Details





Titel:

18 JANUARI 2024. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de erkenningsnormen waaraan de voorzieningen voor ouderen moeten voldoen, en van de bijzondere normen die gelden voor de groeperingen en fusies van voorzieningen



Inhoudstafel:

TITEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 1-2
TITEL II. - ALGEMENE NORMEN
HOOFDSTUK I. - Normen die van toepassing zijn op alle voorzieningen
Afdeling 1. - Vrijheden en rechten van de ouderen
Art. 3-11
Afdeling 2. - Opnamevoorwaarden
Art. 12
Afdeling 3. - Huishoudelijk reglement
Art. 13-14
Afdeling 4. - Individuele fiche
Art. 15
Afdeling 5. - Normen betreffende het onderzoek en de behandeling van klachten van de ouderen
Art. 16-17
Afdeling 6. - Normen betreffende de participatie van de ouderen
Art. 18-21
Afdeling 7. - Het leefproject van de voorziening
Art. 22
Afdeling 8. - Normen betreffende de hygiëne
Art. 23-30
Afdeling 9. - Norm betreffende het oproepsysteem
Art. 31
Afdeling 10. - Norm betreffende de moraliteit van de beheerder en de directeur
Art. 32
Afdeling 11. - Normen betreffende de facturatie
Art. 33-35
Afdeling 12. - Normen betreffende de boekhouding
Art. 36-37
HOOFDSTUK II. - Normen die van toepassing zijn op alle voorzieningen, met uitzondering van de woningen voor ouderen en de serviceresidenties in mede-eigendom
Art. 38
Afdeling 1. - Veiligheids- en architectonische normen
Onderafdeling 1. - Veiligheidsnormen
Art. 39-40
Onderafdeling 2. - Architectonische normen
Art. 41-48
Afdeling 2. - Overeenkomst tussen de voorziening en de oudere
Art. 49-50
TITEL III. - Bijzondere normen die van toepassing zijn op de woningen voor ouderen
Art. 51
HOOFDSTUK I. - Normen betreffende de overeenkomst
Art. 52
HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de plaatsbeschrijving en de waarborg
Art. 53-54
HOOFDSTUK III. - Normen betreffende het vertrouwelijke dossier
Art. 55
HOOFDSTUK IV. - Veiligheids- en architectonische normen
Afdeling 1. - Veiligheidsnormen
Art. 56
Afdeling 2. - Architectonische normen
Art. 57-62
HOOFDSTUK V. - Normen betreffende de directeur
Art. 63-67
TITEL IV. - Specifieke normen voor gewone serviceresidenties
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 68
HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de huisvestingsovereenkomst en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Huisvestingsovereenkomst
Onderafdeling 1. - Duur van de huisvestingsovereenkomst
Art. 69
Onderafdeling 2. - Ontbinding van de huisvestingsovereenkomst
Art. 70
Onderafdeling 3. - Plaatsbeschrijving, waarborg en nummer van de woning
Art. 71-74
Onderafdeling 4. - Huisvestingskosten
Art. 75-79
Afdeling 2. - Vertrouwelijk dossier
Art. 80
HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de verplicht aangeboden diensten waarop de bewoners vrij een beroep kunnen doen
Art. 81-84
HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de hygiëne en de voeding
Art. 85-89
HOOFDSTUK V. - Architectonische normen
Art. 90-94
HOOFDSTUK VI. - Normen betreffende het personeel en de directeur
Art. 95-102
TITEL V. - Specifieke normen voor serviceresidenties in mede-eigendom
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 103
HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de overeenkomst, het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Bijzondere overeenkomst afgesloten tussen de vereniging van de mede-eigenaren en de beheerder
Art. 104-106
Afdeling 2. - Kosten van de verplichte diensten
Art. 107-109
Afdeling 3. - Huishoudelijk reglement
Art. 110
Afdeling 4. - Het vertrouwelijke dossier
Art. 111
HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de verplicht voorgestelde diensten
Art. 112-115
HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de hygiëne
Art. 116-118
HOOFDSTUK V. - Normen betreffende het personeel en de directeur
Art. 119-127
HOOFDSTUK VI. - Participatieraad
Art. 128
TITEL VI. - Bijzondere normen die van toepassing zijn op rusthuizen
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 129-130
HOOFDSTUK II. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Overeenkomst
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 131-132
Onderafdeling 2. - Duur en ontbinding van de overeenkomst
Art. 133-134
Afdeling 2. - Huishoudelijk reglement
Art. 135
Afdeling 3. - Vertrouwelijk dossier
Art. 136
HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de voeding, de hygiëne, de zorg en de activiteiten
Afdeling 1. - Voeding
Art. 137-146
Afdeling 2. - Hygiëne
Art. 147-156
Afdeling 3. - Hulpverlening en zorg
Art. 157-164
Afdeling 4. - Activiteiten
Art. 165-167
HOOFDSTUK IV. - Architectonische en veiligheidsnormen
Art. 168-195
HOOFDSTUK V. - Normen betreffende het aantal, de kwalificatie en de moraliteit van het personeel en de directeur
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 196-201
Afdeling 2. - Directeur
Art. 202-207
Afdeling 3. - Personeel
Art. 208-214
HOOFDSTUK VI. - Organisatorische normen
Art. 215-216
HOOFDSTUK VII. - Kwaliteitsnormen
Art. 217-224
HOOFDSTUK VIII. - Specifieke normen voor plaatsen voor kortverblijf
Art. 225-227
HOOFDSTUK IX. - Specifieke normen voor rust- en verzorgingstehuizen
Art. 228-237
TITEL VII. - Normen betreffende de centra voor dagopvang
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 238
HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de overeenkomst, het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Overeenkomst
Art. 239-242
Afdeling 2. - Huishoudelijk reglement
Art. 243
Afdeling 3. - Vertrouwelijk dossier
Art. 244
HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de voeding, de hygiëne en de zorg
Afdeling 1. - Voeding
Art. 245-248
Afdeling 2. - Hygiëne
Art. 249-254
Afdeling 3. - Hulpverlening en zorg
Art. 255-260
Afdeling 4. - Activiteiten
Art. 261
HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de participatie van de ouderen
Art. 262
HOOFDSTUK V. - Architectonische normen
Art. 263-267
HOOFDSTUK VI. - Normen betreffende het aantal, de kwalificatie en de moraliteit van het personeel en de directeur
Art. 268-279
HOOFDSTUK VII. - Normen betreffende de functionele band met een rusthuis
Art. 280
TITEL VIII. - Normen betreffende de centra voor nachtopvang
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 281
HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de overeenkomst, het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Overeenkomst, plaatsbeschrijving en waarborg
Art. 282-285
Afdeling 2. - Huishoudelijk reglement
Art. 286
Afdeling 3. - Vertrouwelijk dossier
Art. 287
HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de voeding, de hygiëne en de zorg
Art. 288-290
HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de participatie van de ouderen
Art. 291
HOOFDSTUK V. - Architectonische en veiligheidsnormen
Art. 292
HOOFDSTUK VI. - Normen betreffende het aantal, de kwalificatie en de moraliteit van het personeel en de directeur
Art. 293-295
TITEL IX. - Omschrijving van de groepering en de fusie en bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen
HOOFDSTUK I. - Omschrijving en bijzondere normen van de groepering
Afdeling 1. - Omschrijving
Art. 296
Afdeling 2. - Bijzondere normen
Art. 297-299
HOOFDSTUK II. - Omschrijving en bijzondere normen van de fusie
Afdeling 1. - Omschrijving
Art. 300
Afdeling 2. - Bijzondere normen
Art. 301-302
TITEL X. - SLOTBEPALINGEN
Art. 303-309
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2004022802  2009031351  2009031584 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

TITEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder:
  1° Ordonnantie: de ordonnantie van 24 april 2008 betreffende de voorzieningen voor ouderen;
  2° Oudere: de oudere in de zin van artikel 2, 1°, van de ordonnantie, of zijn vertegenwoordiger, in voorkomend geval;
  3. Bewoner: de oudere die in een voorziening zoals bedoeld in artikel 2, 4°, a), b), c) of f), van de ordonnantie verblijft;
  4° Ministers: de leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake gezondheid en bijstand aan personen;
  5° Iriscare: de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag, bedoeld in artikel 2, § 1, van de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag;
  6° Beheerraad: de beheerraad voor Gezondheid en Bijstand aan Personen van Iriscare, in de zin van artikel 21 van de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag;
  7° Dienst Controle en Begeleiding: de dienst van Iriscare die belast is met de controle en de begeleiding van de voorzieningen voor ouderen;
  8° Voorziening: onder voorbehoud van de artikelen 38, 51, § 2, 68, § 2, 103, § 2, 129, § 2, 228, § 2, 238, § 2 en 281, § 2, elke ouderenvoorziening bedoeld in artikel 2, 4°, van de ordonnantie, met uitzondering van de centra voor dagverzorging;
  9° Gewone serviceresidenties: voorzieningen bedoeld in artikel 2, 4°, b), alfa, van de ordonnantie;
  10° Serviceresidenties in mede-eigendom: voorzieningen bedoeld in artikel 2, 4°, b), beta, van de ordonnantie;
  11° Rust- en verzorgingstehuis: geheel van plaatsen die in een rusthuis zijn voorbehouden voor de begeleiding van ouderen die sterk afhankelijk zijn en zorg nodig hebben;
  12° Vertegenwoordiger: de vertegenwoordiger in de zin van artikel 2, 9°, van de ordonnantie;
  13° Vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon in de zin van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt;
  14° Beheerder: beheerder in de zin van artikel 2, 6°, van de ordonnantie;
  15° Directeur: directeur in de zin van artikel 2, 7°, van de ordonnantie;
  16° Verzorgingspersoneel: het verzorgingspersoneel in de zin van artikel 1, 9°, van het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden;
  17° Personeel voor reactivering: de personen bedoeld in artikel 1, 10°, van het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden;
  18° Administratief personeel: het personeel dat de directeur ondersteunt en bijstaat in zijn dagelijks beheer;
  19° Hotel-, logistiek en technisch personeel: het personeel dat onder andere zorgt voor de taken betreffende de keuken, het restaurant, het beddengoed, de wasserij, het technisch onderhoud, de netheid en de hygiëne van de lokalen;
  20° Verpleegkundige : de beoefenaar bedoeld in artikel 21quater van het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen;
  21° Immobilisatie: elk middel dat wordt gebruikt om de activiteit te beperken of het gedrag te controleren van een persoon, van een deel van zijn lichaam of van zijn volledige lichaam;
  22° Brandveiligheidsattest: brandveiligheidsattest bedoeld in artikel 12, § 1, van de ordonnantie;
  23° Toegankelijk voor personen met een beperkte mobiliteit: toegankelijk voor personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig de bepalingen van Titel IV van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening, van toepassing op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  24° Zelfredzaamheid: de capaciteit of de mogelijkheid om zelf beslissingen te nemen en zijn eigen leven te leiden;
  25° Onafhankelijkheid: de capaciteit of mogelijkheid om zelf activiteiten van het dagelijkse leven te verrichten, in voorkomend geval met behulp van technische hulpmiddelen;
  26° Levenskwaliteit: de perceptie die de oudere heeft van zijn plaats in het leven, in de context van de cultuur en het waardenkader waarin hij leeft, in verband met zijn doelstellingen, verwachtingen, normen en bekommernissen;
  27° Behouden capaciteiten: zintuiglijke, motorische, cognitieve en sociale capaciteiten die de oudere behoudt en waarop geheel of gedeeltelijk een beroep kan worden gedaan.

Art.2. Dit besluit stelt de normen vast waaraan een voorziening moet voldoen om te worden erkend door de ministers, overeenkomstig artikel 11, § 1, tweede en derde lid, van de ordonnantie.

TITEL II. - ALGEMENE NORMEN
HOOFDSTUK I. - Normen die van toepassing zijn op alle voorzieningen
Afdeling 1. - Vrijheden en rechten van de ouderen
Art.3. De voorziening stelt alles in het werk om de levenskwaliteit van de ouderen in de voorziening en, in voorkomend geval, de kwaliteit van de zorg die er aan de ouderen wordt verleend te waarborgen.
  De voorziening is ingericht als leefruimte en ondersteunt de zelfredzaamheid, onafhankelijkheid, activiteit, het sociale leven en de vrijetijdsbesteding van de ouderen.
  De voorziening moedigt de deelname van de ouderen aan het sociale en gemeenschapsleven in de voorziening aan.

Art.4. De voorziening waarborgt aan de oudere:
  1° een menswaardig leven;
  2° de grootste vrijheid tijdens de bewoning van de lokalen, voor zover zij de andere ouderen en derden niet benadeelt;
  3° de volledige vrijheid van filosofische, politieke, godsdienstige, culturele overtuiging en van taal, door hem geen enkele verplichting van commerciële, culturele, politieke of godsdienstige aard of inzake taal op te leggen door zich te onthouden van alle rechtstreekse en onrechtstreekse vormen van discriminatie en, in voorkomend geval, begeleiding en aangepaste zorg aan te bieden;
  4° als voorziening die, wegens haar organisatie, moet worden beschouwd niet uitsluitend te behoren tot de ene of de andere Gemeenschap en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, en van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, de opvang en de behandeling van de oudere, in het Nederlands of in het Frans, naargelang zijn taalkeuze;
  Hiertoe moeten alle documenten waartoe, luidens dit besluit, de oudere toegang heeft in het Nederlands of in het Frans worden opgesteld, naargelang zijn taalkeuze;
  5° de eerbied voor het seksuele en affectieve leven van de oudere en zijn genderidentiteit en seksuele geaardheid, door zich te onthouden van alle rechtstreekse en onrechtstreekse vormen van discriminatie en, in voorkomend geval, begeleiding en aangepaste zorg aan te bieden;
  6° de vrije keuze van de behandelend arts.

Art.5. De voorziening ziet af van elke maatregel inzake immobilisatie, toezicht of afzondering.
  In afwijking van het eerste lid kan een maatregel inzake immobilisatie worden genomen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de maatregel wordt bij wijze van uitzondering genomen;
  2° de maatregel wordt genomen om te voorkomen dat de oudere of een andere persoon ernstige lichamelijke letsels oploopt. De behandelend arts van de oudere wordt zo snel mogelijk op de hoogte gebracht. De beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd in het dossier van de oudere;
  3° de maatregel wordt gebruikt als laatste middel, nadat alle andere maatregelen zijn uitgeput. De alternatieve maatregelen die werden genomen, worden beschreven in het individuele gezondheidsdossier van de oudere;
  4° de oudere moet volledig worden ingelicht over de reden voor de immobilisatie, het doel van de immobilisatie, de gebruikte middelen of materialen, de te verwachten duur van de immobilisatie en het toezicht dat wordt uitgeoefend. Hij moet zijn geïnformeerde toestemming geven. In voorkomend geval kan de oudere worden bijgestaan door zijn vertrouwenspersoon. In een noodsituatie moet zo spoedig mogelijk na de noodsituatie en uiterlijk 48 uur na de toepassing van de maatregel de informatie worden doorgegeven en de toestemming worden verkregen.
  Maatregelen inzake immobilisatie moeten in verhouding staan tot het risico voor de oudere of een andere persoon. Ze houden rekening met de behoeften en de specifieke risico's in verband met de gezondheidstoestand van de oudere. Ze vereisen een individuele evaluatie, zijn altijd beperkt in de tijd en worden regelmatig schriftelijk multidisciplinair geëvalueerd;
  5° het gekozen type immobilisatie is aangepast aan de behoeften van de oudere. Het biedt garanties voor de veiligheid en het comfort van de oudere. Bij fysieke immobilisatie in liggende positie moeten risico's in verband met oprispingen en doorligwonden worden voorkomen;
  6° de invoering van elke maatregel inzake immobilisatie, toezicht of afzondering ten aanzien van een oudere gebeurt met respect voor zijn privacy en zijn waardigheid;
  7° afhankelijk van zijn gezondheidstoestand wordt de oudere verzocht activiteiten van het dagelijkse leven te verrichten en zijn functionele toestand te handhaven. De immobilisatie wordt zo vaak mogelijk opgeheven.
  In voorkomend geval wordt alle informatie over het besluitvormingsproces dat tot de toepassing van deze maatregelen heeft geleid, de opvolging van deze maatregelen en de stopzetting van de maatregelen in het individuele gezondheidsdossier opgenomen.

Art.6. De bedienaars van de erediensten, de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad en de vertegenwoordigers van andere levensbeschouwelijke stromingen die door de bewoners worden gevraagd, hebben vrije toegang tot de voorziening. Zij beschikken over de nodige toegangsfaciliteiten om hun opdracht uit te voeren.

Art.7. Onverminderd artikel 60, § 8, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, is het de voorziening verboden van de oudere het beheer of de bewaring te eisen of te aanvaarden van het geld en de goederen die hij haar hetzij bij zijn opname, hetzij later, toevertrouwt. Dit verbod geldt ook voor het personeel van de voorziening.

Art.8. De voorziening heeft een opvangbeleid voor ouderen waarin de stappen zijn vastgelegd die worden ondernomen nadat een oudere in de voorziening is opgenomen. Dit beleid wordt uitgestippeld onder de verantwoordelijkheid van de directeur, in samenwerking met de personeelsleden en de participatieraad. Het wordt minstens eenmaal per jaar voor advies aan de participatieraad voorgelegd.

Art.9. De voorziening deelt de volgende gegevens mee aan het grote publiek, die worden bijgewerkt van zodra dat nodig is:
  1° de naam en het adres van de voorziening en het erkenningsnummer;
  2° de rechtsvorm, het adres en de exacte identificatie van de beheerder;
  3° de naam en de contactgegevens van de directeur;
  4° het aantal plaatsen, woningen of wooneenheden;
  5° de prijsklasse van de kamers of woningen, en de lijst en kosten van de toeslagen;
  6° het leefproject van de voorziening, of een link die ernaar verwijst.

Art.10. De voorziening heeft de verplichting:
  1° aan elke oudere en zijn behandelend arts, de adressen mee te delen van de gezondheidsinspectie en de dienst Controle en Begeleiding, het adres waar klachten kunnen worden ingediend, zowel binnen als buiten de voorziening, en het adres en telefoonnummer van de diensten ter bestrijding van mishandeling van ouderen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  2° de volgende informatie permanent aan te brengen op de meest passende plaats volgens het publiek waarvoor zij bestemd is, en bij te werken van zodra dat nodig is:
  a) de naam van de beheerder en als het gaat over een rechtspersoon, zijn juridische vorm en de natuurlijke persoon die hem vertegenwoordigt;
  b) de nadere regels voor het indienen van klachten binnen de voorziening en bij de ministers en Iriscare, waarvan het respectievelijke contactgegevens vermeld worden;
  c) de contactgegevens van de directeur en zijn gewone aanwezigheidsuren in de voorziening en de naam van zijn vervanger in geval van afwezigheid of verhindering;
  d) elke inlichting betreffende de erkenning van de voorziening en, in voorkomend geval, elke inlichting betreffende een weigering, opschorting of intrekking van een erkenning en een sluiting;
  e) het huishoudelijk reglement;
  f) de contactgegevens van de diensten ter bestrijding van mishandeling van ouderen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  g) behalve voor woningen voor ouderen, de activiteiten die door of in de voorziening worden georganiseerd, aangeboden en beschikbaar zijn waaraan de ouderen kunnen deelnemen;
  h) de bijgewerkte lijst van goederen en diensten waarop toeslagen kunnen worden geheven, met hun kosten per eenheid;
  i) een bijgewerkt organogram met ten minste de namen van de personeelsleden, hun functie en een foto, overeenkomstig de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, en het recht op afbeelding (portretrecht) van de gefotografeerde persoon.
  De directeur van de voorziening neemt alle nodige maatregelen opdat de aankondiging leesbaar en voor iedereen toegankelijk zou zijn;
  3° met de oudere te communiceren op een begrijpelijke manier, die aangepast is aan zijn mentale en fysieke capaciteiten over:
  a) de nadere regels voor de indiening en het onderzoek van de suggesties en opmerkingen van de ouderen;
  b) inlichtingen over de participatieraad. Deze inlichtingen bevatten onder meer het tijdschema van de vergaderingen, de agenda en de notulen van de laatste vergadering;
  c) de contactgegevens van de diensten van de burgemeester van de gemeente waar de voorziening zich bevindt;
  d) behalve voor woningen voor ouderen, de activiteiten die door of in de voorziening worden georganiseerd, aangeboden en beschikbaar zijn, waaraan de ouderen kunnen deelnemen;
  e) het leefproject van de voorziening;
  f) samenwerkingen met andere organisaties;
  g) informatie over de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt;
  h) zijn recht om zijn vertrouwelijke dossier, zijn individuele gezondheidsdossier en zijn individuele rekening in te kijken;
  4° de vertegenwoordiger van de oudere te raadplegen of de wettelijke bepalingen bedoeld in Titel XI van Boek I van het Burgerlijk Wetboek na te leven, als de oudere niet in staat is een schriftelijke overeenkomst te sluiten;
  5° de oudere aan te bevelen om zich te laten verzekeren voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid.

