Details





Titel:

29 NOVEMBER 2024. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2018 houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B



Inhoudstafel:


Art. 1-18



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2018032180  2024003984 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2018 houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid, 1°, wordt het getal "30" vervangen door de zinsnede "minstens 15";
  2° in het eerste lid, 2°, wordt het getal "120" vervangen door de zinsnede "minstens 90";
  3° in het eerste lid, 3°, wordt het getal "90" vervangen door de zinsnede "minstens 30";
  4° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "De drie onderdelen, vermeld in het eerste lid, duren samen in totaal vier uur.";
  5° in het bestaande tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt tussen het woord "onderdelen" en het woord "omvatten" de zinsnede ", vermeld in het eerste lid," ingevoegd.

Art.2. In artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt tussen de zinsnede "artikel 2, eerste lid," en de woorden "hebben gevolgd" het woord "volledig" ingevoegd.

Art.3. Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 6. § 1. Iedere deelnemer volgt het terugkommoment op zijn vroegst zes en uiterlijk negen maanden nadat hij het rijbewijs B heeft behaald.
  § 2. De toezichthouder kan uitstel toekennen aan de deelnemer om te voldoen aan de verplichting van het volgen van het terugkommoment binnen de tijdspanne, vermeld in paragraaf 1, in de volgende gevallen:
  1° de deelnemer bevindt zich om medische redenen in de onmogelijkheid om het terugkommoment binnen de tijdspanne, vermeld in paragraaf 1, te volgen. Dat wordt door een behandelend arts verklaard in een attest waarmee de deelnemer uitstel aanvraagt en waarvan de minister het model bepaalt;
  2° de deelnemer bevindt zich ten gevolge van een rechterlijke maatregel in een toestand van vrijheidsbeneming en is in de onmogelijkheid om het terugkommoment binnen de tijdspanne, vermeld in paragraaf 1, te volgen. Die toestand wordt door de directie van de inrichting waar de betrokkene zich bevindt, bevestigd in een attest waarmee de deelnemer uitstel aanvraagt en waarvan de minister het model bepaalt;
  3° de deelnemer verblijft om beroeps- of dienstredenen in het buitenland en bevindt zich in de onmogelijkheid om het terugkommoment binnen de tijdspanne, vermeld in paragraaf 1, te volgen. Die onmogelijkheid wordt door de militaire of burgerlijke overheid of door de werkgever onder wie de werknemer ressorteert, bevestigd in een attest waarmee de deelnemer uitstel aanvraagt en waarvan de minister het model bepaalt;
  4° de deelnemer verblijft om studieredenen in het buitenland en bevindt zich in de onmogelijkheid om het terugkommoment binnen de tijdspanne, vermeld in paragraaf 1, te volgen. Die onmogelijkheid wordt door de directie van de instelling waar hij studeert, bevestigd in een attest waarmee de deelnemer uitstel aanvraagt en waarvan de minister het model bepaalt;
  5° de deelnemer bevindt zich in de onmogelijkheid om het terugkommoment waarvoor hij was ingeschreven, te volgen wegens het overlijden van een van de volgende personen:
  a) de echtgenoot of de samenwonende partner van de deelnemer;
  b) de kinderen of de pleegkinderen van de deelnemer, van de echtgenoot van de deelnemer of van de samenwonende partner van de deelnemer;
  c) de ouders, de stiefouders, de pleegouders of de schoonkinderen van de deelnemer, van de echtgenoot van de deelnemer of van de samenwonende partner van de deelnemer;
  d) de broers, de zussen, de grootouders of de kleinkinderen van de deelnemer, van de echtgenoot van de deelnemer of van de samenwonende partner van de deelnemer.
  De toezichthouder kan in het geval, vermeld in het eerste lid, 5°, uitstel toekennen als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1° het terugkommoment waarvoor de deelnemer was ingeschreven, valt in de periode vanaf de datum van het overlijden tot en met de datum van de uitvaart;
  2° de onmogelijkheid om het terugkommoment te volgen waarvoor de deelnemer was ingeschreven, wordt bevestigd in een attest waarmee de deelnemer uitstel aanvraagt en waarvan de minister het model bepaalt en waaraan de volgende documenten worden toegevoegd:
  a) een kopie van het uittreksel of het afschrift van de akte van overlijden;
  b) een bewijs van de datum van de uitvaart;
  c) een bewijs van de inschrijving voor het terugkommoment.
  § 3. De attesten, vermeld in paragraaf 2, bevatten de volgende gegevens van de deelnemer:
  1° de naam, de voornaam, het rijksregisternummer, het telefoonnummer en het e-mailadres;
  2° in voorkomend geval, de datum van de afspraak om het terugkommoment te volgen en de naam van de instelling;
