Details





Titel:

25 APRIL 2024. - Wet houdende organisatie van zittingen per videoconferentie in het kader van gerechtelijke procedures



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Opname van de terechtzitting in het kader van burgerlijke rechtsplegingen
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Videoconferentie in het kader van burgerlijke rechtsplegingen
Art. 4-14
HOOFDSTUK 4. - Videoconferentie in het kader van strafrechtelijke procedures, van de voorlopige hechtenis, in strafuitvoeringszaken en in de uitvoering van interneringsmaatregelen
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 15-28
Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade
Art. 29
Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
Art. 30-36
Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art. 37-39, 98/3, 40-41
Afdeling 5. - Wijzigingen van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering
Art. 42-46
HOOFDSTUK 5. - Evaluatie van de wet
Art. 47
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art. 48



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1808111701  1808121450  1965040806  1990099963  2006009456  2014009316 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Opname van de terechtzitting in het kader van burgerlijke rechtsplegingen
Art.2. In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 759/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 759/1. Het maken van geluids- of audiovisuele opnames van de zitting, het bewaren, het verspreiden daarvan onder derden of het verrichten van enige andere verwerking, zonder voorafgaande toestemming van het gerecht, wordt bestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met een geldboete van tweehonderd euro tot tienduizend euro, of met een van die straffen alleen.
  In geen geval mogen opnames van beeld of geluid die op grond van het eerste lid verboden zijn, nadien als bewijsmiddel worden toegelaten."

Art.3. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 759/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 759/2. Het gerecht waarvoor de openbare zitting wordt gehouden, kan beslissen, ten uitzonderlijken titel, de openbare zitting op te nemen wanneer deze geluids- of audiovisuele opname van belang is voor het aanleggen van historische justitiearchieven of voor educatieve doeleinden met het oog op kennis over te dragen over het recht of over de werking van het rechtssysteem, met de toestemming van de personen voor de opname van hun stem en afbeelding, elk voor wat hen betreft. Die toestemming kan worden ingetrokken op elk ogenblik tijdens de zitting.
  Elke op de zitting, fysiek of per videoconferentie verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende persoon, alsook het publiek kan worden onderworpen aan deze opnames.
  De opname kan plaatsvinden op voorwaarde dat zij het goede verloop van het geding en de uitoefening van de rechten van verdediging niet belemmert. De opnames worden vanaf vaste punten gemaakt.
  Het gerecht kan te allen tijde de opname schorsen of beëindigen in de uitoefening van zijn bevoegdheid van handhaving van de orde ter terechtzitting.
  Deze opname wordt gemaakt en bewaard middels het videoconferentiesysteem bedoeld in artikel 763bis, § 1, 2°, voor een termijn van dertig jaar, waarna het in het Rijksarchief bedoeld in de archiefwet van 24 juni 1955 wordt overgebracht. De Koning bepaalt de praktische en technische nadere regels in verband met de opname en met zijn bewaring.
  De opnames die worden bewaard in het videoconferentiesysteem kunnen worden geraadpleegd en verwerkt voor educatieve of historische onderzoeksdoeleinden, met de schriftelijke toelating van de beheerder bedoeld in artikel 763ter, § 2, onder de voorwaarden die hij bepaalt.
  De in het beheerscomité bedoeld in artikel 782, § 6, vertegenwoordigde entiteiten, treden op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, 7), en overeenkomstig artikel 26 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) of, in voorkomend geval, in de zin van artikel 26, 8°, en overeenkomstig artikel 52 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
  In geen geval mag de opname nadien als bewijsmiddel worden toegelaten."

HOOFDSTUK 3. - Videoconferentie in het kader van burgerlijke rechtsplegingen
Art.4. In artikel 602, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 april 2018 en 18 juni 2018, worden de volgende wijzigingen gebracht:
  1° in de bepaling onder 7° worden de woorden "Verordening (EU)." vervangen door de woorden "Verordening (EU);";
  2° het lid wordt aangevuld met een bepaling onder 8°, luidende:
  "8° tegen beslissingen die de fysieke verschijning op de zitting of de fysieke deelname eraan verbieden, als bedoeld in artikel 763sexies, § 3, eerste lid, genomen door de rechtbank van eerste aanleg die uitspraak doet in hoger beroep."

Art.5. In het derde deel, eerste titel, hoofdstuk IV, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 607bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 607bis. De eerste voorzitters van het hof van beroep en van het arbeidshof doen uitspraak over het beroep tegen de beslissingen van hun eigen gerecht waarbij de fysieke verschijning op de zitting of de fysieke deelname eraan wordt verboden, als bedoeld in artikel 763sexies, § 3, eerste lid."

Art.6. In het vierde deel, boek II, titel II, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling VIbis ingevoegd, luidende "Zitting per videoconferentie".

Art.7. In afdeling VIbis, ingevoegd bij artikel 6, wordt een artikel 763bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 763bis. § 1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt begrepen onder:
  1° videoconferentie: elke rechtstreekse audiovisuele verbinding, in reële tijd, met als doel het verzekeren van een multidirectionele en gelijktijdige communicatie van beeld en geluid en een visuele, auditieve en verbale interactie tussen meerdere geografisch van elkaar verwijderde personen of groepen van personen;
  2° videoconferentiesysteem: het informaticasysteem, opgericht bij de door de Koning aangewezen dienst, dat toelaat:
  a) een videoconferentie te houden overeenkomstig de voorwaarden en vereisten van deze afdeling;
  b) een openbare terechtzitting op te nemen overeenkomstig artikel 759/2 of, in voorkomend geval, artikel 763quater, § 5;
  c) de taken van de griffier, bedoeld in artikel 749, eerste lid, te vergemakkelijken.
  § 2. De bepalingen van deze afdeling doen geen afbreuk aan de algemene regel dat zittingen van de rechtbanken fysiek doorgaan in een gerechtsgebouw. In afwijking van deze regel kunnen zittingen enkel worden georganiseerd via videoconferentie overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling."

Art.8. In dezelfde afdeling VIbis wordt een artikel 763ter ingevoegd, luidende:
  "Art. 763ter. § 1. Het gebruik van de videoconferentie in gerechtszaken heeft als doel om een of meerdere personen of, in voorkomend geval, hun vertegenwoordigers, of de leden van het gerecht toe te laten om vanop afstand op een zitting te verschijnen, eraan deel te nemen of er te zetelen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.
  § 2. Het videoconferentiesysteem wordt beheerd door het beheerscomité van het Centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde en van het videoconferentiesysteem van Justitie bedoeld in artikel 782, § 6, hierna "de beheerder" genoemd.
  De vertegenwoordigers bedoeld in artikel 782, § 6, tweede lid, 4°, hebben stemrecht in de aangelegenheden die betrekking hebben op de inzet van de middelen, de technische aspecten en de voor het publiek toegankelijke onderdelen van het videoconferentiesysteem, in zoverre deze laatsten geen invloed hebben op de inhoud van de zitting. Zij zetelen als waarnemer in aangelegenheden die louter betrekking hebben op de interne werking van de rechterlijke orde.
  De beheerder staat in voor de inrichting, het beheer en de controle van het videoconferentiesysteem. Hij heeft in het bijzonder als opdracht:
  1° het bewaken van het respecteren van de doelen van het videoconferentiesysteem;
  2° het toezien op de werking van het videoconferentiesysteem, met inbegrip van het toezicht op het toegangsbeleid en het uitoefenen van de controle hierop;
  3° het toezien op de technische infrastructuur van het videoconferentiesysteem;
  4° het regelmatig verslag uitbrengen over de werking van het videoconferentiesysteem en over de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 3° ;
  5° het verlenen van schriftelijke en voorwaardelijke toestemming voor de in artikel 759/2, zesde lid, bedoelde toegang.
  Het verslag bedoeld in het derde lid, 4°, wordt jaarlijks neergelegd bij de minister van Justitie en bij de functionaris voor gegevensbescherming bedoeld in paragraaf 3, tweede lid. Het verslag is openbaar.
  § 3. De in de beheerder vertegenwoordigde entiteiten bedoeld in artikel 782, § 6, tweede lid, 1° tot 4°, treden met betrekking tot het videoconferentiesysteem op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, 7) en overeenkomstig artikel 26 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) of, in voorkomend geval, in de zin van artikel 26, 8° en overeenkomstig artikel 52 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
  De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken stellen in overleg een functionaris voor de gegevensbescherming aan.
  De in het eerste lid bedoelde entiteiten dragen geen verwerkingsverantwoordelijkheid in de aangelegenheden waarin zij zetelen als waarnemer.
  Hij die, in welke hoedanigheid ook, deelneemt aan de verwerking van de gegevens bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, of wegens zijn functie kennis heeft van zo'n gegevens, is gehouden om hun vertrouwelijk karakter te respecteren. De niet-naleving van deze verplichting wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
  § 4. Het gebruik van het videoconferentiesysteem vereist de verwerking van de volgende categorieën van gegevens:
  1° Voor elke natuurlijke persoon:
  a) de naam en voorna(a)m(en);
  b) de hoedanigheid waarin wordt deelgenomen aan de zitting;
  c) in voorkomend geval, de geboortedatum en -plaats;
  d) in voorkomend geval, de woonplaats of voor de leden van de rechterlijke orde, het dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen;
  e) in voorkomend geval, het rijksregister- of bisregisternummer;
  f) in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de onderneming die hij vertegenwoordigt;
  g) in voorkomend geval, het adres van de zetel van de onderneming die hij vertegenwoordigt;
  h) in voorkomend geval, de unieke referentie van de advocaat;
  2° voor elke gebruiker, de metagegevens gegenereerd door de connectie met het videoconferentiesysteem;
  3° de afbeelding en de stem van de personen die deelnemen aan de zitting;
  4° de gegevens, met inbegrip van de persoonsgegevens, meegedeeld in de loop van de zitting;
  5° de gegevens betreffende de zitting waaraan wordt deelgenomen en het uniek identificatienummer van het dossier dat ter zitting wordt behandeld.
  Het eerste lid, 1°, c) en e) tot h), is niet van toepassing op leden van de rechterlijke orde.
  De Koning verduidelijkt, na advies van de beheerders, de gegevens binnen de bovenvermelde categorieën, verwerkt in het kader van het gebruik van het videoconferentiesysteem.
  § 5. Behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen worden de gegevens bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, 1° en 2°, voor doeleinden van latere controle en bewijs van daadwerkelijke deelname van een persoon aan de zitting bewaard door de beheerder tot uitputting van alle gewone rechtsmiddelen en van de voorziening in cassatie. De gegevens bedoeld in paragraaf 4 worden eveneens voor een termijn van vijf jaar bewaard voor statistische doeleinden met het oog op het evalueren van het videoconferentiesysteem en het gebruik ervan.
  Toegang tot de metagegevens bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, is alleen toegestaan aan:
  1° de beheerder, voor de uitvoering van de in paragraaf 2, derde lid, bedoelde opdrachten;
  2° de per videoconferentie verschijnende partijen, elk voor wat hen aanbelangt.

