15 DECEMBER 2024. - Koninklijk besluit nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Vrijstellingsregeling van belasting bedoeld in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek
Art. 3-8
HOOFDSTUK 3. - Vrijstelling bedoeld in titel XII,
hoofdstuk 1,. van Richtlijn 2006/112/EG
Art. 9-13
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 14-16
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor doeleinden van toezicht op de juiste uitvoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.
Het vormt ook een gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "koninklijk besluit nr. 10": het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
HOOFDSTUK 2. - Vrijstellingsregeling van belasting bedoeld in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek
Art.3. § 1. Overeenkomstig artikel 56ter, § 1, vierde lid, van het Wetboek kan de belastingplichtige die de zetel van zijn economische activiteit in België heeft gevestigd en die een economische activiteit aanvangt, gebruikmaken van de vrijstellingsregeling van belasting wanneer hij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde vooraf in kennis stelt van zijn voornemen om van die regeling gebruik te maken en dat zijn activiteit naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bepaalde voorwaarden voor de toepassing van die regeling.
De belastingplichtige stuurt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 1 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking voor een onbepaalde duur vanaf de eerste dag van de activiteit van de belastingplichtige.
Aan de belastingplichtige wordt een in artikel 50, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek bedoeld btw-identificatienummer toegekend binnen vijftien werkdagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, behoudens wanneer die termijn onvoldoende blijkt om de noodzakelijke controles uit te voeren met het oog op het voorkomen van belastingontduiking of -ontwijking.
§ 2. Wanneer de omzet van een belastingplichtige die onder de normale belastingregeling valt of onder de in artikel 56 van het Wetboek bedoelde forfaitaire regeling voor het lopende kalenderjaar het in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde bedrag niet overschrijdt, kan die belastingplichtige vanaf 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober van het daaropvolgende kalenderjaar gebruikmaken van de vrijstellingsregeling van belasting.
De belastingplichtige die van deze regeling gebruik wil maken, dient in dat geval de aanvraag in vóór 15 december van het lopende kalenderjaar of vóór 15 maart, 15 juni of 15 september van het volgende kalenderjaar, via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het tweede lid bedoelde aangifte vermeldt ook, afhankelijk van de situatie, het bedrag van de gerealiseerde omzet gedurende het of de afgelopen kwartalen van het lopende jaar, evenals een schatting van de omzet van het of de resterende kwartalen van het lopende jaar.
Op voorwaarde dat de belastingplichtige in het lopende kalenderjaar het bedrag van de in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde omzet niet heeft overschreden, heeft de in het tweede lid bedoelde aangifte uitwerking voor onbepaalde duur vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar wanneer de aangifte werd ingediend vóór 15 december.
Op voorwaarde dat de belastingplichtige in de loop van het voorafgaande kalenderjaar en van het lopende kalenderjaar het bedrag van de in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde omzet niet heeft overschreden, heeft de in het tweede lid bedoelde aangifte uitwerking voor onbepaalde duur respectievelijk vanaf 1 april, 1 juli of 1 oktober van het lopende kalenderjaar wanneer de aangifte is ingediend respectievelijk vóór 15 maart, 15 juni of 15 september.
Art.4. § 1. De belastingplichtige die overeenkomstig artikel 3, § 2, niet langer onderworpen is aan de normale belastingregeling of aan de forfaitaire regeling van artikel 56 van het Wetboek, herziet de door hem verrichte aftrek van de belasting geheven van:
1° de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op het tijdstip van wijziging van belastingregeling;
2° de bedrijfsmiddelen die bij die wijziging nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn op dat tijdstip en waarvan de oorspronkelijke aftrek het voorwerp uitmaakt van een herziening.
De overgang naar de vrijstellingsregeling van belasting wordt gelijkgesteld met het verlies van de hoedanigheid van belastingplichtige in de zin van artikel 49, 3°, van het Wetboek.
