12 MEI 2024. - Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen inzake het aanklampend terugkeerbeleid
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 4-35
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen
Art. 36-37
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van:
- de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG;
- de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven;
- de Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking).
Art.3. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke uitvoering van:
- de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking);
- de Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art.4. Artikel 1, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 maart 2023, wordt aangevuld met de bepalingen onder 33° en 34°, luidende:
"33° gesloten centrum: de plaats zoals bedoeld in artikel 74/8, §§ 1 en 2, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken en gericht op de opvang van vreemdelingen die het voorwerp uitmaken van een administratieve vasthoudingsmaatregel;
34° woonunit: de plaats zoals bedoeld in artikel 74/8, §§ 1 en 2, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken, aangepast aan de noden van gezinnen met minderjarige kinderen, die onder door de Koning bepaalde voorwaarden mag worden verlaten, en die bestemd is voor de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen die het voorwerp uitmaken van een administratieve vasthoudingsmaatregel.".
Art.5. In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 juli 1996 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2019, wordt het vierde lid opgeheven.
Art.6. In dezelfde wet wordt een artikel 28/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 28/1. § 1. Wanneer de vreemdeling zich tegen de tenuitvoerlegging van een overdrachts-, terugdrijvings- of verwijderingsmaatregel verzet of wanneer hij een risico op gevaar vormt, kan worden overgegaan tot de gedwongen tenuitvoerlegging van de maatregel onder escorte met mogelijkheid tot gebruik van dwang.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde escorte kan worden uitgevoerd door:
1° de leden van het operationele kader van de Federale Politie die, in het kader van hun functies, belast zijn met de gedwongen tenuitvoerlegging van overdrachts-, terugdrijvings- of verwijderingsmaatregelen;
2° de personeelsleden van de Dienst Vreemdelingenzaken die, in het kader van hun functies, belast zijn met de gedwongen tenuitvoerlegging van overdrachts-, terugdrijvings- of verwijderingsmaatregelen;
3° de leden van het permanent korps bedoeld in artikel 54, lid 2, van de Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624, die, op vraag van of met akkoord van België, op Belgisch grondgebied worden ingezet.
Wanneer de overdracht, de terugdrijving of de verwijdering door de lucht wordt uitgevoerd, voeren de in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde escorteurs hun escorteringsopdrachten uit onder het gezag en de operationele leiding en coördinatie van een politieambtenaar. Zij zijn onderworpen aan de bevelen, onderrichtingen en richtlijnen van deze laatste.
De Koning bepaalt de nadere regels van inzet door de Federale politie van de in het eerste lid, 2°, bedoelde personeelsleden van de Dienst Vreemdelingenzaken die een escorteringsopdracht uitvoeren overeenkomstig het tweede lid.
De mogelijkheid tot het uitvoeren van de in het tweede lid bedoelde escorteringsopdrachten door de in het eerste lid, 2°, bedoelde personeelsleden van de Dienst Vreemdelingenzaken, houdt van rechtswege op te bestaan vanaf 1 januari 2028. De Koning kan deze datum uitstellen bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad.
§ 3. Wanneer de overdracht, terugdrijving of verwijdering door de lucht wordt uitgevoerd, worden de maatregelen genomen overeenkomstig de gemeenschappelijke richtsnoeren voor verwijdering door de lucht, gevoegd bij beschikking 2004/573/EG.".
Art.7. In dezelfde wet wordt een artikel 28/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 28/2. De in artikel 28/1, § 2, eerste lid, 2°, bedoelde personeelsleden van de Dienst Vreemdelingenzaken die een escorteringsopdracht uitvoeren overeenkomstig artikel 28/1, § 2, tweede lid, mogen dwang gebruiken ten aanzien van de vreemdeling, voor zover zij daartoe de vereiste opleiding hebben genoten.
In het kader van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde escorteringsopdrachten worden de in artikel 28/1, § 2, eerste lid, 2°, bedoelde personeelsleden van de Dienst Vreemdelingenzaken voor de toepassing van de artikelen 28, § 1, 37, 37bis en 37ter van de wet op het politieambt gelijkgesteld met politieambtenaren.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels en de inhoud van de in het eerste lid bedoelde opleiding.".
Art.8. In dezelfde wet wordt een artikel 28/3 ingevoegd, luidende:
"Art. 28/3. De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de instantie aan die belast is met de controle op de gedwongen tenuitvoerlegging van de overdrachts-, terugdrijvings- en verwijderingsmaatregelen, en bepaalt de nadere regels van deze controle.
Deze instantie is onafhankelijk van de autoriteiten bevoegd voor de overdracht, terugdrijving en verwijdering.
