19 NOVEMBER 2024. - Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding en tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TITEL I. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
TITEL II. - Procedure
HOOFDSTUK I. - Algemene procedureregels
Art. 4-7
HOOFDSTUK II. - Bijzondere regels in de gevallen van uiterst dringende noodzakelijkheid
Art. 8-10
TITEL III. - Terechtzitting en arresten
Art. 11-17
TITEL IV. - Intrekking en wijziging van het arrest waarbij de schorsing wordt uitgesproken of voorlopige maatregelen worden bevolen
Art. 18-22
TITEL V. - Tussengeschillen
Art. 23-24
TITEL VI. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 25-32
TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° gecoördineerde wetten: de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
2° algemene procedureregeling: het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
3° voorzitter: de voorzitter van de kamer waar het verzoek aanhangig werd gemaakt of de staatsraad die door die voorzitter is aangewezen om hem te vervangen;
4° auditeur: het lid van het auditoraat dat aangewezen is om het dossier te onderzoeken;
5° derde-belanghebbende: de persoon die belang heeft bij de oplossing van de zaak;
6° verzoekende partij tot tussenkomst: de derde-belanghebbende die heeft verzocht om tussen te komen;
7° elektronische procesvoering: de procesvoering bedoeld in artikel 85bis van de algemene procedureregeling;
8° ernstig middel: het middel bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid, 2°, van de gecoördineerde wetten.
Art.2. Onder voorbehoud van artikel 3 van dit besluit en tenzij de bepalingen van dit besluit hiervan afwijken, zijn de artikelen 67, 84, 84/1 en 85bis van de algemene procedureregeling, alsook de artikelen 12, tweede, derde en vijfde lid, 16 tot 25, 86, 87, 88, 90 en 91, eerste lid, van diezelfde regeling van toepassing op de procedures in administratief kort geding.
Tenzij wanneer van de elektronische procesvoering gebruik wordt gemaakt, worden bij elk processtuk zes afschriften gevoegd die door degene die het stuk ondertekent, voor eensluidend zijn verklaard. Er kan worden bevolen aanvullende afschriften te bezorgen.
Art.3. § 1. Overeenkomstig artikel 17, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten wordt de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen ingesteld en behandeld met toepassing van de elektronische procesvoering, in elk geval wanneer de partijen worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of wanneer ze een overheid zijn als bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, van die wetten.
Voor de andere partijen is het gebruik van de elektronische procesvoering facultatief.
§ 2. Aan partijen voor wie de elektronische procesvoering niet verplicht is, en onverminderd artikel 84 van de algemene procedureregeling, kunnen de mededelingen, oproepingen en kennisgevingen per bode worden bezorgd, tegen ontvangstmelding.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen die mededelingen, oproepingen en kennisgevingen ook worden bezorgd per elektronisch bericht, tegen ontvangstmelding.
§ 3. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de verzoekende partij voor wie de elektronische procesvoering niet verplicht is of voor wie de elektronische procesvoering niet beschikbaar is wegens informaticaproblemen, een kopie van het verzoekschrift per bode, tegen ontvangstmelding, aan de Raad van State zenden; ze verzendt het verzoekschrift uiterlijk de eerstvolgende werkdag ook overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.
TITEL II. - Procedure
HOOFDSTUK I. - Algemene procedureregels
Art.4. § 1. De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bevat:
1° het opschrift "vordering tot schorsing" of "vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen", of deze beide vermeldingen, naast in voorkomend geval de vermelding "beroep tot nietigverklaring";
2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of zetel van de verzoekende partij en de gekozen woonplaats bedoeld in artikel 84, § 2, eerste lid, van de algemene procedureregeling, alsook een telefoonnummer waarop of andere contactgegevens waarmee deze partij snel te bereiken is;
3° de naam en de woonplaats of zetel van de verwerende partij;
4° de vermelding van de akte of van het reglement waartegen de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen is gericht;
5° overeenkomstig artikel 17, § 2, eerste lid van de gecoördineerde wetten, een uiteenzetting van de feiten die, volgens de verzoekende partij, de spoedeisendheid verantwoorden die ter ondersteuning van het verzoek tot schorsing of voorlopige maatregelen wordt ingeroepen;
6° indien het verzoekschrift tot nietigverklaring nog niet is ingediend, een uiteenzetting van de feiten en van minstens één ernstig middel;
7° indien het verzoekschrift tot nietigverklaring al is ingediend, de verwijzing naar het beroep waarvan de vordering het accessorium vormt en de aanduiding van het ernstige middel of de ernstige middelen die worden aangevoerd tot staving van deze vordering.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 6°, is artikel 2, § 1, tweede tot vierde lid, van de algemene procedureregeling van toepassing.