Art.11. Als een voorziening is gevestigd in een gebouw waarin andere functies dan opvang of huisvesting van ouderen zijn ondergebracht, zorgt de voorziening ervoor dat de vermenging van functies de veiligheid en het welzijn van de ouderen niet in gevaar brengt.

Afdeling 2. - Opnamevoorwaarden
Art.12. § 1. Met uitzondering van de serviceresidenties in mede-eigendom vangt elke voorziening uitsluitend personen van 60 jaar en ouder op.
  § 2. In afwijking van § 1 kan de voorziening ouderen van minder dan 60 jaar opvangen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° het aantal opgevangen ouderen van minder dan 60 jaar bedraagt maximaal 10% van het totale aantal erkende plaatsen in de voorziening;
  2° elke opgevangen oudere van minder dan 60 jaar valt onder een van de categorieën die de ministers bepaalden om de opname in een voorziening te rechtvaardigen;
  3° voor elke opgevangen oudere van minder dan 60 jaar wordt een specifiek begeleidingsplan opgesteld;
  4° de voorziening beschikt over een voorafgaande toestemming van de ministers. Deze toestemming wordt gegeven binnen 15 dagen nadat de ministers de aanvraag hebben ontvangen. Bij gebrek hieraan wordt de toestemming geacht te zijn gegeven.

Afdeling 3. - Huishoudelijk reglement
Art.13. § 1. Elke voorziening moet een huishoudelijk reglement opstellen.
  § 2. Behalve in geval van dringende opname in een rusthuis, een centrum voor kortverblijf, een centrum voor dagopvang of een centrum voor nachtopvang moet het huishoudelijk reglement vóór de opname aan de oudere worden overhandigd. Het document wordt voor ontvangst en akkoord ondertekend.
  Het ontvangstbewijs dat als kennisneming geldt van het huishoudelijk reglement en van elke wijziging ervan, wordt in voorkomend geval gevoegd bij het vertrouwelijke dossier van de oudere.
  § 3. De bepalingen van dit reglement en elke latere wijziging ervan moeten aan de goedkeuring van de ministers worden onderworpen. Ze beschikken over negentig dagen, te rekenen vanaf de ontvangstdatum van de documenten, om het ontwerp van reglement of van wijziging eventueel te verwerpen, als het niet ten minste de in artikel 14 bepaalde gegevens opneemt of als het rechtens ontoelaatbare bepalingen opneemt. Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn, wordt het huishoudelijk reglement geacht te zijn goedgekeurd.
  Elke goedgekeurde wijziging in dit reglement wordt aan de oudere tegen ontvangstbewijs overhandigd. De wijzigingen hebben uitwerking ten vroegste dertig dagen na de uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring ervan door de ministers.

Art.14. Het huishoudelijk reglement omschrijft de respectieve rechten en plichten van de oudere en van de beheerder en stelt het de regels voor het gemeenschapsleven vast.
  Het huishoudelijk reglement garandeert elke oudere de eerbiediging van zijn persoonlijke rechten, met inbegrip van ideologische, politieke, filosofische en religieuze overtuigingen en seksuele geaardheid.
  Het huishoudelijk reglement bevat onder meer de volgende punten:
  1° het juridisch statuut, de aard en de naam van de voorziening;
  2° de nauwkeurige contactgegevens van de beheerder en, in voorkomend geval, van de directeur;
  3° de bijzondere voorwaarden inzake opname of opvang, behalve voor de serviceresidenties in mede-eigendom;
  4° de voorwaarden inzake huisvesting of opvang, behalve voor de serviceresidenties in mede-eigendom;
  5° de datum van goedkeuring van dit reglement door de ministers;
  6° de nadere regels voor de deelname aan en de werking van de participatieraad;
  7° de nadere regels voor de indiening en het onderzoek van klachten in de voorziening;
  8° de nadere regels voor de indiening van suggesties en opmerkingen over de werking van de voorziening;
  9° het feit dat de voorziening een verzekering is aangegaan die de burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid van de directeur en het personeel van de voorziening dekt ;
  10° de opzegtermijn die van toepassing is in geval van beëindiging van de overeenkomst door de beheerder of de oudere.

Afdeling 4. - Individuele fiche
Art.15. § 1. Bij de opname van een oudere in een voorziening wordt een individuele fiche opgemaakt, met een recente foto. De individuele fiche wordt bijgewerkt en kan op elk moment door de oudere of, op verzoek van de oudere, door zijn vertrouwenspersoon worden geraadpleegd.
  Deze fiche is vertrouwelijk en vermeldt:
  1° de volledige identiteit van de oudere: naam, voornaam, geboorteplaats en -datum;
  2° de contactgegevens:
  a) van de gekozen behandelend arts en zijn vervanger;
  b) in voorkomend geval, van het gekozen verpleegkundig en paramedisch personeel;
  c) in voorkomend geval, van andere externe zorgverstrekkers op verzoek van de oudere;
  d) in voorkomend geval, en onverminderd de federale regelgeving inzake de verstrekking van geneesmiddelen in rustoorden en in rust- en verzorgingstehuizen, van een door de oudere gekozen apotheker waarmee de voorziening geen samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten;
  e) de gewenste ziekenhuisvoorziening bij niet-spoedeisende ziekenhuisopname. Deze keuze moet door de instelling worden gerespecteerd, tenzij wordt aangetoond dat de financiële zekerheid van de patiënt niet wordt nageleefd. In dat geval vermeldt de individuele fiche de voorwaarden waaronder de financiële tenlasteneming van de zorgen onderworpen kan worden aan een beslissing van het bevoegde OCMW;
  3° de contactgegevens van de contactpersoon die in geval van nood moet worden verwittigd; als de persoon geen contactpersoon heeft, wordt dit vermeld;
  4° in voorkomend geval, de namen en contactgegevens van de vertegenwoordiger en de vertrouwenspersoon van de oudere; Als de oudere geen vertegenwoordiger of vertrouwenspersoon heeft, wordt dit vermeld;
  5° de door de oudere gesproken ta(a)l(en);
  6° de eventueel gewenste morele, godsdienstige of filosofische bijstand;
  7° behalve in de woningen voor ouderen en de serviceresidenties in mede-eigendom, de inlichtingen betreffende het ziekenfonds van de oudere (naam, adres, categorie, aansluitingsnummer).
  § 2. Onverminderd het in § 1, eerste lid, bedoelde recht op raadpleging worden de individuele fiches gecentraliseerd in de voorziening.
  Onverminderd het in § 1, eerste lid, bedoelde inzagerecht en de taken van de dienst Controle en Begeleiding zijn de individuele fiches enkel toegankelijk voor de directeur en de personeelsleden.

Afdeling 5. - Normen betreffende het onderzoek en de behandeling van klachten van de ouderen
Art.16. De oudere en elke betrokken persoon kunnen een klacht indienen bij de beheerder of de directeur en bij de ministers of Iriscare.
  Als de klacht tot de beheerder of de directeur wordt gericht, onderzoekt hij de gegrondheid van de ingediende klacht en informeert schriftelijk de klagende partij over het gevolg dat eraan werd gegeven.

Art.17. Elke voorziening beschikt over een schriftelijke procedure met de nadere regels voor de indiening en het onderzoek van klachten in de voorziening.

Afdeling 6. - Normen betreffende de participatie van de ouderen
Art.18. § 1. In iedere voorziening moet een participatieraad worden opgericht, die ten minste tweemaandelijks vergadert.
  § 2. De participatieraad is samengesteld uit de ouderen of hun vertegenwoordiger.
  Op verzoek van de oudere kan een andere persoon van zijn keuze worden uitgenodigd voor de participatieraad.
  De voorziening zorgt ervoor dat ten minste de helft van de leden van de participatieraad bestaat uit ouderen of hun vertegenwoordigers.
  Onverminderd het vorige lid, kunnen de beheerder, de directeur, personeelsleden en, in voorkomend geval, de referentiearts en de coördinerend en raadgevend arts, alsook andere externe personen, worden uitgenodigd voor de participatieraad om de agendapunten te bespreken.
  § 3. De participatieraad neemt zijn eigen huishoudelijk reglement aan, dat onder meer de wijze bepaalt waarop zijn voorzitter wordt aangewezen, de wijze van oproepen voor vergaderingen, de wijze van opstellen van de agenda's en notulen van de vergaderingen.
  § 4. De beheerder neemt de nodige maatregelen om, in de participatieraad, een egalitaire deelnamedynamiek in de hand te werken, in voorkomend geval door personeelsleden van de voorziening of een externe gemachtigde persoon aan te wijzen om de participatieraad te organiseren.
  De beheerder organiseert de participatieraad zo dat de deelname of, in voorkomend geval, de vertegenwoordiging van ouderen met cognitieve stoornissen of dementie is gewaarborgd.

Art.19. § 1. De beheerder verleent alle faciliteiten voor de organisatie van de vergaderingen van de participatieraad, onder meer door een lokaal voor deze vergaderingen ter beschikking te stellen.
  § 2. De participatieraad kan adviezen uitbrengen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de beheerder of de directeur van de voorziening, over alle aangelegenheden die de algemene werking van de voorziening betreffen en wordt ingelicht over het gevolg dat aan zijn adviezen werd gegeven.
  De participatieraad is in ieder geval betrokken bij de uitwerking en evaluatie:
  1° van het opvangbeleid voor ouderen;
  2° van het leefproject van de voorziening en de operationele doelstellingen ervan en, in voorkomend geval, het actieplan ter verbetering van de in artikel 217 bedoelde praktijken;
  3° van het activiteitenprogramma, met inbegrip van de evaluatie van de samenwerking met externe diensten en instellingen;
  4° van de menu's.
  § 3. De beheerder moet ervoor zorgen dat van alle vergaderingen van de raad gedagtekende notulen worden opgemaakt, die, onverminderd artikel 10, 3°, b), ter beschikking worden gesteld van de ouderen. Deze notulen moeten ten minste bevatten: de lijst van deelnemers aan de vergadering, de agenda, de datum en de beslissingen die deze raad heeft genomen. Tijdens de volgende vergadering moeten de acties die werden beslist, worden opgevolgd.
  § 4. De dienst Controle en Begeleiding kan op elk moment de notulen van de participatieraad raadplegen.

Art.20. Naast de participatieraad organiseert de voorziening kleine thematische groepen, die zijn samengesteld uit ouderen of hun vertegenwoordigers.
  De personeelsleden en, in voorkomend geval, de referentiearts en de coördinerend en raadgevend arts, alsook andere externe personen, kunnen worden uitgenodigd voor een thematische groep om de agendapunten te bespreken.
  Elke thematische groep kan vrij de regels voor zijn vergaderingen bepalen. Dat gebeurt schriftelijk.
  De thema's van deze groepen worden vastgesteld in samenwerking met de participatieraad. De resultaten van de besprekingen in deze groepen worden regelmatig aan de participatieraad voorgelegd.

Art.21. Een zichtbare en voor iedereen toegankelijke doos moet op elk moment beschikbaar zijn en elke persoon in de mogelijkheid stellen om suggesties, opmerkingen of klachten in te dienen.
  De directeur of zijn afgevaardigde tekent de in het eerste lid bedoelde suggesties, opmerkingen of klachten op in een register dat de voorziening op eenvoudige aanvraag ter beschikking stelt van elke betrokken persoon.
  De inhoud van het in het vorige lid bedoelde register en het gevolg dat aan suggesties, opmerkingen of klachten wordt gegeven, moeten tijdens elke participatieraad worden voorgelegd, waarbij de anonimiteit van de personen die de suggesties, opmerkingen of klachten hebben ingediend, wordt gerespecteerd.
  Dit register moet, op eenvoudige aanvraag, ter beschikking worden gesteld van de dienst Controle en Begeleiding.

Afdeling 7. - Het leefproject van de voorziening
Art.22. § 1. In elke voorziening moeten de beheerder en de directeur in samenwerking met het personeel en de participatieraad een leefproject vastleggen om de zelfontplooiing, het welzijn, het sociale en gemeenschapsleven en de levenskwaliteit van de ouderen zowel binnen als buiten de voorziening te bevorderen.
  § 2. Het leefproject van de voorziening bevat minstens:
  1° de opdrachten, de filosofie en de waarden van de voorziening;
  2° de visie en de plannen van de voorziening op het gebied van gezondheid, gemeenschapsleven en, in voorkomend geval, vroegtijdige zorgplanning, met inbegrip van palliatieve zorg;
  3° de stappen die zijn ondernomen om de beschreven visie en ambities uit te voeren.
  § 3. In ieder geval bevat het leefproject bepalingen die erop gericht zijn een antwoord te bieden op de volgende gezondheidsdeterminanten:
  1° het sociale en gemeenschapsleven, met inbegrip van de aspecten die verband houden met de participatie van de ouderen, de diversiteit, de openheid van de voorziening voor het lokale leven en, desgevallend, de samenwerking met externe diensten en instellingen;
  2° de door gezondheidsdiensten verstrekte gezondheidszorg, rekening houdend met de doeltreffendheid, veiligheid en relevantie ervan, met name inzake het tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van ouderen;
  3° de omgeving en de levenskwaliteit, met inbegrip van voeding en het eetplezier;
  4° de begeleiding en inclusie van ouderen met cognitieve stoornissen of, in voorkomend geval, andere specifieke profielen die aangepaste begeleiding vereisen.
  § 4. Op basis van het leefproject van de voorziening leggen de beheerder, de directeur en het personeel, in samenwerking met de participatieraad, operationele doelstellingen vast voor de dagelijkse praktijk en indicatoren die het mogelijk maken om deze te evalueren.
  In voorkomend geval worden de in het eerste lid bedoelde doelstellingen opgenomen in het actieplan ter verbetering van de praktijken bedoeld in artikel 217.
  § 5. Het leefproject van de voorziening wordt elk jaar door de beheerder, de directeur, het personeel en de participatieraad geëvalueerd. In voorkomend geval wordt het leefproject van de voorziening gewijzigd. Alle wijzigingen moeten worden meegedeeld aan de ouderen, in voorkomend geval hun vertegenwoordigers, en aan de personeelsleden.
  § 6. Het leefproject van de voorziening en de documenten betreffende de uitwerking, de evaluatie en de eventuele wijzigingen ervan moeten ter beschikking van Iriscare worden gesteld.

Afdeling 8. - Normen betreffende de hygiëne
Art.23. Deze afdeling is enkel van toepassing op serviceresidenties in mede-eigendom voor zover die vereisten onder de bevoegdheid van de beheerder vallen.

Art.24. De gebouwen worden in een perfecte staat van netheid gehouden; zij worden regelmatig onderhouden en beschut tegen vochtigheid of insijpeling.

Art.25. Het verwarmingssysteem is conform en wordt onderhouden overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.

Art.26. Het vaste afval, met name het keukenafval, wordt in gesloten vuilniszakken opgeruimd die zó gesloten moeten zijn dat het afval zich niet kan verspreiden en de bepalingen ter bescherming van het leefmilieu worden nageleefd.
  De voorziening schikt zich naar de uitgevaardigde richtlijnen om de selectieve ophaling te waarborgen.

Art.27. Drinkwater wordt gratis verstrekt en zo dat de ouderen er overal in de voorziening zelfstandig, op elk moment en naar believen toegang toe hebben.

Art.28. De lozing van het afvalwater moet permanent en in hygiënische omstandigheden worden gewaarborgd.

Art.29. Alle voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om besmettelijke ziekten te voorkomen, overeenkomstig de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid.

Art.30. Elke voorziening moet beschikken over een strategische voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen waarvan de geldigheidsdatum niet overschreden is en die aangepast zijn aan het type ouderenvoorziening.
  De in het eerste lid bedoelde voorraad moet ten minste één maand van de werking van de voorziening dekken.
  De in het eerste lid bedoelde voorraad mag worden opgeslagen in een centrale ruimte die gemeenschappelijk is voor verschillende voorzieningen, op voorwaarde dat deze ruimte betere opslagomstandigheden garandeert en in noodgevallen altijd toegankelijk is.

Afdeling 9. - Norm betreffende het oproepsysteem
Art.31. De voorziening beschikt over een oproepsysteem waardoor de oudere op elk moment hulp kan vragen zonder het lokaal of het appartement waarin hij zich bevindt, te verlaten.
  Het oproepsysteem bedoeld in het eerste lid is technisch zo ontworpen dat iedere oproep voortdurend kan worden gelokaliseerd en overdag en, in voorkomend geval, 's nachts snel kan worden beantwoord.
  Als de voorziening over een intercomsysteem beschikt, moet dit door de oudere of op verzoek van de oudere kunnen worden uitgeschakeld vanuit de lokalen die hij betrekt. Dit systeem moet bovendien over een lichtgevend controlelampje beschikken dat aangeeft dat de luisterfunctie werd ingesteld.

Afdeling 10. - Norm betreffende de moraliteit van de beheerder en de directeur
Art.32. De beheerder en de directeur van de voorziening mogen niet in België of in het buitenland ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing zijn veroordeeld wegens een van de misdrijven genoemd in Boek II, Titel VII, hoofdstuk V, VI en VII, Titel VIII, hoofdstuk I, II, IV en VI en Titel IX, hoofdstuk I en II van het Strafwetboek, of wegens een van de misdrijven bedoeld in artikel 29 van de ordonnantie, of voor misdrijven omschreven in de regelgeving voor ouderenvoorzieningen van de deelentiteiten die krachtens de Grondwet of wetten aangenomen krachtens deze laatste bevoegd zijn, behalve als het om een voorwaardelijke veroordeling gaat of als de betrokkene nog recht heeft op uitstel.

Afdeling 11. - Normen betreffende de facturatie
Art.33. Met uitzondering van de woningen voor ouderen moet elke voorziening die over een voorlopige werkingsvergunning of een erkenning beschikt aan de oudere een afschrift bezorgen van de toestemming om de prijzen te verhogen, uiterlijk dertig dagen vóór de opstelling van de eerste factuur waarin deze verhoging is begrepen.

Art.34. § 1. Met uitzondering van de woningen voor ouderen stelt elke voorziening voor elke oudere een individuele rekening op, waarop duidelijk zijn vermeld:
  1° de identiteit van de oudere;
  2° een gedetailleerde opgave van alle lasten: de dagprijs - of maandprijs - voor de opvang of huisvesting, de beschrijving van de geleverde prestaties en, in voorkomend geval, de lijst van toeslagen en goederen en diensten die het voorwerp hebben uitgemaakt van voorschotten aan derden, zoals bepaald in bijlage I bij dit besluit;
  3° het verschuldigde totale nettobedrag;
  4° het bedrag betaald door de betrokkene;
  5° het bedrag van de automatische of uitzonderlijke verminderingen, intern of extern aan de voorziening.
  Deze rekening kan op elk moment ter plaatse door de oudere worden geraadpleegd. De oudere kan ook vragen deze informatie per e-mail te ontvangen.
  § 2. Een gedetailleerde maandelijkse factuur vermeldt de balans van de verschuldigde bedragen en ontvangsten. De factuur vermeldt de eenheidskosten van de toeslagen en van de goederen en diensten die het voorwerp hebben uitgemaakt van voorschotten aan derden als bedoeld in § 1, eerste lid, 2°.
  De in het eerste lid bedoelde maandelijkse factuur wordt samen met alle bewijsstukken aan de oudere overhandigd.

Art.35. Alle maandelijkse facturen van de ouderen en de bewijsstukken moeten gedurende de wettelijke termijn voor de bewaring van boekhoudkundige en financiële documenten ter beschikking worden gesteld van de dienst Controle en Begeleiding.

Afdeling 12. - Normen betreffende de boekhouding
Art.36. Onder voorbehoud van de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn op de overheidssector moet, wanneer verschillende voorzieningen door eenzelfde beheerder worden uitgebaat, voor elk van hen een aparte boekhouding worden gehouden.

Art.37. § 1. De voorziening bezorgt Iriscare de gevraagde boekhoudkundige en financiële informatie.
  § 2. Onverminderd paragraaf 1 verstrekken voorzieningen die hun jaarrekening niet bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België deponeren, de jaarrekening jaarlijks aan Iriscare.
  § 3. De volledige boekhouding van de voorziening moet gedurende de wettelijke termijn voor de bewaring van boekhoudkundige en financiële documenten op elk moment ter beschikking van de dienst Controle en Begeleiding worden gesteld.

HOOFDSTUK II. - Normen die van toepassing zijn op alle voorzieningen, met uitzondering van de woningen voor ouderen en de serviceresidenties in mede-eigendom
Art.38. Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet onder "voorziening" worden verstaan elke voorziening in de zin van artikel 1, 8°, met uitzondering van de woningen voor ouderen en de serviceresidenties in mede-eigendom.

Afdeling 1. - Veiligheids- en architectonische normen
Onderafdeling 1. - Veiligheidsnormen
Art.39. Onverminderd de in de Titels III, VI en VIII bedoelde specifieke veiligheidsnormen, is de voorziening verzekerd tegen brand.
  Het in het eerste lid bedoelde verzekeringscontract bevat een clausule van afstand van verhaal ten voordele van de oudere.

Art.40. De voorziening beschikt over een geldig brandveiligheidsattest waaruit blijkt dat de voorziening voldoet of onder voorbehoud voldoet aan de voor haar geldende brandveiligheidsnormen.

