29 NOVEMBER 2024. - Wet houdende de eerste aanpassing van de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2024
Art. 1-11
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2. Artikel 11 van de wet van 22 december 2023 houdende de Middelenbegroting van het begrotingsjaar 2024 wordt vervangen als volgt:
"Art. 11. Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdende met:
a) de in artikel 4, § 5, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toewijzing van nalatigheidintresten, de last van verwijlintresten en van forfaitaire en proportionele fiscale boeten op de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
b) de in artikel 5, § 3, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij het Vlaamse Gewest vanaf het aanslagjaar 1999 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde onroerende voorheffing;
c) de in artikel 5, § 3, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij:
1) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2010 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 1°, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
2) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2014 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° et 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
3) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2011 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° en 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
4) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2015 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 4°, 6° tot 8°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
5) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2019 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 1°, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
6) het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vanaf 1 januari 2018 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
7) het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vanaf 1 januari 2020 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° en 12° van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
8) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2021 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5° van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
worden de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten inzake gewestelijke belastingen, verhoogd met voormelde interesten en boeten, voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op nul euro voor het Vlaamse Gewest, op 2.293.071.684 euro voor het Waalse Gewest en op 1.177.638.024 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest."
Art.3. Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 12. Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 2°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdende met:
a) de wet van 23 mei 2000 tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989;
b) het in artikel 81quinquies, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde bedrag dat in mindering wordt gebracht van het in artikel 40quinquies van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde aan de Vlaamse Gemeenschap;
c) het in artikel 48/1, §§ 1 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overgangsbedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap dat, overeenkomstig artikel 48/1, § 5, van dezelfde bijzondere wet:
1) in mindering wordt gebracht van het in artikel 47/2 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, indien het overgangsbedrag positief is;
2) toegevoegd wordt aan het in artikel 47/2 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, indien het overgangsbedrag negatief is;
d) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap die in mindering wordt gebracht van het in artikel 47/2 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap;
e) het definitieve afrekeningssaldo van het begrotingsjaar 2023 van de in artikel 36, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toegewezen gedeelten van de opbrengst van de btw en van de opbrengst van de federale personenbelasting;
worden de in artikel 36 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten inzake de toegewezen gedeelten van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde en van de opbrengst van de federale personenbelasting voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 19.722.325.945 euro voor de Vlaamse Gemeenschap en op 12.216.031.268 euro voor de Franse Gemeenschap.
De in het vorige lid bepaalde bedragen aan overdrachten worden overeenkomstig artikel 54, § 1, zesde lid, van dezelfde bijzondere wet voor het begrotingsjaar 2024 bevestigd op 19.722.325.945 euro voor de Vlaamse Gemeenschap en op 12.216.031.268 euro voor de Franse Gemeenschap.
Overeenkomstig artikel 60 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd door de wet van 19 april 2014, en rekening houdende met:
a) het in artikel 58novodecies, § 1, van dezelfde wet van 31 december 1983 bedoelde overgangsbedrag voor de Duitstalige Gemeenschap dat, overeenkomstig artikel 58novodecies, § 3, van dezelfde wet:
1) in mindering wordt gebracht van het in artikel 58nonies, van dezelfde wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Duitstalige Gemeenschap, indien het overgangsbedrag positief is;
2) toegevoegd wordt aan het in artikel 58nonies, van dezelfde wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Duitstalige Gemeenschap, indien het overgangsbedrag negatief is;
b) de in artikel 60quater, van dezelfde wet van 31 december 1983 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Duitstalige Gemeenschap die in mindering wordt gebracht van het in artikel 58nonies, van dezelfde wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Duitstalige Gemeenschap;
c) het definitieve afrekeningssaldo van het begrotingsjaar 2023 van de in de artikelen 58nonies tot 58undecies, van dezelfde wet van 31 december 1983 bedoelde toegewezen gedeelten van de opbrengst van de btw en van de opbrengst van de federale personenbelasting;
worden de in de artikelen 58nonies tot 58undecies van dezelfde wet bedoelde overdrachten inzake de toegewezen gedeelten van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde en van de opbrengst van de federale personenbelasting voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 211.003.691 euro voor de Duitstalige Gemeenschap.
Het in het vorige lid bepaalde bedrag aan overdrachten wordt overeenkomstig artikel 54, § 1, zesde lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 voor het begrotingsjaar 2024 bevestigd op 211.003.691 euro voor de Duitstalige Gemeenschap."