Art.9. In dezelfde afdeling VIbis wordt een artikel 763quater ingevoegd, luidende:
  "Art. 763quater. § 1. De organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie en het videoconferentiesysteem worden op zo'n wijze ontworpen dat verzekerd wordt dat, in de gevallen waarin een of meer personen per videoconferentie verschijnen of deelnemen en voor zover deze afdeling daar niet van afwijkt, de per videoconferentie op de zitting verschijnende of eraan deelnemende personen en de personen die op de zitting verschijnen of eraan deelnemen in de zittingszaal, dezelfde rechten en verplichtingen hebben als diegene die hen zijn toegekend in het kader van een zitting waarbij niemand verschijnt per videoconferentie.
  § 2. De organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie en het videoconferentiesysteem waarborgen dat:
  1° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende en er zetelende personen in staat zijn om op effectieve wijze deel te nemen aan de rechtspleging en de debatten effectief en integraal te volgen;
  2° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende personen zich kunnen uitdrukken en kunnen gezien en gehoord worden zonder technische belemmeringen;
  3° indien een advocaat of een andere wettelijke vertegenwoordiger optreedt voor de verschijnende persoon, of indien die persoon krachtens de wet bijstand van een andere persoon nodig heeft, de verschijnende persoon tijdens de videoconferentie daadwerkelijk en vertrouwelijk kan communiceren met zijn advocaat, zijn wettelijke vertegenwoordiger of die andere persoon;
  4° indien er verschillende partijen in het geding zijn of verschillende te horen personen, zij elkaar gelijktijdig kunnen zien en horen, voor zover de wet het toelaat;
  5° behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen, het opnemen, het bewaren, en elke andere vorm van verwerking van de videoconferentie niet is toegelaten.
  § 3. Toegang tot het videoconferentiesysteem wordt verkregen door middel van de federaal ondersteunde authentificatieprotocollen of een authentificatiemiddel dat gelijkwaardige garanties biedt. De Koning kan de authentificatiemiddelen bepalen.
  § 4. De Koning duidt het videoconferentiesysteem bedoeld in artikel 763bis, § 1, 2°, aan en bepaalt de nadere regels voor de inrichting en werking van het videoconferentiesysteem, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder.
  De Koning kan bepalen op welke wijze de gebruikers of potentiële gebruikers van het videoconferentiesysteem worden geïnformeerd over de werking, het gebruik en de voor- en nadelen van de videoconferentie.
  De Koning kan ook de minimale regels bepalen waaraan de informatica-apparatuur van de personen die verschijnen of deelnemen aan de videoconferentie moet voldoen.
  § 5. De zitting per videoconferentie kan door het gerecht worden opgenomen om de in artikel 763quinquies, eerste lid, bedoelde openbaarheid te waarborgen. Deze opname wordt niet langer dan de duur van de zitting bewaard.".

Art.10. In dezelfde afdeling VIbis wordt een artikel 763quinquies ingevoegd, luidende:
  "Art. 763quinquies. De openbaarheid van de zittingen per videoconferentie wordt verzekerd via het videoconferentiesysteem of een ander door de Koning aangewezen informaticasysteem of via de toegang tot de zittingszaal waar het gerecht zetelt. De openbaarheid van de zittingen kan ook verzekerd worden door een combinatie van de voornoemde middelen.
  De afwezigheid van openbaarheid van de zitting per videoconferentie die in raadkamer of achter gesloten deuren plaatsvindt, wordt gewaarborgd door het videoconferentiesysteem en door de toegang te weigeren tot de zittingszaal waar het gerecht zetelt.
  De Koning stelt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder, de nadere regels vast met betrekking tot de openbaarheid van de zittingen via het videoconferentiesysteem, evenals, in voorkomend geval, de nadere regels voor de inrichting en werking van het in het eerste lid bedoelde informaticasysteem.".