Onderafdeling 2. - Architectonische normen
Art.41. Elke voorziening wordt gevestigd in een veilige omgeving die aangepast is aan de behouden capaciteiten van de ouderen en die toelaat om hun levenskwaliteit, hun psychisch, fysiek en sociaal welzijn, hun zelfredzaamheid en hun onafhankelijkheid te waarborgen.
  De voorziening is aangepast aan visueel-ruimtelijke stoornissen om het vrije verkeer van de ouderen te waarborgen.
  De voorziening en het meubilair zijn zodanig ingericht dat de ouderen zich niet opgesloten voelen.

Art.42. Glazen deuren, die een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van de ouderen worden door een op ooghoogte waarneembare contrasterende kleurstrook aangegeven.

Art.43. Ongeacht de weersomstandigheden, zowel 's nachts als overdag, moet in de verwarming, ventilatie en verlichting van alle lokalen worden voorzien. Alle voor de ouderen bereikbare plaatsen moeten voldoende verlicht zijn; de verlichting is aan de in de lokalen uitgeoefende activiteiten aangepast.

Art.44. In alle weersomstandigheden moet een temperatuur kunnen worden bereikt van 22 ° C in de kamers, leefruimten en badkamers of douches.
  In alle weersomstandigheden moet een temperatuur kunnen worden bereikt van 18 ° C in de lokalen die niet vervat zitten in het eerste lid.
  Alle passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de temperatuur in alle voor de bewoners toegankelijke lokalen maximaal 26 ° C is of, in geval van een hittegolf, dat de binnentemperatuur lager is dan de buitentemperatuur.

Art.45. De oppervlakte van de ruiten in de leefruimte en de kamers moet ten minste 1/6 van de netto-vloeroppervlakte bedragen.
  De hoogte van de vensterbanken moet voor iemand die neerzit en voor zich uitkijkt, een zicht op de buitenwereld mogelijk maken, evenwel zonder gevaar voor ongevallen.

Art.46. § 1. De gemeenschappelijke en individuele toiletten moeten over een goede rechtstreekse verluchting of een degelijke ventilatie beschikken en zijn gemakkelijk toegankelijk. Elk toilet moet uitgerust zijn met ten minste één muurleuning die toegankelijk en aangepast is aan de oudere, een klerenhaak en een gemakkelijk bereikbare toiletpapierhouder, met papier, en met een sanitair aangepaste vuilnisbak.
  In afwijking van het eerste lid moeten toiletten voor personen met een beperkte mobiliteit uitgerust zijn met twee toegankelijke steunstangen.
  § 2. De deuren van de gemeenschappelijke en individuele toiletten gaan naar buiten open of zijn schuifdeuren. Elk toilet beschikt over een slot dat van buiten kan worden geopend.

Art.47. Het bad of de douche is aangepast aan de opgevangen ouderen. Deze installaties moeten met een antislipbodem en steunstangen worden uitgerust.
  Voor gemeenschappelijk en individueel sanitair moeten alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen worden getroffen zodat de watertoevoer geen ongevallen kan veroorzaken. De temperatuur van de mengkranen wordt door een thermostaat zó geregeld dat de ouderen zich niet kunnen verbranden.
  De straal van de douche is richtbaar.

Art.48. De voorzieningen die één of meer verdiepingen hebben boven of onder het normale evacuatieniveau, moeten, wat het aantal liften betreft, beantwoorden aan de norm NBN E52-019, wat moet worden aangetoond door een berekeningsnota conform voormelde norm of door simulatie.
  Bij gebrek aan voormelde nota is per aangesneden schijf van 40 ouderen minstens één lift vereist.
  Ten minste één lift moet minstens 2,1 m bij 1,1 m zijn om een draagberrie te kunnen vervoeren. Die lift moet alle verdiepingen bedienen die lokalen hebben die voor de ouderen toegankelijk zijn.

Afdeling 2. - Overeenkomst tussen de voorziening en de oudere
Art.49. § 1. Vóór de opname of opvang wordt tussen de voorziening en de oudere een overeenkomst afgesloten die verplicht het volgende bepaalt:
  1° de algemene en bijzondere voorwaarden voor de huisvesting of opvang in de voorziening, in voorkomend geval met inbegrip van de duur en de voorwaarden van het door de voorziening toegepaste promotieaanbod;
  2° overeenkomstig bijlage I van dit besluit, de elementen die gedekt zijn door de dagprijs en de kosten die duidelijk en beperkend kunnen worden gefactureerd, ofwel als toeslagen, ofwel als voorschotten aan derden, bovenop de dagprijs. De eenheidsprijs van de kosten die aan toeslagen onderworpen kunnen zijn, wordt duidelijk vermeld;
  3° de betalingswijzen:
  a) in geval van betaling via de bank, het bankrekeningnummer van de voorziening;
  b) in geval van contante betaling moet een ontvangstbewijs worden afgeleverd;
  4° als er een voorschot vereist is, zal het bedrag ervan afgetrokken worden van de factuur die betrekking heeft op de eerste maand van opvang of huisvesting;
  5° de duur en de voorwaarden inzake de ontbinding van de overeenkomst;
  6° de wijze van toepassing van het koninklijk besluit van 21 januari 2009 houdende onderrichtingen voor de apothekers. De door de apotheker eventueel toegekende korting moet op een geïndividualiseerde wijze en gedeeltelijk onder een collectieve vorm aan de oudere worden teruggegeven. Uit de boekhouding moet duidelijk blijken welk gebruik er werd gemaakt van de onder collectieve vorm toegekende korting.
  § 2. Bij een dringende opname wordt de overeenkomst binnen zeven werkdagen volgend op de opname van de oudere afgesloten.
  § 3. Als de oudere niet in staat is een schriftelijke overeenkomst te sluiten, moet de voorziening zijn vertegenwoordiger raadplegen of de wettelijke bepalingen bedoeld in Titel XI van Boek I van het Burgerlijk Wetboek naleven.

Art.50. § 1. Ieder ontwerp van modelovereenkomst of iedere wijziging ervan wordt voorafgaandelijk aan de goedkeuring van de ministers voorgelegd.
  Zij beschikken over negentig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het document om te beslissen.
  Als er binnen deze termijn geen goedkeuring volgt, wordt de modelovereenkomst of de wijziging ervan geacht te zijn goedgekeurd.
  Het ontvangstbewijs dat als kennisneming geldt van de overeenkomst en van elke wijziging ervan, wordt bij het vertrouwelijke dossier gevoegd.
  Elke met de hierboven vermelde voorschriften strijdige bepaling wordt geacht nietig te zijn.
  § 2. De ministers en de dienst Controle en Begeleiding kunnen op elk moment verzoeken om overlegging van elke met een oudere gesloten overeenkomst.

TITEL III. - Bijzondere normen die van toepassing zijn op de woningen voor ouderen
Art.51. § 1. Onverminderd de algemene normen in Titel II, Hoofdstuk I, moeten woningen voor ouderen voldoen aan de bepalingen van deze titel.
  § 2. Voor de toepassing van deze titel moet onder "voorziening" worden verstaan een woning voor ouderen in de zin van artikel 2, 4°, a), van de ordonnantie.

HOOFDSTUK I. - Normen betreffende de overeenkomst
Art.52. § 1. De overeenkomst wordt gesloten voor onbepaalde duur.
  § 2. De overeenkomst mag op elk moment ontbonden worden, op voorwaarde dat een opzegtermijn wordt nageleefd die niet korter is dan drie maanden in geval van ontbinding door de beheerder en twee maanden in geval van ontbinding door de bewoner.
  De ontbinding gebeurt schriftelijk, hetzij bij aangetekende brief, hetzij bij aangetekende brief tegen ontvangstbewijs, uiterlijk twee werkdagen vóór het ingaan van de opzegtermijn.
  De door de beheerder gegeven opzegtermijn is behoorlijk gemotiveerd; bij gebrek hieraan wordt de opzegging als niet gegeven beschouwd.
  De bewoner die de overeenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn ontbindt, kan verplicht zijn een vergoeding te betalen, gelijk aan de maandelijkse huurprijs die de duur van de opzegtermijn dekt.
  § 3. In geval van ontbinding wegens medische redenen, bevestigd door een arts, mag de opzegtermijn voor de bewoner niet langer zijn dan dertig dagen.
  In geval van overlijden van de bewoner, begint een opzegtermijn van dertig dagen ambtshalve te lopen op de dag van het overlijden.
  In de gevallen in het eerste en tweede lid kunnen de partijen evenwel overeenkomen om deze opzegtermijn in te korten en de verplichting om de huurprijs te betalen te beperken tot de periode van werkelijke bewoning van de lokalen.
  § 4. Voor het overige zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de huurcontracten van toepassing.

HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de plaatsbeschrijving en de waarborg
Art.53. De plaatsbeschrijving van de woning die de bewoner betrekt, wordt door hem en de directeur ondertekend en bij de overeenkomst gevoegd.
  Als er geen omstandige plaatsbeschrijving werd opgesteld, wordt de bewoner geacht het gehuurde goed in dezelfde staat te hebben ontvangen als die waarin het zich op het einde van de overeenkomst bevindt, behoudens bewijs van het tegendeel door de beheerder.

Art.54. § 1. Wanneer een waarborg wordt geëist, wordt hij door de partijen op een individuele rekening geplaatst, geopend op naam van de bewoner bij een financiële instelling, met de vermelding van de bestemming: "waarborg voor elke schuldvordering voortvloeiend uit de volledige of gedeeltelijke niet-uitvoering van de verplichtingen van de bewoner".
  De interesten van de aldus geplaatste som worden gekapitaliseerd. Bij het einde van de overeenkomst wordt de gekapitaliseerde waarborg aan de bewoner of aan zijn rechthebbenden uitgekeerd, na aftrek van alle eventueel krachtens de overeenkomst verschuldigde kosten en vergoedingen;
  In ieder geval mag de waarborgrekening, zowel wat het kapitaal als de interesten betreft, slechts gebruikt worden ten voordele van de ene of de andere partij en mits hetzij een schriftelijk akkoord gesloten tussen de partijen, opgemaakt op een latere datum dan die van het sluiten van de overeenkomst, hetzij een eensluidend verklaard afschrift van een gerechtelijke beslissing, wordt overgelegd.
  § 2. Het bedrag van de waarborg mag niet hoger zijn dan twee keer de maandelijkse huurprijs die in de overeenkomst bepaald is.
  § 3. Voor het overige zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de huurcontracten van toepassing.

HOOFDSTUK III. - Normen betreffende het vertrouwelijke dossier
Art.55. Een vertrouwelijk dossier wordt voor elke bewoner opgemaakt bij zijn opname. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens, hun behandeling en de bijwerking ervan wordt verricht overeenkomstig de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig artikel 458 van het Strafwetboek.
  Dit vertrouwelijke dossier omvat:
  1° een afschrift van de individuele fiche of een document dat de daarin vervatte informatie bevat;
  2° een exemplaar van de overeenkomst en de plaatsbeschrijving, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner;
  3° een exemplaar van het huishoudelijk reglement, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner.
  Onverminderd het door de dienst Controle en Begeleiding uitgeoefende toezicht mag het vertrouwelijke dossier, dat door de bewoner werd geviseerd, niet aan derden worden meegedeeld. Het kan op elk moment door de bewoner worden geraadpleegd.
  Het vertrouwelijke dossier van elke bewoner wordt door de voorziening gedurende minstens drie jaar na zijn overlijden of vertrek bewaard.

HOOFDSTUK IV. - Veiligheids- en architectonische normen
Afdeling 1. - Veiligheidsnormen
Art.56. De voorziening zet elke bewoner aan zich tegen brand te verzekeren.

Afdeling 2. - Architectonische normen
Art.57. De voorziening is aangepast aan de bewoners.

Art.58. Iedere woning moet ten minste bestaan uit een leefruimte, een kookruimte, een slaapkamer en een van de andere lokalen gescheiden toilet, wastafel en een bad of douche, aangepast aan de bewoners.
  De totale netto-oppervlakte van de leefruimte, de kookruimte en de slaapkamer bedraagt minstens 32 m2 voor 1 persoon en 40 m2 voor 2 personen.
  Wanneer de slaapkamer zich in een aparte ruimte bevindt, bedraagt de netto-oppervlakte van de slaapkamer ten minste 12 m2.

Art.59. De voorzieningen die één of meer verdiepingen hebben boven of onder het normale evacuatieniveau, moeten, wat het aantal liften betreft, beantwoorden aan de norm NBN E52-019, wat moet worden aangetoond door een berekeningsnota conform voormelde norm of door simulatie.
  Bij gebrek aan voormelde nota is per aangesneden schijf van 40 bewoners minstens één lift vereist.
  Ten minste één lift moet minstens 2,1 m bij 1,1 m zijn om een draagberrie te kunnen vervoeren. Die lift moet alle verdiepingen van de voorziening bedienen.

Art.60. Glazen deuren, die een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van de bewoners worden door een op ooghoogte waarneembare contrasterende kleurstrook aangegeven.

Art.61. § 1. De gemeenschappelijke en individuele toiletten moeten over een goede rechtstreekse verluchting of een degelijke ventilatie beschikken en gemakkelijk toegankelijk zijn. Elk toilet moet uitgerust zijn met ten minste één toegankelijke steunstang, een klerenhaak en een gemakkelijk bereikbare toiletpapierhouder, met papier, en met een sanitair aangepaste vuilnisbak.
  § 2. De deuren van de gemeenschappelijke en individuele toiletten gaan naar buiten open of zijn schuifdeuren. Elk toilet beschikt over een slot dat van buiten kan worden geopend.

Art.62. Het bad of de douche is aangepast aan de bewoners. Deze installaties moeten met een antislipbodem en steunstangen worden uitgerust.
  De straal van de douche is richtbaar.

HOOFDSTUK V. - Normen betreffende de directeur
Art.63. De directeur moet tijdens de kantooruren kunnen worden gecontacteerd en op afspraak beschikbaar zijn, minstens vier uur per week, verdeeld over minimaal twee dagen, waarvan minstens een uur na achttien uur.

Art.64. Onverminderd artikel 205, § 1, mag de directeur directeur zijn van een andere voorziening voor ouderen, zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van de ordonnantie, voor zover de voorzieningen zich op dezelfde vestigingsplaats bevinden en door dezelfde beheerder worden beheerd.

Art.65. De directeur moet minstens houder zijn van een diploma hoger niet-universitair onderwijs en een opleiding van minstens 100 uur hebben gevolgd.
  Er wordt aan de in het vorige lid bedoelde voorwaarden voldaan als uit een vergelijking van de diploma's, getuigschriften, attesten, andere titels en relevante ervaring waarover de kandidaat beschikt met het vereiste diploma en de vereiste opleiding, blijkt dat hij aan de vereiste voorwaarden voldoet
  In afwijking van het eerste lid en voor een maximumduur van twee jaar mag de beheerder een persoon die de opleiding tot directeur volgt, als directeur in dienst nemen.

Art.66. De succesvolle afronding van de in artikel 65 bedoelde opleidingen, waarvan de inhoud door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde wordt erkend, wordt door een attest bekrachtigd, na de evaluatie van de kandidaat, zowel op het vlak van zijn regelmatige aanwezigheid als van zijn kennis en geschiktheid.

Art.67. § 1. De directeur moet deelnemen aan een voortgezette opleiding van minstens 24 uur per jaar. Die opleidingen moeten op zijn laatst één maand voor de organisatie ervan door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde worden erkend.
  § 2. De ministers kunnen verplichte thema's vastleggen voor de in § 1 bedoelde voortgezette opleiding.

TITEL IV. - Specifieke normen voor gewone serviceresidenties
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art.68. § 1. Onverminderd de algemene normen in Titel II, moeten gewone serviceresidenties voldoen aan de bepalingen van deze titel.
  § 2. Voor de toepassing van deze titel moet onder "voorziening" worden verstaan een gewone serviceresidentie in de zin van artikel 1, 9°.

HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de huisvestingsovereenkomst en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Huisvestingsovereenkomst
Onderafdeling 1. - Duur van de huisvestingsovereenkomst
Art.69. De overeenkomst wordt voor onbepaalde duur gesloten; waarbij de eerste maand dient als proefperiode.

Onderafdeling 2. - Ontbinding van de huisvestingsovereenkomst
Art.70. § 1. Vóór de opname mag de bewoner de overeenkomst zonder kosten opzeggen, op voorwaarde dat hij de beheerder hiervan verwittigt, bij aangetekende brief, binnen een termijn van zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de ondertekening van de overeenkomst.
  § 2. Gedurende de proefperiode kunnen de twee partijen de overeenkomst ontbinden op voorwaarde dat een opzegtermijn van zeven dagen wordt nageleefd.
  § 3. Na de proefperiode kan de overeenkomst op elk moment ontbonden worden, op voorwaarde dat een opzegtermijn wordt nageleefd die niet korter is dan drie maanden in geval van ontbinding door de beheerder en twee maanden in geval van ontbinding door de bewoner.
  § 4. De ontbinding gebeurt schriftelijk, hetzij bij aangetekende brief, hetzij bij aangetekende brief tegen ontvangstbewijs, uiterlijk twee werkdagen vóór het ingaan van de opzegtermijn.
  § 5. Als de bewoner de voorziening verlaat tijdens de opzegperiode gegeven door de beheerder, is hij niet verplicht deze opzeg tot op het einde te presteren.
  § 6. De bewoner die de overeenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn ontbindt, kan verplicht zijn een vergoeding te betalen, gelijk aan de maandelijkse huurprijs die de duur van de vastgestelde opzegtermijn dekt, met uitsluiting van eventuele toeslagen.
  § 7. In geval van ontbinding om medische redenen, bevestigd door een arts, mag de opzegtermijn voor de bewoner niet langer zijn dan dertig dagen.
  In geval van overlijden van de bewoner begint een opzegtermijn van dertig dagen ambtshalve te lopen op de dag van het overlijden.
  In deze twee gevallen kunnen de partijen evenwel overeenkomen om deze opzegtermijn in te korten en de verplichting om de huurprijs te betalen te beperken tot de periode van werkelijke bewoning van de lokalen.

Onderafdeling 3. - Plaatsbeschrijving, waarborg en nummer van de woning
Art.71. De plaatsbeschrijving van de woning die de bewoner betrekt, wordt door hem en de directeur ondertekend en bij de overeenkomst gevoegd.
  Als er geen omstandige plaatsbeschrijving werd opgesteld, wordt de bewoner geacht het gehuurde goed in dezelfde staat te hebben ontvangen als die waarin het zich op het einde van de overeenkomst bevindt, behoudens bewijs van het tegendeel door de beheerder.

Art.72. De overeenkomst vermeldt het bedrag van de eventueel gestorte waarborg:
  1° wanneer een waarborg wordt geëist, wordt hij door de partijen op een individuele rekening geplaatst, geopend op naam van de bewoner bij een financiële instelling, met de vermelding van de bestemming: "waarborg voor elke schuldvordering voortvloeiend uit de volledige of gedeeltelijke niet-uitvoering van de verplichtingen van de bewoner".
  2° de interesten van de aldus geplaatste som worden gekapitaliseerd. Bij het einde van de overeenkomst wordt de gekapitaliseerde waarborg aan de bewoner of aan zijn rechthebbenden uitgekeerd, na aftrek van alle eventueel krachtens de overeenkomst verschuldigde kosten en vergoedingen;
  3° in ieder geval mag de waarborgrekening, zowel wat het kapitaal als de interesten betreft, slechts gebruikt worden ten voordele van de ene of de andere partij en mits hetzij een schriftelijk akkoord gesloten tussen de partijen, opgemaakt op een latere datum dan die van het afsluiten van de overeenkomst, hetzij een eensluidend verklaard afschrift van een gerechtelijke beslissing wordt overgelegd.

Art.73. Het bedrag van de waarborg mag niet hoger zijn dan twee keer de maandelijkse huurprijs die in de overeenkomst bepaald is.

Art.74. De overeenkomst vermeldt het nummer van de betrokken woning.

Onderafdeling 4. - Huisvestingskosten
Art.75. De overeenkomst vermeldt de maandelijkse huurprijs en de prijs van de huisvestingslasten.
  De maandelijkse huisvestingskosten omvatten minstens:
  1° het gebruik van de individuele woning;
  2° het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten, met inbegrip van de liften, overeenkomstig het huishoudelijk reglement;
  3° het gewone onderhoud en het reinigen van de gemeenschappelijke ruimten, materiaal en producten inbegrepen;
  4° de herstellingen van de woning die uit een gewoon huurgebruik voortvloeien;
  5° het gebruik van het meubilair van de gemeenschappelijke ruimten;
  6° de afvalverwijdering;
  7° de verwarming van de gemeenschappelijke ruimten en hun onderhoud;
  8° het gebruik van alle gemeenschappelijke sanitaire installaties;
  9° de elektrische installaties van de gemeenschappelijke ruimten, het onderhoud ervan en elke wijziging ervan en het elektriciteitsverbruik van de gemeenschappelijke ruimten;
  10° het gebruik van de installaties voor de bewaking, de bescherming tegen brandgevaar en intercom;
  11° in voorkomend geval, het gebruik van de openbare telefoontoestellen, met uitsluiting van de kostprijs van persoonlijke gesprekken;
  12° de kosten voor de organisatie van de permanentie bepaald in artikel 95;
  13° de verzekeringen, die de beheerder is aangegaan overeenkomstig de wetgeving, met uitzondering van elke persoonlijke verzekering van de bewoner.