Art.4. Artikel 13 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 13. Overeenkomstig de artikelen 53, eerste lid, 3°, 64quater en 64quinquies van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdende met:
a) het in artikel 48/1, §§ 2 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overgangsbedrag voor respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat, overeenkomstig artikel 48/1, § 5, van dezelfde bijzondere wet:
1) in mindering wordt gebracht van het in de artikelen 35octies tot 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, indien het overgangsbedrag positief is;
2) wordt toegevoegd aan het in de artikelen 35octies tot 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, indien het overgangsbedrag negatief is;
b) de in artikel 64quater, § 3, eerste lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde bedragen die in mindering komen van het in artikel 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest;
c) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die in mindering wordt gebracht van het in de artikelen 35octies tot 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
d) het definitieve afrekeningssaldo van het begrotingsjaar 2023 van de in de artikelen 35octies tot 35decies, 64quater en 64quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toegewezen gedeelten van de opbrengst van de federale personenbelasting;
worden de in de artikelen 35octies tot 35decies, 64quater en 64quinquies van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overdrachten inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 2.899.105.559 euro voor het Vlaamse Gewest, op 3.237.021.903 euro voor het Waalse Gewest en op 1.328.917.311 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De in het vorige lid bepaalde bedragen aan overdrachten worden overeenkomstig artikel 54, § 1, zesde tot en met negende lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 voor het begrotingsjaar 2024 herleid tot 2.831.868.909 euro voor het Vlaamse Gewest, 3.171.900.172 euro voor het Waalse Gewest en 1.315.886.201 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest."
Art.5. Artikel 14 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 14. De in artikel 2bis van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, bedoelde overdrachten inzake niet-fiscale ontvangsten van de gewesten worden voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 191.807.145 euro voor het Vlaamse Gewest, op 100.011.767 euro voor het Waalse Gewest en op 41.011.074 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest."
Art.6. Artikel 15 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 15. De overdrachten bedoeld in de artikelen 54/1, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, worden voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 8.677.028.550 euro voor het Vlaamse Gewest, op 3.415.569.367 euro voor het Waalse Gewest en op 1.152.290.612 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De overdrachten bedoeld in de artikelen 54/2, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, worden voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op -3.195.508 euro voor het Vlaamse Gewest, op -2.014.268 euro voor het Waalse Gewest en op -278.477 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het saldo van de eerste afrekening bedoeld in artikel 54/1, § 4, eerste lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, wordt voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op -141.381.872 euro voor het Vlaamse Gewest, op -11.987.655 euro voor het Waalse Gewest en op -901.583 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het saldo van de afrekeningen bedoeld in artikel 54/1, § 4, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, wordt met betrekking tot het aanslagjaar 2023 voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 39.111.450 euro voor het Vlaamse Gewest, op 21.014.994 euro voor het Waalse Gewest en op 9.025.049 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het saldo van de afrekeningen bedoeld in artikel 54/1, § 4, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, wordt met betrekking tot de aanslagjaren 2015 tot en met 2022 voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 46.148.840 euro voor het Vlaamse Gewest, op 27.069.177 euro voor het Waalse Gewest en op 16.729.285 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest."
Art.7. Artikel 16 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 16. De aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie toegekende overdracht inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting bedoeld in artikel 65, § 1, 2° /1 en § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, wordt voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op nul euro, rekening houdende met:
a) het in artikel 48/1, §§ 1 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overgangsbedrag voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie dat, overeenkomstig artikel 48/1, § 5, van dezelfde bijzondere wet:
1) in mindering wordt gebracht van het in artikel 65 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en eventueel van de in de artikelen 47/8 en 47/7 van dezelfde bijzondere wet bedoelde dotaties toegekend aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, indien het overgangsbedrag positief is;
2) toegevoegd wordt aan het in artikel 65 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, indien het overgangsbedrag negatief is;
b) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die in mindering komt van het in artikel 65 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en eventueel van de in de artikelen 47/8 en 47/7 van dezelfde bijzondere wet bedoelde dotaties toegekend aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
c) het definitieve afrekeningssaldo van het begrotingsjaar 2023 van de in de artikelen 65, § 1, 2° /1 en § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989, toegewezen gedeelten van de opbrengst van de federale personenbelasting."
Art.8. Artikel 17 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 17. De overdracht inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting bedoeld in de artikelen 65bis en 65ter van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, wordt, rekening houdende met:
a) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Franse Gemeenschapscommissie die in mindering komt van het in artikel 65bis van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Franse Gemeenschapscommissie;
b) het definitieve afrekeningssaldo van het begrotingsjaar 2023 van het in de artikelen 65bis en 65ter, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting;
voor het begrotingsjaar 2024 geraamd op 89.138.847 euro voor de Franse Gemeenschapscommissie en op 22.569.111 euro voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie."
Art.9. Artikel 18 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 18. De overdracht inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting bedoeld in artikel 46bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 tot wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, wordt voor het begrotingsjaar 2024, met inbegrip van het definitieve afrekeningssaldo van het begrotingsjaar 2023, geraamd op 53.050.417 euro."
Art.10. De overdrachten ten voordele van de gemeenschappen en de gewesten worden naargelang het geval, gestort hetzij op een toewijzingsfonds voorzien in de Algemene Uitgavenbegroting, hetzij op een rekening van de Ordeverrichtingen van de Thesaurie.
Art. 11. Deze wet treedt in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.