12 SEPTEMBER 2024. - Koninklijk besluit betreffende de elektronische procesvoering voor het Grondwettelijk Hof
Art. 1-11
Artikel 1. Het in artikel 78bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof bedoelde elektronisch platform wordt, wat het indienen van verzoekschriften en het verzenden van stukken van rechtspleging betreft, ter beschikking gesteld door het Grondwettelijk Hof. Dat platform is toegankelijk via de website van het Grondwettelijk Hof.
Elk document in het kader van de rechtspleging dat door een partij of haar advocaat door middel van het elektronisch platform wordt neergelegd, wordt geacht de originele versie van dat stuk te zijn.
Art.2. Tenzij het werd ondertekend door middel van een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3, 12°, van de verordening (EU) 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, wordt elk verzoekschrift of stuk van rechtspleging geacht ondertekend te zijn door de persoon die het heeft neergelegd door middel van het elektronisch platform.
Wanneer de handtekeningen van verscheidene fysieke personen noodzakelijk zijn, worden deze elektronisch aangebracht door middel van de in het eerste lid bedoelde gekwalificeerde elektronische handtekening.
Art.3. De tot staving aangevoerde stukken, vermeld in de inventaris, worden eveneens door middel van het elektronisch platform neergelegd. De tot staving aangevoerde stukken die om technische redenen niet door middel van het elektronisch platform kunnen worden neergelegd, worden bij ter post aangetekende zending verstuurd uiterlijk de eerste werkdag na de elektronische neerlegging van het verzoekschrift of het stuk van rechtspleging.
Art.4. Wanneer een partij of haar advocaat in een zaak een verzoekschrift of een stuk van rechtspleging neerlegt door middel van het elektronisch platform, geldt die neerlegging, voor de zaak waarin zij wordt gedaan, als registratie in de zin van artikel 82, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.
Art.5. De neerlegging door middel van het elektronisch platform leidt tot de verwerking van persoonsgegevens van de gebruiker, door de medewerkers van het Grondwettelijk Hof.
Die verwerking kadert in de plicht van het Grondwettelijk Hof om binnen zijn bevoegdheden recht te spreken en de neergelegde documenten te behandelen binnen de toepasselijke rechtspleging.
De categorieën van persoonsgegevens die in het kader van de elektronische neerlegging worden verwerkt, zijn de contactgegevens en de identificatiegegevens van de gebruikers, meer bepaald de naam, het rijksregisternummer, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres.
De gegevens kaderen in de plicht, vermeld in het tweede lid, en worden verwerkt op grond van artikel 6, eerste lid, c) en e), en artikel 9, tweede lid, f) van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
Het Grondwettelijk Hof geldt als verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7°, van de voormelde verordening (EU) 2016/679.
De gegevens die worden verwerkt om de gebruiker te authenticeren en om tot de eigenlijke neerlegging over te gaan, worden bewaard gedurende een termijn van vijf jaar. De bewaartermijn wordt zo nodig verlengd tot de procedure definitief ten einde is.
Het Grondwettelijk Hof houdt een register bij van de raadplegingen, door zijn medewerkers, van de gegevens en documenten op het elektronisch platform.
Art.6. Het elektronische platform maakt gebruik van informaticatechnieken die:
- de oorsprong en de integriteit van de inhoud van de neerlegging verzekeren door middel van aangepaste beveiligingstechnieken;
- de vertrouwelijkheid van de inhoud van de neerlegging waarborgen;
- toelaten dat de gebruiker ondubbelzinnig kan worden geïdentificeerd en geauthentiseerd en dat het tijdstip van de verzending en ontvangst ondubbelzinnig kan worden vastgesteld. Om verbinding te maken met het elektronisch platform, wordt gebruik gemaakt van een dienst voor elektronische identificatie met een hoog betrouwbaarheidsniveau;
- een bewijs van neerlegging en ontvangst van de neerlegging registreren of loggen in het systeem en op verzoek van de afzender dit bewijs aan hem afleveren;
- de volgende gegevens registreren of loggen in het systeem: de identiteit van de persoon die de neerlegging verricht; de documenten die neergelegd worden; het tijdstip van de neerlegging; ingeval het een bestaande zaak betreft, het rolnummer van de zaak waarin de neerlegging verricht wordt;
- systeemfouten melden en de tijdstippen registreren waarop systeemfouten verhinderen dat er wordt verzonden of ontvangen, en deze tijdstippen systematisch beschikbaar maken voor de gebruikers.
Art.7. In geval van een systeemfout van het elektronisch platform, waardoor het elektronisch neerleggen van documenten onmogelijk is, wordt een foutmelding getoond aan de gebruiker. Die foutmelding kan worden geprint en geldt, indien de systeemfout plaatsvindt op de vervaldag van een termijn, als begin van bewijs van overmacht in de zin van artikel 78bis, § 4, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.
Art.8. Alle documenten die door middel van het elektronisch platform worden neergelegd, voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de documenten zijn opgemaakt in de vorm van een bestand in het "Portable Document Format" (PDF)-formaat;
- de documenten zijn virusvrij, en kunnen worden geopend en gelezen door de medewerkers van het Grondwettelijk Hof;
- de tekst van de documenten is, voor zover mogelijk, kopieerbaar.
Het Grondwettelijk Hof kan op zijn website een handleiding publiceren met betrekking tot het gebruik van het elektronisch platform. Die handleiding kan eveneens richtlijnen bevatten voor de maximale grootte en de andere technische vereisten die gesteld worden aan de neergelegde documenten.
Art.9. Dit besluit is onmiddellijk van toepassing op de zaken die reeds hangende zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding.
Art.10. Op een door Ons te bepalen datum en uiterlijk op de eerste dag van de twaalfde maand volgend op de maand waarin dit besluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, treden in werking :
1° de artikelen 4, 5, 19, 20, 22 en 36, 1°, van de bijzondere wet van 4 april 2014 tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof;
2° dit besluit.
Art. 11. De Eerste Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.