  3° de verklaring van de deelnemer dat het terugkommoment niet kan worden gevolgd met de verwijzing naar de reden en het verzoek om uitstel;
  4° de datum waarop de deelnemer het attest heeft ingevuld;
  5° de handtekening.
  Naast de gegevens, vermeld in het eerste lid, bevatten de attesten, vermeld in paragraaf 2, naargelang het geval, ook de volgende gegevens:
  1° het attest, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1° :
  a) de naam, de voornaam, het RIZIV-nummer en het e-mailadres van de behandelende arts;
  b) het adres van de praktijk van de behandelende arts;
  c) de begindatum en de einddatum van de periode waarin de deelnemer om medische redenen het terugkommoment niet kan volgen;
  d) de verklaring van de behandelende arts dat de deelnemer het terugkommoment niet kan volgen om medische redenen tijdens de periode, vermeld in c);
  e) de handtekening en de stempel van de behandelende arts;
  f) de datum waarop de behandelende arts het attest heeft ingevuld;
  2° het attest, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2° :
  a) de naam, het adres en het e-mailadres van de inrichting;
  b) de naam en de voornaam van de directeur van de inrichting;
  c) de begindatum en de einddatum van de periode waarin de deelnemer wegens vrijheidsbeneming het terugkommoment niet kan volgen;
  d) de verklaring van de directeur van de inrichting dat de deelnemer het terugkommoment niet kan volgen wegens vrijheidsbeneming tijdens de periode, vermeld in c);
  e) de handtekening van de directeur van de inrichting;
  f) de datum waarop de directeur van de inrichting het attest heeft ingevuld;
  3° het attest, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° :
  a) de naam, het ondernemingsnummer, het adres en het e-mailadres van de militaire overheid, de burgerlijke overheid of de werkgever;
  b) de naam en de voornaam van de directeur of leidinggevende;
  c) de begindatum en de einddatum van de periode waarin de deelnemer wegens de uitoefening van een beroep of dienst in het buitenland het terugkommoment niet kan volgen;
  d) de verklaring van de directeur of de leidinggevende dat de deelnemer het terugkommoment niet kan volgen omdat de deelnemer om beroeps- of dienstredenen in het buitenland verblijft tijdens de periode, vermeld in c);
  e) de handtekening van de directeur of de leidinggevende;
  f) de datum waarop de directeur of de leidinggevende het attest heeft ingevuld;
  4° het attest, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4° :
  a) de naam, het adres en het e-mailadres van de onderwijsinstelling;
  b) de naam en de voornaam van de directeur of de rector of van zijn gemachtigde;
  c) de begindatum en de einddatum van de periode waarin de deelnemer wegens een studie in het buitenland het terugkommoment niet kan volgen;
  d) de verklaring van de directeur of de rector of van zijn gemachtigde dat de deelnemer het terugkommoment niet kan volgen omdat de deelnemer om studiereden in het buitenland verblijft tijdens de periode, vermeld in c);
  e) de handtekening van de directeur of de rector of van zijn gemachtigde;
  f) de stempel van de onderwijsinstelling;
  g) de datum waarop de directeur, de rector of zijn gemachtigde het attest heeft ingevuld;
  5° het attest, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 2° : de verwantschap tussen de deelnemer en de overledene.
  § 4. De deelnemer bezorgt het attest, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, 2°, 3° of 4°, of het attest en de daaraan toegevoegde documenten, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 2°, op elektronische wijze of met een aangetekende brief aan de toezichthouder uiterlijk vijf kalenderdagen na afloop van de termijn waarin de deelnemer het terugkommoment conform paragraaf 1 moet volgen. De postdatum geldt daarbij als bewijs.
  De toezichthouder brengt de deelnemer op elektronische wijze of met de post op de hoogte van de beslissing over de aanvraag tot uitstel uiterlijk binnen een maand nadat de deelnemer het attest en desgevallend de daaraan toegevoegde documenten, vermeld in het eerste lid, heeft ingediend.
  Als uitstel toegekend wordt, vermeldt de toezichthouder de termijn waarin het terugkommoment gevolgd moet worden. Die termijn eindigt, zonder daarbij de maximumtermijn, vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet van 9 maart 2018, te overschrijden, uiterlijk drie maanden na een van de volgende data:
  1° in de gevallen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4°, de datum van ophouden van de onmogelijkheid om het terugkommoment te volgen zoals opgenomen in het attest, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4;
  2° in het geval, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, de datum van de uitvaart.".