Deze instantie stelt van iedere overdracht, terugdrijving of verwijdering die zij controleert een chronologisch verslag op. Eveneens stelt zij ieder jaar een jaarverslag op met betrekking tot haar opdrachten van controle op de gedwongen terugkeer. De nadere bepalingen met betrekking tot deze verslagen en de bestemmelingen ervan worden door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vastgesteld. Het jaarverslag wordt gepubliceerd op het voor het publiek toegankelijk informatienetwerk van deze instantie.".
Art.9. In artikel 44quater, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 februari 2017 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de eerste zin worden de woorden "kan de burger van de Unie of zijn familielid worden verplicht" vervangen door de woorden "kan de minister of zijn gemachtigde de burger van de Unie of zijn familielid verplichten";
2° de tweede zin wordt opgeheven.
Art.10. In artikel 44quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 februari 2017, worden de paragrafen 2 en 3 opgeheven.
Art.11. In artikel 44sexies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid, eerste zin, worden de woorden "kan de burger van de Unie of zijn familielid worden verplicht" vervangen door de woorden "kan de minister of zijn gemachtigde de burger van de Unie of zijn familielid verplichten";
2° in het tweede lid wordt de tweede zin opgeheven;
3° het derde lid wordt opgeheven.
Art.12. In artikel 51/5 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 november 2017, wordt paragraaf 6 vervangen als volgt:
" § 6. Indien de vreemdeling, wegens zijn gevangenzetting of omdat hij is ondergedoken, niet binnen de termijn van zes maanden, zoals bepaald in de Europese regelgeving die België bindt, kan worden overgedragen aan de verantwoordelijke Staat, kan de minister of zijn gemachtigde de termijn voor de uitvoering van de overdracht verlengen in overeenstemming met deze Europese regelgeving.
Een vreemdeling is ondergedoken indien hij zich opzettelijk onttrekt aan de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat hij over zijn verplichtingen en de gevolgen van het niet nakomen ervan werd geïnformeerd in een taal die hij begrijpt of waarvan men redelijkerwijs kan veronderstellen dat hij die begrijpt.
Een vreemdeling wordt geacht te zijn ondergedoken overeenkomstig het tweede lid, onder meer in de volgende gevallen:
1° indien de vreemdeling zich niet heeft begeven naar de opvangstructuur die hem is toegewezen overeenkomstig de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, of deze toegewezen opvangstructuur heeft verlaten, en hij binnen de drie werkdagen geen adres van effectieve verblijfplaats in België schriftelijk heeft meegedeeld aan de Dienst Vreemdelingenzaken. Het Federaal Agentschap voor Opvang van Asielzoekers informeert zonder verwijl de Dienst Vreemdelingenzaken van het feit dat de vreemdeling zich niet naar de toegewezen opvangstructuur heeft begeven of deze heeft verlaten;
2° indien op basis van één of meerdere woonstcontroles omstandig kan worden vastgesteld dat de vreemdeling niet verblijft op het adres van effectieve verblijfplaats dat hij had meegedeeld aan de Dienst Vreemdelingenzaken;
3° indien de vreemdeling zich niet heeft aangeboden op de gesprekken die voor het aanklampende begeleidingstraject in het kader van een overdrachtsprocedure in de zin van artikel 74/25 zijn gepland en daarvoor geen geldige reden schriftelijk heeft meegedeeld binnen de drie werkdagen;
4° indien de vreemdeling niet meewerkt aan zijn overdracht overeenkomstig artikel 74/23;
5° indien de vreemdeling de minder dwingende maatregel voor vasthouding die ten aanzien van hem is opgelegd overeenkomstig paragraaf 4, derde lid, niet heeft gerespecteerd;
6° indien de vreemdeling de welbepaalde plaats, zoals bedoeld in de artikelen 74/8 of 74/9, waar hij werd vastgehouden zonder de vereiste toestemming heeft verlaten en hij binnen de drie werkdagen geen adres van effectieve verblijfplaats in België schriftelijk heeft meegedeeld aan de Dienst Vreemdelingenzaken.".
Art.13. In artikel 51/5/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2019, wordt paragraaf 4 vervangen als volgt:
" § 4. Indien de vreemdeling, wegens zijn gevangenzetting of omdat hij is ondergedoken, niet binnen de termijn van zes maanden, zoals bepaald in de Europese regelgeving die België bindt, kan worden overgedragen aan de verantwoordelijke Staat, kan de minister of zijn gemachtigde de termijn voor de uitvoering van de overdracht verlengen in overeenstemming met deze Europese regelgeving.
