Details





Titel:

26 APRIL 2024. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de directeur en de adjunct-directeur van de Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Definities
Art. 1
Afdeling 2. - Modaliteiten van samenstelling en van organisatie van de DIOB
Art. 2-3
HOOFDSTUK II. - De directeur en de adjunct-directeur
Art. 4-17
HOOFDSTUK III. - - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 18-20



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder:
  1° de wet: de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen;
  2° de wet van 11 december 1998: de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;
  3° de DIOB: de Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen, zoals bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet;
  4° de ministers: de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Justitie;
  5° de directeur: de directeur van de DIOB, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van de wet;
  6° de adjunct-directeur: de adjunct-directeur van de DIOB, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van de wet.

Afdeling 2. - Modaliteiten van samenstelling en van organisatie van de DIOB
Art.2. Onverminderd de wettelijke bepalingen in verband met de DIOB, bestaat de DIOB naast het door de FOD Binnenlandse Zaken ter beschikking gesteld personeel en de personeelsleden die worden gedetacheerd door de diensten bedoeld in artikel 21, § 1, eerste lid, van de wet, uit een directeur en een adjunct-directeur die de dagelijkse leiding en het beheer van de DIOB waarnemen.

Art.3. Bij afwezigheid of bij verhindering van de directeur oefent de adjunct-directeur diens opdrachten uit.

HOOFDSTUK II. - De directeur en de adjunct-directeur
Art.4. De directeur en de adjunct-directeur worden aangesteld door de Koning, op voorstel van de ministers, na advies van de directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de FOD Binnenlandse Zaken.

Art.5. De functies van directeur en adjunct-directeur worden uitgeoefend in het kader van een mandaat.

Art.6. Behoudens afwijkende bepalingen in dit besluit, is, tijdens de duur van hun mandaat, het statuut van het Rijkspersoneel van toepassing op de directeur en adjunct-directeur.

Art.7. Naast de voorwaarden vermeld in artikel 5, § 4, van de wet, moeten de kandidaten voor de functies van directeur en adjunct-directeur aan volgende voorwaarden van indiensttreding voldoen:
  1° een voor de opdrachten van de DIOB bijzonder nuttige ervaring hebben van ten minste vijf jaar;
  2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde functie;
  3° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;
  4° houder zijn van een diploma vereist voor een functie van niveau A;
  5° batig gerangschikt zijn na de voorgeschreven vergelijkende selectie.

Art.8. De in artikel 7, 5°, bedoelde vergelijkende selectie wordt georganiseerd door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de FOD Beleid en Ondersteuning.

Art.9. § 1.. De bezoldiging van de directeur en de adjunct-directeur wordt vastgesteld in een van de weddenschalen die toegekend worden aan de Rijksambtenaren.
  De weddenschaal van de directeur is verbonden aan de klasse A4, die van de adjunct-directeur aan de klasse A3, overeenkomstig de bepalingen betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van de federale overheidsdiensten.
  § 2. De bepalingen van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt en van het koninklijk besluit van 26 oktober 2023 betreffende de toekenning van maaltijdcheques aan de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt zijn van toepassing op de directeur en de adjunct-directeur.

Art.10. De directeur en de adjunct-directeur die, op het ogenblik van hun indienstneming, vast benoemd zijn in een overheidsdienst bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, worden in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van hun mandaat.

Art.11. De directeur en de adjunct-directeur oefenen hun functie voltijds uit.
  Tijdens hun mandaat kunnen zij:
  1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;
  2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor Europese verkiezingen, voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincie- of gemeenteraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding, cel algemene beleidscoördinatie, cel Algemeen Beleid of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;
  4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;
  5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;
  6° geen verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan;
  7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;
  8° geen toelating verkrijgen om hun functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar;
  9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;
  10° geen verloven verkrijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten.

Art.12. De directeur en adjunct-directeur worden aangesteld voor een periode van vijf jaar, eenmaal verlengbaar.

Art.13. § 1. Het mandaat eindigt van rechtswege en zonder dat het aan de directeur of aan de adjunct-directeur moet worden betekend:
  1° op het einde van de periode van vijf jaar, behoudens verlenging;
  2° wanneer de directeur of de adjunct-directeur de wettelijke pensioenleeftijd bereikt;
  3° als de directeur of de adjunct-directeur in een andere managementfunctie wordt aangesteld, vanaf de eerste dag dat hij de nieuwe functie effectief uitoefent;
  4° als de directeur of de adjunct-directeur effectief één van de in artikel 11 bedoelde verloven geniet;
  5° als aan de directeur of de adjunct-directeur de vernieuwing van diens veiligheidsmachtiging wordt geweigerd of diens veiligheidsmachtiging wordt ingetrokken.
  § 2. De ministers kunnen het mandaat van de directeur of de adjunct-directeur verlengen als de procedure om hen te vervangen werd ingezet, op een regelmatige wijze vervolgd wordt, maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling.
  De verlenging is beperkt tot zes maanden en is hernieuwbaar.
  § 3. Bij een definitief vacant verklaarde betrekking, kunnen de ministers voorzien in de tijdelijke vervanging van de directeur of de adjunct-directeur, door een personeelslid van de DIOB van minstens niveau A1 ermee te belasten het mandaat uit te oefenen, indien de vervangingsprocedure werd ingezet, op een regelmatige wijze vervolgd wordt, maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling.
  Tot de vervanging kan alleen worden besloten door de ministers op voorstel van de directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de FOD Binnenlandse Zaken.

Art.14. Wanneer de evaluatie bedoeld in artikel 17 leidt tot een vermelding "onvoldoende", eindigt het mandaat op de eerste dag van de maand na die waarin de vermelding werd toegekend.

Art.15. Indien de directeur of de adjunct-directeur vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is een opzegging van zes maand vereist. Indien de ministers akkoord gaan, kan deze termijn worden ingekort.

Art.16. Onverminderd artikel 12, verlenen de ministers de directeur of adjunct-directeur, van wie het mandaat verstrijkt en die zijn kandidatuur stelt, hem een nieuw mandaat, mits hij een gunstige evaluatie kreeg op het einde van zijn vorige mandaat.
  Hij wordt in dit geval geacht voldaan te hebben aan de selectie bedoeld in artikel 8, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd.

Art.17. De directeur en adjunct-directeur worden geëvalueerd door de ministers, overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op het federaal openbaar ambt, inzonderheid wat betreft de procedure, de te bereiken prestatiedoelstellingen en de te ontwikkelen competenties nuttig voor de functie.

HOOFDSTUK III. - - Overgangs- en slotbepalingen
Art.18. In afwachting van de indiensttreding van de directeur en de adjunct-directeur, worden de aan hen toegekende taken uitgeoefend door de directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de FOD Binnenlandse Zaken.

Art.19. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 20. De minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort en de minister tot wiens bevoegdheid Justitie behoort zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.