§ 2. Het bedrag van de overeenkomstig paragraaf 1 terug te storten belasting wordt bepaald op basis van een inventaris van de op het tijdstip van de wijziging nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen.
De in het eerste lid bedoelde stukken vermelden op gedetailleerde wijze de goederen en diensten die in aanmerking worden genomen voor de herziening, de datum en het nummer van de factuur van de aankoop of het invoerdocument, de maatstaf van heffing waarover ze met de belasting over de toegevoegde waarde werden belast en het te herziene bedrag.
§ 3. De belastingplichtige verricht de in paragraaf 1 bedoelde herziening bij het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte met betrekking tot de handelingen van de laatste maand vóór de wijziging van belastingregeling.
Art.5. § 1. Wanneer gedurende een kalenderjaar het totale bedrag van de omzet met maximaal tien pct. het in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde bedrag overschrijdt, valt de belastingplichtige die gebruikmaakt van de vrijstellingsregeling van belasting onder de normale belastingregeling vanaf 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt uiterlijk op 15 december van het lopende kalenderjaar de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis, via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
§ 2. Wanneer gedurende een kalenderjaar het totale bedrag van de omzet met meer dan tien pct. het in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoeld bedrag overschrijdt, wordt de belastingplichtige onderworpen aan de normale belastingregeling vanaf de eerste handeling, in zijn geheel beschouwd, waarvoor het bovengenoemde bedrag wordt overschreden.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
§ 3. Wanneer de in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige is uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting omdat hij geregeld in artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde activiteiten verricht, wordt hij onderworpen aan de normale regeling van de belasting vanaf de eerste handeling verricht in het kader van een in artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde geregelde activiteit.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10
De belastingplichtige kan ten vroegste op 1 januari van het tweede jaar na dat waarin de in het eerste lid bedoelde uitsluiting uitwerking heeft gehad, terug overgaan naar de vrijstellingsregeling van belasting, op voorwaarde dat hij op dat tijdstip niet langer geregeld de in artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde activiteiten verricht. De belastingplichtige stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde vóór 15 december in kennis van die wijziging in de belastingregeling via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Die wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het volgend jaar.
§ 4. Wanneer de in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige is uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting omdat hij de zetel van zijn economische activiteit buiten België vestigt, heeft die uitsluiting uitwerking op het tijdstip van de verplaatsing van de zetel van zijn economische activiteit naar een plaats buiten België.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige kan opnieuw overgaan naar de vrijstellingsregeling van belasting wanneer hij de zetel van zijn economische activiteit opnieuw in België vestigt, onder de voorwaarden en met inachtneming van de formaliteiten bedoeld in artikel 3, § 2.
§ 5. De in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige kan kiezen voor de normale belastingregeling via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Die keuze heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de aangifte is gedaan.
Vóór 1 januari van het tweede jaar na dat waarin de in het eerste lid bedoelde keuze uitwerking heeft gehad, kan de belastingplichtige niet opnieuw overgaan naar de vrijstellingsregeling van belasting. Van die wijziging in de belastingregeling wordt vóór 15 december kennis gegeven aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Die wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het volgend jaar.
Art.6. § 1. De belastingplichtige die overeenkomstig artikel 5 niet langer onderworpen is aan de vrijstellingsregeling van belasting, kan bij wijze van herziening zijn recht op aftrek uitoefenen voor:
1° de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op het tijdstip van de wijziging van belastingregeling;
2° de bedrijfsmiddelen die bij de wijziging nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn en de termijn bepaald bij artikel 48, § 2, van het Wetboek, of ter uitvoering ervan, nog niet is verstreken.
Voor de in het eerste lid, 2°, bedoelde bedrijfsmiddelen is het bedrag van de herziening gelijk aan de belasting die niet in aftrek kon worden gebracht, verminderd met een vijfde, een vijftiende of een vijfentwintigste, volgens het onderscheid gemaakt naargelang de aard van het goed overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, per jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de bedrijfsmiddelen in gebruik werden genomen tot 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de wijziging van belastingregeling zich heeft voorgedaan.
