30 JUNI 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 2001 tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid in het kader van de certificering van de jaarrekeningen van de openbare instelling van sociale zekerheid
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 11 van het koninklijk besluit van 22 juni 2001 tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "elk jaar, volgende rekeningen op" vervangen door de woorden "jaarlijks jaarrekeningen op, bestaande uit";
2° in het tweede lid worden de woorden "deze rekeningen" vervangen door de woorden "deze jaarrekeningen".
Art.2. Artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 januari 2014, wordt vervangen als volgt:
"Art. 12. De jaarrekeningen bedoeld in artikel 11 worden vóór 15 juni van het jaar dat volgt op het betrokken boekjaar, opgemaakt en goedgekeurd door het bevoegde beheersorgaan. Deze termijn wordt vastgelegd op 30 september voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en voor het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.
Bij hun overmaking zoals bedoeld in artikel 17, § 2, eerste, tweede en vierde lid, van het voormeld koninklijk besluit van 3 april 1997, worden de voornoemde jaarrekeningen, in voorkomend geval vergezeld van het verslag van de bedrijfsrevisor.
De overmaking van de elektronisch ondertekende jaarrekeningen aan het Rekenhof, zoals bedoeld in artikel 17, § 2, tweede lid, van voormeld koninklijk besluit van 3 april 1997, door de minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort, gebeurt binnen de 10 werkdagen.
Binnen een termijn van achttien weken die ingaat op de dag waarop het Rekenhof de door het beheersorgaan goedgekeurde jaarrekeningen, in voorkomend geval vergezeld van het verslag van de bedrijfsrevisor, ontvangt, bezorgt het Rekenhof het certificeringsverslag, bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 juni 2024 inzake de uitoefening van financiële controle bij de openbare instellingen van sociale zekerheid, elektronisch aan het beheersorgaan van de instelling, aan de voogdijministers, aan de minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort, aan de FOD Sociale Zekerheid en aan het Parlement.".
Art.3. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing vanaf het boekjaar 2025 voor de volgende instellingen:
1° de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
2° de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
3° het e-Health platform;
4° de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid;
5° het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
De bepalingen van voornoemde koninklijk besluit van 22 juni 2001, zoals deze vóór de inwerkingtreding van dit besluit bestonden, blijven van toepassing tot en met het boekjaar 2024 voor deze instellingen.
De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing vanaf het boekjaar 2027 voor de volgende instellingen:
1° het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
2° de Federale Pensioendienst;
3° het Federaal Agentschap voor beroepsrisico's;
4° de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie;
5° de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen;
6° de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.
De bepalingen van voornoemde koninklijk besluit van 22 juni 2001, zoals deze vóór de inwerkingtreding van dit besluit bestonden, blijven van toepassing tot en met het boekjaar 2026 voor deze instellingen.
Art.4. Dit koninklijk besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 5. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Zelfstandigen, de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor Begroting, zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.