Art.11. In dezelfde afdeling VIbis wordt een artikel 763sexies ingevoegd, luidende:
  "Art. 763sexies. § 1. Het gerecht kan ambtshalve een of meerdere personen en, in voorkomend geval het openbaar ministerie uitnodigen op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen per videoconferentie, mits hun akkoord of in voorkomend geval dat van hun wettelijke vertegenwoordiger, elk voor wat hun verschijning of deelname betreft, wanneer het van oordeel is dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 763quater, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
  3° dit gebruik komt in voorkomend geval overeen met het hoger belang van het kind, of het belang van de beschermde of te beschermen persoon.
  Voor de in het eerste lid, 1°, bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt onder meer rekening gehouden met de duur van de procedure, de aard van het geschil, de complexiteit van de zaak, de bijstand van een advocaat, het aantal procespartijen, de mogelijkheid tot interactie tussen de partijen, de fase van de procedure, de beroepsmogelijkheden, de fysieke of psychische toestand van de personen die moeten worden gehoord, en de staat van kwetsbaarheid van de te horen persoon.
  De griffie van het gerecht stelt de betrokkene en alle partijen in de zaak en, in voorkomend geval, het openbaar ministerie van deze uitnodiging in kennis, uiterlijk op de dag voor de zitting.
  In afwijking van het derde lid kan de rechter op elk moment beslissen dat een persoon per videoconferentie op de zitting kan verschijnen of eraan kan deelnemen, mits akkoord van alle partijen en, in voorkomend geval, van het openbaar ministerie en mits aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid is voldaan.
  Ten aanzien van de partij aan wie een uitnodiging om per videoconferentie te verschijnen ter kennis is gebracht en die niet verschijnt, noch per videoconferentie, noch op de plaats waar het gerecht zetelt op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  § 2. Elke persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn advocaat kan, reeds voor de eerste zitting, het gerecht verzoeken om toelating om per videoconferentie op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen. Dit verzoek wordt ten laatste op de vijfde dag voor de zitting op elektronische wijze meegedeeld aan de griffie van het gerecht waarvoor de persoon moet verschijnen of worden gehoord, en aan de partijen of, desgevallend, hun wettelijke vertegenwoordiger of hun advocaat. Dit verzoek bevat het elektronisch adres van de persoon die verzoekt om per videoconferentie op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen.
  In afwijking van het eerste lid wordt dit verzoek, in rechtsplegingen in kort geding of zoals in kort geding, opgenomen in de door de eiser opgestelde dagvaarding. Het verzoek van de verweerder om per videoconferentie te verschijnen, wordt uiterlijk op de dag die volgt op de dag van de betekening van de dagvaarding ingediend.
  Het gerecht kan dit verzoek inwilligen indien het van oordeel is dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 763quater, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
  3° dit gebruik komt in voorkomend geval overeen met het hoger belang van het kind, of het belang van de beschermde of te beschermen persoon.
  De griffie van het gerecht stelt de betrokkene en alle partijen in het geding en, in voorkomend geval, het openbaar ministerie in kennis van de beslissing die het recht toekent om per videoconferentie op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen, ten laatste op de derde dag voor de zitting, of in geval van rechtspleging in kort geding of zoals in kort geding, ten laatste op de dag vóór de zitting.
  In afwijking van het eerste, het tweede en het vierde lid, kan de rechter op elk moment beslissen dat een persoon per videoconferentie op de zitting kan verschijnen of eraan kan deelnemen, mits akkoord van alle partijen en, in voorkomend geval het openbaar ministerie en mits aan de voorwaarden bedoeld in het derde lid is voldaan.
  Ten aanzien van een partij die heeft verzocht per videoconferentie te mogen verschijnen, aan wie een toelating ter kennis is gebracht en die niet verschijnt, noch per videoconferentie, noch op de plaats waar het gerecht zetelt op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  In geval van weigering, mag de verzoeker geen verzoek met hetzelfde voorwerp toezenden aan de griffie vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, behoudens wanneer het eerder verzoek omwille van het gebrek aan technische middelen zou zijn geweigerd.
  § 3. Het gerecht kan ambtshalve, bij een met redenen omklede beslissing, een of meerdere personen verbieden fysiek te verschijnen of deel te nemen aan de zitting, wanneer het van oordeel is dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 763quater, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
  3° dit gebruik komt in voorkomend geval overeen met het hoger belang van het kind, of het belang van de beschermde of te beschermen persoon;
  4° ingeval de videoconferentie de enige mogelijkheid is om aan de zitting deel te nemen omdat:
  a) een epidemische noodsituatie is afgekondigd overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie en maatregelen van bestuurlijke politie worden genomen die de fysieke verschijning op de zitting beletten of die tot gevolg hebben dat een dergelijke fysieke verschijning onmogelijk wordt, of;
  b) er objectiveerbare aanwijzingen zijn van een ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid dat verhindert dat de betrokkene aanwezig kan zijn op de zitting of dat, ingeval de betrokkene gedetineerd is, zijn transport naar de zittingszaal in veiligheid kan worden gegarandeerd.
  De griffie geeft, ten laatste op de vijfde dag voor de zitting of, in rechtsplegingen in kort geding of zoals in kort geding, ten laatste op de dag voor de zitting, kennis van deze beslissing aan alle personen opgeroepen om per videoconferentie te verschijnen op of deel te nemen aan de zitting. In geval van een gemotiveerde hoogdringendheid geeft de griffie uiterlijk de dag voor de dag van de zitting kennis van het verbod om fysiek te verschijnen.
  Deze beslissing is vatbaar voor hoger beroep. Dit beroep moet bij dagvaarding worden aangetekend door de partij die in kennis werd gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen, zoals in kortgeding, ten minste vierentwintig uur voor de dag en het tijdstip die zijn vastgesteld voor de in het verbod om fysiek te verschijnen bedoelde zitting. Dit beroep heeft schorsende kracht. De appellant deelt het gerecht dat kennis heeft gegeven van het verbod om fysiek te verschijnen, mee dat tegen dat verbod hoger beroep werd ingesteld.
  In afwijking van het derde lid wordt, in rechtsplegingen in kort geding of zoals in kort geding, of in geval van gemotiveerde hoogdringendheid als bedoeld in het tweede lid, het beroep tegen een verbod om fysiek te verschijnen aangetekend zoals in kort geding, en dit uiterlijk voor het begin van de in het verbod om fysiek te verschijnen bedoelde zitting.
  Het beroep tegen een door het hof van beroep of het arbeidshof gewezen verbod om fysiek te verschijnen, wordt, zoals in kortgeding, ingesteld bij de eerste voorzitter van het hof dat het verbod heeft gewezen.
  In afwijking van artikel 1068, eerste lid, maakt het hoger beroep tegen het verbod om fysiek te verschijnen de andere aspecten van het geschil zelf niet aanhangig bij het gerecht in hoger beroep.
  Op het hoger beroep wordt uitspraak gedaan overeenkomstig artikel 1066.
  Het gerecht in hoger beroep doet onverwijld uitspraak, na de appellant, evenals de andere partijen, te hebben gehoord. De voorziening in cassatie tegen de beslissing van het gerecht in hoger beroep kan slechts worden ingesteld samen met de voorziening in cassatie tegen de eindbeslissing over de grond van de zaak.
  Ten aanzien van een partij die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen, dat, in voorkomend geval, werd bevestigd, en die niet op de zitting per videoconferentie verschijnt, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  § 4. Elke partij, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn advocaat of de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige of zijn advocaat, en, desgevallend, het openbaar ministerie kan voor de zitting aan het gerecht zijn schriftelijk standpunt geven over het passend karakter van het eventuele gebruik van de videoconferentie, gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak. Dit standpunt wordt op elektronische wijze meegedeeld aan de griffie van het gerecht waarvoor de partij moet verschijnen, binnen de vermelde termijn en uiterlijk op de vijfde dag voor de zitting. De oproeping tot de zitting vermeldt deze mogelijkheid en de termijn waarbinnen de standpunten van de partijen aan de griffie van het gerecht moeten worden meegedeeld.
  In afwijking van het eerste lid, vermeldt de dagvaarding, in rechtsplegingen in kort geding of zoals in kort geding, de mogelijkheid voor de partijen om hun standpunt over het passend karakter van het eventuele gebruik van videoconferentie kenbaar te maken. Dit standpunt wordt op elektronische wijze meegedeeld aan de griffie van het gerecht waarvoor de partijen moeten verschijnen, uiterlijk op de dag die volgt op de dag van de betekening van de dagvaarding.
  Dit standpunt wordt de rechter ter beoordeling voorgelegd.
  Het eerste, het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing in het geval bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, of in paragraaf 2, vijfde lid.
  § 5. De verschijning op of deelname aan de zitting van een persoon per videoconferentie vindt plaats, indien deze daarop werd uitgenodigd overeenkomstig paragraaf 1, mits het akkoord van deze persoon of van zijn wettelijke vertegenwoordiger. Dit akkoord wordt ten laatste op de dag voor de zitting schriftelijk op elektronische wijze meegedeeld aan de griffie. In de gevallen waarin voor het houden van de zitting geen verplaatsing van het gerecht nodig is, geldt de connectie met het videoconferentiesysteem op de dag en het tijdstip die in de oproeping zijn vermeld, eveneens als akkoord.
  In het geval bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, of in paragraaf 2, vijfde lid, is de termijn bedoeld in het eerste lid, tweede zin, niet van toepassing.
  De persoon die overeenkomstig paragraaf 2 werd toegelaten om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of eraan deel te nemen, wordt verondersteld akkoord te gaan met de verschijning per videoconferentie.
  De persoon die om per videoconferentie op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen werd uitgenodigd of die daartoe toelating kreeg, heeft altijd het recht om voor het begin van de zitting te beslissen om op de plaats waar het gerecht zetelt op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen. In de gevallen waarin voor het houden van de zitting een verplaatsing van het gerecht nodig is, stelt zij de griffie daarvan uiterlijk op de dag voor de zitting op elektronische wijze in kennis.
  Bij de aanvang van elke zitting kijkt het gerecht na of het akkoord vrij en geïnformeerd werd gegeven. Het proces-verbaal van de zitting maakt hier melding van.
  § 6. In gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van videoconferentie, neemt het gerecht zitting in de zittingszaal, en oefent de griffier er zijn griffie- en bijstandstaken uit.
  In afwijking van het eerste lid kan een rechter per videoconferentie op de zitting zetelen of kan een griffier per videoconferentie zijn griffie- en bijstandstaken uitoefenen op de zitting, wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 763quater, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
  3° dit gebruik komt in voorkomend geval overeen met het hoger belang van het kind, of het belang van de beschermde of te beschermen persoon;
  4° alle procespartijen of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordiger en, in voorkomend geval, het openbaar ministerie, stemmen in met het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier;
  5° de rechter heeft de toestemming van zijn korpschef om per videoconferentie op de zitting te zetelen, of de griffier heeft de toestemming van de rechter om zijn griffie- en bijstandstaken per videoconferentie op de zitting uit te oefenen, naargelang het geval.
  In de gevallen bedoeld in het tweede lid en wanneer de voorwaarden bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 3° en 5° vervuld zijn, stelt de griffier de partijen bij de zaak en, in voorkomend geval, het openbaar ministerie, ten laatste op de vijfde dag voor de zitting in kennis van de mogelijkheid dat de rechter per videoconferentie op de zitting zetelt of de griffier zijn griffie- en bijstandstaken per videoconferentie op de zitting uitoefent. De griffier vraagt de partijen en, in voorkomend geval, het openbaar ministerie, of zij instemmen met het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier. Dit akkoord wordt de griffie ten laatste op de tweede dag voor de zitting schriftelijk op elektronische wijze meegedeeld. In afwezigheid van de mededeling van het akkoord door een partij of, in voorkomend geval, door het openbaar ministerie, voor het begin van de zitting, wordt deze partij of, in voorkomend geval, het openbaar ministerie verondersteld het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier te hebben geweigerd.
  § 7. Indien een getuige, opgeroepen in het kader van een getuigenverhoor als bedoeld in artikelen 915 en volgende, overeenkomstig de paragrafen 1 tot 3 is uitgenodigd of toelating kreeg om per videoconferentie te worden gehoord of aldus moet worden gehoord, wordt zijn verschijning per videoconferentie onderworpen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 763septies, §§ 1 tot 3.
  Indien de getuige, in voorkomend geval zijn advocaat of de gerechtsdeurwaarder vaststelt dat niet meer is voldaan aan een van de in artikel 763septies, §§ 1 tot 3, bedoelde voorwaarden, licht deze het gerecht hier onmiddellijk over in.
  Artikel 763septies, § 4, eerste lid, §§ 5 en 6, is van toepassing in het kader van deze paragraaf.
  § 8. Indien het gerecht in de loop van de zitting, ambtshalve of op aangeven van een van de personen die deelnemen aan de zitting, vaststelt dat niet langer is voldaan aan de in artikel 763quater, §§ 1 en 2, bedoelde waarborgen of, in voorkomend geval, de in artikel 763septies, §§ 1 tot 3 en, desgevallend, § 4, eerste lid, bedoelde voorwaarden, beveelt het:
  1° de schorsing van de zitting totdat weer is voldaan aan deze voorwaarden;
  2° en, in voorkomend geval, de voortzetting van het geding op een andere datum, hetzij per videoconferentie, hetzij in fysieke aanwezigheid van de personen die per videoconferentie verschenen, indien het vaststelt dat de voornoemde waarborgen en voorwaarden niet opnieuw vervuld kunnen worden binnen een redelijke termijn, na kennis te hebben genomen van het standpunt van de partijen. Het gerecht laat de redenen voor deze beslissing opnemen in het proces-verbaal van de zitting.
  Indien het gerecht tijdens de zitting per videoconferentie, ambtshalve of op aangeven van een van de personen die deelnemen aan de zitting, vaststelt dat het gebruik van de videoconferentie niet of niet meer verenigbaar is met de bijzondere omstandigheden van de zaak, of, in voorkomend geval, dat het niet of niet meer overeenkomt met het belang van het kind of van de beschermde of te beschermen persoon, of dat, in voorkomend geval, de epidemische noodsituatie of het ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid heeft opgehouden te bestaan, beveelt het, na kennis te hebben genomen van het standpunt van de partijen, de voortzetting van de zitting in aanwezigheid van de personen die verschenen per videoconferentie. Het gerecht laat de redenen voor deze beslissing opnemen in het proces-verbaal van de zitting.
  § 9. De Koning kan, na advies van het College van de hoven en rechtbanken, de praktische en technische nadere regels betreffende de organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie vervolledigen. De Koning bepaalt de in paragraaf 2, eerste lid, paragraaf 4, eerste en tweede lid, paragraaf 5, eerste en vierde lid, en paragraaf 6, derde lid, bedoelde elektronische wijze.
  § 10. Onverminderd artikel 1249/4, § 1, gebeurt elke kennisgeving door de griffie als bedoeld in deze afdeling op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een partij of een persoon betreft die niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die partij of persoon, of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat die partij of persoon heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, kan de betrokken persoon enkel fysiek verschijnen op de zitting waarop ze regelmatig werd opgeroepen te verschijnen. Als het verbod om fysiek te verschijnen niet kon ter kennis worden gebracht, kan het gerecht de zitting op een latere datum verdagen."

Art.12. In dezelfde afdeling VIbis wordt een artikel 763septies ingevoegd, luidende:
  "Art. 763septies. § 1. Wanneer de rechtspleging in raadkamer of achter gesloten deuren dient te verlopen, is de verschijning per videoconferentie slechts mogelijk overeenkomstig artikel 763sexies, §§ 1, 2 of 3, en op voorwaarde dat:
  1° de verschijnende persoon of, in voorkomend geval, zijn advocaat bevestigt aan het gerecht dat niemand anders dan zijzelf en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de verschijnende persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
  2° als het gerecht van oordeel is dat de aanwezigheid van de advocaat of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bij de verschijnende persoon vereist is, de advocaat of, bij gebreke ervan, de gerechtsdeurwaarder, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan hijzelf, de verschijnende persoon en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de verschijnende persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, wanneer een minderjarige wordt gehoord krachtens artikel 1004/1, is de verschijning per videoconferentie in raadkamer slechts mogelijk overeenkomstig artikel 763sexies, §§ 1, 2 of 3, en op voorwaarde dat:
  1° in voorkomend geval, de persoon aangewezen krachtens artikel 1004/1, § 5, bevestigt dat niemand anders dan hijzelf, de minderjarige en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de minderjarige zich bevindt op het moment van het verhoor, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
  2° de advocaat van de gehoorde minderjarige of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bevestigt dat niemand anders dan de gehoorde minderjarige en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig zal zijn op de plaats waar de minderjarige zich bevindt op het moment van het verhoor, noch op andere wijze zal kunnen volgen wat er wordt gezegd.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1, wanneer een beschermde of te beschermen persoon wordt gehoord krachtens artikel 1245, is de verschijning per videoconferentie in raadkamer slechts mogelijk overeenkomstig artikel 763sexies, §§ 1, 2 of 3, en op voorwaarde dat:
  1° de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 1245, § 1, eerste lid, bevestigt dat niemand anders dan hijzelf, de beschermde of te beschermen persoon en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de beschermde of te beschermen persoon zich bevindt op het moment van het verhoor, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
  2° de advocaat van de beschermde of te beschermen persoon of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bevestigt dat niemand anders dan de beschermde of te beschermen persoon en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de beschermde of te beschermen persoon zich bevindt op het moment van het verhoor, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd.
  § 4. De afwezigheid van een andere persoon dan de verschijnende persoon en, in voorkomend geval, zijn advocaat, de gerechtsdeurwaarder, de in artikel 1245, § 1, eerste lid, bedoelde vertrouwenspersoon, de krachtens artikel 1004/1, § 5, aangewezen persoon, of, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, kan ook door het gerecht met technische of organisatorische middelen worden gecontroleerd.
  Indien de verschijnende persoon, in voorkomend geval, de advocaat, de gerechtsdeurwaarder, de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 1245, § 1, eerste lid, de persoon aangewezen krachtens artikel 1004/1, § 5, of, in voorkomend geval, een met name genoemde persoon die door de rechter is gemachtigd om aanwezig te zijn, vaststelt dat een of meerdere van de in paragrafen 1 tot 3 bedoelde voorwaarden niet meer zijn vervuld, licht deze het gerecht hier onmiddellijk over in.
  § 5. De kosten van het optreden, op bevel van de rechter, van een gerechtsdeurwaarder bij de persoon die krachtens dit artikel per videoconferentie verschijnt en die niet over een advocaat beschikt, komen ten laste van de Staat.
  § 6. De Koning kan de in paragraaf 4, eerste lid, bedoelde technische en organisatorische middelen bepalen."

