Details





Titel:

2 JUNI 2025. - Koninklijk besluit tot bepaling van de vereisten van toepassing op de spoorweginfrastructuur betreffende de vergunningsvoorwaarden voor indienststelling van het subsysteem CCS en de veilige integratie ervan in het Belgische spoorwegsysteem



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK -. 1. Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 1-2
Afdeling 2. - Definities
Art. 3
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen van toepassing op de infrastructuurbeheerder
Art. 4-6
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen van toepassing op de indienststelling van een subsysteem CCS
Art. 7-10
HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen
Art. 11-12
HOOFDSTUK 5. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 13-15
BIJLAGEN.
Art. N1-N4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2011014174 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK -. 1. Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op het netwerk zoals bedoeld in het punt 1 van bijlage 14 van de Spoorcodex.

Art.2. Dit besluit is van toepassing op het baansubsysteem CCS zoals gedefinieerd in bijlage 15, punt 2.3 van de Spoorcodex, nieuw, vernieuwd of verbeterd.

Afdeling 2. - Definities
Art.3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° "subsysteem CCS" : het structureel subsysteem controle, besturing en seingeving;
  2° "GVM risico-evaluatie" : de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 van de Commissie van 30 april 2013 betreffende de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 352/2009;
  3° "TSI CCS" : de Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1695 van de Commissie van 10 augustus 2023 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/919;
  4° "ISA" : een onafhankelijke veiligheidsassessor, te weten, de derde onafhankelijke partij die het veiligheidsluik van een project met betrekking tot een subsysteem CCS evalueert, als beoordelaar van Europese normen;
  5° "gelijkwaardige subsystemen CCS": subsystemen CCS die dezelfde interoperabiliteitsfuncties realiseren, behorende tot dezelfde systeemversie en waarvoor de fabrikant de gelijkwaardigheid kan waarborgen van alle subsystemen die tussenkomen in de vereisten van betrouwbaarheid bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, en de risico-aanvaardingscriteria bedoeld in artikel 5;
  6° "operationele systeem": het geheel van procedures die door de operatoren van de infrastructuurbeheerder of de treinbestuurders in het kader van de functies van het subsysteem CCS worden toegepast.
  Het operationele systeem omvat de werking van de CCS-installatie via de mens-machine-interface, maar ook de autonome werking ervan;
  7° "CCS-installatie": het subsysteem CCS en alle andere in bijlage 3 beschreven onderdelen die de vaste installatie vormen en die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van elk van de seingevingsfuncties (klasse A en B) en die de infrastructuurbeheerder in staat stellen de spoorweginfrastructuur te exploiteren;
  8° "geïntegreerd ETCS-systeem": de in de TSI CCS beschreven ETCS-baanapparatuur (klasse A) die is geïntegreerd in de CCS-installatie van een infrastructuurbeheerder, om zodanig een samenhangend veiligheidssysteem te vormen;
  9° "rijtoestemming (MA)": informatie die door de infrastructuurbeheerder wordt meegedeeld en die de afstand en de snelheid van een treinbeweging toestaat. Deze informatie kan worden doorgegeven via de CCS-installatie, hetzij lateraal (klasse A of B), hetzij in de cabine (klasse A of B), hetzij via een operationele CCS-procedure;
  10° "operationele CCS-procedure": bij een storing in de CCS-installatie worden één of meer signalerings- en besturingsfuncties tijdelijk overgenomen door het operationele systeem.

HOOFDSTUK 2. - Bepalingen van toepassing op de infrastructuurbeheerder
Art.4. § 1. De infrastructuurbeheerder stelt interne voorschriften op betreffende het ontwerp, de productie en de validatie van zijn subsysteem CCS gebaseerd op de categorieën van voorschriften bedoeld in bijlage 1.
  Deze voorschriften worden ter beschikking gesteld van de ISA's teneinde hen in staat te stellen dit subsysteem te beoordelen, de veiligheidsinstantie teneinde al dan niet de indienststelling van vaste installaties te vergunnen, en, in voorkomend geval, de conformiteitsbeoordelingsinstanties in het kader van de EG certificering of de verklaring van conformiteit met de nationale voorschriften bedoeld in artikel 170 van de Spoorcodex.
  § 2. Binnen elke categorie bedoeld in bijlage 1, omvatten de interne voorschriften bedoeld in paragraaf 1 ten minste:
  1° de opstelling van een lijst van toepasselijke geharmoniseerde Europese normen;
  2° de aanvullende vereisten met betrekking tot de openstaande of niet-gedekte punten van de TSI CCS of die een aanvulling vormen op de Europese normen bedoeld in 1°.

Art.5. Overeenkomstig punt 2.5 van de bijlage I bij de GVM risico-evaluatie, stelt de infrastructuurbeheerder op basis van de vereisten opgenomen in bijlage 2, hoofdstuk 3, risico-aanvaardingscriteria vast voor nieuwe, vernieuwde of verbeterde subsystemen CCS voor CCS-installaties op zijn netwerk. Hij neemt deze criteria op in zijn veiligheidsvergunning.

Art.6. De infrastructuurbeheerder bepaalt in zijn veiligheidsvergunning de procedure voor het aanvaarden van wijzigingen aan het operationele systeem, afhankelijk van de mate waarin de operatoren van de infrastructuurbeheerder of treinbestuurders betrokken zijn bij de uitvoering van de functies van het subsysteem CCS.
  De in het eerste lid bedoelde verschillende niveaus van betrokkenheid zijn:
  1° de interventie op het niveau van een MA wanneer de beslissing van de operator van de infrastructuurbeheerder of de treinbestuurder een impact heeft op een MA of de communicatie ervan;
  2° de interventie op het niveau van een andere functie van het subsysteem CCS die geen invloed heeft op een MA, wanneer de beslissing van de operator van de infrastructuurbeheerder of de treinbestuurder invloed heeft op andere functies van het subsysteem CCS dan de MA;
  3° het uitvoeren van functies van het subsysteem CCS zonder autonome besluitvorming door de exploitant van de infrastructuurbeheerder of de treinbestuurder wanneer het optreden van de bestuurder of de operator wordt gecontroleerd door het geïntegreerde ETCS-systeem of door de CCS-installatie;
  4° de informatie afkomstig van het geïntegreerd ETCS-systeem of de CCS-installatie vereist alleen een ontvangstbevestiging van de operator van de infrastructuurbeheerder of de treinbestuurder, zonder enige verdere actie.

