelijk in te vorderen of de invordering daarvan tijdelijk op te schorten, rekening houdend met de criteria, vermeld in artikel 99, eerste lid van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023. Het advies is niet bindend. Indien het advies niet wordt verleend binnen vijfenveertig dagen na de betekening van de adviesaanvraag, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 3. Voor de adviesverlening, vermeld in de paragrafen 1 en 2 en artikel 14 § 5, derde lid, wordt bij het departement een Vlaamse herstelraad opgericht, die ook instaat voor de bekrachtiging van bepaalde herstelschikkingen conform artikel 12, tweede lid, 1°.
De leden van de Vlaamse herstelraad oefenen hun functie uit in volledige onafhankelijkheid ten opzichte van de Vlaamse overheid.
Het departement stelt de Vlaamse herstelraad de nodige werkingsmiddelen ter beschikking. De Vlaamse herstelraad rapporteert jaarlijks over zijn werking en de besteding van de middelen die ter beschikking zijn gesteld.
Het procedure- en werkingsreglement wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld op voorstel van de Vlaamse herstelraad. Het procedure- en werkingsreglement kan, al dan niet op straffe van nietigheid of onontvankelijkheid, voorgeschreven vorm- en termijnvoorwaarden verbinden aan de adviesvraag, vermeld in paragraaf 1.
Het procedure- en werkingsreglement treedt in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
§ 4. De Vlaamse herstelraad, vermeld in paragraaf 3, is samengesteld uit zeven leden, waaronder de voorzitter.
De voorzitter en minstens drie andere leden bezitten de graad van master in de rechten.
Voor de eerste benoeming en bij de beëindiging van het mandaat van voorzitter of lid van de Vlaamse herstelraad wordt een oproep tot de kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, wijst de leden aan voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar op basis van hun kennis en ervaring in de ruimtelijke ordening en de relevante regelgeving. De voorzitter is bekwaam om een dienst aan te sturen en heeft ervaring in leidinggeven. De voorzitter en de leden blijven in functie tot is voorzien in hun vervanging.
Het mandaat van lid is onverenigbaar met een politiek verkozen mandaat.
De Vlaamse Regering kan, om aan uitzonderlijke omstandigheden het hoofd te bieden, toegevoegde leden aanwijzen voor een bepaalde duur, waarna het mandaat automatisch eindigt, behalve bij verlenging.
§ 5. De voorzitter en de leden van de Vlaamse herstelraad, vermeld in paragraaf 3, ontvangen per zitting van de Vlaamse herstelraad waarop ze aanwezig zijn een vergoeding van 200 euro en reiskosten, conform de regeling die geldt voor de vergoeding van reiskosten van personeelsleden van de Vlaamse overheid. De vergoeding van 200 euro, wordt vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit, jaarlijks aangepast aan de evolutie van het cijfer van de gezondheidsindex, zoals bepaald in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, volgens de volgende formule: Nieuw bedrag: basisbedrag x gezondheidsindex van de maand december die voorafgaat aan de maand januari waarin de aanpassing plaatsvindt/gezondheidsindex 2026.
HOOFDSTUK 5. - Nadere regels voor de bewaring en teruggave van meegevoerde zaken
Art.17. § 1. Als zaken op grond van de bevoegdheid, vermeld in artikel 71, § 1, tweede lid, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, worden meegevoerd en opgeslagen, meldt de gerechtsdeurwaarder, de toezichthouder of de herstelinstanties, vermeld in artikel 16.1.3, § 1, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995, of artikel 1.4.9, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, dat in een verslag van bewaring. Een afschrift van het verslag van bewaring wordt verstrekt aan degene die de zaken onder beheer had en, als dat een andere persoon is en als die bekend is, aan de rechthebbende.
§ 2. De gerechtsdeurwaarder, de toezichthouder of de herstelinstanties, vermeld in artikel 16.1.3, § 1, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995, of artikel 1.4.9, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, zorgen voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geven die zaken terug aan de rechthebbende.
De gerechtsdeurwaarder, de toezichthouder of de herstelinstanties, vermeld in het eerste lid, zijn bevoegd om de afgifte op te schorten tot de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering van de bestuurlijke herstel- of beveiligingsbeslissing, met inbegrip van de kosten voor de voorbereiding ervan, en de kosten van bewaring, zijn voldaan. Als geen van de rechthebbenden als herstelplichtige overtreder of een houder van rechten als vermeld in artikel 71 § 2, tweede lid, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, kan worden beschouwd, kan de afgifte alleen afhankelijk worden gesteld van de betaling van de kosten van bewaring.