Een vreemdeling is ondergedoken indien hij zich opzettelijk onttrekt aan de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat hij over zijn verplichtingen en de gevolgen van het niet nakomen ervan werd geïnformeerd in een taal die hij begrijpt of waarvan men redelijkerwijs kan veronderstellen dat hij die begrijpt.
Een vreemdeling wordt geacht te zijn ondergedoken overeenkomstig het tweede lid, onder meer in de volgende gevallen:
1° indien de vreemdeling zich niet heeft aangeboden op de gesprekken die voor het aanklampende begeleidings-traject in het kader van een overdrachtsprocedure in de zin van artikel 74/25 zijn gepland en daarvoor geen geldige reden schriftelijk heeft meegedeeld binnen de drie werkdagen;
2° indien de vreemdeling niet meewerkt aan zijn overdracht overeenkomstig artikel 74/23;
3° indien de vreemdeling de minder dwingende maatregel voor vasthouding die ten aanzien van hem is opgelegd overeenkomstig paragraaf 2, derde lid, niet heeft gerespecteerd;
4° indien de vreemdeling de welbepaalde plaats, zoals bedoeld in de artikelen 74/8 of 74/9, waar hij werd vastgehouden zonder de vereiste toestemming heeft verlaten en hij binnen de drie werkdagen geen adres van effectieve verblijfplaats in België schriftelijk heeft meegedeeld aan de Dienst Vreemdelingenzaken.".
Art.14. In artikel 68 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "7, vierde lid,", de woorden "44sexies, derde lid, 51/5, § 6, tweede lid, 51/5/1, § 4, tweede lid," en de woorden "74/6, § 1, achtste lid en 74/17, § 2, vierde lid" worden opgeheven;
2° de woorden "74/27, 3°, en 74/28, § 1, 2°, " worden ingevoegd tussen het nummer "73," en de woorden "bepaalde veiligheidsmaatregelen".
Art.15. In artikel 74, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 november 2017, worden de woorden "artikelen 7, zesde lid" vervangen door de woorden "artikelen 7, vijfde lid".
Art.16. In artikel 74/6 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1993 en vervangen bij de wet van 21 november 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden het achtste en het negende lid opgeheven;
2° in paragraaf 2 wordt het woord "achtste" vervangen door het woord "zevende".
Art.17. In artikel 74/8 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2019, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt:
" § 2. De Koning bepaalt het regime en de werkingsmaatregelen die toepasbaar zijn op het gesloten centrum waar de vreemdeling kan worden vastgehouden, overeenkomstig de bepalingen vermeld in § 1, eerste lid.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het regime en de werkingsmaatregelen die toepasbaar zijn op de woonunit waar het gezin met minderjarige kinderen kan worden vastgehouden, overeenkomstig de bepalingen vermeld in § 1, eerste lid.".
Art.18. In artikel 74/9 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 16 november 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragrafen 1 en 2 worden vervangen als volgt:
" § 1. Het gezin, waarvan minstens een van de gezinsleden minderjarig is, dat het Rijk is binnengekomen zonder te voldoen aan de in artikelen 2 of 3 gestelde voorwaarden of wiens verblijf heeft opgehouden regelmatig te zijn of wiens verblijf onregelmatig is, kan niet worden vastgehouden in een gesloten centrum.
Het in het eerste lid bedoelde gezin kan enkel worden vastgehouden in een woonunit voor een zo kort mogelijke periode.
§ 2. Het gezin, waarvan minstens een van de gezinsleden minderjarig is, dat tracht het Rijk binnen te komen zonder te voldoen aan de in artikelen 2 of 3 gestelde voorwaarden, kan niet worden vastgehouden in een gesloten centrum.
Het in het eerste lid bedoelde gezin kan enkel worden vastgehouden in een woonunit, gelijkgesteld met een welbepaalde plaats gesitueerd aan de grens, voor een zo kort mogelijke periode.";
2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "in een plaats zoals bedoeld in artikel 74/8, § 2, aangepast aan de noden voor gezinnen met minderjarige kinderen" vervangen door de woorden "in een woonunit";
3° in paragraaf 3 wordt het vierde lid vervangen als volgt:
"Slechts indien het gezin zich niet houdt aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden, kan het worden vastgehouden in een woonunit voor een zo kort mogelijke periode, tenzij andere afdoende maar minder dwingende maatregelen voor vasthouding doeltreffend kunnen worden toegepast.".
Art.19. Artikel 74/11, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet 19 januari 2012, wordt aangevuld met de woorden ", met inbegrip van, in voorkomend geval, het gebrek aan medewerking overeenkomstig de artikelen 74/22 en 74/23".