HOOFDSTUK 3. - Bepalingen van toepassing op de indienststelling van een subsysteem CCS
Art.7. § 1. De aanvrager van een project betreffende een subsysteem CCS stelt een analyse op van de betrokken functies van de CCS-installatie overeenkomstig bijlage 2, hoofdstuk 4.
  De aanvrager kan met betrekking tot zijn project aanvullende vereisten vaststellen naast de EN-normen en geharmoniseerde normen die in voorkomend geval van toepassing zijn in het kader van de TSI CCS.
  § 2. De analyse, de normen en de aanvullende vereisten op de normen bedoeld in paragraaf 1 vormen het ijkpunt voor de beoordeling van het project door een ISA.
  Bij zijn beoordeling gaat de ISA ook na of het project voldoet aan de door de betrokken infrastructuurbeheerder overeenkomstig de bijlage bij de GVM risico-evaluatie vastgestelde risico-aanvaardingscriteria.
  § 3. De aanvrager neemt alle elementen bedoeld in paragraaf 2 op in het voorafgaand dossier bedoeld in artikel 179/1, § 4, van de Spoorcodex of, in geval van vernieuwing of verbetering, in het conceptdossier bedoeld in artikel 179/1, § 8, van de Spoorcodex.
  § 4. In geval van een nieuw project, vermeldt de aanvrager die bij de veiligheidsinstantie een voorafgaand dossier indient in zijn dossier:
  1° de interne voorschriften van de betrokken infrastructuurbeheerder als bedoeld in artikel 4 die van toepassing zijn op het project;
  2° in voorkomend geval, de vereisten die deze aanvrager heeft vastgesteld ter aanvulling van de geharmoniseerde Europese normen, overeenkomstig paragraaf 1, tweede lid.
  In geval van vernieuwing of verbetering neemt de aanvrager de elementen bedoeld in het eerste lid op in zijn conceptdossier.

Art.8. § 1. In zijn aanvraag toont de aanvrager de volgende elementen aan:
  1° de technische verenigbaarheid van het subsysteem met het spoorwegsysteem op basis van de TSI CCS en de vereisten van de bijlagen 1 en 4;
  2° onverminderd de toepassing van de GVM risico-evaluatie en punt 3.2.1 van de bijlage bij de TSI CCS, de veilige integratie van de wijziging in overeenstemming met de regels bedoeld in artikel 4 en de risico-aanvaardingscriteria opgenomen in de veiligheidsvergunning van de infrastructuurbeheerder in toepassing van de bijlage bij de GVM risico-evaluatie.
  § 2. De aanvrager toont de overeenstemming van de subsystemen met de vereisten bepaald in de bijlagen 1, 2 en 4 op de volgende wijze aan:
  1° door een beoordeling van het in dienst te stellen subsysteem aan de hand van de vereisten van bijlage 4;
  2° door een beoordeling van het in dienst te stellen subsysteem aan de hand van de in artikel 4 bedoelde interne voorschriften van de betrokken infrastructuurbeheerder;
  3° door een beoordeling van het in dienst te stellen subsysteem CCS aan de hand van:
  a) de betrouwbaarheidscriteria van de installaties van de betrokken infrastructuurbeheerder;
  b) de risico-aanvaardingscriteria die de betrokken infrastructuurbeheerder vaststelt op basis van de vereisten bepaald overeenkomstig ofwel de bijlage 2, hoofdstuk 3, ofwel de bijlage bij de GVM risico-evaluatie, en
  c) de vereisten van de GVM risico-evaluatie.
  De beoordelingen bedoeld in het eerste lid, 1° vereisen de tussenkomst van een conformiteitsbeoordelingsinstantie.
  De beoordelingen bedoeld in het eerste lid, 2° en 3° vereisen de tussenkomst van een ISA.
  § 3. Voor elke aanvraag tot indienststelling van een nieuw, vernieuwd of verbeterd subsysteem CCS stelt de aanvrager een plan op dat de veilige integratie aantoont ten opzichte van de technische specificaties voor gebruik van het netwerk en de operationele procedures betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur die zijn vastgesteld door de betrokken infrastructuurbeheerder overeenkomstig artikel 68, § 3, van de Spoorcodex.
  Dit plan bevat onder andere een concordantietabel tussen de functies van het subsysteem CCS en de operationele procedures van de betrokken infrastructuurbeheerder.
  § 4. Een subsysteem CCS dat een vergunning tot indienststelling heeft gekregen op basis van een beoordeling als bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, kan worden gebruikt als referentiesysteem voor een latere vergunning tot indienststelling van gelijkwaardige subsystemen CCS zonder vergunning of tussenkomst van een ISA.

Art.9. § 1. Onverminderd artikel 8 en overeenkomstig artikel 68, § 3, van de Spoorcodex neemt de infrastructuurbeheerder, wanneer hij een vergunning tot indienststelling aanvraagt van een nieuw, vernieuwd of verbeterd subsysteem CCS waarvoor het nodig is technische specificaties voor het gebruik van het netwerk en operationele procedures met betrekking tot de veilige exploitatie van de spoorweginfrastructuur vast te stellen of te wijzigen, zijn verzoek om éénsluidend advies over de specificaties of procedures op in zijn vergunningsaanvraag.
  Hij voegt bij zijn aanvraag een uitvoeringsplan met:
  1° een concordantietabel tussen de functies van het subsysteem CCS en de betrokken operationele procedures van de infrastructuurbeheerder;
  2° een lijst van alle functies van het subsysteem CCS van het project waar er geen volledige overeenstemming is met de bestaande operationele procedures en hoe deze lijst zich verhoudt tot zijn operationele systeem;
  3° een analyse van de impact van de wijzigingen door toepassing van de in artikel 6 bedoelde procedures.
  In dit geval verleent de veiligheidsinstantie het éénsluidend advies op hetzelfde moment als de vergunning tot indienststelling.
  § 2. Onverminderd artikel 8, als in het kader van de aanvraag voor vergunning tot indienststelling van een subsysteem CCS een aanvrager, andere dan de infrastructuurbeheerder, van oordeel is dat de vaststelling van nieuwe technische specificaties voor gebruik van het netwerk of operationele procedures betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur of de bijwerking van dergelijke bestaande bepalingen, noodzakelijk is, stelt hij de betrokken infrastructuurbeheerder daarvan in kennis en neemt hij in zijn aanvraag voor vergunning tot indienststelling, met de goedkeuring van de betrokken infrastructuurbeheerder, daarover een ontwerp van uitvoeringsplan op.
  Dit ontwerp van uitvoeringsplan bevat:
  1° een concordantietabel tussen de functies van het subsysteem CCS en de betrokken operationele procedures van de betrokken infrastructuurbeheerder;
  2° een lijst van alle functies van het subsysteem CCS van het project waar er geen volledige overeenstemming is met de bestaande operationele procedures van de infrastructuurbeheerder en hoe deze lijst zich verhoudt tot het operationele systeem van de betrokken infrastructuurbeheerder;
  3° een analyse van de impact van de wijzigingen die hij noodzakelijk acht, rekening houdend met de procedures van de betrokken infrastructuurbeheerder bedoeld in artikel 6.
  Wanneer de veiligheidsinstantie de indienststelling toelaat, valideert zij tegelijkertijd het ontwerp van uitvoeringsplan en stelt zij de indienststelling afhankelijk van de inwerkingtreding van de technische specificaties voor het gebruik van het netwerk of van de noodzakelijke operationele procedures overeenkomstig artikel 68, § 3, van de Spoorcodex.
  In dit geval toont de infrastructuurbeheerder bij het verzoek om éénsluidend advies bedoeld in artikel 68, § 3, derde lid van de Spoorcodex, aan dat hij zich houdt aan het ontwerp van uitvoeringsplan gelinkt aan de vergunning tot indienststelling.
  Als de infrastructuurbeheerder van het ontwerp van uitvoeringsplan afwijkt, preciseert hij de wijzigingen en de motivering daarvan in zijn verzoek om éénsluidend advies.