De in het eerste lid bedoelde herzieningen gebeuren bij toepassing van de artikelen 45 tot en met 49 van het Wetboek en overeenkomstig de regels van artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde.
§ 2. De herziening is afhankelijk van het bijhouden van een inventaris van de op het tijdstip van de wijziging nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen.
De in het eerste lid bedoelde stukken vermelden op gedetailleerde wijze de goederen en diensten die in aanmerking worden genomen voor de herziening, de datum en het nummer van de factuur van de aankoop of het invoerdocument, de maatstaf van heffing waarover ze met de belasting over de toegevoegde waarde werden belast en het te herziene bedrag.
§ 3. De belastingplichtige verricht de in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bedoelde herziening in een in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, die wordt ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de af te trekken belasting opeisbaar is geworden.
De belastingplichtige verricht de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde herziening in een in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, die wordt ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de wijziging van belastingregeling heeft plaatsgevonden.
Art.7. De in artikel 56quinquies, § 2, van het Wetboek bedoelde inlichtingen worden langs elektronische weg verzonden door middel van een door de minister van Financiën bepaalde internettoepassing.
Art.8. De belastingplichtige die gewoonlijk in artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, van het Wetboek bedoelde leveringen van recuperatiestoffen en -producten verricht, kan geen gebruikmaken van de vrijstellingsregeling van belasting.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder "recuperatiestoffen en -producten":
1° schroot, resten en afvallen van werken van onedele metalen;
2° slakken, walsschilfers, metaalassen en andere residuen die metaal of metaalverbindingen bevatten, met uitsluiting van hoogovenslakken en van fosfaatslakken;
3° beenderen en hoornpitten, ruw, vers, ontvet of eenvoudig voorbehandeld (doch niet in vorm gesneden), met zuur behandeld of ontdaan van gelatine, afval van die stoffen daaronder begrepen maar met uitzondering van beenderpoeder;
4° pezen en zenen; snippers en dergelijk afval van ongelooide huiden en vellen;
5° snippers en ander afval van leder, van kunstleder of van perkament, niet bruikbaar voor de vervaardiging van lederwaren;
6° afval van papier of van karton; oude papier- of kartonwaren enkel geschikt voor het vervaardigen van papier of van karton;
7° lompen en vodden; afval en oud goed, van bindgaren, van touw of van kabels met uitsluiting van vodden en oud linnen die gewassen en ontsmet werden om te kunnen dienen als poetsvodden voor machines, werktuigen en gelijkaardige voorwerpen;
8° glasscherven en ander glasafval;
9° afval en snippers van rubber; resten van werken van rubber, uitsluitend geschikt voor het recupereren van rubber;
10° afval en resten van werken van kunstmatige plastische stoffen, uitsluitend geschikt voor het recupereren van kunstmatige plastische stoffen;
11° ruwe konijnen- en hazenvellen.
In afwijking van het tweede lid worden de volgende goederen voor de toepassing van het eerste lid niet als "recuperatiestoffen en -producten" beschouwd:
1° slakken van minerale oorsprong die gewoonlijk worden verkocht door handelaars in bouwstoffen en die bestemd zijn voor het verharden van wegen en voor het vervaardigen van beton;
2° niet-eetbare slachtafvallen onder de vorm van huiden en vellen van slachtdieren;
3° tweedehandse kledingstukken die in dezelfde staat of nadat ze een kleine herstelling hebben ondergaan, opnieuw kunnen worden gebruikt;
4° elektronische en elektrische toestellen die al dan niet worden aangeboden in de originele verpakking en die als dusdanig bruikbaar of herbruikbaar zijn voor het doel waarvoor ze oorspronkelijk zijn bedoeld, ook al zullen ze worden ontmanteld;
5° steenkool gerecupereerd door het wassen van de afval van terrils.