§ 2. De vordering bedoeld in § 1 bevat in voorkomend geval voorts:
1° de beschrijving van de gevorderde voorlopige maatregelen en een uiteenzetting van de feiten waarin wordt aangetoond dat de voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om de belangen van de partij die ze vordert, te vrijwaren;
2° het bedrag van en de nadere regels betreffende de met toepassing van artikel 17, § 11, van de gecoördineerde wetten gevorderde dwangsom.
§ 3. Indien de vordering bedoeld in § 1 wordt ingesteld door een partij die geen gebruik maakt van de elektronische procesvoering, wordt ze door die partij ondertekend en gedagtekend.
Indien die vordering wordt ingesteld door een partij die wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat, voldoet laatstgenoemde aan de voorwaarden van artikel 19, vierde lid, van de gecoördineerde wetten.
§ 4. De artikelen 2, § 2, 3 en 3bis van de algemene procedureregeling zijn van toepassing, onder voorbehoud van de termijn bedoeld in het tweede en het derde lid van het laatstgenoemde artikel, die wordt ingekort tot vijf werkdagen.
Artikel 3quater van diezelfde regeling is eveneens van toepassing.
§ 5. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen aan:
1° de auditeur-generaal ;
2° de kamervoorzitter.
§ 6. Het rolrecht en de bijdrage bedoeld in artikel 66, 6°, van de algemene procedureregeling worden betaald overeenkomstig artikel 71 van de algemene procedureregeling, onder voorbehoud van de termijnen van dertig en van vijftien dagen, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, die worden ingekort tot respectievelijk tien en vijf werkdagen.
Art.5. § 1. Binnen een termijn van zeven werkdagen te rekenen vanaf de dag waarop de rekening bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de algemene procedureregeling gecrediteerd is, stelt de voorzitter in overleg met de auditeur de procedurekalender bij beschikking vast overeenkomstig artikel 17, § 4, eerste lid van de gecoördineerde wetten.
Die beschikking bepaalt:
1° de uiterste datum van indiening van het volledige administratief dossier, tenzij de afdeling bestuursrechtspraak in het kader van het beroep tot nietigverklaring reeds in het bezit werd gesteld van dat dossier;
2° de uiterste datum van indiening van de nota met opmerkingen van de verwerende partij;
3° in voorkomend geval, op basis van de aanwijzingen van de auditeur, de derden-belanghebbenden en de uiterste datum van indiening van hun verzoekschrift tot tussenkomst; die beschikking kan worden gewijzigd volgens dezelfde regels indien na de kennisgeving ervan andere derden-belanghebbenden worden geïdentificeerd of zich kenbaar maken;
4° in geval van toepassing van artikel 3quater van de algemene procedureregeling, de uiterste datum van indiening van het verzoekschrift tot tussenkomst, welke datum wordt vermeld in het bericht bedoeld in dit artikel;
5° indien al een verzoekschrift tot tussenkomst is ingediend, de uiterste datum van indiening van de nota met opmerkingen van de verzoekende partij tot tussenkomst;
6° de dag en het uur van de terechtzitting die moet worden gehouden binnen zestig dagen te rekenen vanaf de datum van de beschikking, onverminderd de toepassing van artikel 17, § 4, achtste en negende lid, van de gecoördineerde wetten.
De beschikking bedoeld in het eerste lid kan, in overleg met de auditeur, eveneens worden gewijzigd wanneer andere omstandigheden dan die welke worden vermeld in het tweede lid, 3°, tweede zin, dit rechtvaardigen.
§ 2. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de beschikking aan:
1° de auditeur;
2° de partijen;
3° de derden-belanghebbenden.