Art.20. In artikel 74/14, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 19 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid worden de woorden "kan de onderdaan van een derde land worden verplicht" vervangen door de woorden"kan de minister of zijn gemachtigde de onderdaan van een derde land verplichten";
2° het derde lid wordt opgeheven.
Art.21. In artikel 74/15 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 januari 2012, worden de paragrafen 2 en 3 opgeheven.
Art.22. In artikel 74/17, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het derde lid worden de woorden "kunnen preventieve maatregelen getroffen worden, overeenkomstig artikel 74/14, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "kan de minister of zijn gemachtigde de onderdaan van een derde land verplichten tot het vervullen van preventieve maatregelen";
2° het vierde lid wordt opgeheven.
Art.23. In dezelfde wet wordt een titel IIIsexies ingevoegd luidende: "Titel IIIsexies. - Verplichtingen van de vreemdeling in het kader van de overdracht, de terugdrijving, de terugkeer of de verwijdering".
Art.24. In dezelfde titel IIIsexies, ingevoegd bij artikel 23, wordt een hoofdstuk I ingevoegd, luidende "Hoofdstuk I. De medewerkingsplicht".
Art.25. In hoofdstuk I, ingevoegd bij artikel 24, wordt een artikel 74/22 ingevoegd, luidende:
"Art. 74/22. § 1. Elke vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsprocedure, werkt mee met de bevoegde autoriteiten aan de daadwerkelijke uitvoering ervan.
Deze medewerkingsplicht houdt in:
1° het meewerken aan zijn identificatie en die van zijn vergezellende familieleden door het verstrekken van de elementen die nodig zijn voor de vaststelling of de verificatie van de identiteit, onder meer de elementen betreffende de naam en voornaam, de nationaliteit, de geboorteplaats en -datum, de land(en) van herkomst en/of van eerder verblijf, de reisroutes, de reisdocumenten en de biometrische gegevens;
2° het meewerken aan het verkrijgen van de nodige reisdocumenten voor zichzelf en zijn vergezellende familieleden, in voorkomend geval door bij de bevoegde autoriteiten een verzoek om een geldig reisdocument te verkrijgen in te dienen, door alle informatie en verklaringen te verstrekken die nodig zijn om een dergelijk document te verkrijgen, door met deze autoriteiten samen te werken, door zich persoonlijk bij deze autoriteiten aan te bieden, en, wanneer daarom wordt verzocht, door het bewijs te leveren van de ondernomen stappen om de reisdocumenten te verkrijgen;
3° het meedelen van het adres van de effectieve verblijfplaats en de contactgegevens waarop de vreemdeling daadwerkelijk bereikt kan worden;
4° het in persoon verschijnen op de afspraken met de autoriteiten bevoegd voor de uitvoering van de maatregel;
5° het tijdig antwoorden op verzoeken om informatie van de autoriteiten bevoegd voor de uitvoering van de maatregel;
6° het bereikbaar en beschikbaar blijven gedurende de hele termijn nodig voor de uitvoering van de maatregel;
7° het voorleggen of in bewaring geven van identiteits- of reisdocumenten bij de bevoegde autoriteiten, indien daarom wordt verzocht;
8° het meewerken aan de medische onderzoeken die vereist zijn met het oog op het uitvoeren van de maatregel;
9° het overzenden aan de bevoegde autoriteiten van de medische attesten die vereist zijn met het oog op het uitvoeren van de maatregel.
§ 2. De vreemdeling wordt tijdig en ten laatste op het ogenblik van de kennisgeving van de overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel, geïnformeerd over de medewerkingsplicht en de gevolgen van een weigering tot medewerking. Deze informatie wordt verstrekt in een taal die de vreemdeling begrijpt of waarvan men redelijkerwijs kan veronderstellen dat hij die begrijpt.
Telkens wanneer de vreemdeling uitdrukkelijk wordt gevraagd een specifieke actie te ondernemen in het kader van dit artikel, wordt hij opnieuw geïnformeerd over zijn medewerkingsplicht en de gevolgen van een weigering tot medewerking.".
Art.26. In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 74/23 ingevoegd, luidende:
"Art. 74/23. § 1. Met het oog op de gedwongen uitvoering van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel kan een vreemdeling worden verplicht een medisch onderzoek te ondergaan, desgevallend met gebruik van dwang, indien het onderzoek noodzakelijk is om vast te stellen of de vreemdeling kan reizen zonder zijn eigen gezondheid, de gezondheid van zijn medereizigers of de gezondheid van de bevolking in het land van bestemming in gevaar te brengen. Het verplicht medisch onderzoek kan enkel worden uitgevoerd indien het noodzakelijk is omdat het is opgelegd als voorwaarde tot binnenkomst of doorreis door het land van bestemming of doorreis, of als reisvoorschrift door de vervoerder die instaat voor het vervoer van de vreemdeling, in het kader van een door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgeroepen noodsituatie van internationaal belang op het gebied van de volksgezondheid, en voor zover de beschikbare medische attesten niet als toereikend worden aanvaard door het land van bestemming of doorreis of door de vervoerder.