§ 3. Als de meegevoerde en opgeslagen zaken niet binnen negentig dagen na het meevoeren worden opgeëist door de rechthebbende, is de gerechtsdeurwaarder, de toezichthouder of de herstelinstantie gerechtigd ze te verkopen of, als verkoop niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.
De termijn van negentig dagen, vermeld in het eerste lid, hoeft niet te worden afgewacht zodra de kosten van bewaring, vermeerderd met de kosten die geraamd zijn voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.
In voorkomend geval worden redelijke inspanningen geleverd om de rechthebbende te identificeren en tijdig op de hoogte te brengen van de voorgenomen eigendomsoverdracht of vernietiging.
Verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging kan nooit plaatsvinden binnen veertien dagen na de verstrekking van het afschrift, vermeld in paragraaf 1, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.
HOOFDSTUK 6. - De toebedeling van handhavingsopbrengsten
Art.18. § 1. Een deel van de opbrengst van de bestuurlijke vervolging van een misdrijf of een inbreuk als vermeld in titel XVI, van het decreet van 5 april 1995, titel VI van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, en artikel 103 en 104 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, die op jaarbasis wordt geïnd door de Vlaamse overheid, komt toe aan de gemeente waarin de vaststelling gebeurde, op voorwaarde dat gemeentelijke personeelsleden, personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband of personeelsleden van de lokale politie het proces-verbaal of verslag van vaststelling waarop de bestuurlijke vervolging is gebaseerd, hebben opgesteld.
Het deel, vermeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op 60% van de opbrengst die op jaarbasis wordt geïnd.
In het tweede lid wordt verstaan onder opbrengst: de geïnde gelden na aftrek van de kosten, gemaakt voor de gedwongen invordering van deze gelden.
§ 2. Zolang het materieel onmogelijk is om de geïnde opbrengst per proces-verbaal of verslag van vaststelling te berekenen conform paragraaf 1, wordt 25% van het totaal van de opbrengst van de bestuurlijke vervolgingen, vermeld in paragraaf 1, die op jaarbasis wordt geïnd, pro rata verdeeld onder de gemeenten volgens het aantal aanvankelijke processen-verbaal en verslagen van vaststelling voor het grondgebied van elke gemeente in datzelfde jaar die de gemeentelijke personeelsleden, personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, of personeelsleden van de lokale politie hebben opgesteld.
De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, stelt de datum vast waarop de materiële onmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, ophoudt te bestaan.
§ 3. Paragraaf 1 en 2 zijn van toepassing op de geïnde opbrengsten uit:
1° bestuurlijke geldboetes, voorstellen tot betaling van een geldsom en voordeelontnemingen als vermeld in artikel 16.4.26, 16.4.36 en 16.4.44 van het decreet van 5 april 1995, zoals van kracht tot en met 31 maart 2026;
2° bestuurlijke geldboetes en voorstellen tot betaling van een geldsom als vermeld in titel VI, hoofdstuk II, afdeling 3 en 4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, zoals van kracht tot en met 31 maart 2026;
3° bestuurlijke geldboetes als vermeld in artikel 44 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, voorstellen tot betaling van een geldsom als vermeld in artikel 39 van het voormelde decreet en verbeurdverklaringen van de bedragen, vermeld in artikel 29, 3° en 4°, van het voormelde decreet vanaf 1 april 2026.
HOOFDSTUK 7. - Beleidslijnen en handhavingsprogramma
Art.19. Algemene beleidslijnen, vermeld in artikel 76, eerste lid Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, die van toepassing zijn voor de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en de regelgeving, vermeld in artikel 16.1.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995, of onderdelen daarvan, worden vastgesteld door de Vlaamse Regering op voorstel van de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, en de Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, elk voor wat hen betreft.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid, zijn de beleidslijnen, opgenomen in bijlage 5 die bij dit besluit is gevoegd, algemene beleidslijnen als vermeld in artikel 76, eerste lid, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023.
De algemene beleidslijnen, vermeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden aangevuld en geconcretiseerd in een omgevingshandhavingsprogramma.
Het omgevingshandhavingsprogramma, vermeld in het derde lid, komt tot stand op voorstel van het departement aan de minister, bevoegd voor omgeving, en wordt bij uitvoeringsbesluit vastgesteld door de Vlaamse Regering. Het goedgekeurde omgevingshandhavingsprogramma wordt bekendgemaakt op de website van het departement. De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, kan het omgevingshandhavingsprogramma verder aanvullen of verfijnen.
Over de ontwerpen van algemene beleidslijnen, vermeld in het eerste lid, en het omgevingshandhavingsprogramma, vermeld in het tweede en derde lid, wordt voor de definitieve goedkeuring advies gevraagd aan de bevoegde strategische adviesraden.