Aan de verwerende partij en in voorkomend geval aan de verzoekende partij tot tussenkomst en de derden-belanghebbenden wordt samen met die beschikking een afschrift van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bezorgd.
Art.6. § 1. Het verzoekschrift tot tussenkomst bevat:
1° het opschrift "verzoekschrift tot tussenkomst";
2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of zetel van de verzoekende partij tot tussenkomst en de gekozen woonplaats, bedoeld in artikel 84, § 2, eerste lid, van de algemene procedureregeling, alsook een telefoonnummer waarop of andere contactgegevens waarmee deze partij snel te bereiken is;
3° de vermelding van de zaak waarin de verzoekende partij tot tussenkomst wenst tussen te komen, alsook het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is, als het gekend is;
4° een uiteenzetting van het belang van de verzoekende partij tot tussenkomst bij de beslechting van de zaak alsook de uiteenzetting van haar argumenten.
Als voor het verzoekschrift tot tussenkomst een verdere uiteenzetting nodig is, bevat het een samenvatting van de argumenten van de verzoekende partij tot tussenkomst.
Artikel 4, § 3, van dit besluit en de artikelen 2, § 2, en 3, 4°, van de algemene procedureregeling zijn van toepassing op het verzoekschrift tot tussenkomst.
§ 2. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van het verzoekschrift tot tussenkomst aan:
1° de voorzitter;
2° de auditeur;
3° de andere partijen.
§ 3. Wanneer de verzoekende partij tot tussenkomst het door haar verschuldigde recht niet betaalt binnen een termijn van tien werkdagen volgend op de ontvangst van het overschrijvingsformulier, of ten laatste bij de sluiting van de debatten wanneer deze plaatsvindt voor het verstrijken van die termijn, wordt de tussenkomst in het kortgedingarrest afgewezen, tenzij overmacht of een onoverkomelijke dwaling wordt bewezen.
Art.7. § 1. Indien voor het antwoord op de middelen een verdere uiteenzetting nodig is, bevat de nota met opmerkingen een samenvatting van de argumenten van de verwerende partij of van de verzoekende partij tot tussenkomst.
Indien de memorie van antwoord of een verzoekschrift tot tussenkomst reeds is ingediend in het kader van de procedure tot nietigverklaring, heeft de nota met opmerkingen van de verwerende partij of van de verzoekende partij tot tussenkomst enkel betrekking op de spoedeisendheid of op de noodzaak van de gevorderde schorsing of van de gevorderde voorlopige maatregelen alsook in voorkomend geval op de afweging van de belangen bedoeld in artikel 17, § 2, tweede lid, van de gecoördineerde wetten.
§ 2. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de nota met opmerkingen van de verwerende partij of van de verzoekende partij tot tussenkomst aan:
1° de voorzitter;
2° de auditeur;
3° de andere partijen.
§ 3. Overeenkomstig artikel 17, § 4, zesde lid, van de gecoördineerde wetten wordt een nota met opmerkingen die niet binnen de in de procedurekalender bepaalde termijn wordt ingediend, ambtshalve uit de debatten geweerd.
HOOFDSTUK II. - Bijzondere regels in de gevallen van uiterst dringende noodzakelijkheid
Art.8. § 1. In de gevallen waarin de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd en de vordering bijgevolg moet worden behandeld binnen een termijn van vijftien dagen of minder, zijn artikel 4, § 1, eerste lid, 2° tot 4°, 6° en 7° en tweede lid, en §§ 2, 3 en 5 van dit besluit, alsook de artikelen 2, § 2, en 3 van de algemene procedureregeling van toepassing op die vordering.
Die vordering bevat bovendien:
1° het opschrift "vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid" of "vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen bij uiterst dringende noodzakelijkheid", of die beide vermeldingen, naast, in voorkomend geval, de vermelding "beroep tot nietigverklaring";
2° een uiteenzetting van de feiten die de uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen.
Wanneer het opschrift van het verzoekschrift niet vermeldt dat de zaak moet worden behandeld bij uiterst dringende noodzakelijkheid, wordt de zaak behandeld volgens de regels bepaald in hoofdstuk I.