HOOFDSTUK 3. - Vrijstelling bedoeld in titel XII,
hoofdstuk 1,. van Richtlijn 2006/112/EG
Art.9. § 1. Overeenkomstig artikel 56quater, § 1, 1°, van het Wetboek, kan de belastingplichtige die de zetel van zijn economische activiteit in België heeft gevestigd in één of meerdere andere lidstaten dan België gebruikmaken van de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling wanneer hij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde vooraf in kennis stelt van zijn voornemen om van die regeling gebruik te maken en dat zijn activiteit naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de in de betrokken lidstaat bepaalde voorwaarden in uitvoering van titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG voor de toepassing van die regeling.
De belastingplichtige stuurt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 1 of 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking, overeenkomstig artikel 56quater, § 4, van het Wetboek, voor een onbepaalde duur vanaf de datum waarop de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde het in artikel 56quater, § 1, 2°, van het Wetboek bedoelde individuele identificatienummer meedeelt aan de belastingplichtige.
§ 2. Overeenkomstig artikel 56quater, § 3, eerste lid, van het Wetboek, stelt de in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde in kennis van elke wijziging van de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde inlichtingen, met inbegrip van de intentie om gebruik te maken van de vrijstelling in een andere lidstaat of lidstaten dan die vermeld in de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde kennisgeving, en de beslissing om te stoppen met het toepassen van de vrijstelling in een in paragraaf 1, eerste lid bedoelde andere lidstaat of lidstaten dan België.
De belastingplichtige stuurt de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking voor een onbepaalde duur :
1° vanaf de datum waarop de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde het in artikel 56quater, § 1, 2°, van het Wetboek bedoelde individuele identificatienummer bevestigt aan de belastingplichtige ingevolge de actualisering van de kennisgeving, overeenkomstig artikel 56quater, § 4, van het Wetboek;
2° in afwijking van de bepaling onder 1°, in geval van beëindiging van de toepassing van de vrijstelling in een andere lidstaat of in andere lidstaten dan België, met ingang van de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving of, wanneer die kennisgeving in de loop van de laatste maand van een kalenderkwartaal wordt ontvangen, op de eerste dag van de tweede maand van het daaropvolgende kalenderkwartaal, overeenkomstig artikel 56quater, § 3, tweede lid, van het Wetboek.
Art.10. Wanneer gedurende een kalenderjaar het totale bedrag van de omzet in een andere lidstaat dan België de in artikel 284, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde drempels overschrijdt, binnen de grenzen vastgesteld door die lidstaat overeenkomstig artikel 288 bis, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG, stelt de belastingplichtige onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stuurt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
Art.11. De in artikel 56quinquies, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde inlichtingen worden langs elektronische weg verzonden door middel van een door de minister van Financiën bepaalde internettoepassing.
Art.12. De belastingplichtige stuurt de in artikel 56quinquies, § 1, derde lid, van het Wetboek bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
Art.13. De overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1° of 3°, van het Wetboek in België voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige, die de zetel van zijn economische activiteit in een andere lidstaat dan België heeft gevestigd en die in België overeenkomstig artikel 56ter, § 2, van het Wetboek gebruikmaakt van de vrijstellingsregeling van belasting, stuurt onverwijld aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, met als doel zijn btw-identificatienummer te laten schrappen.
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art.14. Het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen wordt opgeheven.
Art.15. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 16. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.(1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad :
Wet van 3 juli 1969, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969;
Wet van 15 december 2013, Belgisch Staatsblad van 31 december 2013, ed. 1;
Wet van 21 maart 2024, Belgisch Staatsblad van 9 april 2024;
Koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, Belgisch Staatsblad van 12 december 1969;
Koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, ed. 4;
Koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen, Belgisch Staatsblad van 9 juli 2014;
Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.