Art.10. De aanvrager kan bij de veiligheidsinstantie een afwijking vragen voor wat de vereisten van artikel 8, §§ 3 en 4 betreft als er een nieuwe technische specificatie voor gebruik van het netwerk of een operationele procedure betreffende de exploitatieveiligheid bestaat die relevant is of een nieuw risico-aanvaardingscriterium.

HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen
Art.11. Uiterlijk op 18 juli 2028 neemt de infrastructuurbeheerder die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit reeds over een geldige veiligheidsvergunning beschikte, nieuwe risico-aanvaardingscriteria aan die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5.
  Uiterlijk zes maanden na de dag van inwerkingtreding van dit besluit verstrekt de infrastructuurbeheerder, bedoeld in het eerste lid, aan de veiligheidsinstantie een document met een beschrijving van het actieplan en de methodologie voor de uitvoering van artikel 5 over een periode die zich uitstrekt tot uiterlijk 18 juli 2028.

Art.12. Onverminderd artikel 11, tweede lid, is dit besluit van toepassing één jaar na de dag van zijn inwerkingtreding.
  Onverminderd artikel 13, en met oog op de toepassing van het eerste lid, blijft het koninklijk besluit van 11 juli 2011 tot bepaling van de vereisten van toepassing op de spoorweginfrastructuur van toepassing gedurende één jaar te rekenen vanaf de dag van de inwerkingtreding van dit besluit.

HOOFDSTUK 5. - Opheffings- en slotbepalingen
Art.13. Het koninklijk besluit van 1 juli 2011 tot bepaling van de vereisten van toepassing op de spoorweginfrastructuur wordt opgeheven.

Art.14. Dit koninklijk besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art.15. De Minister bevoegd voor spoorwegvervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. Categorieën van interne voorschriften met betrekking tot het ontwerp, de productie en de validatie van een subsysteem CCS
  De interne voorschriften met betrekking tot het ontwerp, de productie en de validatie van subsystemen CCS, waaronder met name de technische compatibiliteit met het rollend materieel en de afstemming met operationele regels, zijn onderverdeeld in de volgende categorieën:
  1. Interne voorschriften met betrekking tot de inplanting van de elementen van de laterale seininrichting;
  2. Interne voorschriften met betrekking tot het ontwerp, de productie en de validatie van nieuwe subsystemen CCS die al dan niet door de TSI CCS zijn gedekt;
  3. Interne voorschriften die de open punten van de TSI CCS afdekken.