Art.76. De kosten van het water-, elektriciteits- en verwarmingsverbruik van de privéwoning worden door de bewoner betaald, hetzij rechtstreeks bij de distributiefirma, hetzij bij de beheerder, op basis van een individuele meter.

Art.77. Wanneer de bewoner bezit neemt van de woning in de loop van de maand, is hij voor de eerste maand een bedrag verschuldigd dat evenredig is met het resterende deel van de maand.

Art.78. Wat de in hoofdstuk III bedoelde diensten betreft, vermeldt de overeenkomst de kortingsvoorwaarden van de financiële tegemoetkoming van de bewoner in geval van een ziekenhuisopname of een ononderbroken afwezigheid van meer dan zeven dagen.

Art.79. In alle gevallen blijft de verplichting tot betaling van de maandelijkse huisvestingsprijs van toepassing zolang de woning niet is vrijgegeven.

Afdeling 2. - Vertrouwelijk dossier
Art.80. Een vertrouwelijk dossier wordt voor elke bewoner opgemaakt bij zijn opname. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens, hun behandeling en de bijwerking ervan wordt verricht overeenkomstig de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig artikel 458 van het Strafwetboek.
  Dit vertrouwelijke dossier omvat:
  1° een afschrift van de individuele fiche of een document dat de daarin vervatte informatie bevat;
  2° een exemplaar van de overeenkomst, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner;
  3° een exemplaar van het huishoudelijk reglement, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner;
  4° de plaatsbeschrijving en de inventaris van de goederen bij de aankomst, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner;
  5° in voorkomend geval, de bepalingen over de voorwaarden met betrekking tot het levenseinde;
  6° de naam, het adres en het telefoonnummer van de persoon die de huisvestingsprijs verschuldigd is (de bewoner, zijn vertegenwoordiger, het OCMW, enz.) en de inlichtingen over de betaling.
  Onverminderd het door de dienst Controle en Begeleiding uitgeoefende toezicht mag het vertrouwelijke dossier, dat door de bewoner werd geviseerd, niet aan derden worden meegedeeld. Het kan op elk moment door de bewoner worden geraadpleegd.
  Het vertrouwelijke dossier van elke bewoner wordt door de voorziening gedurende minstens drie jaar na zijn overlijden of vertrek bewaard.

HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de verplicht aangeboden diensten waarop de bewoners vrij een beroep kunnen doen
Art.81. De door de gezins- of huishoudelijke hulpen gepresteerde diensten en de verpleegkundige zorgen waarop de bewoners een beroep kunnen doen, maken het voorwerp uit van een bijzondere overeenkomst, die in geen geval aan de bewoner mag worden opgelegd.

Art.82. De voorziening moet minstens één warme maaltijd per dag aan de bewoner die dit wenst bezorgen, 's middags of 's avonds, die gemeenschappelijk kan worden genuttigd.
  Voor het middag- en avondmaal moet er een keuze tussen twee menu's zijn.

Art.83. Het menu wordt aan de bewoners meegedeeld en ten minste zeven dagen op voorhand, in het Frans en het Nederlands, op een toegankelijke en goed zichtbare plaats aangebracht.
  Het in het eerste lid bedoelde menu wordt gedurende ten minste twee maanden bewaard voor raadpleging door de dienst Controle en Begeleiding.

Art.84. De in dit hoofdstuk bedoelde diensten maken het voorwerp uit van een afzonderlijke maandelijkse facturatie.

HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de hygiëne en de voeding
Art.85. Het voedsel moet gezond en gevarieerd zijn; het is aangepast aan de bewoners.
  Diëten op medisch voorschrift moeten in acht worden genomen.
  De voorziening beschikt over het document van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen waaruit blijkt dat de bederfelijke eetwaren worden bewaard, bereid en verdeeld volgens de meest strikte regels inzake netheid en hygiëne.

Art.86. De voorziening moet aan Iriscare het bewijs leveren van de betaling van haar jaarlijkse forfaitaire heffing aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Art.87. De keukens en waslokalen moeten zo zijn ingericht dat hun geuren, dampen en geluiden de bewoners niet hinderen; zij moeten uitgerust zijn met een ventilatiesysteem.

Art.88. Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens, noch tot de lokalen waar het voedsel wordt bewaard.

Art.89. De gemeenschappelijke lokalen beantwoorden aan hun bestemming en worden in een perfecte staat van netheid gehouden; zij worden regelmatig onderhouden en beschut tegen vochtigheid of insijpeling.

HOOFDSTUK V. - Architectonische normen
Art.90. Elke woning moet ten minste bestaan uit een leefruimte, een kookruimte uitgerust met een elektrisch fornuis met oven, een dampkap, een magnetron en een koelkast, een slaapkamer en een van de andere lokalen gescheiden toilet, watafel en een bad of douche, aangepast aan de bewoners.
  Elke woning moet over een aansluiting op de telefoonlijn, de kabeltelevisie en het internet beschikken.

Art.91. De totale netto-oppervlakte van de leefruimte, de kookruimte en de slaapkamer bedraagt minstens 32 m2 voor 1 persoon en 40 m2 voor 2 personen.
  Wanneer de slaapkamer zich in een aparte ruimte bevindt, bedraagt de netto-oppervlakte van de slaapkamer ten minste 12 m2.

Art.92. Als de voorziening geen functionele band heeft met een rusthuis dat vlakbij ligt, moeten de lokalen en gemeenschappelijke uitrustingen ten minste het volgende bevatten:
  1° een polyvalente zaal die kan dienen als eetzaal en woonkamer, die beschikt over kabeltelevisie en een internetaansluiting;
  2° een toilet dat toegankelijk is voor personen met een beperkte mobiliteit, in de nabijheid van de polyvalente zaal;
  3° een washok met wasmachine en droger.
  De gemeenschappelijke lokalen zijn uitgerust met een systeem waardoor het dienstdoende personeel kan worden opgeroepen.

Art.93. Voor de bewoners en het personeel moet voorzien worden in gescheiden sanitaire installaties, die degelijk en voldoende in aantal zijn. Deze laatste zijn uitgerust met een handenwasser.

Art.94. De verlichting van het gebouw en van de belangrijkste herkenningspunten moet aan de in de lokalen ontwikkelde activiteiten en aan de situatie van de bewoner aangepast zijn.
  In de gemeenschappelijke ruimten en de toiletten is het verboden schakelaars met vertragingsfunctie te gebruiken, tenzij deze over een sensorsysteem beschikken.

HOOFDSTUK VI. - Normen betreffende het personeel en de directeur
Art.95. Een personeelslid moet steeds, dag en nacht, in de voorziening aanwezig zijn, om onverwijld elke oproep van een oudere te kunnen beantwoorden. Het beschikt ten minste over een opleiding als EHBO'er, waarvan de geldigheidsdatum niet overschreden is.
  Als de voorziening een functionele band heeft met een rusthuis dat in de onmiddellijke nabijheid ligt en op voorwaarde dat een systeem het hem mogelijk maakt oproepen van bewoners te ontvangen, kan het in het eerste lid bedoelde personeelslid in dat rusthuis aanwezig zijn zodat het onverwijld elke oproep van een bewoner van de serviceresidenties kan beantwoorden. In dat geval is de norm voor het nachtpersoneel de in artikel 208 bedoelde RH-norm en wordt die volgens het totale aantal bewoners van de verschillende voorzieningen berekend.

Art.96. Op verzoek van Iriscare legt de beheerder, voor hemzelf, voor ieder personeelslid en voor de directeur of de natuurlijke persoon die deze taak waarneemt, een uittreksel uit het strafregister voor aan Iriscare.

Art.97. Bij de aanwerving van een nieuw personeelslid eist de directeur de overlegging van een uittreksel uit het strafregister dat minder dan een maand oud is.

Art.98. De directeur moet tijdens de kantooruren kunnen worden gecontacteerd; bovendien moet hij op afspraak beschikbaar zijn, minstens vier uur per week, verdeeld over minimaal twee dagen, waarvan minstens een uur na achttien uur. Die informatie wordt aangebracht op een plaats die voor iedereen toegankelijk is.

Art.99. Onverminderd artikel 205, § 1, mag de directeur de directeur zijn van een andere voorziening voor ouderen, zoals bedoeld in artikel 2, 4° van de ordonnantie, voor zover de voorzieningen zich op dezelfde vestigingsplaats bevinden en worden beheerd door dezelfde beheerder.

Art.100. § 1. De directeur die na 1 januari 2010 voor de eerste keer in functie treedt, moet, vóór zijn indiensttreding, ten minste houder zijn van een diploma hoger niet-universitair onderwijs en een opleiding van minstens 250 uur volgen bij een universiteit of opleidingscentrum erkend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, een andere Gemeenschap of bevoegde Gemeenschapscommissie.
  In afwijking van het eerste lid zijn de titularissen van een kwalificatie erkend voor de uitoefening van de directeursfunctie van een rusthuis en de houders van een diploma van een universitaire opleiding in management in de gezondheidszorg vrijgesteld van een bijkomende opleiding.
  § 2. De volgende personen zijn vrijgesteld van de in paragraaf 1 bedoelde vereisten:
  1° de directeurs in functie vóór 1 januari 2010 die voor die datum hebben voldaan aan de toegangsvoorwaarden tot het beroep gesteld bij het besluit van het Verenigd College van 14 maart 1996 tot vaststelling van de normen waaraan de inrichtingen die bejaarden huisvesten moeten voldoen;
  2° de directeurs die de opleiding hebben gevolgd die is opgelegd door een voor 1 januari 2010 betekende ministeriële beslissing;
  3° de directeurs die vóór 1 januari 2010 een aanvraag tot afwijking hebben ingediend bij de ministers, overeenkomstig artikel 68 van het bovengenoemde besluit van het Verenigd College van 14 maart 1996.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 en voor een maximumduur van twee jaar mag de beheerder een persoon die de opleiding tot directeur volgt, als directeur in dienst nemen.
  § 4. De directeur in functie van een rusthuis of een serviceresidentie erkend door de bevoegde overheid in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte wordt geacht te beschikken over de in paragraaf 1 bedoelde opleiding.
  § 5. Er wordt aan de voorwaarden van paragraaf 1 voldaan als uit een vergelijking van de diploma's, getuigschriften, attesten, andere titels en relevante ervaring waarover de kandidaat beschikt met het vereiste diploma en de vereiste opleiding, blijkt dat hij aan de vereiste voorwaarden voldoet.
  Voor de toepassing van het eerste lid moet onder relevante ervaring worden verstaan de ervaring opgedaan in de sectoren van de huisvesting van ouderen, van de rust- en verzorgingstehuizen, van de ziekenhuizen of van de huisvesting van personen met een handicap, voor zover het een verantwoordelijke functie betreft.

Art.101. De succesvolle afronding van de in artikel 100 bedoelde opleidingen, waarvan de inhoud door de leidend ambtenaar van Iriscare of zijn afgevaardigde wordt erkend, wordt door een attest bekrachtigd, na de evaluatie van de kandidaat, zowel op het vlak van zijn regelmatige aanwezigheid als van zijn kennis en geschiktheid.

Art.102. De directeur moet deelnemen aan een voortgezette opleiding van minstens 24 uur per jaar. Het programma van die opleiding moet op zijn laatst één maand voor de organisatie ervan door de leidend ambtenaar van Iriscare of zijn afgevaardigde worden erkend.

TITEL V. - Specifieke normen voor serviceresidenties in mede-eigendom
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art.103. § 1. Onverminderd de algemene normen in Titel II, moeten serviceresidenties in mede-eigendom voldoen aan de bepalingen van deze titel.
  § 2. Voor de toepassing van deze titel moet onder "voorziening" worden verstaan een serviceresidentie in mede-eigendom in de zin van artikel 1, 10°.

HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de overeenkomst, het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Bijzondere overeenkomst afgesloten tussen de vereniging van de mede-eigenaren en de beheerder
Art.104. Een overeenkomst wordt afgesloten tussen de vereniging van mede-eigenaren of haar gevolmachtigde en de beheerder, waartoe elke bewoner verplicht is toe te treden.
  Ze bepaalt onder meer:
  1° de duur van de overeenkomst, de procedure en de termijnen van ontbinding om een nieuwe beheerder aan te wijzen, waardoor de continuïteit van de diensten kan worden gewaarborgd, en de wijze waarop de bewoners over deze wijziging worden ingelicht;
  2° de maandelijkse kosten van de verplichte diensten, die duidelijk en beperkend worden opgesomd;
  3° de betalingswijzen en, in geval van betaling via de bank, het bankrekeningnummer van de voorziening;
  4° als er een voorschot vereist is, zal dat bedrag afgetrokken worden van de factuur die betrekking heeft op de eerste maand van huisvesting.

Art.105. Als de bewoner huurder is, moeten alle bestaande verplichtingen tussen de eigenaar van de woning en de beheerder in het huurcontract worden vermeld. Voor huurcontracten die al voor 1 januari 2010 waren afgesloten, moeten deze verplichtingen als bijlage bij het huurcontract worden gevoegd.

Art.106. Ieder ontwerp van overeenkomst of iedere wijziging ervan wordt, na goedkeuring in onderling overleg door de vereniging van mede-eigenaren of haar gemachtigde en de beheerder, voorafgaandelijk aan de goedkeuring van de ministers voorgelegd. Zij beschikken over negentig dagen om te beslissen, te rekenen vanaf de ontvangst van het document. Bij gebrek aan goedkeuring binnen deze termijn wordt de modelovereenkomst of de wijziging ervan geacht te zijn goedgekeurd.
  Het ontvangstbewijs, dat geldt als kennisneming van de overeenkomst en van elke wijziging ervan, wordt bij het vertrouwelijke dossier gevoegd.
  Elke met de hierboven vermelde voorschriften strijdige bepaling wordt geacht nietig te zijn.

Afdeling 2. - Kosten van de verplichte diensten
Art.107. De overeenkomst vermeldt de maandelijkse kosten van de verplichte diensten, die duidelijk en beperkend opgesomd zijn.
  Wat de diensten betreft die door de beheerder worden geboden in de gemeenschappelijke lokalen die hem door de vereniging van mede-eigenaren ter beschikking worden gesteld, omvat deze maandelijkse prijs ten minste:
  1° het gewone onderhoud en het reinigen van de gemeenschappelijke ruimten, materiaal en producten inbegrepen;
  2° het gebruik van het meubilair van de gemeenschappelijke ruimten;
  3° de afvalverwijdering;
  4° het gebruik van elke gemeenschappelijke sanitaire installatie;
  5° het gebruik en het onderhoud van de elektrische installaties van de gemeenschappelijke ruimten;
  6° in voorkomend geval, het gebruik van de openbare telefoontoestellen, met uitsluiting van de kostprijs van persoonlijke gesprekken;
  7° de kosten voor de organisatie van de permanentie, bepaald in artikel 119;
  8° de verzekeringen, die de beheerder is aangegaan overeenkomstig de wetgeving, met uitzondering van elke persoonlijke verzekering van de bewoner.

Art.108. Wanneer de bewoner bezit neemt van de woning in de loop van de maand, is hij voor de eerste maand een bedrag verschuldigd dat evenredig is met het resterende deel van de maand.

Art.109. Wat de in hoofdstuk III bedoelde diensten betreft, vermeldt de overeenkomst de kortingsvoorwaarden van de financiële tegemoetkoming van de bewoner in geval van een ziekenhuisopname of een ononderbroken afwezigheid van meer dan zeven dagen.

Afdeling 3. - Huishoudelijk reglement
Art.110. Het huishoudelijk reglement bevat verplicht de volgende bijkomende vermeldingen:
  1° de permanente vrije toegang tot de bewoner voor de familie, de vrienden en de bedienaars van de erediensten of de lekenconsulenten die door deze bewoner worden gevraagd;
  2° de vrije keuze van het verplegend en paramedisch personeel;
  3° de wijze waarop de suggesties of opmerkingen, bedoeld in artikel 21, en de klachten, bedoeld in artikel 16, worden ingediend en onderzocht; het vermeldt onder meer de plaats waar de naam van de persoon aan wie de suggesties en opmerkingen kunnen worden bezorgd, wordt aangebracht;
  4° de referenties van het verzekeringscontract dat de burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid van de beheerder en zijn personeel dekt.

Afdeling 4. - Het vertrouwelijke dossier
Art.111. Een vertrouwelijk dossier wordt voor elke bewoner opgemaakt bij zijn opname. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens, hun behandeling en de bijwerking ervan wordt verricht overeenkomstig de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig, artikel 458 van het Strafwetboek.
  Dit vertrouwelijke dossier bevat:
  1° een afschrift van de individuele fiche of een document dat de daarin vervatte informatie bevat;
  2° een exemplaar van de bijzondere overeenkomst, afgesloten tussen de vereniging van mede-eigenaren of haar gemachtigde en de beheerder, waartoe de bewoner is toegetreden;
  3° een exemplaar van het huishoudelijk reglement, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner;
  4° in voorkomend geval, de bepalingen over de voorwaarden met betrekking tot het levenseinde.
  Onverminderd het door de dienst Controle en Begeleiding uitgeoefende toezicht mag het vertrouwelijke dossier, dat door de bewoner werd geviseerd, niet aan derden worden meegedeeld. Het kan op elk moment door de bewoner worden geraadpleegd.
  Het vertrouwelijke dossier van elke bewoner wordt door de voorziening minstens drie jaar na zijn overlijden of vertrek bewaard.

HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de verplicht voorgestelde diensten
Art.112. De beheerder staat in voor het gewone onderhoud en de schoonmaak van de in deze titel bedoelde gemeenschappelijke lokalen.

Art.113. De voorziening moet in staat de bewoner, die dat wenst, ten minste één warme maaltijd te kunnen aanbieden, 's middags of 's avonds, die gemeenschappelijk kan worden genuttigd.
  Voor het middag- en avondmaal moet er een keuze tussen twee menu's zijn.

Art.114. Het menu wordt aan de bewoners meegedeeld en ten minste zeven dagen op voorhand, in het Frans en het Nederlands, op een toegankelijke en goed zichtbare plaats aangebracht.
  Het moet ten minste twee maanden bewaard worden voor raadpleging door de dienst Controle en Begeleiding.

Art.115. Het voedsel moet gezond en gevarieerd zijn, het is aangepast aan de bewoners.
  Diëten op medisch voorschrift moeten in acht worden genomen.

HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de hygiëne
Art.116. De beheerder moet aan Iriscare het bewijs leveren van de betaling van zijn jaarlijkse forfaitaire heffing aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
  De voorziening beschikt over het document van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen waaruit blijkt dat de bederfelijke eetwaren worden bewaard, bereid en verdeeld volgens de meest strikte regels inzake netheid en hygiëne.

Art.117. De keukens en waslokalen moeten zo zijn ingericht dat hun geuren, dampen en geluiden de bewoners niet hinderen; zij moeten uitgerust zijn met een ventilatiesysteem, waarvan het onderhoud door de beheerder wordt verzekerd.

Art.118. Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens, noch tot de lokalen waar het voedsel wordt bewaard.

HOOFDSTUK V. - Normen betreffende het personeel en de directeur
Art.119. Een personeelslid moet steeds, dag en nacht, in de voorziening aanwezig zijn, om onverwijld elke oproep van een bewoner te kunnen beantwoorden. Hij beschikt ten minste over een opleiding als EHBO'er.

Art.120. Op verzoek van Iriscare legt de beheerder, voor hemzelf, voor ieder personeelslid en voor de directeur of de natuurlijke persoon die deze taak waarneemt, een uittreksel uit het strafregister voor aan Iriscare.

Art.121. Bij de aanwerving van een nieuw personeelslid eist de directeur de overlegging van een uittreksel uit het strafregister dat niet ouder is dan één maand.

Art.122. De directeur moet tijdens de kantooruren kunnen worden gecontacteerd; bovendien moet hij op afspraak beschikbaar zijn, minstens vier uur per week, verdeeld over minimaal twee dagen, waarvan minstens een uur na achttien uur.

Art.123. De directeur mag directeur zijn van een andere voorziening voor ouderen, zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van de ordonnantie, voor zover de voorzieningen zich op dezelfde vestigingsplaats bevinden.