Art.13. In dezelfde afdeling VIbis wordt een artikel 763octies ingevoegd, luidende:
  "Art. 763octies. Indien een proces-verbaal, een verslag of elk ander document tijdens de zitting door een per videoconferentie op de zitting verschijnende persoon moet worden ondertekend, wordt dit document in gedematerialiseerde vorm opgemaakt en, onverminderd artikel 863, op de zitting per videoconferentie ondertekend met een gekwalificeerde elektronische handtekening bedoeld in artikel 3, 12., van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
  Onverminderd de artikelen 32ter en 1249/4, § 1, wordt het proces-verbaal, het verslag of het document bedoeld in het eerste lid tussen het gerecht en de ondertekenaar meegedeeld via het videoconferentiesysteem of op de door de Koning, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder, bepaalde elektronische wijze."

Art.14. In artikel 782, § 6, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 16 oktober 2022, worden de woorden "en van het videoconferentiesysteem van Justitie" ingevoegd tussen de woorden "rechterlijke orde" en het woord "opgericht".

HOOFDSTUK 4. - Videoconferentie in het kader van strafrechtelijke procedures, van de voorlopige hechtenis, in strafuitvoeringszaken en in de uitvoering van interneringsmaatregelen
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art.15. In artikel 47bis, § 6, 4), van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998 en vervangen bij de wet van 21 november 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
  "Ingeval de beëdigd tolk in de onmogelijkheid verkeert om zich te verplaatsen, kan deze bijstand ook met telecommunicatiemiddelen worden verleend. De organisatie en het verloop van de bijstand met telecommunicatiemiddelen moeten zodanig zijn dat de rechten van verdediging van de ondervraagde persoon worden gevrijwaard.";
  2° de eerste zin van het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt aangevuld met de woorden "en van de wijze waarop deze bijstand werd verleend".

Art.16. In het boek II van hetzelfde Wetboek wordt een titel VIbis ingevoegd, luidende "Het gebruik van videoconferentie".

Art.17. In titel VIbis, ingevoegd bij artikel 16, wordt artikel 556, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 556. § 1. Voor de toepassing van deze titel wordt begrepen onder:
  1° videoconferentie: elke rechtstreekse audiovisuele verbinding, in reële tijd, met als doel het verzekeren van een multidirectionele en gelijktijdige communicatie van beeld en geluid en een visuele, auditieve en verbale interactie tussen meerdere geografisch van elkaar verwijderde personen of groepen van personen;
  2° videoconferentiesysteem: het informaticasysteem, opgericht bij de door de Koning aangewezen dienst, dat toelaat:
  a) een videoconferentie te houden overeenkomstig de voorwaarden en vereisten van deze titel;
  b) een openbare terechtzitting op te nemen overeenkomstig artikel 566 en, in voorkomend geval overeenkomstig artikel 558, § 4;
  c) het regelen van de vaststelling van zittingen te vergemakkelijken.
  § 2. De bepalingen van deze titel doen geen afbreuk aan de algemene regel dat de zittingen van de rechtbanken fysiek doorgaan in een gerechtsgebouw. In afwijking van deze regel kunnen zittingen enkel worden georganiseerd via videoconferentie overeenkomstig de bepalingen van deze titel."

Art.18. In dezelfde titel VIbis wordt artikel 557, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 557. Het gebruik van de videoconferentie in strafzaken heeft als doel om een of meerdere personen of, in voorkomend geval, hun vertegenwoordigers, of de leden van het gerecht toe te laten om vanop afstand op een zitting te verschijnen, eraan deel te nemen of er te zetelen onder de in deze titel vastgestelde voorwaarden."

Art.19. In dezelfde titel VIbis wordt artikel 558, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 558. § 1. De organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie en het videoconferentiesysteem worden op zo'n wijze ontworpen dat verzekerd wordt dat, in de gevallen waarin een of meer personen per videoconferentie verschijnen of deelnemen en voor zover deze titel daar niet van afwijkt, de per videoconferentie op de zitting verschijnende of eraan deelnemende personen en de personen die op de zitting verschijnen of eraan deelnemen in de zittingszaal, dezelfde rechten en verplichtingen hebben als diegene die hen zijn toegekend in het kader van een zitting waarbij niemand verschijnt per videoconferentie.
  § 2. De organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie en het videoconferentiesysteem waarborgen dat:
  1° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende en er zetelende personen in staat zijn om op effectieve wijze deel te nemen aan de rechtspleging en de debatten effectief en integraal te volgen;
  2° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende personen zich kunnen uitdrukken en kunnen gezien en gehoord worden zonder technische belemmeringen;
  3° indien een advocaat optreedt voor de verschijnende persoon, de verschijnende persoon tijdens de videoconferentie daadwerkelijk en vertrouwelijk kan communiceren met zijn advocaat;
  4° indien er verschillende partijen in het geding zijn of verschillende te horen personen, kunnen zij elkaar gelijktijdig zien en horen, voor zover de wet het toelaat;
  5° behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen, is het opnemen, het bewaren, en elke andere vorm van verwerking van de videoconferentie niet toegelaten.
  § 3. De Koning duidt het videoconferentiesysteem bedoeld in artikel 556, § 1, 2°, aan en bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek en het College van het openbaar ministerie, de nadere regels voor de inrichting en werking van het videoconferentiesysteem.
  Toegang tot het videoconferentiesysteem wordt verkregen door middel van de federaal ondersteunde authentificatieprotocollen of een authentificatiemiddel dat gelijkwaardige garanties biedt. De Koning kan de authentificatiemiddelen bepalen.
  De Koning kan bepalen op welke wijze de gebruikers of potentiële gebruikers van het videoconferentiesysteem worden geïnformeerd over de werking, het gebruik en de voor- en nadelen van het videoconferentiesysteem.
  De Koning kan ook de minimale regels bepalen waaraan de informatica-apparatuur van de personen die verschijnen of deelnemen aan de videoconferentie moet voldoen.
  § 4. De zitting per videoconferentie kan door het gerecht worden opgenomen om de in artikel 559, eerste lid, bedoelde openbaarheid te waarborgen. Deze opname wordt niet langer dan de duur van de zitting bewaard."

Art.20. In dezelfde titel VIbis wordt artikel 559, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 559. De openbaarheid van de zittingen per videoconferentie wordt verzekerd via het videoconferentiesysteem of een ander door de Koning aangewezen informaticasysteem of via de toegang tot de zittingszaal waar het gerecht zetelt. De openbaarheid van de zittingen kan ook verzekerd worden door een combinatie van de voornoemde middelen.
  De behandeling per videoconferentie met gesloten deuren wordt gewaarborgd door het videoconferentiesysteem en door de toegang te weigeren tot de zittingszaal waar het gerecht zetelt.
  De Koning stelt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek en het College van het openbaar ministerie, de nadere regels vast met betrekking tot de openbaarheid van de zittingen via het videoconferentiesysteem, evenals, in voorkomend geval, de nadere regels voor de inrichting en werking van het in eerste lid bedoelde informaticasysteem."