Art. N2. Bijlage 2. Vereisten van toepassing op de betrouwbaarheid, op de risico-aanvaardingscriteria en op de analyse en bepaling van de faalwijzen van het subsysteem CCS
  HOOFDSTUK 1. - Definities In deze bijlage wordt begrepen onder:
  1.1 "gevaarlijk punt": de plaats afwaarts gelegen tegenover het einde van een MA en die, indien overschreden door het front van de trein waarop de MA betrekking heeft, geloofwaardig aanleiding kan geven tot een kritisch of catastrofaal ongeval;
  1.2 "gevaar van het geïntegreerde ETCS-systeem": een overschrijding van de toegelaten snelheid of veiligheidsafstand van een trein die veroorzaakt wordt door een falen van het geïntegreerde ETCS-systeem;
  1.3 "toegelaten faalfrequentie van een systeem ("THR")": de maximale frequentie van falen van een systeem opdat de waarschijnlijkheid van een gevaar onder een vooraf bepaalde waarde blijft gedurende de levensduur van het systeem;
  1.4 "THR "netwerk"": de globale THR van het gevaar van een geïntegreerd ETCS-systeem op het netwerk van een infrastructuurbeheerder, uitgedrukt per treinuur;
  1.5 "TFR": de toelaatbare frequentie van het falen van onderdelen;
  1.6 "toegelaten faalfrequentie van een onderdeel van het systeem ("FDC")": de maximale frequentie van het falen van een onderdeel van het systeem opdat de waarschijnlijkheid van het falen van een onderdeel onder een vooraf bepaalde waarde blijft tijdens de levensduur van het onderdeel.
  HOOFDSTUK 2. - Vereisten van toepassing op de betrouwbaarheid van de systemen Wanneer de RAC worden uitgedrukt als een TFR- of THR-waarde, betekent dit dat de faalfrequentie w(t) van het systeem nooit hoger zal zijn dan de RAC-waarde van het systeem gedurende zijn levensduur, binnen de limieten van de gemiddelde tijd voor herstellingen voor herstelbare onderdelen die detecteerbaar falen, zoals gedefinieerd door de ontwerpverantwoordelijke. Ondanks het feit dat onderdelen of het subsysteem herstelbaar kunnen zijn, zal het systeem in zijn geheel beschouwd worden als niet herstelbaar voor het bepalen van de kernwaarde voor het ontwerp van RAC.
  De faalfrequentie w(t) wordt gedefinieerd als de waarschijnlijkheid per tijdseenheid dat het systeem faalt op tijdstip t, gegeven dat het systeem correct werkte op tijdstip nul.
  Gemeenschappelijke definitie van de betrouwbaarheidsparameters:
  Systeemfaalfrequentie w(t):
  w(t) = ?[t,q(T)]( h-1)
  waarbij:
  q(T) = gewogen onbeschikbaarheidsfractie (%) van alle redundante herstelbare (of vervangbare) onderdelen van een systeem (RRC). Het falen van deze onderdelen moet in real-time gedetecteerd worden door het technisch systeem of tijdens het periodieke test- of onderhoudsinterval T.
  ?(t) = faalsnelheid van het systeem(h-1)
  Indien er geen RRC aanwezig zijn in het systeem: w(t) = ?(t) gedurende de levensduur van het systeem.
  Betrouwbaarheid van het systeem R(t):
  R(t)= exp(?-w(t) dt)
  HOOFDSTUK 3. - Vereisten van toepassing op de vaststelling door de infrastructuurbeheerder van de risico-aanvaardingscriteria De vereisten van toepassing op de vaststelling door de infrastructuurbeheerder van de risico-aanvaardingscriteria voor het subsysteem CCS zijn:
  o het gebruik maken van:
  o de THR als betrouwbaarheidsvereiste voor het subsysteem tijdens zijn levensduur zoals bedoeld in de punten 3.1, 3.2, 3.4;
  of
  o de maximale waarschijnlijkheid van een ongeval of van een andere ongewenste gebeurtenis zoals bedoeld in punt 3.3;
  o het vaststellen van grenzen voor de gekozen parameter hierboven.
  De criteria die berusten op THR gelden als streefwaarden voor de aanvrager voor het subsysteem CCS.
  Lijst van elementen die de infrastructuurbeheerder opneemt in de risico-aanvaardingscriteria in overeenstemming met bovenstaande bepalingen:
  3.1 De THR "netwerk":
  De THR "netwerk" geldt voor de netwerken waarin ETCS is geïntegreerd in de CCS installatie en wordt bepaald voor elk van de supervisiemodi van ETCS (full supervision "FS" of limited supervision "LS").
  3.2 Beschikbaarheidseisen van de functies van het geïntegreerde ETCS-systeem in relatie tot de operationele CCS-procedures.
  Deze beschikbaarheidseisen q(T) (zie hoofdstuk 2) houden rekening met de invloed van de onderhoudsperiodiciteiten en de foutdetectie van de CCS-installatie en dit met als doel het gebruik van operationele procedures CCS tot een minimum te beperken.
  De operationele procedures CCS die een periode van gedeeltelijke of volledige onbeschikbaarheid van het geïntegreerde ETCS-systeem overbruggen, zijn het onderwerp van een risico-evaluatie en voldoen tenminste aan de volgende eisen:
  a) Gelijkwaardige betrouwbaarheid overeenkomstig de THR van de boordinstallatie verbonden aan de ETCS Auxiliary Hazard van de TSI CCS (subset 091) voor de operationele procedures met betrekking tot de treinbestuurder;
  b) een operationele procedure CCS die een MA betreft aan nominale snelheid op een baanvak kan maar aanvaard worden indien de onbeschikbaarheid van de betrokken functie van het geïntegreerd ETCS-systeem expliciet is bepaald (zie hoofdstuk 3) en de onbeschikbaarheid zich beperkt tot dit baanvak.
  In alle andere gevallen moet de operationele procedure samengaan met een beperkte toegelaten snelheid en/of eventueel andere risicobeperkende maatregelen.
  3.3 Het risico van het bereiken van een gevaarlijk punt op een lijn die over het geïntegreerde ETCS-systeem beschikt.
  In functie van de waarschijnlijkheid van het gevaar van het bereiken van het gevaarlijk punt, worden minimaal volgende categorieën van criteria voorzien:
  a) aanvaarding van het risico door middel van het expliciet aantonen van de lage waarschijnlijkheid van het gevaar;
  b) aanvaarding van het risico middels het neutraliseren van het gevaar door technische maatregelen;
  c) aanvaarding van het risico middels een risico-analyse:
  1. in functie van de potentiële ernst van een ongeval op een bepaald gevaarlijk punt en de waarschijnlijkheid van het bereiken van dit punt;
  2. in geval van vernieuwing of verbetering van bestaande CCS-installaties op basis van behoud van het bestaande risiconiveau. Het bestaande risiconiveau wordt bepaald op basis van incidentenstatistieken of op basis van de criteria geldig voor referentiesystemen overeenkomstig de GVM inzake risico-evaluatie.
  De aanvaarding van het risico van het bereiken van een gevaarlijk punt op een lijn die over het geïntegreerde ETCS-systeem beschikt, berust bij de infrastructuurbeheerder van de lijn die over het geïntegreerde ETCS-systeem beschikt, welke ook rekening moet houden met gevaren door falen van spoorweginfrastructuur die niet beschikt over het geïntegreerde ETCS-systeem en/of gevaren die hun oorsprong vinden in spoorweginfrastructuur waarvan hij niet de beheerder is.
  3.4 Voor de onderdelen van zijn reeds in dienst zijnde CCS-installatie, verstrekt de infrastructuurbeheerder, voor zover mogelijk, de nodige informatie teneinde de aanvrager toe te laten te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 4, punt 4.3.
  HOOFDSTUK 4. - Vereisten van toepassing op de functie-analyse en op de bepaling van de faalwijzen door de aanvrager De analyse van de functies bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, heeft ten minste betrekking op de categorieën 4.1. en 4.2. van dit hoofdstuk en de faalwijzen tot op het niveau van de onderdelen.
  De categorieën van CCS-functies en faalwijzen zijn:
  4.1. Functies toegewezen aan de CCS-installatie waarvoor een faling van de CCS-installatie of een onderdeel aanleiding kan geven tot een niet-gewenste inkorting van de MA (onverwachte inkorting van de MA door een faling van de CCS-installatie die mogelijk het naleven van een remcurve van de trein in gevaar brengt).
  4.2. Functies nominaal toegewezen aan de CCS-installatie waarvoor een faling van de CCS-installatie en/of onderdeel en/of waarvoor een faling van het operationele systeem aanleiding geeft tot een verkeerde en/of onveilige MA.
  4.3. Faalwijzen van de onderdelen van de CCS-installatie:
  a) De FDC van de TSI CCS (subset 091) zijn van toepassing voor de ETCS-onderdelen;
  b) De aanvrager bepaalt de FDC die voor andere onderdelen van de CCS-installatie van toepassing zijn. Voor CCS-installaties die reeds in dienst zijn voorafgaand aan het project, deelt de infrastructuurbeheerder, voor zover mogelijk, deze FDC mee aan de aanvrager.