Art.124. § 1. De directeur die na 1 januari 2010 voor de eerste keer in functie treedt, moet, vóór zijn indiensttreding, ten minste houder zijn van een diploma hoger niet-universitair onderwijs en een opleiding van minstens 250 uur volgen bij een universiteit of opleidingscentrum erkend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, een andere Gemeenschap of bevoegde Gemeenschapscommissie.
  In afwijking van het eerste lid zijn de titularissen van een kwalificatie erkend voor de uitoefening van de directeursfunctie van een rusthuis en de houders van een diploma van een universitaire opleiding in management in de gezondheidszorg vrijgesteld van een bijkomende opleiding.
  § 2. De volgende personen zijn vrijgesteld van de in paragraaf 1 bedoelde vereisten:
  1° de directeurs in functie vóór 1 januari 2010 die voor die datum hebben voldaan aan de toegangsvoorwaarden tot het beroep gesteld bij het besluit van het Verenigd College van 14 maart 1996 tot vaststelling van de normen waaraan de inrichtingen die bejaarden huisvesten moeten voldoen;
  2° de directeurs die de opleiding hebben gevolgd die is opgelegd door een voor 1 januari 2010 betekende ministeriële beslissing;
  3° de directeurs die vóór 1 januari 2010 een aanvraag tot afwijking hebben ingediend bij de ministers, overeenkomstig artikel 68 van het bovengenoemde besluit van het Verenigd College van 14 maart 1996.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 en voor een maximumduur van twee jaar mag de beheerder een persoon die de opleiding tot directeur volgt, als directeur in dienst nemen.
  § 4. De directeur in functie van een rusthuis of een serviceresidentie erkend door de bevoegde overheid in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte wordt geacht te beschikken over de in paragraaf 1 bedoelde opleiding.
  § 5. Er wordt aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden voldaan als uit een vergelijking van de diploma's, getuigschriften, attesten, andere titels en relevante ervaring waarover de kandidaat beschikt met het vereiste diploma en de vereiste opleiding, blijkt dat hij aan de vereiste voorwaarden voldoet.
  Voor de toepassing van het eerste lid moet onder relevante ervaring worden verstaan de ervaring opgedaan in de sectoren van de huisvesting van ouderen, van de rust- en verzorgingstehuizen, van de ziekenhuizen of van de huisvesting van personen met een handicap, voor zover het een verantwoordelijke functie betreft.

Art.125. De succesvolle afronding van de in artikel 124 bedoelde opleidingen, waarvan de inhoud door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde wordt erkend, wordt door een attest bekrachtigd, na de evaluatie van de kandidaat, zowel op het vlak van zijn regelmatige aanwezigheid als van zijn kennis en geschiktheid.
  De ministers kunnen de kandidaat-directeur of de directeur in functie geheel of gedeeltelijk vrijstellen van die opleidingen, rekening houdend met zijn diploma's of met zijn opgedane ervaring.

Art.126. De directeur moet deelnemen aan een voortgezette opleiding van minstens 24 uur per jaar. Het programma van die opleiding moet op zijn laatst één maand voor de organisatie ervan door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde worden erkend.

Art.127. De beheerder werkt in samenwerking met de brandweer een veiligheidsplan uit; voor de gemeenschappelijke ruimten past dit plan, in voorkomend geval, in het algemene veiligheidsplan van het gebouw.
  De beheerder organiseert de opleiding van zijn personeel inzake brandpreventie en brandbestrijding. Hij moet op elk moment het bewijs hiervan kunnen leveren.

HOOFDSTUK VI. - Participatieraad
Art.128. § 1. De syndicus van de serviceresidentie in mede-eigendom wordt uitgenodigd op elke vergadering van de participatieraad.
  § 2. De participatieraad onderhoudt regelmatige contacten met de syndicus of de vereniging van mede-eigenaren en pleegt, met nauwkeurige naleving van ieders rechten en plichten, met hen overleg over alle punten die, zelfs gedeeltelijk, onder de bevoegdheid van de mede-eigendom vallen.
  De nadere regels van het overleg zijn opgenomen in het huishoudelijk reglement.

TITEL VI. - Bijzondere normen die van toepassing zijn op rusthuizen
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art.129. § 1. Onverminderd de algemene normen in Titel II, moeten rusthuizen, ongeacht het soort plaatsen die ze aanbieden, voldoen aan de bepalingen van de hoofdstukken II tot en met VII van deze titel.
  § 2. Voor de toepassing van de hoofdstukken I tot en met VII van deze titel moet onder "voorziening" worden verstaan een rusthuis in de zin van artikel 2, 4°, c), van de ordonnantie.

Art.130. Een beheerder mag niet meer dan 200 plaatsen per voorziening uitbaten.
  Het in het vorige lid bedoelde aantal plaatsen heeft betrekking op plaatsen in rusthuizen, plaatsen voor kortverblijf en plaatsen in rust- en verzorgingstehuizen.

HOOFDSTUK II. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Overeenkomst
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art.131. § 1. Onverminderd artikel 49 wordt vóór de opname tussen de voorziening en de bewoner een overeenkomst afgesloten die verplicht vermeldt:
  1° de kortingsvoorwaarden van de financiële tegemoetkoming van de bewoner in geval van een ziekenhuisopname of een ononderbroken afwezigheid van meer dan zeven dagen;
  2° het feit dat de verplichting tot betaling van de dagprijs van toepassing blijft zolang de kamer niet is vrijgegeven, na het verstrijken van de in artikel 134 bepaalde opzegtermijn;
  3° het bedrag van de eventueel gestorte waarborg, die niet hoger mag zijn dan de maandelijkse huurprijs:
  a) wanneer een waarborg wordt geëist, wordt hij door de partijen op een individuele rekening geplaatst, geopend op naam van de bewoner bij een financiële instelling, met de vermelding van de bestemming: "waarborg voor elke schuldvordering voortvloeiend uit de volledige of gedeeltelijke niet-uitvoering van de verplichtingen van de bewoner".
  b) de interesten van de aldus geplaatste som worden gekapitaliseerd. Bij het einde van de overeenkomst wordt de gekapitaliseerde waarborg aan de bewoner of aan zijn rechthebbenden uitgekeerd, na aftrek van alle eventueel krachtens de overeenkomst verschuldigde kosten en vergoedingen;
  c) in ieder geval mag de waarborgrekening, zowel wat het kapitaal als de interesten betreft, slechts gebruikt worden ten voordele van de ene of de andere partij en mits hetzij een schriftelijk akkoord tussen de partijen, opgemaakt op een latere datum dan die van het sluiten van de overeenkomst, hetzij een eensluidend verklaard afschrift van een gerechtelijke beslissing wordt overgelegd;
  d) er mag geen waarborg geëist worden in geval van huisvesting in kortverblijf;
  4° het nummer van de kamer waar de bewoner verblijft, met vermelding van het maximale aantal bewoners dat in die kamer is toegestaan.
  § 2. In geval van een dringende opname wordt de overeenkomst binnen zeven werkdagen volgend op de opname van de bewoner gesloten.

Art.132. De plaatsbeschrijving van de kamer die de bewoner betrekt, wordt door hem en de directeur of, in voorkomend geval, de beheerder, ondertekend en bij de overeenkomst gevoegd.
  Als er geen omstandige plaatsbeschrijving werd opgesteld, wordt de bewoner geacht de kamer in dezelfde staat te hebben ontvangen als die waarin ze zich op het einde van de overeenkomst bevindt, behoudens bewijs van het tegendeel door de beheerder.

Onderafdeling 2. - Duur en ontbinding van de overeenkomst
Art.133. De overeenkomst wordt voor onbepaalde of bepaalde duur gesloten; de eerste maand dient als proefperiode.
  In afwijking van het eerste lid wordt de overeenkomst voor bepaalde duur gesloten in geval van huisvesting in kortverblijf.

Art.134. § 1. Vóór de opname mag de bewoner de overeenkomst zonder kosten opzeggen, op voorwaarde dat hij de directeur hiervan verwittigt, bij aangetekende brief of per e-mail tegen ontvangstbewijs, binnen een termijn van zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de ondertekening van de overeenkomst.
  § 2. Gedurende de proefperiode kunnen de twee partijen de overeenkomst ontbinden op voorwaarde dat een opzegtermijn van zeven dagen wordt nageleefd.
  § 3. Na de proefperiode kan de overeenkomst op elk moment ontbonden worden met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden in geval van ontbinding door de beheerder en één maand in geval van ontbinding door de bewoner.
  In afwijking van het eerste lid bedraagt de opzegtermijn zes maanden in geval van ontbinding door de beheerder in het kader van een vrijwillige sluiting van de voorziening.
  In geval van ontbinding om medische redenen, bevestigd door een arts, mag de opzegtermijn voor de bewoner niet langer zijn dan veertien dagen.
  In geval van overlijden van de bewoner begint een opzegtermijn van vijftien dagen ambtshalve te lopen op de dag van het overlijden.
  In de gevallen in het tweede en derde lid kunnen de partijen evenwel overeenkomen de opzegtermijn in te korten en de verplichting om de dagprijs te betalen te beperken tot de periode van werkelijke bewoning van de lokalen.
  § 4. Als de behandelend arts vindt dat de fysieke en geestelijke toestand van de bewoner zodanig is dat er onherroepelijk bijzondere zorg vereist is in een andere, meer passende voorziening, dan verbindt de voorziening zich ertoe:
  1° de opzegtermijn te verlengen op basis van de tijd die nodig is om die nieuwe voorziening te vinden, voor zover de voortzetting van de huisvesting van de betrokken bewoner, op grond van een door die arts opgemaakt attest, geen ernstig gevaar inhoudt voor hemzelf of voor derden;
  2° de opzegtermijn te verkorten als de bewoner in deze nieuwe voorziening kan worden opgenomen op een vroegere datum dan de vervaldatum van de opzegtermijn, die krachtens paragraaf 3 van toepassing is.
  § 5. In geval van huisvesting in kortverblijf kan de overeenkomst worden ontbonden met inachtneming van een opzegtermijn van zeven dagen, ongeacht welke partij kennisgeeft van deze opzegging.
  § 6. De ontbinding gebeurt schriftelijk, hetzij bij aangetekende brief, hetzij bij aangetekende brief tegen ontvangstbewijs, uiterlijk twee werkdagen vóór het ingaan van de opzegtermijn.
  De door de beheerder gegeven opzegtermijn is behoorlijk gemotiveerd; bij gebrek hieraan wordt de opzegging als niet gegeven beschouwd.
  § 7. Als de bewoner de voorziening verlaat tijdens de opzegperiode gegeven door de beheerder, is hij niet verplicht deze opzeg tot op het einde te presteren.
  § 8. De bewoner die de overeenkomst ontbindt zonder inachtneming van de opzegtermijn, kan verplicht zijn een vergoeding te betalen, gelijk aan de huurprijs die de duur van de vastgestelde opzegperiode dekt, met uitsluiting van eventuele toeslagen.

Afdeling 2. - Huishoudelijk reglement
Art.135. Naast de in artikel 14 bedoelde vermeldingen bevat het huishoudelijk reglement verplicht de volgende vermeldingen:
  1° de nauwkeurige omschrijving, in de bijzondere opnamevoorwaarden, van onder meer de personen die minder dan zestig jaar oud zijn en de afhankelijkheidsgraden die worden gehanteerd voor de opname van ouderen in de voorziening;
  2° de volledige bewegingsvrijheid in de voorziening en de volledige vrijheid om de voorziening te verlaten, tenzij een attest van de behandelend arts, dat bij het medisch dossier wordt gevoegd, het tegenovergestelde voorschrijft;
  3° de door de voorziening ingevoerde schriftelijke procedures betreffende de in artikel 158 bedoelde maatregelen inzake afzondering, toezicht en immobilisatie;
  4° het recht om elke dag bezoek te ontvangen, minstens tussen 11 en 20 uur, met inbegrip van zon- en feestdagen, met respect voor de anderen;
  5° het recht om slechts de bezoekers van zijn keuze te ontvangen; elke bezoeker moet zich bekendmaken alvorens de kamer te betreden;
  6° elk personeelslid van de voorziening moet ervoor zorgen dat het privéleven van de bewoner wordt geëerbiedigd, met name door zich bekend te maken alvorens de kamer te betreden;
  7° het feit dat de naam van de bewoner aan de buitenkant van de kamer wordt aangebracht, tenzij laatstgenoemde zich daartegen verzet;
  8° het verbod om een bewoner van kamer te veranderen zonder zijn schriftelijke toestemming, tenzij de behandelend arts dat voorschrijft;
  9° de vrije keuze van de behandelend arts, de kinesitherapeut en het paramedisch personeel voor de bijkomende zorg naast die welke door de voorziening wordt aangeboden, onder voorbehoud, desgevallend, en voor zover bewezen wordt dat de tariefzekerheid niet wordt nageleefd, van de voorwaarden waaronder de financiële tenlasteneming van de zorg onderworpen kan worden aan een beslissing van het bevoegde OCMW;
  10° de vrije toegang op elk moment tot een bewoner aan zijn levenseinde, die palliatieve zorg krijgt of die wegkwijnt, voor zijn naasten en de bedienaars van de erediensten of de lekenconsulenten die door deze bewoner worden gevraagd, of in voorkomend geval door zijn vertegenwoordiger;
  11° de toelatingsvoorwaarden voor een gezelschapsdier.

Afdeling 3. - Vertrouwelijk dossier
Art.136. 136. Een vertrouwelijk dossier wordt voor elke bewoner opgemaakt bij zijn opname. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens, hun behandeling en de bijwerking ervan wordt verricht overeenkomstig de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig, artikel 458 van het Strafwetboek.
  Dit vertrouwelijke dossier bevat:
  1° een afschrift van de individuele fiche of een document dat de daarin vervatte informatie bevat;
  2° in voorkomend geval, het schriftelijke attest waarmee de vertegenwoordiger wordt aangesteld of een afschrift van de overeenkomstig Titel XI van Boek I van het Burgerlijk Wetboek genomen rechterlijke beslissing;
  3° in voorkomend geval, het formulier waarmee de vertrouwenspersoon wordt aangewezen, in de zin van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, ondertekend door de bewoner;
  4° een exemplaar van de overeenkomst, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner;
  5° de vermelding betreffende de voorwaarden inzake de zorg aan het levenseinde die overeenkomstig de wensen van de bewoner moeten worden nageleefd;
  6° de plaatsbeschrijving en de inventaris van de goederen bij de opname, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner of, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger. De inventaris van de goederen kan op vraag van de bewoner of de directeur worden bijgewerkt;
  7° een exemplaar van het huishoudelijk reglement, ondertekend door de beheerder of de directeur en de bewoner;
  8° de naam, het adres en het telefoonnummer van de persoon die de dagprijs verschuldigd is en de inlichtingen betreffende de betaling.
  Onverminderd het door de dienst Controle en Begeleiding uitgeoefende toezicht mag het vertrouwelijke dossier, dat door de bewoner werd geviseerd, niet aan derden worden meegedeeld. Het kan op elk moment door de bewoner worden geraadpleegd.
  Het vertrouwelijke dossier van elke bewoner wordt door de voorziening gedurende minstens drie jaar na zijn overlijden of, in voorkomend geval, zijn vertrek bewaard.
  De vertrouwelijke dossiers worden gecentraliseerd bij de voorziening om de vertrouwelijkheid ervan te waarborgen.

HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de voeding, de hygiëne, de zorg en de activiteiten
Afdeling 1. - Voeding
Art.137. De voorziening bezorgt de bewoner ten minste drie maaltijden per dag, waarvan minstens één warme maaltijd per dag, 's middags of 's avonds, behoudens andersluidend medisch voorschrift.

Art.138. § 1. De voorziening beschikt over het document van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen waaruit blijkt dat de eetwaren worden bewaard, bereid en verdeeld volgens de meest strikte regels inzake netheid en hygiëne.
  § 2. Het voedsel moet gezond, gevarieerd en kwaliteitsvol zijn, en aangepast aan de voedingsbehoeften van de bewoners; de textuur moet aangepast zijn aan de gezondheidstoestand van de bewoner. Het wordt bereid op een wijze die het zelfstandig eten door de bewoner bevordert.
  De voorziening is verplicht gevarieerde en evenwichtige maaltijden te verstrekken die bijdragen tot het eetplezier van de bewoner.
  De voorziening ziet erop toe dat verse groenten en vers fruit gebruikt worden, of groenten en fruit met een vergelijkbare voedingswaarde.
  Bij de samenstelling van de maaltijden houdt de voorziening zo veel mogelijk rekening met de suggesties en de voorkeuren van de bewoners. Daarom worden de samenstelling en de frequentie van de maaltijden op elke participatieraad besproken.

Art.139. § 1. De voorziening beschikt over een schriftelijk voedingsbeleid dat de voedingsbehoeften verzoent met eetplezier, en dat met name gedocumenteerde procedures of protocollen bevat die toegepast worden voor:
  1° de analyse en de opvolging, minstens één keer per maand, van de grafieken met ten minste het gewicht, de lengte en de body mass index van elke bewoner;
  2° de vroegtijdige opsporing van ondervoeding en uitdroging en de opvolging van ondervoede en uitgedroogde bewoners;
  3° het nemen van orale voedingssupplementen in geval van onvoldoende energie- of eiwitinname, met name door de menu's op natuurlijke wijze te verrijken. Die supplementen worden enkel verstrekt nadat alle conventionele voedingsmethoden zijn toegepast en op medisch advies.
  Bij de voedingsopvolging van de bewoners moet rekening worden gehouden met hun smaak- en voedselvoorkeuren.
  Het in het eerste lid bedoelde beleid wordt opgesteld door de professionals die betrokken zijn bij de voeding van de bewoners, waaronder ten minste de directeur, de verpleegkundig coördinator of de hoofdverpleegkundige en de chef-kok of de persoon die verantwoordelijk is voor de bestelling van de maaltijden en, in voorkomend geval, de logopedist of de diëtist van de voorziening. De referentiearts of, in voorkomend geval, de coördinerend en raadgevend arts wordt verzocht advies te geven.
  De voorziening duidt een of meer op het gebied van voeding bekwame personeelsleden als coördinator(en) inzake voeding en eetplezier aan. Dit personeelslid/deze personeelsleden is/zijn verantwoordelijk voor de opstelling en opvolging van een voedingsbeleid dat de voedingsbehoeften verzoent met het eetplezier.
  Het voedingsbeleid wordt ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast.
  § 2. Elke voorziening beschikt over het benodigde materiaal om het gewicht en de lengte te meten, ongeacht de afhankelijkheidstoestand van de bewoner.
  § 3. Diëten op medisch voorschrift worden nageleefd zonder bijkomende kosten.
  In afwijking van het vorige lid worden de voedingsmiddelen, in geval van enterale voeding op medisch voorschrift, gefactureerd ten belope van het verschil met de prijs van de normale voeding.

Art.140. Voor de bereiding van de maaltijden voert de voorziening een beleid van redelijke aanpassingen in, dat rekening houdt met de individuele filosofische en religieuze overtuigingen van de bewoners.

Art.141. Het menu wordt aan de bewoners medegedeeld en ten minste zeven dagen op voorhand, in het Frans en het Nederlands, op een goed zichtbare en toegankelijke plaats aangebracht.
  Het wordt gedurende ten minste twee maanden bewaard voor raadpleging door de dienst Controle en Begeleiding.

Art.142. Behoudens andersluidende voorkeur van de bewoner of medisch voorschrift, toegevoegd aan het individuele gezondheidsdossier:
  1° mag het ontbijt niet voor 7.30 uur worden opgediend, het middagmaal niet voor 11.30 uur en het avondmaal niet voor 17.30 uur;
  2° bedraagt de minimale duur van de maaltijd 30 minuten 's morgens, 1 uur 's middags en 45 minuten 's avonds.

Art.143. Voor het middag- en avondmaal moet er een keuze tussen minstens twee menu's zijn. Het alternatief voor het hoofdmenu moet minstens elke week veranderen.

Art.144. De organisatie is aangepast om de onafhankelijkheid van de bewoners bij het nuttigen van de maaltijden te waarborgen.
  De voorziening faciliteert en begeleidt het nuttigen van de maaltijden door de benodigde menselijke en materiële hulp te bieden aan bewoners die moeilijkheden ondervinden om alleen te eten of te drinken.

Art.145. De maaltijden worden genuttigd in de kamer, in een aangepaste gemeenschappelijke ruimte van de leefeenheid, in het restaurant of in om het even welke andere ruimte die geschikt is voor het nuttigen van maaltijden. Voor de gezelligheid worden de bewoners uitgenodigd om hun maaltijden in het restaurant te nuttigen. De bewoners eten er in een rustige omgeving met servies, bestek en, zo nodig, aangepast toebehoren. Hun tempo wordt gerespecteerd.
  De bewoner moet in zijn kamer kunnen eten als hij daarom vraagt.

Art.146. § 1. De voorziening moet op vraag van de bewoner een tussendoortje kunnen aanbieden, zonder bijkomende kosten. Die mogelijkheid moet vermeld staan op het aangebrachte menu.
  De nachtelijke periode zonder voeding voor de bewoners mag niet langer dan 12 uur duren. Daarom moet de avondsnack aangepast zijn aan de behoeften van de bewoners en gevarieerd zijn.
  § 2. De avondsnack moet na 20.00 uur beschikbaar zijn. De bewoner wordt daarvan op de hoogte gebracht.

Afdeling 2. - Hygiëne
Art.147. De keukens en waslokalen moeten zo zijn ingericht en ingeplant dat hun geuren, dampen en geluiden de bewoners niet hinderen; zij moeten uitgerust zijn met een ventilatiesysteem.

Art.148. De voorziening moet aan Iriscare het bewijs leveren van de betaling van haar jaarlijkse forfaitaire heffing aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Art.149. Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens, de lokalen waar het voedsel wordt bewaard, noch tot de verzorgingslokalen of de lokalen waar de verdeling van geneesmiddelen wordt voorbereid.