De vreemdeling wordt vooraf geïnformeerd over het medisch onderzoek dat hem zal worden opgelegd, alsmede over de wijze waarop het zal worden uitgevoerd, het doel van het onderzoek, de mogelijke impact ervan op zijn gezondheid en over de mogelijkheid, bij weigering tot medewerking, tot het uitvoeren van het medisch onderzoek met gebruik van dwang overeenkomstig paragraaf 2. Deze informatie wordt verstrekt in een taal die de vreemdeling begrijpt of waarvan men redelijkerwijs kan veronderstellen dat hij die begrijpt.
De vreemdeling ondertekent een verklaring waarin hij zich ertoe verbindt mee te werken aan dit medisch onderzoek. Deze verklaring bevat de in het tweede lid vermelde informatie. De vreemdeling krijgt de mogelijkheid om, voorafgaand aan de ondertekening van de verklaring en afgezonderd van het personeel betrokken bij het onderzoek, de gegeven informatie door te nemen.
Op gezamenlijk voorstel van de minister en de minister bevoegd voor Volksgezondheid, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de medische onderzoeken die met toepassing van dit artikel verplicht kunnen worden opgelegd aan de vreemdeling.
§ 2. Indien de vreemdeling zich niet uit eigen beweging aan het in paragraaf 1 bedoelde medisch onderzoek onderwerpt en het doel niet met minder dwingende middelen kan worden bereikt, kan het medisch onderzoek met gebruik van dwang worden uitgevoerd.
Het gebruik van dwang bij het uitvoeren van het medisch onderzoek is uitgesloten voor minderjarige vreemdelingen. Het gebruik van dwang bij het uitvoeren van het medisch onderzoek gebeurt nooit in de aanwezigheid van minderjarige vreemdelingen.
Het gebruik van dwang wordt uitgevoerd door de gemachtigde van de minister die hiervoor een specifieke opleiding heeft genoten. De Koning bepaalt de inhoud van deze opleiding.
Het gebruik van dwang is onderworpen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 37 van de wet op het politieambt. Het gebruik van dwang is aangepast aan de kwetsbaarheid van de persoon.
De toegelaten dwangmiddelen zijn de fysieke aansporing, de houdgreep en de hand- en/of voetboeien.
Elk gebruik van dwang bij het uitvoeren van een medisch onderzoek, moet onverwijld in een gedetailleerd verslag worden gerapporteerd. De gemachtigde van de minister vermeldt in het verslag de gebruikte dwangmiddelen, de duur van het gebruik van de dwang en de rechtvaardiging daarvoor.
§ 3. Het in paragraaf 1 bedoelde medisch onderzoek wordt uitgevoerd door daartoe medisch geschoold personeel.
Enkel het minst invasieve medisch onderzoek wordt toegepast, rekening houdend met de voorwaarden die door het land van bestemming of doorreis of door de vervoerder zijn opgelegd en voor zover het onderzoek beschikbaar is.
Het medisch onderzoek mag geen tergend karakter hebben en geschiedt met eerbiediging van de waardigheid van de vreemdeling. Indien het medisch personeel van oordeel is dat het onderzoek de gezondheid van de vreemdeling in gevaar kan brengen, voert zij deze niet uit.".
Art.27. In dezelfde titel IIIsexies, ingevoegd bij artikel 23, wordt een hoofdstuk II ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk II. Het aanklampende begeleidingstraject in het kader van een terugkeer- of overdrachtsprocedure.".
Art.28. In hoofdstuk II, ingevoegd bij artikel 27, wordt een artikel 74/24 ingevoegd, luidende:
"Art. 74/24. § 1. De vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een bevel om het grondgebied te verlaten zonder dat een vasthoudingsmaatregel of een minder dwingende maatregel voor vasthouding is opgelegd, kan worden uitgenodigd om een aanklampend begeleidingstraject in het kader van een terugkeerprocedure op te starten.
Het aanklampende begeleidingstraject in het kader van een terugkeerprocedure beoogt een geïndividualiseerde opvolging van de vreemdeling in illegaal verblijf met het oog op het bereiken van een duurzaam toekomstperspectief hetzij in zijn land van herkomst of een ander land waar hij een verblijfsrecht heeft, hetzij in België, en het beëindigen van zijn illegaal verblijf in België.