De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, rapporteert periodiek, en minstens in het tweede en vijfde jaar van de regeerperiode, over de uitvoering van de beleidslijnen en het omgevingshandhavingsprogramma, vermeld in het eerste tot en met het vierde lid, in een omgevingshandhavingsrapport.
Het departement organiseert een omgevingshandhavingsforum voor de handhavingspartners die betrokken zijn bij de omgevingshandhaving om informatie uit te wisselen over hun taken en opdrachten en om de onderlinge kennisdeling te faciliteren om de stroomlijning van de handhaving te stimuleren.
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art.20. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse regering van 28 april 2000 betreffende de administratieve geldboete voor het overtreden van een stakingsbevel, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2023;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 31 januari 2025;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 betreffende de selectiecriteria en de vergoedings-, presentie- en reiskostenregeling van de leden van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2018;
4° het Handhavingsbesluit Ruimtelijke Ordening van 9 februari 2018, gewijzigd bij het besluit van 7 juli 2023;
5° het ministerieel besluit van 23 juli 2020 over het model tot aanvraag van een minnelijke schikking inzake ruimtelijke ordening;
6° het ministerieel besluit van 11 februari 2022 over het model tot aanvraagformulier en herstelattest inzake ruimtelijke ordening.
Art.21. Zolang de Vlaamse herstelraad, vermeld in artikel 16 van dit besluit, niet is samengesteld conform artikel 16, § 4, van dit besluit, worden zijn bevoegdheden waargenomen door de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering, vermeld in artikel 6.3.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, zoals van kracht op 31 maart 2026. Het mandaat van de leden van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering wordt van rechtswege verlengd tot aan de samenstelling van de Vlaamse herstelraad op grond van artikel 16, § 4, van dit besluit tot maximaal 1 april 2027, behalve als die leden daar uitdrukkelijk van afzien. In dat laatste geval wordt voor het openstaande mandaat een specifieke oproep tot kandidaten georganiseerd. De leden die worden aangewezen op grond van een specifieke oproep tot kandidaten, worden aangewezen tot maximaal 1 april 2027.
De leden van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering, vermeld in het eerste lid, worden ondersteund en vergoed conform de regeling, vermeld in artikel 6.3.9 § 5 en 6.3.16 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, zoals van kracht op 31 maart 2026.
Zolang het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 16, § 3, vierde lid, van dit besluit niet is vastgesteld, geldt het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 6.3.14 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, zoals van kracht op 31 maart 2026.
Art.22. Het omgevingshandhavingsprogramma dat is vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2022 tot vaststelling van het omgevingshandhavingsprogramma, vermeld in artikel 16.2.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en artikel 6.1.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, wordt gelijkgesteld met een handhavingsprogramma als vermeld in artikel 76 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023.
Het omgevingshandhavingsprogramma van 16 december 2022, vermeld in het eerste lid, blijft tot aan zijn vervanging van toepassing in de mate waarin het niet strijdig is met Vlaamse regelgeving of de algemene beleidslijnen, vermeld in artikel 19 van dit besluit.
Art.23. Instellingen die voor 1 april 2026 zijn erkend op grond van artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, worden gelijkgesteld met de instellingen, vermeld in artikel 8, § 4, van dit besluit. De gelijkstelling vervalt op 31 december 2027 tenzij de instelling in kwestie ondertussen beschikt over gewijzigde leerplannen, conform de leerdoelen van de module, vermeld in artikel 8, § 2, 6°, van dit besluit, die het departement heeft goedgekeurd.
De opleiding die is doorlopen conform artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wordt gelijkgesteld met de opleiding voor de module, vermeld in artikel 8, § 2, 6°, van dit besluit, als ze is aangevat vóór 1 april 2026.
Art.24. In artikel 6, § 5, derde lid, 5°, van dit besluit dient tot 8 april 2026 de zinsnede "artikel 37, 6° en 7° van het Strafwetboek" te worden gelezen als "artikel 123sexies van het Strafwetboek".
Art.25. De volgende regelgevende teksten treden in werking op 1 april 2026:
1° hoofdstuk 2 tot en met 10, 12 tot en met 14, 16 tot en met 22, 24, 28 en 29 van het decreet van 26 april 2024 tot wijziging van diverse decreten, wat betreft de implementatie van het kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023;
2° artikel 57ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, ingevoegd bij decreet van 26 april 2019;
3° dit besluit, met uitzondering van artikel 18, dat in werking treedt op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 26. De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving, en de Vlaamse minister bevoegd voor justitie en handhaving, zijn, ieder voor wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-07-2025, p. 62925)