§ 2. Het rolrecht en de bijdrage bedoeld in artikel 66, 6°, van de algemene procedureregeling worden betaald overeenkomstig artikel 71, eerste tot derde lid, van de algemene procedureregeling, zonder dat die betaling een voorafgaande voorwaarde is om de procedurekalender vast te stellen of om de vordering aan de andere partijen of derden-belanghebbenden te bezorgen.
Art.9. § 1. De voorzitter stelt, in overleg met de auditeur, onverwijld bij beschikking de procedurekalender vast overeenkomstig artikel 17, § 5, eerste lid, van de gecoördineerde wetten.
De beschikking bedoeld in het eerste lid bepaalt:
1° de uiterste datum en uur van indiening van het volledige administratief dossier, tenzij de afdeling bestuursrechtspraak in het kader van het beroep tot nietigverklaring reeds in het bezit werd gesteld van dat dossier;
2° de uiterste datum en uur van indiening van de nota met opmerkingen van de verwerende partij;
3° in voorkomend geval, op basis van de aanwijzingen van de auditeur, de derden-belanghebbenden en de uiterste datum en uur van indiening van hun verzoekschrift tot tussenkomst; die beschikking kan worden gewijzigd volgens dezelfde regels indien na de kennisgeving ervan andere derden-belanghebbenden worden geïdentificeerd of zich kenbaar maken; diegenen die niet worden aangewezen, kunnen een verzoekschrift tot tussenkomst indienen tot op de terechtzitting waarop de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt behandeld;
4° indien al een verzoekschrift tot tussenkomst is ingediend, de uiterste datum en uur van indiening van de nota met opmerkingen van de verzoekende partij tot tussenkomst;
5° de dag en het uur van de terechtzitting.
De beschikking bedoeld in het eerste lid kan, in overleg met de auditeur, eveneens worden gewijzigd wanneer andere omstandigheden dan die welke worden vermeld in het tweede lid, 3°, tweede zin, dit rechtvaardigen.
§ 2. De voorzitter kan de partijen en de derden-belanghebbenden bij beschikking bijeenroepen, eventueel te zijnen huize, of in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 27/1 van de gecoördineerde wetten, op het door hem aangegeven uur, zelfs op dagen die geen werkdagen zijn en van dag tot dag of van uur tot uur.
§ 3. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de beschikking aan:
1° de auditeur;
2° de partijen;
3° de derden-belanghebbenden.
Een afschrift van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen volgens de procedure van de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt samen met die beschikking bezorgd aan de verwerende partij en, in voorkomend geval, aan de verzoekende partij tot tussenkomst en de derden-belanghebbenden.
Art.10. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid wordt het verzoekschrift tot tussenkomst ingediend overeenkomstig artikel 6.
TITEL III. - Terechtzitting en arresten
Art.11. Artikel 27 van de algemene procedureregeling is van toepassing op de terechtzitting.
Alle partijen moeten verschijnen of vertegenwoordigd zijn.
Wanneer de verzoekende partij noch verschijnt noch vertegenwoordigd is, wordt de vordering tot schorsing, tot het opleggen van een dwangsom of tot het bevelen van voorlopige maatregelen afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering tot intrekking of tot wijziging van het arrest waarbij een schorsing is uitgesproken, een dwangsom is opgelegd of voorlopige maatregelen zijn bevolen.
De andere partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vordering.
De voorzitter of een staatsraad, naargelang van het geval, brengt verslag uit over de stand van de zaak.
De auditeur stelt de vragen die nodig zijn voor zijn advies.
De partijen of hun advocaten zetten hun opmerkingen mondeling uiteen.
Aan het einde van de debatten geeft de auditeur zijn advies. Indien hij evenwel nieuwe gegevens wenst aan te brengen, zet hij deze uiteen; daarna worden de partijen over die gegevens gehoord, en vervolgens geeft de auditeur zijn advies.
De voorzitter verklaart de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad.
Art.12. De artikelen 34 tot 37 van de algemene procedureregeling zijn van toepassing op het arrest.
Art.13. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de voorzitter de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen.
Art.14. Het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt onverwijld ter kennis gebracht van de partijen alsook van de derden-belanghebbenden die overeenkomstig artikel 5, § 1, tweede lid, 3°, zijn aangewezen.