Art. N3. Bijlage 3: Onderdelen van het baansubsysteem CCS
  1. De onderdelen van het baansubsysteem CCS zijn:
  a) De uitrusting voor sturing en beheer van het verkeer;
  b) De uitrusting die de bewegingstoelatingen genereert;
  c) De uitrusting die de bewegingstoelatingen doorgeeft;
  d) De telecommunicatie-uitrusting;
  e) De andere elementen van de CCS-infrastructuur.
  2. De uitrusting die de bewegingstoelatingen genereert:
  Op voorwaarde dat de infrastructuurgebruikers ze naleven, laten de bewegingstoelatingen toe de snelheid van treinen te regelen en rekening te houden met de gevaarlijke punten en de technische uitrusting (tractie, telecommunicatie, remuitrusting...).
  De productie van bewegingstoelatingen vraagt het gebruik van gematerialiseerde middelen met interfaces naar de installaties voor het beheer van het verkeer, en naar de laterale seininrichting en naar de systemen van klasse A en B volgens de TSI's, die conform de hierna bepaalde bepalingen worden geïmplementeerd.
  Zonder dat deze opsomming exhaustief is, houden deze bewegingstoelatingen rekening met de vereisten eigen aan de verschillende aanwezige infrastructuuronderdelen en hun gebruik, in het bijzonder:
  a) De spoorvrijmeldingstoestellen;
  b) De elementen die verband houden met het vrijeruimteprofiel;
  c) De beweegbare elementen in het spoor: spoortoestellen, beweegbare bruggen, stuitklampen en ontspoortoestellen,...;
  d) De elementen van de elektrische tractie in verband met de bovenleiding en de voeding ervan;
  e) De kenmerken van het rollend materieel en van de besturing ervan;
  f) De rijrichting van de treinen;
  g) De specifieke lokale voorwaarden.
  3. De uitrusting die de bewegingstoelatingen doorgeeft:
  De baanuitrusting van het subsysteem CCS geeft de bewegingstoelatingen en hun verschillende onderdelen door aan de bestuurders. De infrastructuurbeheerder gebruikt hiervoor een laterale seininrichting, cabineseingeving of een combinatie van beide.
  a) Laterale seininrichting:
  De laterale seininrichting bevat vaste en mobiele seinen die in het spoor of in de buurt ervan zijn ingeplant. Deze seininrichting wordt ondersteund door uitrusting van de klasse A en B conform de bepalingen van de TSI CCS en de technische specificaties voor gebruik van het netwerk en de operationele procedures betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur die de infrastructuurbeheerder vaststelt.
  De elementen van laterale seininrichting worden aangevuld en ondersteund met het nationale besturingshulpsysteem TBL1+ zoals gedefinieerd door de infrastructuurbeheerder overeenkomstig bijlage 4.
  b) Cabineseingeving:
  De cabineseingeving is verplicht voor de infrastructuur waarop aan meer dan 160 km/u gereden wordt. De cabineseingeving bestaat uit uitrusting van klasse A en/of B volgens de bepalingen van de TSI CCS en de bepalingen vastgesteld door de infrastructuurbeheerder overeenkomstig bijlage 4.
  c) Combinatie van laterale seininrichting en cabineseingeving:
  De infrastructuurbeheerder mag de laterale seininrichting en de cabineseingeving combineren, overeenkomstig de voorschriften van bijlage 4.
  4. De telecommunicatie-uitrusting:
  De infrastructuurbeheerder rust het netwerk uit met telecommunicatiesystemen conform de geldende TSI's en de geldende reglementaire en normatieve bepalingen. Het geheel maakt:
  a) de werking van alle subsystemen van de infrastructuur mogelijk;
  b) het tot stand brengen van mondelinge communicatie en gegevensoverdracht mogelijk (vereist in het kader van het gebruik van de infrastructuur door de spoorwegondernemingen).
  5. Andere elementen van de infrastructuur CCS:
  a) Systemen voor het detecteren van warme asbussen
  Onverminderd de voorschriften van de TSI's is de infrastructuur uitgerust met een systeem voor het detecteren van warme asbussen. De infrastructuurbeheerder bepaalt welke uitrusting nodig is evenals de vereisten waaraan de gebruikte producten en systemen moeten voldoen.
  b) Overwegen en soortgelijke inrichtingen
  Deze installaties zorgen ervoor dat de gebruikers de sporen op hun niveau op een veilige manier kunnen oversteken. De algemene en lokale bepalingen met betrekking tot de overwegen worden vermeld in het koninklijk besluit betreffende de veiligheidsinrichtingen aan overwegen op de spoorwegen en zijn uitvoeringsbesluiten.
  c) In functie van de door de infrastructuurbeheerder vastgestelde behoeften kan het subsysteem CCS bovendien worden uitgerust met andere uitrusting, zoals beschermingsmiddelen voor het personeel dat op het spoor of in de omgeving werkt, diagnoseapparatuur enz.

Art. N4. Bijlage 4. Vereisten voor het baansubsysteem CCS


Bepalingen referentiedocumenten
a) Algemene vereisten
  1. Zolang het nationale systeem TBL1+ beschikbaar is op de infrastructuur en onverminderd andere bepalingen, neemt de infrastructuurbeheerder de nodige maatregelen opdat de aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en de infrastructuurgebruikers de nodige beschikkingen kunnen treffen zodat elk voertuig met een ETCS boorduitrusting, geschikt voor niveau 1 of niveaus 1 en 2 conform aan de versie 2.3.0d of 3.3.0 of 3.4.0 of 3.6.0 van de ETCS specificaties, ritten uitvoert in ETCS niveau 1 FS op een infrastructuur waar ETCS niveau 1 FS in dienst is. Op een dergelijke infrastructuur heeft de variabele " M_VERSION " in de hoofding van de ETCS bakenberichten een waarde gelijk aan " 1.0 " of " 1.1 ". Onverminderd de algemene vereiste nr. 9 hierna, is deze voorwaarde ook van toepassing op ETCS boorduitrusting conform een versie van de ETCS-specificatie vóór de versie 2.3.0d, bijvoorbeeld 2.2.2+ of Corridor 2007.
  2. Zolang het nationale systeem TBL1+ beschikbaar is op de infrastructuur en onverminderd andere bepalingen, neemt de infrastructuurbeheerder de nodige maatregelen opdat de aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en de infrastructuurgebruikers de nodige beschikkingen kunnen treffen zodat elk voertuig met een ETCS boorduitrusting, geschikt voor niveaus 1 en 2 conform aan de versie 2.3.0d of 3.3.0 of 3.4.0 of 3.6.0 van de ETCS specificaties, ritten uitvoert in ETCS niveau 2 FS op een infrastructuur waar ETCS niveau 2 FS in dienst is. Op een dergelijke infrastructuur heeft de variabele " M_VERSION " in de hoofding van de ETCS baken- en radioberichten een waarde gelijk aan " 1.0 " of " 1.1 ". De nodige maatregelen omvatten onder andere de stappen die nodig zijn voor de installatie en het met de infrastructuurgebruikers gecoördineerde beheer, aan de kant grond, van de coderingssleutels voor datatransmissie via het GSM-R-systeem die nodig zijn voor het rijden in ETCS niveau 2 FS. De infrastructuurbeheerder organiseert binnen zijn organisatie een dienst die verantwoordelijk is voor het beheren en uitreiken van de coderingssleutels die vereist zijn voor het rijden in ETCS niveau 2 FS. Onverminderd de algemene vereiste nr. 9 hierna, is deze voorwaarde ook van toepassing op elke ETCS boorduitrusting conform een versie van de ETCS-specificatie vóór de versie 2.3.0d, bijvoorbeeld 2.2.2+ of Corridor 2007.
  3. Zolang het nationale systeem TBL1+ beschikbaar is op de infrastructuur en onverminderd andere bepalingen, neemt de infrastructuurbeheerder de nodige maatregelen opdat de aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en de infrastructuurgebruikers de nodige beschikkingen kunnen treffen zodat elk voertuig met een ETCS boorduitrusting, geschikt voor niveau 1 maar niet geschikt voor niveau 2 en conform aan de versie 2.3.0d of 3.3.0 of 3.4.0 of 3.6.0 van de ETCS specificaties, ritten uitvoert onder supervisie van het nationale systeem TBL1+ op een infrastructuur waar ETCS niveau 2 FS in dienst is. Op een dergelijke infrastructuur heeft de variabele " M_VERSION " in de hoofding van de ETCS baken- en radioberichten een waarde gelijk aan " 1.0 " of " 1.1 ". Onverminderd de algemene vereiste nr. 9 hierna, is deze voorwaarde ook van toepassing op ETCS boorduitrusting conform een versie van de ETCS-specificatie vóór de versie 2.3.0d, bijvoorbeeld 2.2.2+ of Corridor 2007.
  