Art.150. Het beddengoed moet steeds schoon en in goede staat worden gehouden. Het moet in ieder geval om de acht dagen ververst worden, en vaker telkens als dat nodig is.

Art.151. Alle passende hygiënische voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen met betrekking tot de vuile was, die weg moet blijven uit de voor bewoners toegankelijke lokalen en de keukens, de eetzaal, de lokalen waar het voedsel wordt bewaard, de verzorgingslokalen of de lokalen waar de verdeling van de geneesmiddelen wordt voorbereid.

Art.152. Toiletstoelen mogen slechts gebruikt worden als dat strikt noodzakelijk is voor de bewoner. Ze mogen niet worden gebruikt om gewone stoelen te vervangen.
  In ieder geval moeten ze steeds schoon en hygiënisch worden gehouden.
  Anatomische inleggers mogen slechts worden gebruikt bij incontinente personen en mogen het gebruik van aangepast materiaal of de hulpverlening bij het gebruik van het toilet door continente personen met verminderde onafhankelijkheid niet vervangen.

Art.153. Voor de bewoners en het personeel moet voorzien worden in gescheiden toiletten, die schoon en voldoende in aantal zijn, en zijn uitgerust voor de handhygiëne.

Art.154. De badkuipen of douches moeten dagelijks gebruikt kunnen worden door elke bewoner die dat wenst.
  In ieder geval moet de directeur van de voorziening erover waken dat geen enkele bewoner de andere bewoners hindert door een gebrek aan hygiëne.
  Tenzij er een medische contra-indicatie is, wordt aan elke bewoner ten minste één bad of douche per week voorgesteld.

Art.155. Alle gemeenschappelijke lokalen moeten steeds schoon worden gehouden en in overeenstemming zijn met hun bestemming.

Art.156. De voorziening moet het materiaal en de producten ter beschikking stellen die nodig zijn om zorggerelateerde infecties te voorkomen.

Afdeling 3. - Hulpverlening en zorg
Art.157. § 1. Wanneer de bewoner wordt opgenomen in de voorziening wordt een multidisciplinaire evaluatie van de persoon uitgevoerd. Die evaluatie vormt de basis voor de opstelling van het individuele gezondheidsdossier, zoals beschreven in artikel 159.
  § 2. Elke bewoner ontvangt de best mogelijke begeleiding en de best mogelijke zorg op basis van zijn behoeften. De zorg wordt verleend met respect voor de menselijke waardigheid, de culturele identiteit, de seksuele geaardheid, de genderidentiteit en de afhankelijkheidsgraad van de bewoner.
  § 3. De nodige hulp wordt geboden aan de bewoners die niet in staat zijn de activiteiten van het dagelijkse leven alleen te verrichten. De geboden hulp moet de zelfredzaamheid, de onafhankelijkheid en de sociale en gemeenschapsparticipatie van elke bewoner bevorderen en ondersteunen op basis van zijn behouden capaciteiten.
  § 4. Het persoonlijk ritme van de bewoner heeft de overhand op de organisatie en het dienstrooster van de tussenkomsten van het personeel.
  § 5. Tussen 22 en 7 uur ziet de voorziening erop toe enkel tussenkomsten bij de bewoners uit te voeren in geval van nood, bij een oproep van een bewoner, bij hygiënische noodzaak of als de tussenkomst door de arts is voorgeschreven.
  § 6. De voorziening moet ervoor zorgen dat het dagelijks toilet wordt uitgevoerd bij bewoners die wegens hun gezondheidstoestand hulp nodig hebben, met behoud van hun zelfstandigheid. Die hulp moet individueel worden geboden met respect voor de privacy van de bewoner.
  Het dagelijks toilet mag niet voor 7 uur worden uitgevoerd, behoudens andersluidende voorkeur van de bewoner, toegevoegd aan het individuele gezondheidsdossier, en enkel als de bewoner wakker is.
  De hulp en zorg die aan bewoners met cognitieve stoornissen of dementie worden verleend, worden hun vóór elke tussenkomst toegelicht door het personeel. Als er moeilijkheden zijn bij het begrijpen, wordt er tijd uitgetrokken voor uitleg met de vertrouwenspersoon.

Art.158. Onverminderd artikel 5 mogen maatregelen inzake immobilisatie, toezicht of afzondering slechts worden genomen op medisch voorschrift, na overleg met een multidisciplinair team en na dialoog met de bewoner.
  In afwijking van het eerste lid kunnen die maatregelen bij gedrag dat een dreigend gevaar voor de bewoner of voor anderen veroorzaakt, worden genomen door een lid van het verpleegkundig personeel, voor zover de behandelend arts binnen 24 uur wordt ingelicht en overleg met een multidisciplinair team wordt gepland binnen 24 uur. Het dringende karakter van de maatregel moet gerechtvaardigd en schriftelijk vastgelegd worden in het individuele gezondheidsdossier. Het personeel dat de beslissing heeft genomen, is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan.
  Elke overschrijding van de in het vorige lid bedoelde termijn moet gerechtvaardigd en vastgelegd worden in het individuele gezondheidsdossier.
  Alle informatie over het besluitvormingsproces dat tot de toepassing van deze maatregelen heeft geleid, de opvolging van deze maatregelen en het resultaat van de dialoog met de bewoner wordt in het individuele gezondheidsdossier opgenomen.

Art.159. § 1. Voor elke bewoner wordt uiterlijk op de dag van zijn opname een, bij voorkeur gedigitaliseerd, individueel gezondheidsdossier samengesteld, in samenwerking met de bewoner.
  In geval van een dringende opname moet het individuele gezondheidsdossier binnen vijftien dagen volgend op de opname van de bewoner volledig zijn.
  § 2. Het individuele gezondheidsdossier bevat de maatschappelijke, medische, paramedische en psychosociale informatie die nodig is voor een kwaliteitsvolle begeleiding van de bewoner en voor de zorgcontinuïteit.
  Het individuele gezondheidsdossier moet worden bijgewerkt overeenkomstig de evolutie van de wensen en van de situatie van de bewoner.
  § 3. Het individuele gezondheidsdossier bevat:
  1° een administratief gedeelte, dat een afschrift van de individuele fiche bevat of dat de daarin opgenomen gegevens bevat;
  2° een medisch gedeelte, dat het volgende bevat:
  a) een luik voorbehouden voor de behandelend arts met de bezoekdatum van de behandelend arts, de klinische evaluatie en de diagnose, zijn opmerkingen en richtlijnen, met inbegrip van de geneesmiddelenbehandeling;
  b) de medische anamnese en de antecedenten;
  c) de bij de opname uitgevoerde multidisciplinaire evaluatie;
  d) eventuele allergieën, intoleranties en speciale diëten;
  e) in voorkomend geval, de verslagen van arts-specialisten en andere zorgverleners en laboratoriumonderzoeken;
  f) de bijgewerkte en met de bewoner overeengekomen gezondheidsdoelstellingen en wilsverklaring, met inbegrip van de wensen in verband met het levenseinde;
  g) de eventuele maatregelen inzake immobilisatie, toezicht of afzondering, alle informatie over het besluitvormingsproces dat tot de toepassing van die maatregelen heeft geleid en de evaluatie van die maatregelen;
  h) de behandelingsfiche, die bij elke verandering van de behandeling wordt bijgewerkt;
  i) voor de bewoners met cognitieve stoornissen of dementie: de doelstellingen en wensen in termen van begeleiding door middel van revalidatietechnieken;
  3° een gedeelte dat betrekking heeft op de begeleiding van de bewoner en de toediening van de zorg, dat het volgende bevat:
  a) de persoonlijke kenmerken, de gewoonten en de levensloop van de bewoner;
  b) de wensen en verwachtingen van de bewoner in verband met het leven in de voorziening;
  c) de wensen en verwachtingen van de bewoner in verband met de vrijetijdsbesteding en sociale activiteiten;
  d) de wensen, gewoonten en smaak van de bewoner met betrekking tot voeding;
  e) de lijst van interne of externe dienstverleners die de bewoner begeleiden;
  f) de behouden capaciteiten van de bewoner;
  g) het verpleegkundig, paramedisch, kinesitherapeutisch en psychosociaal dossier, dat met name het volgende bevat:
  - de verpleegkundige anamnese;
  - het zorg- en begeleidingsplan, met inbegrip van: de voorgeschreven geneesmiddelen, de geplande toediening ervan en de bevestiging van die toediening; de vereiste zorg en de uitvoering ervan; de bijstand voor de handelingen van het dagelijkse leven; het toezicht op de eventuele immobilisatie- of afzonderingsmaatregelen.
  Alle zorg, handelingen of vaststellingen worden gedateerd en geviseerd door het personeel dat bij de bewoner tussenkomt. Dat plan moet worden opgesteld met inachtneming van de behoeften en de voorkeuren van de bewoner. Het moet worden geëvalueerd en aangepast aan de evolutie van de toestand van de bewoner en ten minste eenmaal per maand worden herzien;
  - de informatie over de bewoners die van het ene team moet worden doorgegeven aan het andere team. Die informatie omvat ten minste de opmerkingen, de acties, het toezicht, het resultaat en de ingevoerde opvolging. Die informatie wordt geviseerd door het team dat er kennis van neemt;
  4° een verbindingsfiche, bij voorkeur gestandaardiseerd, en die tot doel heeft de begeleiding van de bewoner te vergemakkelijken en te verbeteren bij een noodgeval of een ziekenhuisopname. Die fiche moet het volgende bevatten:
  a) een afschrift van de individuele fiche of de daarin opgenomen gegevens;
  b) de bijgewerkte en met de bewoner overeengekomen gezondheidsdoelstellingen en wilsverklaring, met inbegrip van de wensen in verband met het levenseinde;
  c) alle medische gegevens die noodzakelijk zijn bij een noodgeval of een ziekenhuisopname.
  Bij een noodgeval of een ziekenhuisopname moet een afschrift van die bijgewerkte verbindingsfiche verplicht worden doorgegeven aan de professional die voor de bewoner zorgt.
  § 4. Het individuele gezondheidsdossier is onderworpen aan het beroepsgeheim en aan de bepalingen van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Het wordt bijgewerkt en bewaard op een veilige plaats in de voorziening.
  De bewoner mag het hem betreffende dossier inkijken overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
  Als het individuele gezondheidsdossier gedigitaliseerd is, worden die gegevens zo beveiligd dat ze in overeenstemming zijn met de in het eerste lid bedoelde wettelijke bepalingen, terwijl ze toegankelijk blijven voor de bewoner overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
  De voorziening moet de individuele gezondheidsdossiers bewaren gedurende minimaal drie jaar na het vertrek of het overlijden van de bewoner. Na afloop deze termijn wordt het medisch gedeelte van het individuele gezondheidsdossier, zoals bedoeld in § 3, 2°, door de behandelende arts van de bewoner bewaard gedurende de toepasselijke wettelijke termijn.
  In geval van vertrek van de bewoner naar een andere voorziening worden het medische gedeelte van het individuele gezondheidsdossier, bedoeld in § 3, 2°, en de voor de zorgcontinuïteit noodzakelijke gegevens aan de bewoner of aan zijn behandelend arts meegedeeld of, op verzoek van de bewoner of de behandelend arts, doorgegeven aan de directeur van die andere voorziening, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de gegevens.

Art.160. De individuele gezondheidsdossiers kunnen worden geraadpleegd door alle personeelsleden en alle zorgprofessionals die de bewoner verzorgen.
  De belangrijkste informatie over de begeleiding van de bewoner wordt dagelijks toegankelijk gemaakt voor alle personeelsleden die de bewoner zullen moeten verzorgen.
  In afwijking van de leden 2 en 3 mogen vertrouwelijke gegevens over de gezondheid van de bewoner alleen worden geraadpleegd door gezondheidswerkers die een therapeutische relatie met de bewoner hebben.
  De individuele gezondheidsdossiers kunnen ook worden geraadpleegd door de dienst Controle en Begeleiding, uitsluitend om na te gaan of ze bestaan en of ze in overeenstemming zijn met de ordonnantie en de uitvoeringsbesluiten ervan.
  In het kader van het in het vorige lid bedoelde toezicht is de dienst Controle en Begeleiding tot geheimhouding verplicht. De dienst mag de persoonsgegevens in de individuele gezondheidsdossiers niet aan derden bekendmaken.

Art.161. De voorziening beschikt over een communicatieregister voor de personeelsleden, dat op de eerste pagina de volgende telefoonnummers bevat:
  1° de directeur;
  2° de behandelend artsen en de dienstdoende artsen;
  3° het dichtstbijzijnde ziekenhuis en het ziekenhuis waarmee een overeenkomst werd aangegaan;
  4° de ambulancedienst of de dienst waarmee een overeenkomst werd aangegaan;
  5° de brandweer;
  6° de politie;
  7° de referentiearts of de coördinerend en raadgevend arts, en zijn vervanger.
  Het in het eerste lid bedoelde register bevat ook de opmerkingen over de opname van nieuwe bewoners, de eventuele ziekenhuisopname van bewoners en het eventuele vertrek van bewoners.

Art.162. De aan de bewoners toe te dienen geneesmiddelen worden:
  1° voorgeschreven door de behandelend arts van de bewoner;
  2° onverminderd de federale regelgeving inzake de verstrekking van geneesmiddelen in rustoorden en in rust- en verzorgingstehuizen maximaal vier dagen op voorhand bereid;
  3° bewaard door een verpleegkundige, of, in voorkomend geval, door een apotheker;
  4° verdeeld en toegediend onder de verantwoordelijkheid van een gemachtigd personeelslid;
  5° ex tempore bereid als ze in vloeibare vorm zijn;
  6° identificeerbaar gehouden tijdens het volledige bewarings- en toedieningsproces.

Art.163. De geneesmiddelen worden bewaard in een meubel of een lokaal dat daartoe voorbehouden, schoon en aangepast is en uitsluitend toegankelijk is voor de bevoegde personeelsleden. De opslagvoorwaarden van de geneesmiddelen laten toe de bewaarvoorschriften na te leven.
  Onverminderd de federale regelgeving inzake het beleid betreffende de geneesmiddelen en gezondheidsproducten, beschikt elke voorziening over een koelkast die uitsluitend bestemd is voor de bewaring van geneesmiddelen en gezondheidsproducten.

Art.164. De behandelend arts moet op elk moment de juiste toediening van de voorgeschreven geneesmiddelen kunnen controleren.

Afdeling 4. - Activiteiten
Art.165. § 1. De voorziening stelt een programma van individuele en collectieve activiteiten op, dat tot doel heeft de levenskwaliteit van de bewoners in de voorziening te bevorderen.
  § 2. Het in § 1 bedoelde activiteitenprogramma omvat sociale activiteiten, gemeenschapsactiviteiten, activiteiten van het dagelijkse leven en vrijetijdsactiviteiten, die zowel binnen als buiten door de voorziening worden georganiseerd.
  De in het vorige lid bedoelde activiteiten zijn zinvol voor de bewoners. Ze staan in het teken van hun welzijn en hun fysieke en psychologische gezondheid.
  De activiteiten bevorderen niet alleen de deelname van de bewoners aan het sociale en gemeenschapsleven binnen en buiten de voorziening en in het lokale leven, maar ook het delen van ervaringen, met oog voor de persoonlijke hechting van de bewoners.
  Bij de activiteiten wordt een beroep gedaan op de behouden capaciteiten van de bewoners. Ze bieden de bewoners de kans om hun kennis te delen en in te spelen op hun leerbehoeften of -wensen.
  Het houden van de participatieraad maakt in ieder geval deel uit van het in het eerste lid bedoelde activiteitenprogramma.
  Voor de organisatie van de in het eerste lid bedoelde activiteiten kan de voorziening een beroep doen op de medewerking van externe diensten of instellingen.
  § 3. Het in § 1 bedoelde activiteitenprogramma wordt uitgewerkt onder de verantwoordelijkheid van de directeur, in samenwerking met het personeel en de participatieraad. Bij de uitwerking ervan wordt rekening gehouden met de wensen en voorkeuren van de bewoners.
  Dat programma wordt ten minste eenmaal per halfjaar geëvalueerd in de participatieraad en telkens als een bewoner dat wenst. Het wordt desgevallend aangepast.
  § 4. Het in paragraaf 1 bedoelde activiteitenprogramma wordt regelmatig aan elke bewoner meegedeeld.

Art.166. De voorziening neemt deel aan het lokale leven door met name samenwerkingen te ontwikkelen met nabije diensten of instellingen.

Art.167. De beheerder wijst een of meer personeelsleden in de voorziening aan die, als onderdeel van hun bevoegdheden, het sociale en gemeenschapsleven coördineren. Die personeelsleden staan in voor:
  1° de organisatie en de coördinatie van de in artikel 165, § 2 bedoelde activiteiten;
  2° de openheid van de voorziening voor het lokale leven en de invoering van samenwerkingen met externe organisaties, overeenkomstig artikel 166;
  3° de leiding van de participatieraad.
  De in het eerste lid bedoelde persoon of personen moeten duidelijk identificeerbaar zijn.

HOOFDSTUK IV. - Architectonische en veiligheidsnormen
Art.168. De voor de bewoners toegankelijke gangen worden in geen geval afgesloten met een sleutel of met om het even welke andere beveiligingsvoorziening die het vrije verkeer van de bewoners zou belemmeren.

Art.169. Elke kamer is genummerd en het nummer is in de overeenkomst vermeld.
  De naam van de bewoner wordt aan de buitenkant van de kamer aangebracht, tenzij hij of zijn vertegenwoordiger zich daartegen verzet.

Art.170. In de voorzieningen die na 1 januari 2010 in gebruik werden genomen en de voorzieningen die voor 1 januari in gebruik werden genomen en die verbouwings- of uitbreidingswerken in de kamers uitvoeren, bedraagt de minimale netto-oppervlakte van de individuele kamers, exclusief de sanitaire installaties, 15 m2; ze bedraagt 11 m2 per bewoner voor tweepersoonskamers.
  In de voorzieningen die voor 1 januari 2010 in gebruik werden genomen en de voorzieningen waarvoor de ministers de vergunning voor werken hebben afgegeven of waarvan het project door de ministers is goedgekeurd voor 1 januari 2010, mag de minimale netto-oppervlakte van de individuele kamers, exclusief de sanitaire installaties, niet minder dan 12 m2 bedragen; ze bedraagt 10 m2 per bewoner voor tweepersoonskamers.

Art.171. Gemeenschappelijke kamers mogen niet meer dan twee bedden tellen.

Art.172. Ten minste de helft van de opnamecapaciteit van de voorziening bestaat uit individuele kamers.

Art.173. In de voorzieningen met tweepersoonskamers moet een individuele kamer gemakkelijk beschikbaar zijn om een bewoner te kunnen isoleren; in dat geval gelden de regels voor individuele kamers.

Art.174. § 1. Onder voorbehoud van artikel 175 verstrekt de voorziening het meubilair van de kamers.
  Het in het eerste lid bedoelde meubilair is aangepast aan de bewoners, functioneel en in goede staat. Het moet het mogelijk maken het psychisch, fysiek en sociaal welzijn en de onafhankelijkheid van de bewoners te verzekeren.
  De voorziening moet het meubilair aanpassen aan de evolutie van de graad van onafhankelijkheid van de bewoner, zonder toeslag.
  § 2. In de individuele kamer moet het meubilair ten minste bestaan uit een bed, een hang- en legkast, een tafel, een leunstoel, een stoel en een nachttafel met lade, een individuele lichtbron boven of naast het bed en een binnensysteem waarmee de bewoners zich kunnen beschermen tegen zonnestralen en hun privacy kunnen bewaren. Vanaf 1 januari 2026 beschikt elke kamer ook over een televisie en een koelkast.
  Vanaf 1 januari 2029 moet het in het eerste lid bedoelde bed een in de hoogte verstelbaar bed zijn.
  § 3. In de gemeenschappelijke kamer moet het meubilair ten minste bestaan uit, voor elke bewoner, een bed, een hang- en legkast, een leunstoel, een nachttafel met lade en een individuele lichtbron boven of naast het bed en een binnensysteem waarmee de bewoners zich kunnen beschermen tegen zonnestralen. Bovendien moet ze beschikken over een of meer tafels met stoelen zodat alle bewoners van de kamer in voorkomend geval gelijktijdig kunnen eten.
  Scheidingselementen tussen de bedden maken het mogelijk om voor iedereen een minimum aan privacy te garanderen.
  Vanaf 1 januari 2026 beschikt elke kamer ook over een televisie en een koelkast per bewoner.
  Vanaf 1 januari 2029 moet het in het eerste lid bedoelde bed een in de hoogte verstelbaar bed zijn.

Art.175. Op voorwaarde dat de uitrusting voldoet aan de brandveiligheidsnormen en dat dit meubilair een goed verloop van de begeleiding en de zorg mogelijk maakt, moet de bewoner de mogelijkheid hebben om in zijn kamer te beschikken over persoonlijke goederen en meubels, naast of in plaats van het door de voorziening ter beschikking gestelde meubilair.