Art.15. Het arrest dat de schorsing beveelt, wordt onverwijld bekendgemaakt op dezelfde wijze als de geschorste akte of het geschorste reglement of, indien deze niet zijn bekendgemaakt, op de wijze waarop zij hadden moeten zijn bekendgemaakt. Hetzelfde geldt voor het arrest houdende intrekking, opheffing of wijziging van de schorsing.
De Raad van State bepaalt of het arrest in zijn geheel of bij uittreksel moet worden bekendgemaakt.
Die bekendmaking geschiedt onverwijld door de verwerende partij, op verzoek van de hoofdgriffier.
Art.16. In het belang van een goede rechtsbedeling kan de voorzitter beslissen dat de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt behandeld en afgedaan samen met de vordering tot schorsing.
Art.17. Om de toepassing van artikel 17, § 8, eerste, tweede en vierde lid, van de gecoördineerde wetten te waarborgen, roept de voorzitter de partijen op om spoedig voor hem te verschijnen.
Zijn arrest wordt gewezen nadat de partijen zijn gehoord en de auditeur zijn advies heeft gegeven.
Het arrest wordt onverwijld ter kennis van de partijen gebracht.
TITEL IV. - Intrekking en wijziging van het arrest waarbij de schorsing wordt uitgesproken of voorlopige maatregelen worden bevolen
Art.18. Het verzoekschrift tot intrekking of tot wijziging van het arrest dat de schorsing of voorlopige maatregelen beveelt, bevat:
1° de vermelding van het arrest waarvan de intrekking of de wijziging wordt gevorderd;
2° een uiteenzetting van de feiten en de motieven die de intrekking of de wijziging rechtvaardigen.
Artikel 4, § 3, is van toepassing op dat verzoekschrift.
Art.19. De hoofdgriffier zendt onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de voorzitter, aan de auditeur-generaal en aan de andere partijen.
Art.20. Iedere partij kan binnen acht werkdagen na de kennisgeving van het verzoekschrift een aanvullend dossier en een nota met opmerkingen aan de hoofdgriffier zenden.
De hoofdgriffier zendt een afschrift van de nota met opmerkingen aan de voorzitter, aan de auditeur en aan de andere partijen.
Elke te laat ingediende nota met opmerkingen wordt uit de debatten geweerd.
Art.21. De auditeur maakt binnen acht werkdagen na ontvangst van het dossier een verslag op over de vordering; in voorkomend geval verzoekt hij de partijen nadere uitleg te verstrekken over de vragen die hij aangeeft.
Art.22. Na kennisneming van het verslag bepaalt de voorzitter bij beschikking de dag van de terechtzitting waarop de kamer de vordering tot intrekking of tot wijziging behandelt.
De hoofdgriffier brengt onverwijld een afschrift van die beschikking ter kennis van de auditeur en van de partijen.
Het verslag wordt bij de beschikking gevoegd.
TITEL V. - Tussengeschillen
Art.23. In het geval dat een partij een overgelegd stuk van valsheid beticht, wordt op de terechtzitting te werk gegaan overeenkomstig artikel 51, eerste tot vierde lid, van de algemene procedureregeling.
Indien de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor haar beslissing, beslist zij bij voorraad of het stuk in aanmerking moet worden genomen.
Art.24. De artikelen 59, 60 en 62 tot 65 van de algemene procedureregeling zijn van toepassing.
TITEL VI. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
Art.25. In artikel 14septies van de algemene procedureregeling, zoals ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014, worden de woorden "derde lid" vervangen door de woorden "vierde lid".
Art.26. In artikel 70, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, van dezelfde regeling, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 december 2017, worden de woorden "artikel 17, § 6 of § 7" telkens vervangen door de woorden "artikel 17, § 9 of § 10".
Art.27. Artikel 85, tweede lid, van dezelfde regeling, zoals ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt opgeheven.
Art.28. Artikel 88 van dezelfde regeling, gewijzigd bij koninklijk besluit van 31 december 1968, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De werkdag is de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een wettelijke feestdag is.".
Art.29. Artikel 43 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De werkdag is de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een wettelijke feestdag is.".
Art.30. Het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juli 2023, wordt opgeheven.
Het blijft evenwel van toepassing op de vorderingen tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen die zijn ingesteld, in voorkomend geval bij uiterst dringende noodzakelijkheid, voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art.31. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 32. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.