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie koninklijk besluit tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor het gebruik van rijpaden;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de infrastructuurbeheerder
4. Zolang het nationale systeem TBL1+ beschikbaar is op de infrastructuur en onverminderd andere bepalingen, neemt de infrastructuurbeheerder de nodige maatregelen opdat de aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en de infrastructuurgebruikers de nodige beschikkingen kunnen treffen zodat elk voertuig met een ETCS boorduitrusting, geschikt voor niveau 1 of niveaus 1 en 2 conform aan de versie 3.4.0 of 3.6.0 van de ETCS specificaties, ritten uitvoert in ETCS niveau 1 LS op de infrastructuur waar ETCS niveau 1 LS in dienst is. Op een dergelijke infrastructuur heeft de variabele " M_VERSION " in de hoofding van de ETCS berichten een waarde gelijk aan " 2.0 " of " 2.1 ".
  5. Zolang het nationale systeem TBL1+ beschikbaar is op de infrastructuur en onverminderd andere bepalingen, neemt de infrastructuurbeheerder de nodige maatregelen opdat de aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en de infrastructuurgebruikers de nodige beschikkingen kunnen treffen zodat elk voertuig met een ETCS boorduitrusting, geschikt voor niveau 1 of niveaus 1 en 2 en conform aan de versie 2.3.0d of 3.3.0 van de ETCS specificaties, ritten uitvoert onder supervisie van het nationale systeem TBL1+ op een infrastructuur waar ETCS niveau 1 LS in dienst is. Op een dergelijke infrastructuur heeft de variabele " M_VERSION " in de hoofding van de ETCS baken- en radioberichten een waarde gelijk aan " 2.0 " of " 2.1 ". Onverminderd de algemene vereiste nr. REF _Ref31116220 /r /h /* MERGEFORMAT 9 hierna, is deze voorwaarde ook van toepassing op ETCS boorduitrusting conform een versie van de ETCS-specificatie vóór de versie 2.3.0d, bijvoorbeeld 2.2.2+ of Corridor 2007.
  6. Van zodra ETCS niveau 1 FS (in combinatie met het nationale systeem TBL1+, zolang deze beschikbaar is op de infrastructuur) of ETCS niveau 1 LS (in combinatie met het nationale systeem TBL1+, zolang deze beschikbaar is op de infrastructuur) in dienst gesteld wordt op eender welk deel van de conventionele infrastructuur, en onverminderd andere bepalingen, stelt de infrastructuurbeheerder de nodige operationele interfaceregels vast en past deze toe opdat de toegang tot de infrastructuur voor treinen samengesteld uit voertuigen onder supervisie van het nationale systeem Memor/krokodil op dergelijke infrastructuur verboden wordt. Bovendien ontmantelt de infrastructuurbeheerder het systeem Memor/krokodil definitief aan elk informatiepunt uitgerust met ETCS niveau 1 en/of TBL1+ bakens ten laatste op de dag voor de eerstvolgende verandering van de dienstregeling na één jaar van indienststelling van ETCS niveau 1 FS of ETCS niveau 1 LS op het betreffende gedeelte van de infrastructuur. 7. Van zodra ETCS niveau 2 FS (in combinatie met het nationale systeem TBL1+, zolang deze beschikbaar is op de infrastructuur) in dienst gesteld wordt op eender welk deel van de conventionele infrastructuur, en onverminderd andere bepalingen, stelt de infrastructuurbeheerder de nodige operationele interfaceregels vast en past deze toe opdat de toegang tot de infrastructuur voortreinen samengesteld uit voertuigen onder supervisie van het nationale systeem Memor/krokodil op dergelijke infrastructuur verboden wordt. De TBL1+ bakens kunnen ook gebruikt worden voor functionaliteiten van ETCS niveau 2 FS. Bovendien ontmantelt de infrastructuurbeheerder het systeem Memor/krokodil definitief aan elk informatiepunt uitgerust met TBL1+ bakens ten laatste op de dag voor de eerstvolgende verandering van de dienstregeling na één jaar van indienststelling van ETCS niveau 2 FS op het betreffende gedeelte van de infrastructuur.
  8. Onverminderd andere bepalingen, stelt de infrastructuurbeheerder de nodige operationele interfaceregels vast en past deze toe opdat de toegang tot de infrastructuur voor treinen samengesteld uit voertuigen met een ETCS boorduitrusting conform een versie van de ETCS-specificaties voorafgaand aan de versie 2.3.0d, bijvoorbeeld 2.2.2+ of Corridor 2007, vanaf 14 december 2025 verboden wordt.
  
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie koninklijk besluit tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor het gebruik van rijpaden;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N : informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de infrastructuurbeheerder
9. Zolang het nationale systeem TBL1+ beschikbaar is op de infrastructuur en onverminderd andere bepalingen, stelt de infrastructuurbeheerder de nodige operationele interfaceregels vast en past deze toe opdat de toegang tot de infrastructuur voor treinen samengesteld uit voertuigen die zijn uitgerust met het nationale systeem TBL1+ maar niet met het ETCS systeem op eender welk gedeelte van de infrastructuur waar ETCS (Niveau 1 of 2, FS of LS) in dienst is, enkel toegelaten is in de volgende gevallen :
  a) Voor ritten van reizigerstreinen en goederentreinen, met inbegrip van aanvullende ritten van deze treinen: enkel indien de rit verzekerd wordt door een voertuig besteld voor 1 januari 2012 of voor de eerste maal in dienst gesteld in een lidstaat van de Europese Unie voor 1 januari 2015;
  b) Voor ritten ten behoeve van de infrastructuurbeheerder;
  c) Voor ritten met patrimoniaal of historisch karakter ;
  d) Voor ritten van technische treinen.
  10. De infrastructuurbeheerder publiceert de Belgische nationale vereisten met betrekking tot de ETCS-remcurves.
  11. De infrastructuurbeheerder publiceert de Algemene Specificatie van TBL1+.
  
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie koninklijk besluit tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor het gebruik van rijpaden;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N : informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de infrastructuurbeheerder
12. Onverminderd toepasselijke regelgeving of normatieve teksten, met name die betreffende gemeenschappelijke veiligheidsmethoden en de veiligheidsvereisten van het ETCS-systeem waarnaar in de TSI CCS wordt verwezen, publiceert de infrastructuurbeheerder onverwijld elke bijgewerkte versie van de kaart dd. 17 december 2018 als bijlage bij het referentiedocument van het netwerk. Deze kaart toont de locatie op 14 december 2025 van CCS uitrustingen op elk gedeelte van de netwerkinfrastructuur. De CCS uitrustingen in kwestie zijn:
  a) ETCS niveau 1 FS (al dan niet gecombineerd met een laterale lichtseininrichting);
  b) ETCS level 2 FS (met permanente fall-back oplossing in ETCS niveau 1 FS);
  c) ETCS niveau 2 FS (al dan niet gecombineerd met een laterale lichtseininrichting);
  d) ETCS niveau 1 LS, en
  e) TVM430.
  