Art.176. § 1. De bediening van de verlichting en van het oproepsysteem in de kamer moet vanuit het bed en de leunstoel bereikbaar zijn zonder dat de bewegingsvrijheid van de bewoners wordt gehinderd door een loshangend snoer.
  Voor de voorzieningen die na 1 januari 2010 in gebruik werden genomen en voor de voorzieningen die voor 1 januari 2010 in gebruik werden genomen en verbouwings- of uitbreidingswerken in de kamers uitvoeren, bestaat de verlichting minstens uit een algemene verlichting van de kamer en een aparte leesverlichting, die afzonderlijk moeten kunnen worden bediend.
  § 2. Het aantal stopcontacten per kamer bedraagt minimaal één per 5 m2.
  § 3. Het aantal schakelaars per kamer bedraagt minimaal drie, waarvan één bij de ingang, één bij de leunstoel en één aan het bed.

Art.177. § 1. Alle lokalen die toegankelijk zijn voor de bewoners beschikken over een oproepsysteem.
  In de kamer is een vast oproeppunt toegankelijk vanuit elk bed en elke leunstoel; in voorkomend geval moet dit systeem kunnen worden ingeschakeld zonder de andere bewoners van de kamer te storen.
  Alle sanitaire installaties zijn uitgerust met een oproepsysteem.
  § 2. Alle kamers moeten uitgerust zijn met een vast toestel waarmee de reactie op de oproep wordt geregistreerd.
  De voorziening moet elke oproep, de benodigde tijd om de oproep te beantwoorden en de reactie op de oproep registreren. Die informatie moet ten minste drie maanden worden bewaard.
  Bovendien moet het oproepsysteem met een stroombron worden uitgerust die de werking van het oproepsysteem bij een stroomonderbreking waarborgt gedurende één uur.

Art.178. Elke kamer beschikt over een aansluiting op de telefoonlijn, de kabeltelevisie en het internet.
  Vanaf 1 januari 2026 is de in het eerste lid bedoelde internetaansluiting draadloos. Ze is beschikbaar zonder bijkomende kosten.

Art.179. 1. Voor de voorzieningen die na 1 januari 2010 in gebruik werden genomen en voor de voorzieningen die voor 1 januari 2010 in gebruik werden genomen en verbouwings- of uitbreidingswerken in de kamers uitvoeren, bevat elke kamer een sanitaire installatie die gescheiden is van de kamer en toegankelijk is voor personen met een beperkte mobiliteit, met een toilet, een wastafel, een spiegel en een douche of bad.
  § 2. Voor de voorzieningen die voor 1 januari 2010 in gebruik werden genomen:
  1° beschikt elke kamer over een wastafel met warm en koud stromend drinkwater, een spiegel, alsmede over een scheidingswand tussen wastafel en bed.
  2° de sanitaire installaties omvatten ten minste:
  a) één wc per acht bewoners, waarvan er minimaal één per verdieping toegankelijk is voor personen met een beperkte mobiliteit;
  b) een douche of een bad, plus een extra douche of bad wanneer de voorziening de helft van elke nieuwe schijf van 30 bewoners overschrijdt. Deze installaties zijn toegankelijk voor personen met een beperkte mobiliteit.

Art.180. Er zijn voldoende toiletten in de onmiddellijke nabijheid van de gemeenschappelijke leefruimten en de ruimten voor collectieve activiteiten.
  Ten minste een van de in het eerste lid bedoelde toiletten is toegankelijk voor personen met een beperkte mobiliteit.

Art.181. De toiletten, de douches en de gemeenschappelijke badkamers zijn uitgerust met een systeem dat aangeeft of ze al dan niet bezet zijn.

Art.182. Elke voorziening moet over ten minste één sanitaire ruimte beschikken die gewijd is aan het welzijn en de ontspanning van de bewoners. Die ruimte moet minstens uitgerust zijn met een aangepast bad of gelijkwaardige uitrusting.

Art.183. Alle ruimten die toegankelijk zijn voor de bewoners moeten uitgerust zijn met een binnensysteem waarmee de bewoners zich kunnen beschermen tegen zonnestralen.
  Vanaf 1 januari 2034 moeten alle ramen van de voorziening, behalve die van de noordoost-, noord- en noordwestgevel, uitgerust zijn met een buitenzonweringsysteem om oververhitting van het gebouw te voorkomen.

Art.184. De voorziening beschikt over een of meer leefruimten waar klimaatregeling mogelijk is in geval van een hittegolf. Die leefruimten zijn groot genoeg zodat alle bewoners in een of meer van die ruimten kunnen worden opgevangen.

Art.185. De voorziening beschikt over een vaste of mobiele CO2-meter om de CO2 te controleren in de lokalen waar collectieve activiteiten worden georganiseerd. De CO2-concentratie moet regelmatig worden gemeten.
  Als de drempelwaarde van 1.200 ppm wordt overschreden, neemt de voorziening alle nodige maatregelen om haar ventilatiesysteem te verbeteren. Die maatregelen zijn opgenomen in een crisisbeheersingsplan.

Art.186. § 1. Elke voorziening heeft een eetzaal en een leefruimte. De eetzaal en de leefruimte kunnen geïntegreerd zijn in een gemeenschappelijke ruimte. Afhankelijk van de grootte van de voorziening zijn er voldoende van deze ruimten om te verzekeren dat ze het karakter van een leefomgeving hebben.
  In afwijking van het eerste lid moeten er, als de voorziening georganiseerd is op basis van afzonderlijke wooneenheden, voldoende van de in het eerste lid bedoelde ruimten zijn, zodat de integratie in de normale leefomgeving gewaarborgd blijft.
  § 2. De totale oppervlakte van de leefruimte en de eetzaal bedraagt minstens 1,5 m2 per bewoner, rekening houdend met de maximale huisvestingscapaciteit van de voorziening.
  In afwijking van het eerste lid bedraagt de totale oppervlakte van de leefruimte en de eetzaal minstens 1,5 m2 per bewoner van de wooneenheid, rekening houdend met de maximale huisvestingscapaciteit van de wooneenheid, als de voorziening georganiseerd is op basis van afzonderlijke wooneenheden.

Art.187. Onder voorbehoud van artikel 180 zijn alle ruimten die toegankelijk zijn voor de bewoners toegankelijk voor personen met een beperkte mobiliteit.

Art.188. Vanaf 1 januari 2026 moet een internetverbinding beschikbaar zijn in alle gemeenschappelijke ruimten die toegankelijk zijn voor de bewoners en in de werkruimten van de personeelsleden.
  De in het eerste lid bedoelde internetverbinding is een draadloze verbinding in de gemeenschappelijke ruimten die toegankelijk zijn voor de bewoners. Ze is beschikbaar zonder bijkomende kosten.

Art.189. De voorziening mag over een rookruimte beschikken, binnen of buiten.
  Als de voorziening binnen over een rookruimte beschikt, moet deze duidelijk afgebakend en volledig geïsoleerd zijn, ze mag niet als doorgang dienen en moet beschikken over een rookafzuigsysteem met een capaciteit van vijftien m3 per uur en per m2.
  Als de voorziening buiten over een rookruimte beschikt, moet deze duidelijk afgebakend, overdekt en uitgerust zijn.

Art.190. De gangen en trappen zijn voldoende breed. De gangen zijn toegankelijk voor personen met een beperkte mobiliteit. De bewoners moeten bij hun verplaatsingen in het gebouw gebruik kunnen maken van leuningen en handgrepen aan beide zijden.
  De gangen moeten zo worden ingericht dat de bewoners tijdens hun verplaatsing zo nodig een rustmoment kunnen inlassen.
  Om het risico op vallen te voorkomen moeten de eerste en de laatste trede, net als elke afzonderlijke trede, een boord hebben waarvan de kleur duidelijk tegen de vloerbekleding afsteekt.

Art.191. In alle lokalen die toegankelijk zijn voor de bewoners moeten alle oneffenheden van de vloer, zoals treden, trappen en andere obstakels, worden vermeden.

Art.192. Elke voorziening beschikt over een werkplek met een voldoende aantal werkposten zodat de personeelsleden hun taken naar behoren kunnen vervullen. Dat lokaal mag niet hetzelfde zijn als het pauzelokaal voor het personeel.

Art.193. De voorziening heeft ten minste één identificeerbaar verpleeglokaal.

Art.194. De voorziening beschikt over:
  1° het vereiste materiaal om doorligwonden te voorkomen;
  2° de benodigde middelen om elk bed van een gemeenschappelijke kamer af te zonderen tijdens de verzorging.

Art.195. De voorziening beschikt over een passend en gemakkelijk toegankelijk lokaal dat als lijkkamer of mortuarium kan dienen.
  Het in het eerste lid bedoelde lokaal is uitgerust met een koeltafel en is zo ingericht dat het de naasten van de overleden persoon mogelijk maakt zich te bezinnen met respect voor de door de overledene gekozen filosofische overtuigingen.
  In afwijking van het eerste en tweede lid kan de voorziening een overeenkomst sluiten met een externe dienstverlener die een lijkkamer of mortuarium ter beschikking stelt op kosten van de voorziening.

HOOFDSTUK V. - Normen betreffende het aantal, de kwalificatie en de moraliteit van het personeel en de directeur
Afdeling 1. - Algemeen
Art.196. De directeur en het personeel van de voorziening dragen, in het kader van het leefproject van de voorziening, bij tot de onafhankelijkheid, de zelfredzaamheid, de ontplooiing en de levenskwaliteit van de bewoners door hun toegang tot een dynamisch sociaal en gemeenschapsleven te bevorderen, een beroep te doen op hun behouden capaciteiten en door de deelname en de communicatie te vergemakkelijken.
  De directeur en het personeel waken erover dat ze een relatie van wederzijds vertrouwen opbouwen met de bewoners.
  De bewoners moeten de voornamen en/of achternamen van de directeur, personeelsleden, referentiearts en coördinerend en raadgevend arts kunnen identificeren.
  De directeur, personeelsleden, referentiearts en coördinerend en raadgevend arts stellen zich voor aan bewoners met cognitieve stoornissen of dementie wanneer ze met hen in contact komen.

Art.197. De voorziening houdt de lijst van de personeelsleden bij en ook een tabel waarin hun werkzaamheden, werkrooster en kwalificatie worden vermeld.
  De in het eerste lid bedoelde tabel wordt aangebracht in een lokaal dat steeds toegankelijk is voor het personeel.

Art.198. Voor elk personeelslid, de directeur inbegrepen, wordt een register opgemaakt met alle administratieve stukken, afschriften van diploma's en bekwaamheidsattesten of attesten van nuttige ervaring, de arbeids- of ondernemingsovereenkomsten, het verzekeringscontract voor burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid van de directeur en het personeel van de voorziening, en alle wettelijk voorgeschreven verzekeringen.
  Dit in het eerste lid bedoelde register en de staten van de driemaandelijkse aangiften die bestemd zijn voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid staan ter beschikking van de dienst Controle en Begeleiding, die op eenvoudige aanvraag een afschrift ervan kan bekomen.

Art.199. De voorziening organiseert het onthaal voor alle nieuwe personeelsleden, uiterlijk in de eerste week na hun indiensttreding, om hen vertrouwd te maken met hun nieuwe werkomgeving, de filosofie van de voorziening en het algemene profiel van de bewoners.
  Dit onthaal omvat ten minste een mondelinge infosessie en een rondleiding in de voorziening. Het bestaat uit twee delen: een algemeen onthaal met een presentatie van de voorziening, en een specifiek onthaal dat zal gaan over de functie zelf. Het wordt georganiseerd in het Frans of het Nederlands, afhankelijk van de taalkeuze van het personeelslid.
  De directeur stelt, in samenwerking met de beheerder en de personeelsleden of hun vertegenwoordigers, een onthaal- en integratiebeleid vast dat is afgestemd op het profiel van het aangeworven personeel. Het beleid moet ter beschikking worden gehouden van de dienst Controle en Begeleiding.

Art.200. § 1. Onverminderd de specifieke opleidingsverplichtingen voor bepaalde personeelsleden moeten alle personeelsleden over een periode van twee jaar ten minste zestien uur voortgezette opleiding volgen, met een minimum van vier uur per jaar.
  In afwijking van het eerste lid moet het verzorgend personeel en het personeel voor reactivering een voortgezette opleiding volgen van ten minste veertig uur per periode van twee jaar, met een minimum van acht uur per jaar.
  § 2. Behalve in door de voorziening met redenen omklede uitzonderingsgevallen, maakt de in paragraaf 1 bedoelde opleiding deel uit van het in artikel 201 bedoelde plan voor voortgezette opleiding.
  § 3. Voor personeelsleden die drie vierden van een voltijds equivalent of minder presteren, wordt de in paragraaf 1 bedoelde opleidingsverplichting evenredig aangepast aan de werkelijke arbeidstijd.
  § 4. De in paragraaf 1 bedoelde opleidingen moeten door de leidend ambtenaar van Iriscare of zijn afgevaardigde zijn erkend.
  De in het eerste lid bedoelde erkenning kan aan een instelling worden verleend voor alle opleidingen die ze verstrekt.
  De volgende opleidingen wordt geacht erkend te zijn in de zin van het eerste lid :
  1° opleidingen die worden georganiseerd door een universiteit, een instelling van hoger onderwijs of een door de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie of de Vlaamse Gemeenschap erkend opleidingscentrum;
  2° opleidingen die worden georganiseerd door de fondsen voor bestaanszekerheid, door de Brusselse Vereniging voor Welzijn op het Werk, door de representatieve federaties van de sector voor ouderenvoorzieningen, en door het Platform voor continue Verbetering van Zorgkwaliteit en Patiëntveiligheid;
  3° opleidingen die worden georganiseerd door de ziekenhuisdiensten, de platformen voor palliatieve zorg en het federaal platform voor ziekenhuishygiëne;
  4° opleidingen die worden georganiseerd door een personeelslid dat in het thema is gespecialiseerd.
  § 5. Multidisciplinaire vergaderingen worden niet beschouwd als opleidingsuren in de zin van paragraaf 1.
  § 6. Behalve in door de voorziening met redenen omklede uitzonderingsgevallen, mag maximaal de helft van de verplichte opleidingsuren online worden georganiseerd.
  § 7. Maximaal een derde van de verplichte opleidingsuren mag door een personeelslid van de voorziening worden gegeven.

Art.201. § 1. Onverminderd artikel 204, § 2 stelt de voorziening voor de uitvoering van de in artikel 200, § 1 bedoelde opleidingsverplichtingen, in samenwerking met de personeelsleden en hun vertegenwoordigers, voor elke personeelscategorie een plan voor voortgezette opleiding op.
  Het in het eerste lid bedoelde plan voor voortgezette opleiding is gespreid over twee jaar. Het bevat ten minste het thema en de beschrijving van de geplande opleidingen, de categorieën van personeelsleden die de opleidingen krijgen, de nagestreefde doelstellingen en de redenen voor de invoering van die opleidingen.
  Het plan voor voortgezette opleiding is aangepast aan de functie en de behoeften van het personeel. Bij de opstelling ervan wordt rekening gehouden met het leefproject van de voorziening of de problemen die zijn vastgesteld in de voorziening.
  § 2. Het in paragraaf 1 bedoelde plan voor voortgezette opleiding omvat in ieder geval regelmatige opleidingen over:
  1° de goede behandeling van ouderen en de betrekkingen met de ouderen;
  2° de geriatrie;
  3° de diversiteit, met name multiculturaliteit, genderidentiteit en seksuele geaardheid;
  4° de zorgkwaliteit en het proces van voortdurende verbetering;
  5° de begeleiding en participatie van ouderen;
  6° de interne betrekkingen binnen de teams;
  7° het levenseinde;
  8° de begeleiding van de bewoners met ernstige cognitieve stoornissen of dementie.
  Het in paragraaf 1 bedoelde plan voor voortgezette opleiding kan talenopleidingen omvatten.
  De ministers kunnen de in het eerste lid bedoelde lijst van opleidingsthema's nader omschrijven en aanvullen. Ze kunnen ook een lijst van verplichte opleidingsthema's per personeelscategorie vaststellen.
  § 3. Het plan voor voortgezette opleiding wordt om de twee jaar, op een door Iriscare te bepalen datum, en voor het eerst vanaf 1 juni 2024 bij Iriscare ingediend.
  § 4. De voorziening houdt een overzicht bij van het aantal uren en de opleidingen die elk personeelslid heeft gevolgd.

Afdeling 2. - Directeur
Art.202. § 1. De directeur die na 1 januari 2010 voor de eerste keer in functie treedt, moet vóór zijn indiensttreding ten minste houder zijn van een diploma hoger niet-universitair onderwijs en een bijkomende opleiding van minstens 500 uur volgen bij een universiteit of opleidingscentrum erkend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, een andere Gemeenschap of bevoegde Gemeenschapscommissie.
  De in het eerste lid bedoelde bijkomende opleiding wordt beperkt tot 100 uur voor houders van een diploma van een universitaire opleiding in management in de gezondheidszorg/Diplôme universitaire en gestion des institutions de soins .
  Houders van een diploma van een universitaire opleiding in management in de gezondheidszorg gericht op de geriatrie zijn vrijgesteld van de in het eerste lid bedoelde bijkomende opleiding.
  § 2. De volgende personen zijn vrijgesteld van de in paragraaf 1 bedoelde vereisten:
  a) de directeurs in functie op 1 januari 2010 die hebben voldaan aan de toegangsvoorwaarden tot het beroep gesteld bij het besluit van het Verenigd College van 14 maart 1996 tot vaststelling van de normen waaraan de inrichtingen die bejaarden huisvesten moeten voldoen, op 1 januari 2010;
  b) de directeurs die de opleiding volgen die is opgelegd door de op 1 januari 2010 betekende ministeriële beslissing;
  c) de directeurs die vóór 1 januari 2010 een aanvraag tot afwijking hebben ingediend bij de ministers, overeenkomstig artikel 68 van het bovengenoemde besluit van het Verenigd College van 14 maart 1996.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 en voor een maximumduur van twee jaar mag de beheerder een persoon in dienst nemen die de in paragraaf 1 bedoelde opleiding tot directeur volgt.
  § 4. Er wordt aan de voorwaarden van paragraaf 1 voldaan als uit een vergelijking van de diploma's, getuigschriften, attesten, andere titels en relevante ervaring waarover de kandidaat beschikt met het vereiste diploma en de vereiste opleiding, blijkt dat hij aan de vereiste voorwaarden voldoet.
  Voor de toepassing van het eerste lid moet onder relevante ervaring worden verstaan de ervaring opgedaan in de sectoren van de huisvesting van ouderen, van de rust- en verzorgingstehuizen, van de ziekenhuizen of van de huisvesting van personen met een handicap, voor zover het een verantwoordelijke functie betreft.

Art.203. De succesvolle afronding van de in artikel 200 bedoelde opleidingen, waarvan de inhoud door de leidend ambtenaar van Iriscare of zijn afgevaardigde is erkend, wordt door een attest bekrachtigd na de evaluatie van de kandidaat, zowel op het vlak van zijn regelmatige aanwezigheid als van zijn kennis en geschiktheid.

Art.204. § 1. De directeur moet deelnemen aan een voortgezette opleiding van minstens 24 uur per jaar.
  De in de eerste alinea bedoelde opleiding omvat regelmatige opleidingen over :
  1° de goede behandeling van ouderen en de betrekkingen met de ouderen;
  2° de geriatrie;
  3° de diversiteit, met name multiculturaliteit, genderidentiteit en seksuele geaardheid;
  4° de zorgkwaliteit en het proces van voortdurende verbetering;
  5° de begeleiding en participatie van ouderen;
  6° de begeleiding van de bewoners met ernstige cognitieve stoornissen of dementie;
  7° het levenseinde;
  8° het management.
  § 2. De ministers kunnen de in paragraaf 1 bedoelde thema's nader omschrijven en de lijst ervan aanvullen.

Art.205. § 1. De directeur wordt aangeworven met een voltijds contract.
  In afwijking van het eerste lid, en onverminderd artikel 271, mag de directeur deze functie cumuleren met die van directeur van een andere voorziening voor ouderen, zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van de ordonnantie, voor zover de voorzieningen zich op dezelfde vestigingsplaats bevinden en door dezelfde beheerder worden beheerd.
  De directeur moet minstens twintig uur per week in de voorziening aanwezig zijn.
  De directeur moet in geval van afwezigheid of verhindering binnen of buiten de voorziening een persoon aanwijzen die de dagelijkse leiding van deze voorziening kan waarnemen en deze voor Iriscare kan vertegenwoordigen. De naam van de vervanger wordt op een voor iedereen toegankelijke en zichtbare plaats aangebracht en de ouderen en personeelsleden worden ervan op de hoogte gesteld.
  In geval van overmacht moet de directeur of zijn vervanger bereikbaar zijn.
  § 2. De directeur kan niet worden opgenomen in de in artikel 208 bedoelde personeelsnorm.

Art.206. Op verzoek van Iriscare legt de beheerder, voor hemzelf en voor de directeur of de natuurlijke persoon die deze taak waarneemt, een uittreksel uit het strafregister voor aan Iriscare.

Art.207. Bij de aanwerving van een nieuw personeelslid eist de directeur de overlegging van een uittreksel uit het strafregister dat minder dan een maand oud is.