Dit begeleidingstraject omvat de volgende stappen:
1° het analyseren van het verblijf van de vreemdeling in België op basis van zijn individuele situatie en, in voorkomend geval, op basis van zijn eerdere verblijfsaanvragen of verzoeken om internationale bescherming;
2° het informeren en adviseren van de vreemdeling over zijn verblijfssituatie in België en, in voorkomend geval, over de beschikbare administratieve en juridische procedures;
3° het beoordelen van de terugkeermogelijkheden van de vreemdeling;
4° het identificeren van de obstakels voor de terugkeer van de vreemdeling en het zoeken naar oplossingen om deze te verhelpen;
5° het plannen van opvolgingsgesprekken met de vreemdeling indien dit noodzakelijk is;
6° in voorkomend geval, het oproepen van de vreemdeling om hem te vragen dat hij de nodige stappen onderneemt om de voor zijn terugkeer of zijn effectieve verwijdering vereiste documenten te verkrijgen en voor te leggen.
Overeenkomstig artikel 74/22, § 2, tweede lid, wordt de vreemdeling tijdens de gesprekken in dit begeleidingstraject geïnformeerd over zijn medewerkingsplicht en de specifieke acties die per stap in dit begeleidingstraject van hem worden gevraagd, alsook over de gevolgen van een weigering tot medewerking.
§ 2. Teneinde het in paragraaf 1 bedoelde aanklampende begeleidingstraject te verzekeren, werkt de minister of zijn gemachtigde samen met de overheden en middenveldorganisaties die bevoegd zijn of instaan voor de opvolging en begeleiding van vreemdelingen in illegaal verblijf.
§ 3. Indien de vreemdeling tijdens het in paragraaf 1 bedoelde aanklampende begeleidingstraject een verblijfsaanvraag of een verzoek om internationale bescherming indient en hij, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, voorlopig op het grondgebied mag verblijven in afwachting van een beslissing inzake deze aanvraag of dit verzoek, wordt het aanklampende begeleidingstraject opgeschort. Niettemin kan de administratieve situatie van de vreemdeling verder worden opgevolgd.".
Art.29. In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 74/25 ingevoegd, luidende:
"Art. 74/25. § 1. De vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een overdrachtsmaatregel met toepassing van de artikelen 51/5, § 4, eerste lid, of 51/5/1, § 2, eerste lid, zonder dat een vasthoudingsmaatregel of een minder dwingende maatregel voor vasthouding is opgelegd, kan worden uitgenodigd om een aanklampend begeleidingstraject in het kader van een overdrachtsprocedure op te starten.
Het aanklampende begeleidingstraject in het kader van een overdrachtsprocedure beoogt een geïndividualiseerde opvolging van de vreemdeling met het oog op zijn effectieve overdracht aan de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming.
Dit begeleidingstraject omvat de volgende stappen:
1° het informeren en adviseren van de vreemdeling over zijn verblijfssituatie in België en, in voorkomend geval, over de beschikbare administratieve en juridische procedures;
2° het identificeren van de obstakels voor overdracht van de vreemdeling en het zoeken naar oplossingen om deze te verhelpen;
3° het plannen van opvolgingsgesprekken met de vreemdeling indien dit noodzakelijk is;
4° in voorkomend geval, het oproepen van de vreemdeling om hem te vragen dat hij de nodige stappen onderneemt om de voor zijn effectieve overdracht vereiste documenten te verkrijgen en voor te leggen.
Overeenkomstig artikel 74/22, § 2, tweede lid, wordt de vreemdeling tijdens de gesprekken in dit begeleidingstraject geïnformeerd over zijn medewerkingsplicht en de specifieke acties die per stap in dit begeleidingstraject van hem worden gevraagd, alsook over de gevolgen van een weigering tot medewerking.
§ 2. Indien de vreemdeling niet meewerkt aan het aanklampende begeleidingstraject in het kader van de overdrachtsprocedure, wordt hij geacht te zijn ondergedoken, in toepassing van artikelen 51/5, § 6, of 51/5/1, § 4.".
Art.30. In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 74/26 ingevoegd, luidende:
"Art. 74/26. Indien de vreemdeling nalaat in te gaan op de uitnodigingen of te reageren op verzoeken om informatie van het in artikelen 74/24 of 74/25 bedoelde aanklampende begeleidingstraject in het kader van een terugkeer- of overdrachtsprocedure, kan de gemachtigde van de minister zich naar het opgegeven adres van effectieve verblijfplaats begeven om na te gaan of de vreemdeling daar nog verblijft en hem informeren over het aanklampende begeleidingstraject.