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie koninklijk besluit tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor het gebruik van rijpaden;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de infrastructuurbeheerder
b) (met opzet leeg) (met opzet leeg)
c) Bijkomende vereisten van toepassing tot en met 10 december 2022
  De types CCS uitrustingen die op de infrastructuur aanwezig mogen zijn, zijn de volgende:
  1. Memor/krokodil;
  2. Memor/krokodil en TBL1;
  3. Memor/krokodil en TBL1+;
  4. (met opzet leeg);
  5. Memor/krokodil en TBL1 en TBL1+;
  6. ETCS niveau 1 FS en TBL1+;
  7. ETCS niveau 2 FS met permanente fall-back mogelijkheid naar ETCS niveau 1 FS. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen n° 3 en 4;
  8. TBL1+. Verduidelijking: dit type uitrusting mag enkel aanwezig zijn op de lijnen die geen deel uitmaken van het trans-Europese spoorwegnet, zoals gedefinieerd door de verordening (EU) nr. 1315/2013;
  9. TVM430. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen n° 1, 1/1, 1/2 en 1/3;
  10. ETCS niveau 2 FS en TBL1+;
  11. ETCS niveau 1 LS en TBL1+;
  12. ETCS niveau 1 FS (niet gecombineerd met de laterale lichtseinen). Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijn n° 2.
  De infrastructuurbeheerder maakt aan de infrastructuurgebruikers voor elk deel van de infrastructuur het type geïnstalleerde CCS uitrusting bekend via het infrastructuurregister. De infrastructuurbeheerder publiceert in het infrastructuurregister de specificaties betreffende de uitrusting aanwezig in elk deel van de infrastructuur.
  De infrastructuur bestaat uit twee delen: de conventionele infrastructuur en de infrastructuur voor hoge snelheid. De infrastructuur voor hoge snelheid bestaat uit de genummerde lijnen 1, 1/1, 1/2, 1/3, 2, 3 en 4. De conventionele infrastructuur bestaat uit de andere lijnen dan deze waaruit de infrastructuur voor hoge snelheid bestaat. Op de infrastructuur voor hoge snelheid beheerst de CCS boorduitrusting automatisch de technische functies met betrekking tot de elektrische tractie, bv. neerlaten van de stroomafnemer en openen/sluiten van de hoofdschakelaar op basis van de informatie uitgestuurd door de CCS uitrusting die geïnstalleerd is op de infrastructuur. De infrastructuurbeheerder maakt de specificaties bekend die aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en infrastructuurgebruikers toelaten de nodige beschikkingen te nemen opdat de voertuigen uitgerust zullen zijn om de technische functies betreffende de elektrische tractie uit te voeren, in overeenstemming met het deel van de infrastructuur waarop het verkeer plaatsvindt. Betreffende de inrit en de uitrit van de hogesnelheidslijnen nr. 1, 1/1, 1/2 et 1/3, wordt de controlefunctie op het activeren en het deactiveren van het TVM systeem door een ander CCS systeem bewerkstelligd. De infrastructuurbeheerder maakt de specificaties bekend die aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en infrastructuurgebruikers toelaten de nodige beschikkingen te nemen opdat de voertuigen, met uitzondering van de OTM, die rijden op hogesnelheidslijnen n° 1, 1/1, 1/2 et 1/3, uitgerust zijn met een systeem met controlefunctie op het activeren en het deactiveren van het TVM systeem.
  Onverminderd andere onverenigbaarheden en onverminderd andere bepalingen, stelt de infrastructuurbeheerder de nodige operationele interfaceregels vast en past deze toe opdat de toegang tot de infrastructuur voor treinen samengesteld uit voertuigen die zijn uitgerust met de types CCS uitrustingen bedoeld in de nummers 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 hierboven, onder supervisie van het Memor/krokodil systeem, verboden wordt.
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie koninklijk besluit tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor het gebruik van rijpaden;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N : informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de infrastructuurbeheerder
c.bis) Bijkomende vereisten van toepassing vanaf 11 december 2022 tot en met 10 december 2023
  De types CCS uitrustingen die op de infrastructuur aanwezig mogen zijn, zijn de volgende:
  1. Memor/krokodil;
  2. Opgeheven;
  3. Memor/krokodil en TBL1+;
  4. Opgeheven;
  5. Memor/krokodil en TBL1 en TBL1+;
  6. ETCS niveau 1 FS en TBL1+;
  7. ETCS niveau 2 FS met permanente fall-back mogelijkheid naar ETCS niveau 1 FS. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen n° 3 en 4;
  8. TBL1+. Verduidelijking: dit type uitrusting mag enkel aanwezig zijn op de lijnen die geen deel uitmaken van het transeuropese spoorwegnetwerk zoals gedefinieerd door de verordening (EU) nr1315/2013;
  9. TVM430. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen n° 1, 1/1, 1/2 en 1/3;
  10. ETCS niveau 2 FS en TBL1+;
  11. ETCS niveau 1 LS en TBL1+;
  12. ETCS niveau 1 FS (niet gecombineerd met de laterale lichtseinen). Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijn n° 2.
  De infrastructuurbeheerder maakt aan de infrastructuurgebruikers voor elk deel van de infrastructuur het type geïnstalleerde CCS uitrusting bekend via het infrastructuurregister. De infrastructuurbeheerder publiceert in het infrastructuurregister de specificaties betreffende de uitrusting aanwezig in elk deel van de infrastructuur.
  De infrastructuur bestaat uit twee delen: de conventionele infrastructuur en de infrastructuur voor hoge snelheid. De infrastructuur voor hoge snelheid bestaat uit de genummerde lijnen 1, 1/1, 1/2, 1/3, 2, 3 en 4. De conventionele infrastructuur bestaat uit de andere lijnen dan deze waaruit de infrastructuur voor hoge snelheid bestaat. Op de infrastructuur voor hoge snelheid beheerst de CCS boorduitrusting automatisch de technische functies met betrekking tot de elektrische tractie, bv. neerlaten van de stroomafnemer en openen/sluiten van de hoofdschakelaar op basis van de informatie uitgestuurd door de CCS uitrusting die geïnstalleerd is op de infrastructuur. De infrastructuurbeheerder maakt de specificaties bekend die aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en infrastructuurgebruikers toelaten de nodige beschikkingen te nemen opdat de voertuigen uitgerust zullen zijn om de technische functies betreffende de elektrische tractie uit te voeren, in overeenstemming met het deel van de infrastructuur waarop het verkeer plaatsvindt. Betreffende de inrit en de uitrit van de hogesnelheidslijnen nr. 1, 1/1, 1/2 et 1/3, wordt de controlefunctie op het activeren en het deactiveren van het TVM systeem door een ander CCS systeem bewerkstelligd. De infrastructuurbeheerder maakt de specificaties bekend die aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en infrastructuurgebruikers toelaten de nodige beschikkingen te nemen opdat de voertuigen, met uitzondering van de OTM, die rijden op hogesnelheidslijnen n° 1, 1/1, 1/2 et 1/3, uitgerust zijn met een systeem met controlefunctie op het activeren en het deactiveren van het TVM systeem.