Art.21. In dezelfde titel VIbis wordt artikel 560, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 560. § 1. De onderzoeksgerechten, de rechtbanken, de hoven van beroep, de voorzitter van een hof van assisen en het Hof van Cassatie kunnen ambtshalve een of meerdere personen of het openbaar ministerie uitnodigen om te verschijnen of deel te nemen per videoconferentie aan de eerste zitting voor wat de onderzoeksgerechten betreft, de inleidingszitting, de preliminaire zitting, de zitting enkel gewijd aan de afhandeling van de burgerlijke belangen of voor de uitspraak, mits hun akkoord, elk voor wat hun verschijning of deelname betreft, wanneer ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van de videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld.
  Voor de in het eerste lid, 1°, bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt onder meer rekening gehouden met de duur van de procedure, het aantal partijen, de mogelijkheid tot interactie tussen de partijen, de fase van de procedure, de aard van het geschil, de complexiteit van de zaak, de bijstand van een advocaat, de beroepsmogelijkheden, de technische capaciteit van de gevangenissen, de verblijfssituatie waarin een partij zich bevindt, de fysieke of psychische toestand en de kwetsbare toestand van een persoon die gehoord moet worden.
  Indien op de zitting bedoeld in het eerste lid, blijkt dat alle partijen en het openbaar ministerie akkoord zijn om de zaak, in afwijking van het eerste lid, ten gronde te behandelen, kan de zitting worden voortgezet, zonder dat deze zaak evenwel in beraad kan worden genomen.
  De betrokkene en alle partijen worden hiervan in kennis gesteld bij de dagvaarding of kennisgeving van de rechtsdag, zo niet stelt de griffie van het gerecht hen uiterlijk op de dag voor de zitting hiervan in kennis.
  Ten aanzien van een gedaagde die in kennis is gesteld van een uitnodiging om per videoconferentie te verschijnen en die niet verschijnt, noch per videoconferentie, noch op de plaats waar het gerecht zetelt op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  § 2. Een persoon kan, reeds voor de inleidingszitting of de eerste zitting, het gerecht verzoeken om toelating om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of eraan deel te nemen. Dit verzoek wordt ten laatste op de zesde dag voor de zitting op elektronische wijze toegezonden aan de griffie van het gerecht waarvoor de persoon moet verschijnen of worden gehoord, en aan de partijen. Dit verzoek bevat het elektronisch adres van de verzoeker.
  In afwijking van het eerste lid wordt het verzoek tot verschijning of deelname per videoconferentie uiterlijk op de dag die volgt op de dag van de betekening van de dagvaarding ingediend wanneer de termijnen van de dagvaarding worden verkort overeenkomstig artikel 184, derde of vierde lid.
  Het onderzoeksgerecht, de rechtbank, het hof van beroep, de voorzitter van een hof van assisen of het Hof van Cassatie kunnen dit verzoek inwilligen indien ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld.
  De griffie van het gerecht stelt de verzoeker, alle partijen in de zaak en het openbaar ministerie van deze beslissing in kennis, ten laatste op de derde dag voor de zitting of wanneer de termijnen van de dagvaarding worden verkort overeenkomstig artikel 184, derde of vierde lid, ten laatste op de dag vóór de zitting.
  Mits het akkoord van alle betrokken partijen en het openbaar ministerie kan het gerecht een verzoek om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of aan de zitting deel te nemen, toestaan, buiten de termijnen en de procedure van kennisgeving bedoeld in het eerste tot vierde lid.
  Ten aanzien van een gedaagde die heeft verzocht per videoconferentie te mogen verschijnen, aan wie een toelating ter kennis is gebracht en die niet verschijnt, noch per videoconferentie, noch op de plaats waar het gerecht zetelt op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  In geval van weigering, mag de verzoeker geen verzoek met hetzelfde voorwerp toezenden aan de griffie vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, behoudens wanneer het eerder verzoek omwille van het gebrek aan technische middelen zou zijn geweigerd.
  § 3. De onderzoeksgerechten, de rechtbanken, de hoven van beroep, de voorzitter van een hof van assisen en het Hof van Cassatie kunnen ambtshalve, bij een met redenen omklede beslissing, een of meerdere personen verbieden fysiek te verschijnen of deel te nemen aan de zitting wanneer zij van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak, die worden beoordeeld zoals voorzien in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
  3° ingeval de videoconferentie de enige mogelijkheid is om aan de zitting deel te nemen omdat:
  a) de epidemische noodsituatie is afgekondigd overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie en maatregelen van bestuurlijke politie worden genomen die de fysieke verschijning op de zitting beletten of die tot gevolg hebben dat een dergelijke fysieke verschijning onmogelijk wordt, of;
  b) er objectiveerbare aanwijzingen zijn van een ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid dat verhindert dat de betrokkene aanwezig kan zijn op de zitting of dat, ingeval de betrokkene gedetineerd is, zijn transport naar de zittingszaal in veiligheid kan worden gegarandeerd.
  De griffie geeft, ten laatste op de zesde dag voor de zitting, kennis van deze beslissing aan alle personen opgeroepen om te verschijnen of deel te nemen aan de zitting per videoconferentie.
  Tegen deze beslissing kan beroep worden ingesteld bij de voorzitter of de eerste voorzitter van het gerecht dat kennis van dit verbod heeft gegeven. Dit beroep moet door de partij die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen, ten minste vierentwintig uur voor de dag en het tijdstip die zijn vastgesteld voor de in het verbod genoemde zitting, worden ingesteld door een schriftelijke verklaring ter griffie. De andere partijen evenals het openbaar ministerie worden eveneens in kennis gesteld van het beroep.
  De voorzitter, of in voorkomend geval de eerste voorzitter, beslist zonder verwijl en hoort de verzoeker en de andere partijen in hun opmerkingen of hij ontvangt, in voorkomend geval, hun opmerkingen schriftelijk.
  Voorziening in cassatie tegen deze beslissing staat slechts open na het eindvonnis over de grond van de zaak.
  Ten aanzien van een gedaagde die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen of deel te nemen, dat, in voorkomend geval, werd bevestigd, en die niet per videoconferentie op de zitting verschijnt, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  § 4. Elke partij of het openbaar ministerie kan aan het gerecht zijn standpunt geven over het passend karakter van het eventuele gebruik van videoconferentie, gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak. Dit standpunt kan aan de griffie van het gerecht waarvoor de partij moet verschijnen op elektronische wijze worden meegedeeld. De oproeping voor de zitting vermeldt deze mogelijkheid.
  Dit standpunt wordt de rechter ter beoordeling voorgelegd.
  § 5. De verschijning of deelname aan de zitting van een persoon per videoconferentie vindt, indien deze daarop werd uitgenodigd overeenkomstig de paragraaf 1, plaats mits het akkoord van deze persoon. Dit akkoord wordt langs elektronische weg meegedeeld aan de griffie. De inverdenkinggestelde, de beklaagde of de beschuldigde die van zijn vrijheid is benomen, deelt zijn akkoord mee ten laatste op de derde dag voor de zitting. Behalve in het geval van de inverdenkinggestelde, de beklaagde of de beschuldigde die van zijn vrijheid is benomen, geldt de connectie met het videoconferentiesysteem op de dag en het tijdstip die in de oproeping zijn vermeld eveneens als akkoord.
  De persoon die overeenkomstig paragraaf 2 werd toegelaten om per videoconferentie te verschijnen, wordt verondersteld te hebben toegestemd om te verschijnen per videoconferentie.
  Behalve de inverdenkinggestelde, de beklaagde of de beschuldigde die van zijn vrijheid is benomen, heeft de persoon die werd uitgenodigd om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of eraan deel te nemen of die daartoe werd toegelaten, altijd het recht om vóór het begin van de zitting te beslissen om op de plaats waar het gerecht zetelt op de zitting te verschijnen of deel te nemen.
  Bij de aanvang van elke zitting kijkt het gerecht na of het akkoord vrij en geïnformeerd werd gegeven. Het proces-verbaal van de zitting maakt hier melding van.
  § 6. In gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van videoconferentie, nemen de onderzoeksgerechten, de rechtbanken, de hoven van beroep, het hof van assisen of het Hof van Cassatie zitting in de zittingszaal, en oefent de griffier er zijn griffie- en bijstandstaken uit.
  In afwijking van het eerste lid en met uitzondering van de leden van een hof van assisen en de gezworenen, kan een rechter per videoconferentie op de zitting zetelen of kan een griffier per videoconferentie zijn griffie- en bijstandstaken uitoefenen, wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bedoeld in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
  3° alle partijen en het openbaar ministerie stemmen in met het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier;
  4° de rechter heeft de toestemming van zijn korpschef om per videoconferentie op de zitting te zetelen of de griffier heeft de toestemming van de rechter om zijn griffie- en bijstandstaken per videoconferentie op de zitting uit te oefenen, naargelang het geval.
  In de gevallen bedoeld in het tweede lid en wanneer de voorwaarden bedoeld in de bepalingen onder 1°, 2° en 4° vervuld zijn, stelt de griffie de partijen bij de zaak en het openbaar ministerie ten laatste op de zesde dag voor de zitting in kennis dat de rechter op de zitting per videoconferentie zal zetelen en dat de griffier de griffie- en bijstandstaken per videoconferentie op de zitting zal uitoefenen. De griffier vraagt de partijen en het openbaar ministerie of zij instemmen met het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier. Dit akkoord wordt de griffie ten laatste op de derde dag voor de zitting op elektronische wijze meegedeeld. Bij afwezigheid van de mededeling van het akkoord door een partij of het openbaar ministerie, wordt deze partij of het openbaar ministerie verondersteld het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier te hebben geweigerd.
  § 7. Een getuige of een deskundige kan worden gehoord onder de voorwaarden bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 wanneer de verschijning per videoconferentie beantwoordt aan de voorwaarden zoals bedoeld voor de rechtspleging achter gesloten deuren bedoeld in artikel 561, § 1.
  Artikel 561, §§ 2 tot 5, is van toepassing op de verschijning bedoeld in het eerste lid.
  § 8. Indien het gerecht in de loop van de zitting, ambtshalve of op aangeven van één van de partijen die deelnemen aan de zitting, vaststelt dat niet langer is voldaan aan de in artikel 558, §§ 1 en 2, bedoelde waarborgen of, in voorkomend geval, de in artikel 561 bedoelde voorwaarden, beveelt het:
  1° de schorsing van de zitting totdat weer is voldaan aan deze voorwaarden;
  2° in voorkomend geval, de voortzetting van het geding op een andere datum, hetzij per videoconferentie, hetzij in de zittingszaal in fysieke aanwezigheid van de personen die per videoconferentie verschenen, indien het gerecht vaststelt dat de voornoemde waarborgen en voorwaarden niet opnieuw vervuld kunnen zijn binnen een redelijke termijn, na kennis te hebben genomen van het standpunt van de partijen. Het gerecht geeft de redenen voor deze beslissing aan in het proces-verbaal van de zitting.
  Indien het gerecht tijdens de zitting per videoconferentie, ambtshalve of op aangeven van één van de personen die deelnemen aan de zitting, vaststelt dat het gebruik van de videoconferentie niet of niet meer verenigbaar is met de bijzondere omstandigheden van de zaak of dat, in voorkomend geval, de epidemische noodsituatie of het ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid heeft opgehouden te bestaan, beveelt het, na kennis te hebben genomen van het standpunt van de partijen, de voortzetting van de zitting in aanwezigheid van de personen die verschenen per videoconferentie. De rechter laat de redenen voor deze beslissing opnemen in het proces-verbaal van de zitting.
  § 9. Indien de partij die per videoconferentie verschijnt wordt bijgestaan door een beëdigde tolk, kan deze plaats nemen in dezelfde zaal als de leden van het gerecht, op dezelfde plaats als de partij of op een andere plaats die door de rechtbank geschikt wordt geacht.
  Indien de betrokkene geniet van de bijstand van zijn advocaat, kan deze plaats nemen in dezelfde zaal als de leden van het gerecht of op dezelfde plaats als zijn cliënt of elkeen per videoconferentie op een andere plaats die door de rechtbank geschikt wordt geacht.
  § 10. De Koning kan, na advies van het College van hoven en rechtbanken en van het College van het openbaar ministerie, de praktische en technische nadere regels betreffende de organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie vervolledigen. De Koning bepaalt de in paragraaf 2, eerste lid, paragraaf 4, eerste lid, paragraaf 5, eerste lid, en paragraaf 6, derde lid, bedoelde elektronische wijze.
  § 11. Elke kennisgeving door de griffie als bedoeld in deze titel gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een partij of een persoon betreft die niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die partij of persoon of, in voorkomend geval, het elektronisch adres van de griffie van de gevangenis als de persoon gedetineerd is of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat die partij of persoon heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, kan de betrokkene enkel fysiek in de zittingszaal verschijnen op de zitting waarop hij regelmatig werd opgeroepen om te verschijnen. Als het verbod om fysiek te verschijnen niet kon ter kennis worden gebracht, kan het gerecht de zitting op een latere datum verdagen."

Art.22. In dezelfde titel VIbis wordt artikel 561, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 561. § 1. Wanneer de rechtspleging achter gesloten deuren dient te verlopen is de verschijning per videoconferentie slechts mogelijk indien het videoconferentiesysteem de waarborgen vervult van artikel 558, §§ 1 en 2, indien aan de voorwaarden bedoeld in artikel 560 is voldaan en:
  1° ingeval de persoon die van zijn vrijheid is benomen, een gemachtigde van de directeur van de gevangenis of, in voorkomend geval, zijn advocaat als hij aanwezig is, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en de persoon die van zijn vrijheid is benomen en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar ze zich bevinden, noch op andere wijze kan worden gevolgd wat er wordt gezegd; of
  2° de persoon zelf of, in voorkomend geval, zijn advocaat aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
  3° ingeval het gerecht van oordeel is dat de aanwezigheid van de advocaat of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bij de persoon vereist is, de advocaat of, bij gebreke ervan, de gerechtsdeurwaarder, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan hijzelf en de betrokkene en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd.
  § 2. De afwezigheid van een andere persoon dan de verschijnende persoon en, in voorkomend geval, zijn advocaat, de gemachtigde van de directeur van de gevangenis, de gerechtsdeurwaarder, een beëdigde tolk of, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, kan door het gerecht ook met technische of organisatorische middelen worden gecontroleerd.
  § 3. Indien de verschijnende persoon, in voorkomend geval, de advocaat, de gemachtigde van de directeur van de gevangenis of de gerechtsdeurwaarder en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, vaststelt dat de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden niet meer zijn vervuld, licht deze het gerecht hier onmiddellijk over in.
  § 4. De kosten van het optreden, op bevel van de rechter, van een gerechtsdeurwaarder bij de persoon die krachtens dit artikel per videoconferentie verschijnt en die niet over een advocaat beschikt, komen ten laste van de Staat.
  § 5. De Koning kan de in paragraaf 2 bedoelde technische of organisatorische middelen bepalen."