In dezelfde omstandigheden kan de minister of zijn gemachtigde de burgemeester verzoeken na te gaan of de vreemdeling op het opgegeven adres verblijft teneinde het aanklampende begeleidingstraject op te starten of verder te zetten.".
Art.31. In dezelfde titel IIIsexies, ingevoegd bij artikel 23, wordt een hoofdstuk III ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk III. De preventieve maatregelen en de minder dwingende maatregelen voor vasthouding".
Art.32. In hoofdstuk III, ingevoegd bij artikel 31, wordt een artikel 74/27 ingevoegd, luidende:
"Art. 74/27. De preventieve maatregelen die de minister of zijn gemachtigde op grond van deze wet aan de vreemdeling kan opleggen tijdens de termijn van vrijwillig vertrek of tijdens de termijn van tijdelijk uitgestelde verwijdering teneinde elk risico op onderduiken te vermijden, zijn de volgende:
1° het voorleggen of in bewaring geven van identiteits- of reisdocumenten aan de bevoegde autoriteit;
2° de verplichting zich te melden op bepaalde tijdstippen bij politiediensten of bij de Dienst Vreemdelingenzaken;
3° het aanwijzen van een verplichte verblijfplaats.".
Art.33. In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 74/28 ingevoegd, luidende:
"Art. 74/28. § 1. De minder dwingende maatregelen voor vasthouding die de minister of zijn gemachtigde op grond van deze wet kan opleggen, zijn de volgende:
1° de verplichting zich te melden op bepaalde tijdstippen bij politiediensten of bij de Dienst Vreemdelingenzaken;
2° het aanwijzen van een verplichte verblijfplaats.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde minder dwingende maatregelen voor vasthouding kunnen slechts worden opgelegd, naargelang het geval, voor de tijd die noodzakelijk is voor het vaststellen van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, voor de tijd die noodzakelijk is voor het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming of voor de tijd die noodzakelijk is om de verwijderings- of overdrachtsmaatregel uit te voeren.
§ 3. Onverminderd de andere bepalingen van deze wet kunnen de in paragraaf 1 bedoelde minder dwingende maatregelen voor vasthouding slechts worden opgelegd indien de minister of zijn gemachtigde, op grond van een individuele beoordeling van het geheel van omstandigheden, van oordeel is dat een dergelijke maatregel nog doeltreffend is om, naargelang het geval, de doelstelling beoogd in de artikelen 51/5 § 1, 51/5/1, § 1 of 74/6, § 1 te verwezenlijken of om de effectieve verwijdering of overdracht van de vreemdeling te bewerkstelligen.
De beoordeling van de doeltreffendheid van de minder dwingende maatregel voor vasthouding gebeurt op basis van de feitelijke omstandigheden, waaronder het gebrek aan medewerking van de vreemdeling. Een vasthoudingsmaatregel kan alleen worden genomen wanneer wordt geoordeeld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregel doeltreffend kan worden toegepast.
Een minder dwingende maatregel voor vasthouding wordt geacht niet doeltreffend te zijn, onder meer in de volgende gevallen:
1° indien de vreemdeling een eerder opgelegde preventieve maatregel of minder dwingende maatregel voor vasthouding niet heeft gerespecteerd;
2° indien de vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsplicht zoals voorzien in de artikelen 74/22 en 74/23, of geen medewerking heeft verleend aan het aanklampende begeleidingstraject in het kader van een terugkeer- of overdrachtsprocedure, zoals voorzien in de artikelen 74/24 en 74/25;
3° indien de vreemdeling een bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;
4° indien de vreemdeling illegaal op het grondgebied verblijft en zich nooit bij de bevoegde overheden heeft aangeboden of de nodige handelingen heeft gesteld om zijn verblijfssituatie in orde te brengen.".
Art.34. Artikel 75 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 juni 2000, wordt vervangen als volgt:
"Art. 75. § 1. Onder voorbehoud van artikel 53, wordt de vreemdeling die zich aanbiedt bij de met grenscontrole belaste overheden zonder te voldoen aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde binnenkomstvoorwaarden en aan wie de binnenkomst in het Rijk werd geweigerd of die bij het overschrijden van de buitengrenzen van het Rijk is aangehouden of onderschept zonder te voldoen aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde binnenkomstvoorwaarden en die niet gemachtigd werd tot binnenkomst in het Rijk, gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en een geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro, of met één van deze straffen alleen.
§ 2. Onder voorbehoud van de artikelen 53 en 79, wordt de vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft, binnen de in het tweede lid gestelde grenzen, gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en een geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro, of met één van deze straffen alleen.