Art.4. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het tweede lid wordt tussen de zinsnede "artikel 6," en de woorden "verstreken is" de zinsnede " § 1, of de termijn, vermeld in artikel 6, § 4, derde lid, als door de toezichthouder uitstel werd toegekend," ingevoegd;
  2° in het vierde lid wordt de zinsnede "op 31 december van het voorgaande jaar" vervangen door de zinsnede "op 30 november van het voorgaande jaar".

Art.5. In artikel 11, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "alsook van steenslag en bladeren" opgeheven.

Art.6. In artikel 12, 4°, van hetzelfde besluit wordt het woord "vaste" opgeheven.

Art.7. Aan artikel 14, eerste lid, 6°, van hetzelfde besluit worden de woorden "of is onbruikbaar gemaakt als er een deelnemer op de passagiersstoel vooraan zit" toegevoegd.

Art.8. In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt het woord "drie" vervangen door het woord "zes";
  2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:
  "De instellingen hebben ook altijd een reservevoertuig ter beschikking om tijdens het onderdeel, vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, te gebruiken.".

Art.9. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 januari 2023, wordt een artikel 15/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 15/1. De instellingen beschikken minstens over een voertuig dat uitgerust is met een automatische schakeling, en een voertuig dat uitgerust is met een handschakeling, om tijdens het onderdeel, vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, te gebruiken.".

Art.10. In artikel 18 van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "beschikt" en het woord "over" de zinsnede ", als er geen lesgever in het voertuig zit," ingevoegd.

Art.11. In artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 juli 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt het woord "zes" vervangen door het woord "vier";
  2° in het tweede lid wordt het woord "zes" vervangen door het woord "vier";
  3° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt:
  "Dove of slechthorende deelnemers kunnen zich laten bijstaan door een tolk Vlaamse gebarentaal die ze zelf voorstellen of die, bij gebrek aan een voorstel van de deelnemer, de instelling aanwijst.";
  4° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De tolk, vermeld in het vierde lid, voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1° hij is ingeschreven bij het centraal tolkenbureau, vermeld in artikel 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 januari 2016 houdende de vaststelling van overkoepelende regels voor het centraal tolkenbureau voor de beleidsdomeinen Onderwijs en Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
  2° hij heeft de deontologische code van het centraal tolkbureau, vermeld in punt 1°, ondertekend;
  3° hij oefent geen betrekking uit in een erkende rijschool en hij geeft op geen enkele wijze professioneel rijonderricht.".

Art.12. In artikel 30, vierde lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "op 31 december van het voorgaande jaar" vervangen door de zinsnede "op 30 november van het voorgaande jaar".

Art.13. In artikel 31, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "op 31 december van het voorgaande jaar" vervangen door de zinsnede "op 30 november van het voorgaande jaar".

Art.14. In artikel 44, derde lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "op 31 december van het voorgaande jaar" vervangen door de zinsnede "op 30 november van het voorgaande jaar".

Art.15. In artikel 55/3, eerste lid, 7°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019, wordt de zinsnede "artikel 6, eerste of tweede lid" vervangen door de zinsnede "artikel 6, § 1".

Art.16. In artikel 55/8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in de inleidende zin wordt de zinsnede "artikel 6, vijfde lid," vervangen door de zinsnede "artikel 6, § 4,";
  2° in de inleidende zin worden de woorden "van de deelnemer" opgeheven;
  3° in punt 1° worden de woorden "de aanvraag tot uitstel" vervangen door de woorden "het attest waarmee de deelnemer uitstel aanvraagt";
  4° punt 2° wordt vervangen door wat volgt:
  "2° het attest, vermeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 1°, 2°, 3° of 4°, of het attest en de daaraan toegevoegde documenten, vermeld in artikel 6, § 2, tweede lid, 2° ;";
  5° punt 3° wordt opgeheven.

Art.17. De volgende regelgevende teksten treden in werking op 1 januari 2025:
  1° artikel 35 van het decreet van 22 maart 2024 over de weginfrastructuur en het wegenbeleid en de waterinfrastructuur en het waterbeleid;
  2° dit besluit.

Art. 18. De Vlaamse minister, bevoegd voor de weggebonden mobiliteit en het weggebonden transport, is belast met de uitvoering van dit besluit.