30 JUNI 2024. - Koninklijk besluit inzake de uitoefening van de opdracht van financiële controle bij de openbare instellingen van sociale zekerheid
HOOFDSTUK I. - OPDRACHT VAN HET REKENHOF
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - UITOEFENING VAN DE OPDRACHT VAN FINANCIELE AUDIT DOOR HET REKENHOF
Art. 3-6
HOOFDSTUK III. - OPTIONELE OPDRACHT VAN FINANCIELE CONTROLE VOOR DE REVISOR(EN)
Art. 7-12
HOOFDSTUK IV. - SLOTBEPALINGEN
Art. 13
HOOFDSTUK V. - INWERKINGSTREDING
Art. 14-15
HOOFDSTUK I. - OPDRACHT VAN HET REKENHOF
Artikel 1. Vanaf het in artikel 14 van dit besluit bedoelde boekjaar, staat het Rekenhof in voor de controle van de boekhouding en de certificering van de jaarrekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Deze controle gebeurt overeenkomstig de internationale auditstandaarden die van toepassing zijn voor de publieke sector.
De financiële audit heeft als doel het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid over de vraag of de jaarrekeningen als geheel geen afwijking van materieel belang bevatten, die het gevolg is van fraude of van fouten, en vervolgens het uitbrengen van een oordeel.
Art.2. De controle van het Rekenhof is gebaseerd op het nazicht van de rekeningen en de onderliggende verantwoordingstukken en op het toetsen van de interne controle binnen iedere instelling.
"Interne controle" is een geïntegreerd proces dat door de verantwoordelijken en het personeel van een organisatie is uitgewerkt en dat is bestemd om risico's te behandelen en een redelijke zekerheid te bieden omtrent de verwezenlijking, in het kader van de opdracht van de organisatie, van de volgende algemene doelstellingen:
1° uitvoering van geordende, ethische, zuinige, doeltreffende en doelmatige verrichtingen;
2° naleving van de verplichtingen tot rekenschap afleggen;
3° overeenstemming met de geldende wetten en regelgeving;
4° bescherming van de middelen tegen verlies, wangebruik en schade.
HOOFDSTUK II. - UITOEFENING VAN DE OPDRACHT VAN FINANCIELE AUDIT DOOR HET REKENHOF
Art.3. Het Rekenhof oefent zijn controle uit op stukken en ter plaatse.
Bij de aanvang van de controle van een boekjaar wordt door de instelling een documentatiedossier ter beschikking van het Rekenhof gesteld, bestaande uit:
1° financiële informatie;
2° informatie over de organisatiebeheersing binnen de instelling.
Art.4. Het Rekenhof kan op elk ogenblik kennis nemen van alle boekhoudkundige documenten, de briefwisseling, de processen-verbaal, de periodieke toestand en, over het algemeen, van eender welke documenten die nuttig zijn voor zijn controleopdracht.
Het kan zich op elk ogenblik uittreksels laten afleveren van de beslissingen die betrekking hebben op de zaken, waarvan de controle in het kader van zijn opdracht valt, alsmede de documentatie, nodig voor het uitoefenen van zijn functie.
Het kan van de instelling vorderen dat deze aan derden de bevestiging vraagt van het bedrag van hun vorderingen, schulden en andere betrekkingen tegenover de instelling.
Art.5. In het raam van zijn opdracht maakt het Rekenhof een met redenen omkleed certificeringsverslag op, dat wordt gedateerd en ondertekend. Het wordt onverwijld elektronisch overgemaakt aan het beheersorgaan van de instelling, aan de voogdijministers, aan de minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort, aan de FOD Sociale Zekerheid en aan het Parlement.
Art.6. De certificering van het Rekenhof sluit noch de aansprakelijkheid van de beheersorganen, noch die van de personen belast met het dagelijks beheer van de instelling uit; zij verbindt evenmin de voogdijministers en de minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort.
HOOFDSTUK III. - OPTIONELE OPDRACHT VAN FINANCIELE CONTROLE VOOR DE REVISOR(EN)
Art.7. Op vraag van het beheersorgaan kunnen via een overheidsopdracht één of meerdere bedrijfsrevisoren worden aangesteld in een openbare instelling van sociale zekerheid met een opdracht inzake financiële controle overeenkomstig de internationale auditstandaarden.
Art.8. De revisor wordt voor de duur van de opdracht aangewezen op basis van een dienstenovereenkomst gegund door een open procedure, welke tenminste het uurtarief, met inbegrip van de verplaatsingskosten, vermeldt en de manier beschrijft waarop de revisor zijn opdracht zal moeten uitoefenen alsook de kalender voor de controle.
Het door de revisor opgestelde verslag van de financiële controle en zijn advies wordt door het beheersorgaan onverwijld meegedeeld aan het Rekenhof met het oog op de certificering van de jaarrekeningen zoals beschreven in artikel 1, samen met de goedgekeurde jaarrekeningen.
Art.9. De revisor geeft aan het Rekenhof, overeenkomstig het artikel 86, § 1, tweede lid van de wet van 7 december 2016 betreffende de wet tot organisatie van het beroep en van het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, inzage in zijn werkdossier.
Art.10. De aanwijzing van een revisor wijzigt niet de termijn bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 juni 2001 tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Art.11. De revisor mag noch deelnemen aan het bestuur noch aan het beheer van de instelling die hij dient te controleren. Hij mag geen bevelen geven welke beogen een verrichting te beletten of te schorsen.
Art.12. De vergoeding van de revisor wordt jaarlijks betaald ten laste van de beheersbegroting van de instelling.
HOOFDSTUK IV. - SLOTBEPALINGEN
Art.13. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing vanaf de controle van de jaarrekeningen van het boekjaar 2025 voor de volgende instellingen:
1° de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
2° de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
3° het e-Health platform;
4° de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid;
5° het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing vanaf de controle van de jaarrekeningen van het boekjaar 2027 voor de volgende instellingen:
1° het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
2° de Federale Pensioendienst;
3° het Federaal Agentschap voor beroepsrisico's;
4° de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie;
5° de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen;
6° de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.
Voor de instellingen bedoeld in het eerste lid houdt het koninklijk besluit van 14 november 2001 betreffende de uitoefening van de opdrachten van de bedrijfsrevisoren van de openbare instellingen van de sociale zekerheid op van toepassing te zijn na de controle van de jaarrekeningen van het boekjaar 2024.
Voor de instellingen, bedoeld in het tweede lid, houdt het koninklijk besluit van 14 november 2001 betreffende de uitoefening van de opdracht van de bedrijfsrevisoren bij de openbare instellingen van sociale zekerheid op van toepassing te zijn na de controle van de jaarrekeningen van het boekjaar 2026.
Het koninklijk besluit van 14 november 2001 betreffende de uitoefening van de opdracht van bedrijfsrevisor bij de openbare instellingen van de sociale zekerheid wordt opgeheven op 1 januari 2027.
HOOFDSTUK V. - INWERKINGSTREDING
Art.14. Dit koninklijk besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 15. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Zelfstandigen, de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor Begroting, zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.