De in het eerste lid bedoelde gevangenisstraf kan enkel worden opgelegd indien aan de vreemdeling reeds een vasthoudingsmaatregel of een minder dwingende maatregel voor vasthouding is opgelegd die is beëindigd zonder dat hij kon worden verwijderd en hij, zonder geldige reden om niet terug te keren, zijn illegaal verblijf in het Rijk verderzet.
§ 3. In geval van herhaling binnen de termijn van drie jaar van een van de in paragraaf 1 en 2 bedoelde misdrijven, worden die straffen gebracht op een gevangenisstraf van een maand tot twaalf maanden en op een geldboete van honderd euro tot duizend euro, of op een van die straffen alleen.".
Art.35. In dezelfde wet wordt een artikel 75/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 75/1. De vreemdeling die verplicht werd bepaalde plaatsen te verlaten, ervan verwijderd te blijven of in een bepaalde plaats te verblijven, en die zich zonder geldige reden aan deze verplichting onttrekt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro, of met een van die straffen alleen.
In geval van herhaling binnen de termijn van drie jaar van het in het eerste lid bedoelde misdrijf, worden die straffen gebracht op een gevangenisstraf van een maand tot twaalf maanden en op een geldboete van honderd euro tot duizend euro, of op een van die straffen alleen.
Dit artikel is niet van toepassing op de vreemdeling aan wie in het kader van een terugkeerprocedure op grond van deze wet een verplichte verblijfplaats wordt aangewezen als preventieve maatregel of als minder dwingende maatregel voor vasthouding.".
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen
Art.36. Artikel 2 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, gewijzigd bij de wetten van 19 januari 2012 en 21 november 2017, wordt aangevuld met de bepalingen onder 14° en 15°, luidende:
"14° de Dublin-plaats: de opvangplaats in een collectieve opvangstructuur waar een specifieke maatschappelijke begeleiding wordt verstrekt, aangepast aan de administratieve situatie van de begunstigde van de opvang die in kennis is gesteld van een beslissing tot weigering van verblijf met overdrachtsmaatregel met toepassing van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. In een Dublin-plaats wordt er onder meer uitleg verstrekt over de beslissing tot vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, de beschikbare rechtsmiddelen, de nadere regels en de termijn voor de uitvoering van de overdracht. De Dienst Vreemdelingenzaken is op geregelde tijdstippen ter plaatse aanwezig en verstrekt aan de begunstigde van de opvang de begeleiding in de zin van artikel 74/25 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
15° de open terugkeerplaats: de opvangplaats in een collectieve opvangstructuur, waar een specifieke maatschappelijke begeleiding wordt verstrekt, aangepast aan de administratieve situatie van de begunstigde van de opvang die in kennis is gesteld van een negatieve definitieve beslissing in het kader van een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. In een open terugkeerplaats wordt er onder meer uitleg verstrekt over de gevolgen van de negatieve definitieve beslissing en wordt er begeleiding bij de vrijwillige terugkeer aangeboden. De Dienst Vreemdelingenzaken is op geregelde tijdstippen ter plaatse aanwezig en verstrekt aan de begunstigde van de opvang de begeleiding in de zin van artikel 74/24 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen."
Art. 37. Artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:
" § 4. Na de kennisgeving van een beslissing tot weigering van verblijf met overdrachtsmaatregel met toepassing van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen of van een negatieve definitieve beslissing in het kader van een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 1, § 1, 19°, van dezelfde wet, wijzigt het Agentschap de verplichte plaats van inschrijving van de begunstigde van de opvang, respectievelijk naar een Dublin-plaats of een open terugkeerplaats, tenzij hij zich reeds in een opvangstructuur met dergelijke plaatsen bevindt.
De begunstigde van de opvang dient zich binnen de vijf werkdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing tot wijziging van de verplichte plaats van inschrijving naar de toegewezen plaats te begeven.
Binnen deze termijn van vijf werkdagen kan de begunstigde van de opvang bij het Agentschap een met redenen omkleed uitzonderingsverzoek inzake de toewijzing indienen:
1° om gestaafde medische redenen die een verandering van opvangstructuur in de weg staan; de redenen worden onderzocht door de raadgevend arts van het Agentschap;
2° om reden van zwangerschap of recente bevalling, tussen de zevende maand van de zwangerschap tot het einde van de tweede maand na de geboorte van het kind;
3° met het oog op het voltooien van het schooljaar tussen 1 april en 30 juni; deze reden kan niet worden ingeroepen door de begunstigde van de opvang aan wie een Dublin-plaats is toegewezen.
De begunstigde van de opvang mag tijdens de behandeling van het in het derde lid bedoelde verzoek in de opvangstructuur blijven waar hij zich bevindt.".