Art.23. In dezelfde titel VIbis wordt artikel 562, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 562. Onverminderd artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek, wordt het proces-verbaal, het verslag of het document tussen het gerecht en de ondertekenaar uitgewisseld via het videoconferentiesysteem of bij de door de Koning, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek en het College van het openbaar ministerie, bepaalde elektronische wijze."

Art.24. In hetzelfde Wetboek wordt een titel VIquinquies ingevoegd, luidende "Opname van de zitting".

Art.25. In titel VIquinquies, ingevoegd bij artikel 24, wordt artikel 565, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 565. Het maken van geluids- of audiovisuele opnames van de zitting, het bewaren, het verspreiden daarvan onder derden of het verrichten van enige andere verwerking, zonder voorafgaande toestemming van het gerecht, wordt bestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met een geldboete van tweehonderd euro tot tienduizend euro, of met een van die straffen alleen."

Art.26. In dezelfde titel VIquinquies wordt artikel 566, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 566. Onverminderd artikel 258/2, kan het gerecht waarvoor de openbare zitting wordt gehouden, beslissen, ten uitzonderlijken titel, de openbare zitting op te nemen wanneer deze geluids- of audiovisuele opname van belang is voor het aanleggen van historische justitiearchieven of voor educatieve doeleinden met het oog op het overdragen van kennis over het recht of de werking van het rechtssysteem, met de toestemming van de personen voor de opname van hun stem of afbeelding, elk voor wat hen betreft. Die toestemming kan worden ingetrokken op elk ogenblik tijdens de zitting.
  Elke op de zitting, fysiek of per videoconferentie verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende persoon, alsook het publiek kan worden onderworpen aan deze opnames.
  De opname kan plaatsvinden op voorwaarde dat zij het goede verloop van het geding en de uitoefening van de rechten van verdediging niet belemmert. De opnames worden vanaf vaste punten gemaakt.
  Het gerecht kan te allen tijde de opname schorsen of beëindigen in de uitoefening van zijn bevoegdheid van handhaving van de orde ter terechtzitting.
  Deze opname wordt gemaakt en bewaard middels het videoconferentiesysteem bedoeld in artikel 556, § 1, 2°. De digitale drager met de volledige opname wordt na de sluiting van de debatten bij het strafdossier en in voormeld videoconferentiesysteem gevoegd. De Koning bepaalt de nadere praktische en technische regels in verband met de opname en met zijn bewaring.
  De in het beheerscomité bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek vertegenwoordigde entiteiten, treden op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken overeenkomstig artikel 52 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
  De in het videoconferentiesysteem bewaarde opnames kunnen uitsluitend worden geraadpleegd en verwerkt binnen de grenzen en conform de nadere regels van dit Wetboek en de bijzondere wetten die betrekking hebben op de strafrechtspleging en de uitvoeringsbesluiten ervan."

Art.27. In hetzelfde Wetboek wordt een titel VIsexies ingevoegd, luidende "Gegevensverwerking in het kader van het gebruik van het videoconferentiesysteem".

Art.28. In titel VIsexies, ingevoegd bij artikel 27, wordt artikel 567, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, hersteld als volgt:
  "Art. 567. § 1. Het beheerscomité van het Centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde en van het videoconferentiesysteem van Justitie bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek, hierna "de beheerder" genoemd, beheert het videoconferentiesysteem.
  De vertegenwoordigers bedoeld in artikel 782, § 6, tweede lid, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek hebben stemrecht in de aangelegenheden die betrekking hebben op de inzet van de middelen, de technische aspecten en de voor het publiek toegankelijke onderdelen van het videoconferentiesysteem, in zoverre deze laatsten geen invloed hebben op de inhoud van de zitting. Zij zetelen als waarnemer in aangelegenheden die louter betrekking hebben op de interne werking van de rechterlijke orde.
  § 2. De beheerder staat in voor de inrichting, het beheer en de controle van de werking van het videoconferentiesysteem. Hij heeft in het bijzonder als opdracht:
  1° het bewaken van het respecteren van de doelen van het videoconferentiesysteem;
  2° het toezien op de werking van het videoconferentiesysteem, met inbegrip van het toezicht op het toegangsbeleid en het uitoefenen van de controle hierop;
  3° het toezien op de technische infrastructuur van het videoconferentiesysteem;
  4° het regelmatig verslag uitbrengen over de werking van het videoconferentiesysteem en over de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 3°.
  Het verslag bedoeld in het tweede lid, 4°, wordt jaarlijks neergelegd bij de minister van Justitie en bij de functionaris voor gegevensbescherming bedoeld in paragraaf 3, tweede lid. Het verslag is openbaar.
  § 3. De in de beheerder vertegenwoordigde entiteiten bedoeld in artikel 782, § 6, tweede lid, 1° tot 4°, van het Gerechtelijk Wetboek treden met betrekking tot het videoconferentiesysteem op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 26, 8°, en overeenkomstig artikel 52 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
  De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken stellen in overleg een functionaris voor de gegevensbescherming aan.
  De in het eerste lid bedoelde entiteiten dragen geen verwerkingsverantwoordeljikheid in de aangelegenheden waarin zij zetelen als waarnemer.
  Hij die, in welke hoedanigheid ook, deelneemt aan de verwerking van de gegevens bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, of wegens zijn functie kennis heeft van zo'n gegevens, is gehouden om hun vertrouwelijk karakter te respecteren. De niet-naleving van deze verplichting wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
  § 4. Het gebruik van het videoconferentiesysteem vereist de verwerking van de volgende categorieën van gegevens:
  1° Voor elke natuurlijke persoon:
  a) de naam en voorna(a)m(en);
  b) de hoedanigheid waarin wordt deelgenomen aan de zitting;
  c) in voorkomend geval, de geboortedatum en -plaats;
  d) in voorkomend geval, de woonplaats onverminderd de artikelen 75ter, 155ter en 297, of voor de leden van de rechterlijke orde, het dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen;
  e) in voorkomend geval, het rijksregister- of bisregisternummer;
  f) in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de onderneming die hij vertegenwoordigt;
  g) in voorkomend geval, het adres van de zetel van de onderneming die hij vertegenwoordigt;
  h) in voorkomend geval, de unieke referentie van de advocaat;
  2° voor elke gebruiker, de metagegevens gegenereerd door de connectie met het videoconferentiesysteem;
  3° de afbeelding en de stem van de personen die deelnemen aan de zitting;
  4° de gegevens, met inbegrip van de persoonsgegevens, meegedeeld in de loop van de zitting;
  5° de gegevens betreffende de zitting waaraan wordt deelgenomen en het uniek identificatienummer van het dossier dat ter zitting wordt behandeld.
  Het eerste lid, 1°, c) en e) tot h), is niet van toepassing op leden van de rechterlijke orde.
  De Koning verduidelijkt, na advies van de beheerder en het College van het openbaar ministerie, de gegevens van de bovenvermelde categorieën die verwerkt worden in het kader van het gebruik van het videoconferentiesysteem.
  § 5. Behoudens de bij wet bedoelde uitzonderingen, worden de gegevens bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, 1° en 2°, voor doeleinden van latere controle en bewijs van daadwerkelijke deelname van een persoon aan de zitting bewaard door de beheerder tot uitputting van alle gewone rechtsmiddelen en van de voorziening in cassatie. De gegevens bedoeld in paragraaf 4 worden eveneens bewaard voor een periode van vijf jaar voor statistische doeleinden met het oog op het evalueren van het videoconferentiesysteem en het gebruik ervan. Bij de daaropvolgende verwerking voor statistische doeleinden respecteert de beheerder de waarborgen vastgelegd door de artikelen 188 tot 208 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.
  Toegang tot de gegevens bedoeld in het eerste lid is alleen toegestaan aan:
  1° de beheerder, voor de uitvoering van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde opdrachten;
  2° de per videoconferentie verschijnende personen, elk voor wat hen aanbelangt."

Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade
Art.29. In de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade wordt een artikel 63sexies ingevoegd, luidende:
  "Art. 63sexies. In afwijking van artikel 560, § 1, van het Wetboek van strafvordering, is deze bepaling ook van toepassing op de kabinetszitting van de jeugdrechter."

Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
Art.30. In artikel 2bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 2011, vervangen bij de wet van 21 november 2016 en gewijzigd bij de wet van 31 oktober 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 4, worden tussen de eerste en de tweede zin de volgende twee zinnen ingevoegd: "In geval de beëdigd tolk in de onmogelijkheid verkeert om zich te verplaatsen, kan deze bijstand ook met telecommunicatiemiddelen worden verleend. De organisatie en het verloop van de bijstand met telecommunicatiemiddelen moeten zodanig zijn dat de rechten van verdediging van de ondervraagde persoon worden gevrijwaard.";
  2° de tweede zin, die de vierde zin wordt, wordt aangevuld met de woorden "en van de wijze waarop deze bijstand werd verleend".

Art.31. In dezelfde wet wordt een titel I/1 ingevoegd, luidende "Het gebruik van videoconferentie voor de zittingen voor de onderzoeksgerechten, de rechtbanken en het Hof van Cassatie".

Art.32. In titel I/1, ingevoegd bij artikel 31, wordt een artikel 38quater ingevoegd, luidende:
  "Art. 38quater. De artikelen 556 tot 562 en 565 tot 567 van het Wetboek van strafvordering zijn van toepassing voor zover daarvan niet wordt afgeweken door deze titel."