  Onverminderd andere onverenigbaarheden, is het rijden op de infrastructuur met de types CCS uitrustingen types bedoeld in de nummers 4, 6, 7, 8, 9 en 10 hierboven, onder supervisie van het Memor/krokodil systeem, verboden.
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie deel C;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N: informatie beschikbaar gesteld door de IB;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de IB.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de IB;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van de aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de IB
d) Bijkomende vereisten van toepassing vanaf 11 december 2023 tot en met 13 december 2025
  De types CCS uitrustingen die op de infrastructuur aanwezig mogen zijn, zijn de volgende:
  1. Memor/krokodil;
  2. Opgeheven;
  3. Memor/krokodil en TBL1+;
  4. (met opzet leeg);
  5. Opgeheven;
  6. ETCS niveau 1 FS en TBL1+;
  7. ETCS niveau 2 FS met permanente fall-back mogelijkheid naar ETCS niveau 1 FS. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen n° 3 en 4;
  8. TBL1+. Verduidelijking: dit type uitrusting mag enkel aanwezig zijn op de lijnen die geen deel uitmaken van het trans-Europese spoorwegnet zoals gedefinieerd door de verordening (EU) nr. 1315/2013;
  9. TVM430. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen n° 1, 1/1, 1/2 en 1/3;
  10. ETCS niveau 2 FS en TBL1+;
  11. ETCS niveau 1 LS en TBL1+;
  12. ETCS niveau 1 FS (niet gecombineerd met de laterale lichtseinen). Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijn n° 2.
  De infrastructuurbeheerder maakt aan de infrastructuurgebruikers voor elk deel van de infrastructuur het type geïnstalleerde CCS uitrusting bekend via het infrastructuurregister. De infrastructuurbeheerder publiceert in het infrastructuurregister de specificaties betreffende de uitrusting aanwezig in elk deel van de infrastructuur.
  De infrastructuur bestaat uit twee delen: de conventionele infrastructuur en de infrastructuur voor hoge snelheid. De infrastructuur voor hoge snelheid bestaat uit de genummerde lijnen 1, 1/1, 1/2, 1/3, 2, 3 en 4. De conventionele infrastructuur bestaat uit de andere lijnen dan deze waaruit de infrastructuur voor hoge snelheid bestaat. Op de infrastructuur voor hoge snelheid beheerst de CCS boorduitrusting automatisch de technische functies met betrekking tot de elektrische tractie, bv. neerlaten van de stroomafnemer en openen/sluiten van de hoofdschakelaar op basis van de informatie uitgestuurd door de CCS uitrusting die geïnstalleerd is op de infrastructuur. De infrastructuurbeheerder maakt de specificaties bekend die aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en infrastructuurgebruikers toelaten de nodige beschikkingen te nemen opdat de voertuigen uitgerust zullen zijn om de technische functies betreffende de elektrische tractie uit te voeren, in overeenstemming met het deel van de infrastructuur waarop het verkeer plaatsvindt. Betreffende de inrit en de uitrit van de hogesnelheidslijnen nr. 1, 1/1, 1/2 et 1/3, wordt de controlefunctie op het activeren en het deactiveren van het TVM systeem door een ander CCS systeem bewerkstelligd. De infrastructuurbeheerder maakt de specificaties bekend die aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en infrastructuurgebruikers toelaten de nodige beschikkingen te nemen opdat de voertuigen, met uitzondering van de OTM, die rijden op hogesnelheidslijnen n° 1, 1/1, 1/2 et 1/3, uitgerust zijn met een systeem met controlefunctie op het activeren en het deactiveren van het TVM systeem.
  Onverminderd andere onverenigbaarheden en onverminderd andere bepalingen, stelt de infrastructuurbeheerder de nodige operationele interfaceregels vast en past deze toe opdat de toegang tot de infrastructuur voor treinen samengesteld uit voertuigen die zijn uitgerust met de types CCS uitrustingen types bedoeld in de nummers 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 hierboven, onder supervisie van het Memor/krokodil systeem, verboden wordt.
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie koninklijk besluit tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor het gebruik van rijpaden;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N : informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de infrastructuurbeheerder
e) Bijkomende vereisten van toepassing vanaf 14 december 2025
  De types CCS uitrustingen die op de infrastructuur aanwezig mogen zijn, zijn de volgende:
  1. Opgeheven;
  2. Opgeheven;
  3. Opgeheven;
  4. (met opzet leeg);
  5. Opgeheven;
  6. ETCS niveau 1 FS en TBL1+. Verduidelijking: dit type is niet meer aanwezig op de hoofdsporen;
  7. ETCS niveau 2 FS met permanente fall-back mogelijkheid naar ETCS niveau 1 FS. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen n° 3 en 4;
  8. Opgeheven;
  9. TVM430. Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijnen nr. 1, 1/1, 1/2 en 1/3;
  10. ETCS niveau 2 FS en TBL1+. Verduidelijking: dit type is niet meer aanwezig op de hoofdsporen;
  11. ETCS niveau 1 LS en TBL1+. Verduidelijking: dit type is niet meer aanwezig op de hoofdsporen;
  12. ETCS niveau 1 FS (niet gecombineerd met de laterale lichtseinen). Verduidelijking: dit type uitrusting is enkel aanwezig op de hogesnelheidslijn n° 2;
  13. ETCS niveau 2 FS;
  14. ETCS niveau 1 FS (gecombineerd met de laterale lichtseinen);
  15. ETCS niveau 1 LS.
  
* Vigerende TSI CCS;
  * Functionele beschrijving Memor - zie koninklijk besluit tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor het gebruik van rijpaden;
  * SI (TP, Croco-Memor,z) DSG DSC 1.5 N : informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  * TBL1+ specificatie, versie 3.4. Informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder.
  * Remcurven data: informatie beschikbaar gesteld door de infrastructuurbeheerder;
  De werking van de signalisatiesystemen, de interactie met de systemen geïnstalleerd op de infrastructuur alsook de overgang van het ene signalisatiesysteem naar het andere maakt het onderwerp uit van aangepaste veiligheidsstudies en eventuele proefritten.
  EN 50126
  EN 50128
  EN 50129
  Infrastructuurregister/gegevens van de infrastructuur ter beschikking gesteld door de infrastructuurbeheerder
De infrastructuurbeheerder definieert in het infrastructuurregister het hoofdspoor.