Art.33. In dezelfde titel I/1 wordt een artikel 38quinquies ingevoegd, luidende:
  "Art. 38quinquies. § 1. De onderzoeksgerechten, de rechtbanken en het Hof van Cassatie kunnen ambtshalve de inverdenkinggestelde en het openbaar ministerie uitnodigen om op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen per videoconferentie, mits hun akkoord, elk voor wat hun verschijning of deelname betreft, wanneer ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering moet voldoen, zijn vervuld.
  Voor de in het eerste lid bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt onder meer rekening gehouden met de duur van de procedure, de aard van het geschil, de complexiteit van de zaak, de bijstand van een advocaat, de mogelijkheid tot interactie, de fase van de procedure, de beroepsmogelijkheden, de technische capaciteit van de gevangenissen, de verblijfssituatie waarin de inverdenkinggestelde zich bevindt, de fysieke of psychische toestand en de kwetsbare toestand van de inverdenkinggestelde.
  De oproeping voor de zitting bevat de uitnodiging om per videoconferentie te verschijnen.
  Ten aanzien van de inverdenkinggestelde, aan wie een uitnodiging om per videoconferentie te verschijnen is betekend en die niet verschijnt hetzij per videoconferentie, hetzij op de plaats waar het gerecht zetelt en op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, is de regel bedoeld in artikel 23, 2°, van toepassing.
  § 2. De inverdenkinggestelde en het openbaar ministerie kunnen het gerecht verzoeken om toelating om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of eraan deel te nemen. Dit verzoek wordt ten laatste op de vijfde dag voor de zitting langs elektronische weg meegedeeld bij de griffie van het gerecht waarvoor de inverdenkinggestelde of het openbaar ministerie moet verschijnen of worden gehoord en aan de partijen.
  Het onderzoeksgerecht, de rechtbank of het Hof van Cassatie kan dit verzoek inwilligen indien het van oordeel is dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bedoeld in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering moet voldoen, zijn vervuld.
  De griffie van het gerecht stelt de inverdenkinggestelde en het openbaar ministerie in kennis van deze beslissing ten laatste op de derde dag vóór de zitting.
  Ten aanzien van de inverdenkinggestelde die heeft verzocht per videoconferentie te mogen verschijnen, aan wie een toelating ter kennis is gebracht en die niet verschijnt, hetzij per videoconferentie, hetzij op de plaats waar het gerecht zetelt en op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, is de regel bedoeld in artikel 23, 2°, van toepassing.
  § 3. De onderzoeksgerechten, de rechtbanken en het Hof van Cassatie kunnen, bij een met redenen omklede beslissing, de inverdenkinggestelde of het openbaar ministerie verbieden in fysieke persoon te verschijnen op of deel te nemen aan de zitting wanneer ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak, die worden beoordeeld zoals bedoeld in paragraaf 1, tweede lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering zijn vervuld;
  3° ingeval de videoconferentie de enige mogelijkheid is om aan de zitting deel te nemen omdat:
  a) een epidemische noodsituatie is afgekondigd overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie en maatregelen van bestuurlijke politie worden genomen die de fysieke verschijning op de zitting beletten of die tot gevolg hebben dat een dergelijke fysieke verschijning onmogelijk wordt; of
  b) er objectiveerbare aanwijzingen zijn van een ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid die verhinderen dat de betrokkene aanwezig kan zijn op de zitting of dat, ingeval de betrokkene gedetineerd is, zijn transport naar de zittingszaal in veiligheid kan worden gegarandeerd.
  De oproeping bevat het verbod om fysiek te verschijnen. De griffie van het gerecht deelt deze beslissing eveneens onverwijld mee aan het openbaar ministerie.
  Tegen deze beslissing staat geen afzonderlijk rechtsmiddel open.
  Ten aanzien van een inverdenkinggestelde die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen of deel te nemen en die niet per videoconferentie op de zitting verschijnt, is de regel bedoeld in artikel 23, 2°, van toepassing.
  § 4. De verschijning van de inverdenkinggestelde per videoconferentie of de deelname van het openbaar ministerie per videoconferentie vindt, indien deze daarop werd uitgenodigd krachtens paragraaf 1, plaats mits hun respectievelijke akkoord. De inverdenkinggestelde, die van zijn vrijheid is benomen, deelt zijn akkoord mee ten laatste op de derde dag voor de zitting. Behalve in het geval van de inverdenkinggestelde die van zijn vrijheid is benomen, geldt de connectie met het videoconferentiesysteem op de dag en het tijdstip die in de oproeping zijn vermeld eveneens als akkoord.
  De inverdenkinggestelde of het openbaar ministerie die krachtens paragraaf 2 werd toegelaten om per videoconferentie te verschijnen of deel te nemen, wordt verondersteld te hebben toegestemd om te verschijnen of deel te nemen per videoconferentie.
  Behalve de inverdenkinggestelde die van zijn vrijheid is benomen, heeft de partij die zijn toestemming om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of eraan deel te nemen heeft meegedeeld of die daartoe werd toegelaten, altijd het recht om vóór het begin van de zitting te beslissen om in de zittingszaal waar het gerecht zetelt op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen.
  Bij de aanvang van elke zitting kijkt het gerecht na of het akkoord vrij en geïnformeerd werd gegeven. Het proces-verbaal van de zitting maakt hier melding van.
  § 5. Indien het gerecht in de loop van de zitting, ambtshalve of op aangeven van één van de personen die aan de zitting deelnemen, vaststelt dat niet langer is voldaan aan de in artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering bedoelde waarborgen of, in voorkomend geval, de in artikel 38sexies bedoelde voorwaarden, beveelt het:
  1° de schorsing van de zitting totdat weer is voldaan aan deze voorwaarden;
  2° in voorkomend geval, de voortzetting van het geding op een andere datum, hetzij per videoconferentie, hetzij in fysieke aanwezigheid van de personen die per videoconferentie verschenen in de zittingszaal, indien het vaststelt dat de voornoemde waarborgen en voorwaarden niet opnieuw vervuld kunnen zijn binnen de kortst mogelijke termijn na kennis te hebben genomen van het standpunt van de personen die aan de zitting deelnemen. De rechter geeft de redenen voor deze beslissing aan in het proces-verbaal van de zitting.
  Indien het gerecht tijdens de zitting per videoconferentie, ambtshalve of op aangeven van één van de partijen die deelnemen aan de zitting, vaststelt dat het gebruik van de videoconferentie niet of niet meer verenigbaar is met de bijzondere omstandigheden van de zaak of, in voorkomend geval, de epidemische noodsituatie of het ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid heeft opgehouden te bestaan, beveelt het, na kennis te hebben genomen van het standpunt van de partijen, de voortzetting van de zitting in aanwezigheid van de personen die verschenen per videoconferentie binnen de kortst mogelijke termijn. De rechter laat de redenen voor deze beslissing opnemen in het proces-verbaal van de zitting.
  Indien de zitting omwille van overmacht niet kan worden hervat tijdens de termijn voorzien in de artikelen 22 en 30, kan het gerecht deze termijn met vijf dagen verlengen. Deze beslissing tot verlenging dient op straffe van nietigheid te worden genomen binnen de geldigheidstermijn van de titel van vrijheidsbeneming. De zitting moet plaatsvinden binnen deze termijn. De omstandigheden die deze handelswijze rechtvaardigen, dienen uitdrukkelijk vermeld te worden in de beslissing die de vrijheidsbeneming verlengt. Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.
  § 6. Elke kennisgeving door de griffie als bedoeld in deze titel gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een inverdenkinggestelde betreft die niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, het elektronisch adres van de griffie van de gevangenis of, in voorkomend geval, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die inverdenkinggestelde indien het niet een gedetineerde betreft, of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat de inverdenkinggestelde heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, kan de betrokkene enkel fysiek in de zittingszaal verschijnen op de zitting waarop hij regelmatig door het gerecht werd opgeroepen om te verschijnen. Als het verbod om fysiek te verschijnen niet kon ter kennis worden gebracht, kan het gerecht de zitting op een latere datum verdagen.
  § 7. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de verschijning bedoeld in artikel 21."

Art.34. In dezelfde titel I/1 wordt een artikel 38sexies ingevoegd, luidende:
  "Art. 38sexies. Behalve wanneer de procedure ter openbare terechtzitting moet plaatsvinden, is de verschijning per videoconferentie van de inverdenkinggestelde slechts mogelijk indien de videoconferentie de waarborgen vervult bedoeld in artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering en:
  1° ingeval de inverdenkinggestelde van zijn vrijheid benomen is, een gemachtigde van de directeur van de gevangenis of, in voorkomend geval, zijn advocaat als hij aanwezig is, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf, de inverdenkinggestelde en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar ze zich bevinden, noch op andere wijze kan worden gevolgd wat er wordt gezegd; of
  2° de inverdenkinggestelde zelf of, in voorkomend geval, zijn advocaat aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
  3° ingeval het gerecht van oordeel is dat de aanwezigheid van de advocaat of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bij de inverdenkinggestelde vereist is, de advocaat of, bij gebreke ervan, de gerechtsdeurwaarder aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan hijzelf en de betrokken persoon en, in voorkomend geval, de met name in genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd."

Art.35. In dezelfde titel I/1 wordt een artikel 38septies ingevoegd, luidende:
  "Art. 38septies. Artikel 38quinquies is niet van toepassing ten aanzien van de inverdenkinggestelde die van zijn vrijheid is benomen in de gevallen waarin de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling in het administratieve gedeelte van de gevangenis zetelt overeenkomstig de artikelen 76, § 5, en 101, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek. Zijn advocaat kan evenwel deelnemen aan de zitting per videoconferentie."

Art.36. In dezelfde titel I/1 wordt een artikel 38octies ingevoegd, luidende:
  "Art. 38octies. In de gevallen waarin de raadkamer in de gevangenis zetelt overeenkomstig artikel 76, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek, kan de onderzoeksrechter aan de zitting deelnemen per videoconferentie, mits toestemming van de raadkamer en mits toestemming van zijn korpsoverste als aan de volgende voorwaarden voldaan is:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering moet voldoen, zijn vervuld.
  Voor de in het eerste lid bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt onder meer rekening gehouden met de duur van de procedure, de mogelijkheid tot interactie, de fase van de procedure, de beroepsmogelijkheden, de technische capaciteit van de gevangenissen en de kwetsbare toestand van de inverdenkinggestelde."

Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art.37. In de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt een titel XIIter ingevoegd, luidende "Het gebruik van videoconferentie voor de zittingen voor de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank".

Art.38. In titel XIIter, ingevoegd bij artikel 37, wordt een artikel 98/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 98/2. De artikelen 556 tot 562 en 565 tot 567 van het Wetboek van strafvordering zijn van toepassing voor zover daarvan niet wordt afgeweken door deze titel."

Art.39. In dezelfde titel XIIter wordt een artikel 98/3 ingevoegd, luidende:

Art. 98/3. § 1. De veroordeelde, het slachtoffer, de directeur of elke andere persoon waarvan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank heeft beslist deze te horen, kunnen de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank verzoeken om toelating om aan de zitting per videoconferentie deel te nemen. Dit verzoek moet ten laatste op de zesde dag voor de zitting langs elektronische weg worden meegedeeld bij de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en aan de andere in deze paragraaf bedoelde personen.
  De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan dit verzoek inwilligen indien hij van oordeel is dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering moet voldoen, zijn vervuld.
  Voor de in het tweede lid bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt onder meer rekening gehouden met de mogelijkheid tot interactie tussen de aanwezigen op de zitting, de fase van de procedure, de aard van het geschil, de complexiteit van de zaak, de bijstand van een advocaat, de technische capaciteit van de gevangenissen en de verblijfssituatie, de fysieke of psychische toestand en de kwetsbare toestand waarin de veroordeelde, het slachtoffer of elke andere persoon die het gerecht beslist te horen, bevindt.
  De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank stelt de betrokkene, het openbaar ministerie en naargelang het geval, de veroordeelde, het slachtoffer en de directeur in kennis van deze beslissing ten laatste op de derde dag vóór de zitting.
  Ten aanzien van de veroordeelde die heeft verzocht per videoconferentie te mogen verschijnen, aan wie een toelating ter kennis is gebracht en die niet verschijnt, hetzij per videoconferentie, hetzij op de plaats waar het gerecht zetelt en op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  § 2. De strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank kunnen, bij een met redenen omklede beslissing, de veroordeelde, het slachtoffer, de directeur of elke andere persoon die ze beslist hebben te horen, verbieden fysiek te verschijnen op of deel te nemen aan de zitting, wanneer ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak, die worden beoordeeld zoals voorzien in paragraaf 1, derde lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering zijn vervuld;
  3° ingeval de videoconferentie de enige mogelijkheid is om aan de zitting deel te nemen omdat de epidemische noodsituatie is afgekondigd ingevolge artikel 3, § 1, van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie en maatregelen van bestuurlijke politie worden genomen die de fysieke verschijning op de zitting beletten of die tot gevolg hebben dat een dergelijke fysieke verschijning onmogelijk wordt.
  De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank geeft, ten laatste op de zesde dag voor de zitting, kennis van deze beslissing aan de opgeroepen personen om te verschijnen op of om deel te nemen aan de zitting per videoconferentie.
  Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.
  Ten aanzien van een veroordeelde die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen of deel te nemen en die niet per videoconferentie op de zitting verschijnt, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  § 3. De persoon die overeenkomstig paragraaf 1 werd toegelaten om per videoconferentie deel te nemen aan de zitting, wordt verondersteld te hebben toegestemd.
  Behalve de veroordeelde die van zijn vrijheid is benomen, heeft de persoon die werd toegelaten om per videoconferentie te verschijnen of deel te nemen, altijd het recht om voor het begin van de zitting te beslissen om in de zittingszaal waar het gerecht zetelt te verschijnen op of deel te nemen aan de zitting.
  Bij de aanvang van elke zitting kijkt het gerecht na of het akkoord vrij en geïnformeerd werd gegeven. Het proces-verbaal van de zitting maakt hier melding van.
  § 4. Elke kennisgeving door de griffie als bedoeld in deze titel gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een persoon betreft die niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, aan het gerechtelijk elektronisch adres van de griffie van de gevangenis als het een veroordeelde betreft die van zijn vrijheid benomen is of, in voorkomend geval, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die persoon, of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat die partij of persoon heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, kan de betrokkene enkel fysiek in de zittingszaal verschijnen op de zitting waarop hij regelmatig werd opgeroepen om te verschijnen. Als het verbod om fysiek te verschijnen niet kon ter kennis worden gebracht, kan het gerecht de zitting op een latere datum verdagen."

Art.40. In dezelfde titel XIIter wordt een artikel 98/4 ingevoegd, luidende:
  "Art. 98/4. § 1. Behalve wanneer de procedure ter openbare zitting moet plaatsvinden, is de verschijning per videoconferentie van de veroordeelde, het slachtoffer, de directeur of de persoon die de strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank heeft beslist te horen slechts mogelijk indien de videoconferentie de waarborgen vervult bedoeld in artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering en:
  1° ingeval de persoon van zijn vrijheid benomen is, een gemachtigde van de directeur van de gevangenis of, in voorkomend geval, zijn advocaat als hij aanwezig is, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf, de persoon die van zijn vrijheid is benomen en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar ze zich bevinden, noch op andere wijze kan worden gevolgd wat er wordt gezegd; of
  2° de persoon zelf of, in voorkomend geval, zijn advocaat aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
  3° ingeval het gerecht van oordeel is dat de aanwezigheid van de advocaat of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bij de persoon vereist is, de advocaat of, bij gebreke ervan, de gerechtsdeurwaarder aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan hijzelf, de betrokkene en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd."

Art.41. In dezelfde titel XIIter wordt een artikel 98/5 ingevoegd, luidende:
  "Art. 98/5. Artikel 98/3, § 1, is niet van toepassing ten aanzien van de veroordeelde die gedetineerd is in de gevallen waarin de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank in het administratieve gedeelte van de gevangenis zetelt waar de veroordeelde verblijft, overeenkomstig artikel 76, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek."

Afdeling 5. - Wijzigingen van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering
Art.42. In titel VII van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering wordt een hoofdstuk Ibis ingevoegd, luidende "Het gebruik van videoconferentie voor zittingen van de rechter voor de bescherming van de maatschappij of voor de kamer voor de bescherming van de maatschappij".

Art.43. In hoofdstuk Ibis, ingevoegd bij artikel 42, wordt een artikel 84/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 84/1. De artikelen 556 tot 562 en 565 tot 567 van het Wetboek van strafvordering zijn van toepassing voor zover daarvan niet wordt afgeweken door deze titel."

Art.44. In hetzelfde hoofdstuk Ibis wordt een artikel 84/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 84/2. § 1. De geïnterneerde persoon, voor zover deze bekwaam is of diens bewindvoerder, zijn advocaat, het slachtoffer, het openbaar ministerie, de directeur, de verantwoordelijke van de zorg of elke andere persoon waarvan de rechter voor de bescherming van de maatschappij of de kamer voor de bescherming van de maatschappij heeft beslist deze te horen, kunnen de rechter voor de bescherming van de maatschappij of de kamer voor de bescherming van de maatschappij verzoeken om toelating om aan de zitting per videoconferentie deel te nemen. Dit verzoek moet ten laatste op de zesde dag voor de zitting op elektronische wijze worden meegedeeld aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en aan de andere in deze paragraaf bedoelde personen.
  De rechter voor de bescherming van de maatschappij of de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan dit verzoek inwilligen indien hij van oordeel is dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering moet voldoen, zijn vervuld.
  Voor de in het tweede lid bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt rekening gehouden met de mogelijkheid tot interactie tussen de aanwezigen op de zitting, de fase van de procedure, de aard van het geschil, de complexiteit van de zaak, de bijstand van een advocaat, de geestestoestand van de geïnterneerde persoon, zijn fysieke toestand, zijn toestand van kwetsbaarheid evenals zijn verblijfssituatie, de technische capaciteit van de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, en de verblijfssituatie, de fysieke of psychische toestand evenals de kwetsbare toestand waarin het slachtoffer en elke andere persoon die het gerecht beslist te horen zich bevindt.
  De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank stelt de betrokkene, het openbaar ministerie en naargelang het geval, het slachtoffer en de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg van deze beslissing in kennis, uiterlijk op de derde dag vóór de zitting.
  § 2. De rechter voor de bescherming van de maatschappij en de kamer voor de bescherming van de maatschappij kunnen, bij een met redenen omklede beslissing, de geïnterneerde persoon, zijn advocaat, het slachtoffer, het openbaar ministerie, de directeur, de verantwoordelijke voor de zorg of elke andere persoon die ze beslist hebben te horen, verbieden fysiek te verschijnen op of deel te nemen aan de zitting, wanneer ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak, die worden beoordeeld zoals bedoeld in paragraaf 1, derde lid;
  2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering moet voldoen, zijn vervuld;
  3° ingeval de videoconferentie de enige mogelijkheid is om aan de zitting deel te nemen omdat de epidemische noodsituatie is afgekondigd ingevolge artikel 3, § 1, van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie en maatregelen van bestuurlijke politie worden genomen die de fysieke verschijning op de zitting beletten of die tot gevolg hebben dat een dergelijke fysieke verschijning onmogelijk wordt.
  De griffie geeft, ten laatste op de zesde dag voor de zitting, kennis van deze beslissing aan de personen opgeroepen om te verschijnen of deel te nemen aan de zitting per videoconferentie.
  Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
  Ten aanzien van de geïnterneerde persoon die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen of deel te nemen en die niet per videoconferentie op de zitting verschijnt, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
  § 3. De persoon die overeenkomstig paragraaf 1 werd toegelaten om per videoconferentie te verschijnen of deel te nemen, wordt verondersteld te hebben toegestemd om te verschijnen of deel te nemen per videoconferentie.
  Behalve de persoon die geïnterneerd is in een inrichting als bedoeld in artikel 3, 4°, heeft de persoon die werd toegelaten om per videoconferentie te verschijnen of deel te nemen, altijd het recht om voor het begin van de zitting te beslissen om op de plaats waar het gerecht zetelt op de zitting te verschijnen of eraan deel te nemen.
  Bij de aanvang van elke zitting kijkt het gerecht na of het akkoord vrij en geïnformeerd werd gegeven. Het proces-verbaal van de zitting maakt hier melding van.
  § 4. Elke kennisgeving door de griffie als bedoeld in dit hoofdstuk gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een persoon betreft die niet door een advocaat wordt bijgestaan, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die persoon, of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat de persoon heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, kan de betrokkene enkel fysiek in de zittingszaal verschijnen op de zitting waarop hij regelmatig door het gerecht werd opgeroepen om te verschijnen. Als het verbod om fysiek te verschijnen niet kon ter kennis worden gebracht, kan het gerecht de zitting op een latere datum verdagen."

Art.45. In hetzelfde hoofdstuk Ibis wordt een artikel 84/3 ingevoegd, luidende:
  "Art. 84/3. § 1. Behalve wanneer de zitting openbaar moet plaatsvinden, is de verschijning per videoconferentie van de geïnterneerde, zijn advocaat, het slachtoffer, de directeur, de verantwoordelijke voor de zorg of de persoon die de rechter voor sociale bescherming of de kamer voor de bescherming van de maatschappij heeft beslist te horen, slechts mogelijk indien de videoconferentie de waarborgen vervult bedoeld in artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering en:
  1° ingeval de persoon geïnterneerd is in een inrichting als bedoeld in artikel 3, 4°, een gemachtigde van de directeur van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, of, in voorkomend geval, zijn advocaat als hij aanwezig is, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf, de geïnterneerde persoon en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar ze zich bevinden, noch op andere wijze kan worden gevolgd wat er wordt gezegd; of
  2° de persoon zelf of, in voorkomend geval, zijn advocaat aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
  3° ingeval het gerecht van oordeel is dat de aanwezigheid van de advocaat of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bij de persoon vereist is, de advocaat of, bij gebreke ervan, de gerechtsdeurwaarder, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan hijzelf, de betrokkene en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd."

Art.46. In hetzelfde hoofdstuk Ibis wordt een artikel 84/4 ingevoegd, luidende:
  "Art. 84/4. Artikel 84/2, § 1, is niet van toepassing ten aanzien van de geïnterneerde persoon in de gevallen waarin de rechter voor de bescherming van de maatschappij of de kamer voor de bescherming van de maatschappij overeenkomstig artikel 76, § 4, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek zetelt in het administratieve gedeelte van de penitentiaire inrichting of de inrichting tot bescherming van de maatschappij of in een andere inrichting waar de geïnterneerde persoon verblijft."

HOOFDSTUK 5. - Evaluatie van de wet
Art.47. De minister die bevoegd is voor justitie evalueert de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de organisatie van zittingen per videoconferentie in het kader van gerechtelijke procedures binnen drie jaar na de inwerkingtreding ervan.

HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art. 48. Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.