Afdeling 3. - Personeel
Art.208. De voorziening beschikt over voldoende verpleegkundig, verzorgend, paramedisch en psychosociaal personeel om voortdurend, zowel overdag als `s nachts, voor de begeleiding en de zorg van de ouderen in te staan.
  Hiertoe beschikt zij over het personeel opgelegd door het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rustoorden en in de rust- en verzorgingstehuizen voor bejaarden.

Art.209. Een of meer personeelsleden van de voorziening hebben onder meer de opdracht een beleid uit te stippelen om, op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, een hoge kwaliteit van begeleiding en zorg voor de bewoners te waarborgen.
  In de rusthuizen die geen bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis hebben, wordt de in het eerste lid bedoelde opdracht uitgevoerd in samenwerking met de referentiearts. In de rust- en verzorgingstehuizen wordt de in het eerste lid bedoelde opdracht uitgevoerd door de hoofdverpleegkundige in samenwerking met de coördinerend en raadgevend arts.

Art.210. § 1. De voorziening beschikt over voldoende personeel, zowel kwantitatief als kwalitatief, om te zorgen voor de taken betreffende de keuken, het restaurant, het beddengoed, de wasserij en het technisch onderhoud, de netheid en de hygiëne van de lokalen en te voldoen aan de normen van dit besluit.
  De taken die worden toevertrouwd aan de in het eerste lid bedoelde personeelsleden worden duidelijk in hun arbeidsovereenkomst vermeld.
  § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, is per aangesneden schijf van vijftien bewoners minstens één voltijdsequivalent nodig.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 mag de voorziening de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde taken volledig of gedeeltelijk laten uitvoeren door externe diensten die door een schriftelijke overeenkomst verplicht met haar verbonden zijn.
  De gelijkstelling van de in het eerste lid bedoelde prestaties met de arbeidstijd van het personeel wordt door de directeur van de voorziening voorgesteld op grond van de in bijlage II vervatte bepalingen en door Iriscare gecontroleerd. In geval van onenigheid wordt de gelijkstelling door de ministers vastgesteld.

Art.211. § 1. In de rusthuizen die geen bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis hebben, duidt de beheerder overeenkomstig artikel 212 een referentiearts aan, die een geaccrediteerd huisarts is.
  De referentiearts heeft de volgende taken:
  1° tijdens lokale, gewestelijke of nationale gezondheidscrisissen:
  a) de medische beslissingen nemen in verband met de collectieve gezondheid van de bewoners;
  b) deelnemen aan de cel voor crisisbeheer;
  c) met de autoriteiten samenwerken om specifieke medische beslissingen te nemen;
  2° op verzoek van de directeur adviezen uitbrengen over:
  a) het leefproject van de voorziening;
  b) het in artikel 217 bedoelde actieplan ter verbetering van de praktijken;
  c) de initiatieven op het gebied van het gezondheidsbeleid, waaronder met name hygiëne, voeding, geestelijke gezondheid, het therapeutisch project, de zorg aan het levenseinde, valpreventie, noodkit, het immobilisatiebeleid, de preventie van doorligwonden;
  3° initiatiefvoorstellen uitbrengen om het welzijn, de levenskwaliteit en het sociale leven van de bewoners te bevorderen;
  4° op verzoek deelnemen aan multidisciplinaire vergaderingen;
  5° vragen van personeelsleden over medische aspecten van hun beroepspraktijk beantwoorden;
  6° de bewoners informeren over de uitdagingen en, in voorkomend geval, de maatregelen die genomen worden met betrekking tot de gezondheid van de gemeenschap.
  § 2. Als de referentiearts afwezig is, moet hij in samenspraak met de directeur voor vervanging zorgen om de continuïteit van zijn functie te verzekeren.

Art.212. § 1. De aanduiding van de referentiearts gebeurt als volgt:
  1° wanneer een functie van referentiearts vacant is, brengt de directeur zonder verwijl de Federatie van de Brusselse Huisartsenverenigingen, de Brusselse Huisartsenkring, en de behandelend artsen van de bewoners op de hoogte;
  2° de kandidaten beschikken over een termijn van minstens dertig dagen om hun kandidatuur in te dienen;
  3° binnen dertig dagen na de aanduiding door de beheerder brengt de directeur de betrokken huisartsenvereniging, de dienst Controle en Begeleiding, de bewoners, de personeelsleden en de hoofdarts van het ziekenhuis of de ziekenhuizen waarmee het rusthuis een functionele band heeft op de hoogte.
  Om zijn kwalificatie te behouden, moet de referentiearts tijdens elke periode van twee jaar een voortgezette opleiding volgen van minstens 12 uur. Daarin moeten onderwerpen aan bod komen in verband met geriatrie, palliatieve zorg, het levenseinde, crisisbeheer of veranderingen in de regelgeving met betrekking tot deze onderwerpen.

Art.213. In een voorziening die maximaal zestig plaatsen telt, wordt de nachtdienst uitgevoerd door ten minste een zorgkundige of, als de voorziening ten minste vijftig bewoners telt die beantwoorden aan de afhankelijkheidscriteria zoals bepaald in artikel 148, 3°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, door een verpleegkundige;
  In een voorziening die tussen eenenzestig en negenennegentig plaatsen telt, wordt de nachtdienst uitgevoerd door ten minste twee zorgkundigen of, als de voorziening ten minste vijftig bewoners telt die beantwoorden aan de afhankelijkheidscriteria zoals bepaald in artikel 148, 3°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, door een verpleegkundige en een zorgkundige.
  In een voorziening die tussen honderd en honderddertig plaatsen telt, wordt de nachtdienst uitgevoerd door ten minste een verpleegkundige en een zorgkundige.
  In een voorziening die tussen honderdeenendertig en honderdnegenennegentig plaatsen telt, wordt de nachtdienst uitgevoerd door ten minste een verpleegkundige en twee zorgkundigen.
  In een voorziening die meer dan honderdnegenennegentig plaatsen telt, wordt de nachtdienst uitgevoerd door ten minste een verpleegkundige en drie zorgkundigen.
  In een voorziening met meer dan zestig plaatsen moet ten minste één personeelslid dat de dienst waarneemt, minstens twee keer per nacht rondes doen.

Art.214. Het verzorgend personeelslid dat de nachtdienst uitvoert, beschikt ten minste over een opleiding als EHBO'er, waarvan de geldigheidsdatum niet overschreden is.

HOOFDSTUK VI. - Organisatorische normen
Art.215. De vrije keuze van de bewoner om een behandelend arts en, wanneer nodig, een ziekenhuis te kiezen, moet worden gerespecteerd en mag op geen enkele wijze worden beïnvloed.
  Als een bewoner geen behandelend arts heeft op het moment van zijn opname of als zijn behandelend arts weigert de zorg voor zijn patiënt voort te zetten, moet aan de bewoner een bijgewerkte lijst van beschikbare huisartsen worden bezorgd.

Art.216. De voorziening beschikt over een algemeen reglement van de medische activiteit waarin de rechten en plichten van de behandelend artsen die er actief zijn, worden beschreven. Dit reglement wordt bezorgd aan elke behandelend arts, die zich door het te ondertekenen ertoe verbindt zo efficiënt mogelijk samen te werken aan de medische organisatie en de medische zorg van de voorziening.
  Het algemeen reglement van de medische activiteit beschrijft minstens de volgende punten:
  1° de verbintenis van de behandelend artsen om aan te sluiten bij een coherent medisch beleid binnen de voorziening, met name inzake het voorschrijven van geneesmiddelen, het verlenen van kwaliteitsvolle zorg, het multidisciplinair overleg en het overleg met de referentiearts of de coördinerend en raadgevend arts;
  2° het bestaan van een lijst van artsen die beschikbaar zijn als de bewoner geen behandelend arts heeft en waaruit hij een vrije keuze kan maken;
  3° de normale openings- en bezoektijden, behalve in noodgevallen;
  4° de contacten met de omgeving;
  5° de overlegvergaderingen in de voorziening;
  6° het bijhouden van het medische luik van het individuele gezondheidsdossier van de bewoner;
  7° het gebruik van het medisch-farmaceutisch formulier en met name het voorschrijven van de minst dure geneesmiddelen en het gebruik van elektronische voorschriften;
  8° de nadere regels voor de facturatie van de honoraria;
  9° de informatiedoorstroming in geval van overdraagbare ziekten.

HOOFDSTUK VII. - Kwaliteitsnormen
Art.217. § 1. Om de levenskwaliteit en de gezondheid van de bewoners te waarborgen, ontwikkelt de voorziening een actieplan ter verbetering van de praktijken dat doelstellingen vastlegt voor het verbeteren van de praktijken, in samenwerking met het personeel, de bewoners en de beheerder. Dit plan vermeldt operationele doelstellingen, die zijn vastgesteld op basis van het leefproject van de voorziening.
  Dit actieplan ter verbetering van de praktijken omvat:
  1° een beschrijving van de startsituatie ten opzichte van de nagestreefde doelstellingen;
  2° de indicatoren op basis waarvan de voortgang van de doelstellingen wordt geëvalueerd;
  3° een uitsplitsing van de doelstellingen in verbeteringsacties en de termijnen waarbinnen de doelstellingen moeten worden bereikt;
  4° de regelmatige evaluatie van de verbeteringsacties.
  Ten minste eenmaal per jaar evalueert de directeur de voortgang van de doelstellingen in het actieplan ter verbetering van de praktijken, in overleg met de beheerder, de personeelsleden en de participatieraad. In voorkomend geval wordt het leefproject aangepast.
  De ministers kunnen de doelstellingen in de zin van het tweede lid, 1°, die prioritair moeten worden opgenomen in het actieplan ter verbetering van de praktijken, en de indicatoren in de zin van het tweede lid, 2°, die met elk van deze doelstellingen overeenstemmen, vastleggen.
  § 3. Het actieplan ter verbetering van de praktijken en de documenten en procedures betreffende de ontwikkeling en evaluatie ervan, met inbegrip van eventuele wijzigingen, worden ter beschikking gesteld van de dienst Controle en Begeleiding.

Art.218. De voorziening registreert de volgende indicatoren en volgt hun evolutie op:
  1° het aantal gevallen van doorligwonden;
  2° het aantal ziekenhuisinfecties;
  3° het aantal valincidenten;
  4° het aantal incontinente personen;
  5° het aantal toegepaste maatregelen inzake immobilisatie en/of afzondering;
  6° het aantal bewoners dat risico loopt op ondervoeding of van wie bekend is dat ze ondervoed zijn.
  De details van deze informatie worden opgenomen in het individuele gezondheidsdossier van de betrokken bewoners.
  Als de waarde van een van de in het eerste lid bedoelde indicatoren problematisch is, wordt de doelstelling om deze te analyseren in het actieplan ter verbetering van de praktijken opgenomen als een doelstelling in de zin van artikel 217, tweede lid, 1°.

Art.219. § 1. De voorziening beschikt over een kwaliteitshandboek voor de personeelsleden, dat ten minste de volgende procedures en beleidslijnen bevat:
  1° een procedure voor de handhygiëne;
  2° een procedure voor de afzonderingsmaatregelen voor bewoners die lijden aan een infectie met besmettingsgevaar;
  3° een procedure voor de toepassing van maatregelen inzake immobilisatie, toezicht of afzondering;
  4° een procedure voor de vroegtijdige opsporing van ondervoeding en uitdroging en de opvolging van ondervoede en uitgedroogde bewoners;
  5° een procedure die beschrijft hoe de in artikel 217 bedoelde indicatoren moeten worden geregistreerd en opgevolgd;
  6° een procedure voor de overplaatsing van een bewoner naar een ziekenhuis;
  7° een beleid rond hygiëne en preventie van ziekenhuisinfecties;
  8° een beleid rond de beheersing van zorginfecties;
  9° een beleid rond de preventie van doorligwonden en chronische wonden;
  10° een mond- en tandzorgbeleid;
  11° een beleid rond incontinentie;
  12° een beleid rond zorg aan het levenseinde;
  13° een voedingsbeleid dat de voedingsbehoeften verzoent met het eetplezier;
  14° een beleid rond de levering, bewaring en verdeling van geneesmiddelen, met name het beheer van risicovolle geneesmiddelen, in voorkomend geval in overleg met de apothekers;
  15° voor voorzieningen die mensen met dementie opvangen, een beleid rond de begeleiding van bewoners met ernstige cognitieve stoornissen of dementie, met name wat betreft de niet-medicamenteuze aanpak en de revalidatietechnieken;
  16° een crisisbeheersplan;
  17° een onthaalbeleid voor nieuwe personeelsleden;
  18° een beleid voor het welzijn van de personeelsleden;
  19° een beleid gericht op de ontwikkeling van de tweetaligheid (Frans en Nederlands) binnen de voorziening, wat betreft de externe en interne communicatie;
  20° een diversiteits- en inclusieplan.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde procedures en beleidslijnen zijn:
  1° aangepast aan de realiteit van de voorziening;
  2° gedagtekend en bijgewerkt;
  3° beschikbaar in het Frans en het Nederlands;
  4° gemakkelijk toegankelijk voor elk personeelslid.

Art.220. De voorziening heeft een functionele band met een erkende dienst geriatrie (dienst G) of een erkende dienst voor de behandeling en revalidatie van patiënten met psychogeriatrische aandoeningen (dienst Sp-psychogeriatrie).
  De in het eerste lid bedoelde functionele band wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, die met name bepaalt dat de dienst G- of Sp-psychogeriatrie en de voorziening minstens een vergadering per jaar houden. De geplande vergaderingen zijn gericht op het overleg en de permanente opleiding van het personeel van beide partners.

Art.221. De voorziening werkt samen met een arts-ziekenhuishygiënist of met het regionale platform voor ziekenhuishygiëne. Deze samenwerking omvat ten minste één periodiek overleg, dat in de overeenkomst is vastgelegd.

Art.222. De voorziening heeft een functionele band met een erkende ziekenhuisdienst Sp voor palliatieve zorg.
  De in het eerste lid bedoelde functionele band wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, die met name bepaalt dat de dienst Sp voor palliatieve zorg en de voorziening minstens een vergadering per jaar houden. De geplande vergaderingen zijn gericht op het overleg en de permanente opleiding van het personeel van beide partners.

Art.223. De voorziening sluit een overeenkomst met het samenwerkingsverband voor palliatieve zorg van het desbetreffende geografische gebied. De overeenkomst voorziet in ten minste een overlegvergadering per jaar.

Art.224. § 1. Ter ondersteuning van de zorg aan het levenseinde en onder voorbehoud van artikel 237 wijst de voorziening in haar rangen een verantwoordelijke aan voor de organisatie van de palliatieve zorg, voor de begeleiding van het levenseinde en voor de opleiding van het personeel in de palliatieve zorgcultuur en de begeleiding van het levenseinde. In de rusthuizen die niet als rust- en verzorgingstehuis erkend zijn, is deze verantwoordelijke een verpleegkundige of een gekwalificeerd personeelslid met een zekere ervaring op dit gebied.
  § 2. De verantwoordelijke, zoals bedoeld in paragraaf 1, moet:
  1° een palliatieve zorgcultuur ontwikkelen en het personeel bewust maken van de noodzaak ervan;
  2° adviezen inzake palliatieve zorg formuleren voor het verpleegkundig, zorgkundig en paramedisch personeel, het personeel voor reactivering en de kinesitherapeuten;
  3° de kennis van de in punt 2 bedoelde personeelsleden over palliatieve zorg bijwerken;
  4° zorgen voor de naleving van de wetgeving inzake euthanasie en palliatieve zorg, en de naleving van de wilsbeschikking van de bewoner met betrekking tot zijn levenseinde en/of zijn wilsverklaring inzake euthanasie.

HOOFDSTUK VIII. - Specifieke normen voor plaatsen voor kortverblijf
Art.225. Onverminderd artikel 129 tot en met 224 moeten plaatsen voor kortverblijf voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art.226. Een personeelslid voor reactivering neemt, met name in overleg met de bewoner, een verbindingsfunctie waar met de behandelend arts van de bewoner en de diensten voor thuishulp of thuiszorg, zodat de bewoner onder de beste voorwaarden terug naar huis kan keren.

Art.227. De plaatsen voor kortverblijf worden geïdentificeerd binnen het rusthuis en zijn voorbehouden voor de bewoners in kortverblijf.

HOOFDSTUK IX. - Specifieke normen voor rust- en verzorgingstehuizen
Art.228. § 1. Onverminderd artikel 129 tot en met 224 moeten de rust- en verzorgingstehuizen voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk.
  § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet onder "voorziening" worden verstaan een rust- en verzorgingstehuis in de zin van artikel 1, 11°.

Art.229. Het rust- en verzorgingstehuis is bestemd voor de bewoners die sterk afhankelijk zijn van de hulp van derden om de handelingen van het dagelijks leven te kunnen verrichten en die beantwoorden daarnaast aan een van de afhankelijkheidscriteria zoals bepaald in artikel 148, 3°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art.230. De voorziening beschikt over ten minste vijfentwintig plaatsen.

Art.231. De voorziening omvat:
  1° een polyvalente zaal uitgerust voor de collectieve praktijk van de ergotherapie en voor de collectieve activiteiten;
  2° een zaal uitgerust voor de collectieve praktijk van de kinesitherapie.

Art.232. § 1. De voorziening beschikt over voldoende verpleegkundig, verzorgend, paramedisch en psychosociaal personeel om voortdurend, zowel overdag als `s nachts, voor de begeleiding en de zorg van de ouderen in te staan.
  Hiertoe, en onverminderd § 2 en de artikelen 233, 235 en 236, beschikt zij over het personeel opgelegd door het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rustoorden en in de rust- en verzorgingstehuizen voor bejaarden.
  § 2. De voorziening beschikt over ten minste 5 VTE's verpleegkundigen, waaronder een hoofdverpleegkundige.
  Onverminderd het eerste lid beschikt de voorziening over:
  1° een bijkomende hoofdverpleegkundige als de voorziening tussen 46 en 75 bewoners telt;
  2° een bijkomende hoofdverpleegkundige als de voorziening tussen 76 en 105 bewoners telt;
  3° een bijkomende hoofdverpleegkundige als de voorziening tussen 106 en 135 bewoners telt;
  4° een bijkomende hoofdverpleegkundige als de voorziening tussen 136 en 165 bewoners telt;
  5° een bijkomende hoofdverpleegkundige als de voorziening tussen 166 en 200 bewoners telt.

Art.233. Als de voorziening meer dan vijfenzeventig plaatsen telt, moet een van de hoofdverpleegkundigen afgevaardigd worden als coördinerend hoofdverpleegkundige, waarvan de functie en de vereiste minimumopleiding worden bepaald door de ministers.

Art.234. De hoofdverpleegkundige vervult de volgende taken:
  1° de dagelijkse leiding over het verpleegkundig en verzorgend personeel;
  2° de multidisciplinaire werking coördineren van het verpleegkundig en paramedisch personeel, het personeel voor reactivering, de kinesitherapeuten en de zorgkundigen;
  3° de opname van nieuwe bewoners organiseren, met name door zoveel mogelijk gegevens te verzamelen over hun gezondheidstoestand en hun medisch-sociale situatie;
  4° ervoor zorgen dat het verpleegkundige, paramedische, kinesitherapeutische en psychosociale dossier van de bewoners bijgewerkt wordt;
  5° in samenspraak met het multidisciplinaire team de voedingsstatus van de bewoner evalueren en voedingsadviezen en voorstellen formuleren voor een voedingsbeleid dat de voedingsbehoeften verzoent met het eetplezier;
  6° in samenspraak met het multidisciplinair team voorstellen formuleren over de manier waarop bewoners met cognitieve stoornissen moeten worden behandeld, met name wat betreft de niet-medicamenteuze benadering en de revalidatietechnieken, in voorkomend geval in samenwerking met de referentiepersoon dementie.
  7° de coördinerend en raadgevend arts bijstaan bij de uitoefening van zijn functie;
  8° ervoor zorgen dat de behoeften van de bewoners op het gebied van kinesitherapie, ergotherapie en logopedie die zijn opgenomen in het zorgplan zo snel mogelijk worden ingevuld.
  Vanaf 1 januari 2026 moet elk van de in het eerste lid bedoelde hoofdverpleegkundigen aantonen dat hij of zij ten minste 24 uur voortgezette opleiding heeft gevolgd op het gebied van teammanagement, efficiëntie en welzijn op het werk.

Art.235. Een verpleegkundige is zowel overdag als `s nachts aanwezig in de voorziening.

Art.236. § 1. In elke voorziening wijst de beheerder een coördinerend en raadgevend arts aan die huisarts is en die uiterlijk twee jaar na zijn aanwijzing houder is van een attest verkregen na een specifieke opleidingscyclus te hebben gevolgd die toegang geeft tot de functie van coördinerend en raadgevend arts.
  Het attest dat toegang verleent tot de functie van coördinerend en raadgevend arts kan worden verkregen na een opleidingscyclus met vrucht te hebben gevolgd van minstens 24 uur gespreid over maximaal twee jaar en die is erkend door Iriscare.
  Deze opleidingscursus omvat minstens de volgende onderdelen:
  1° de regelgevingen voor de voorzieningen voor ouderen, met inbegrip van de rust- en verzorgingstehuizen;
  2° de specifieke kenmerken van de geriatrische geneeskunde;
  3° de preventie van infecties en het beheer van de antibiotherapie;
  4° de communicatietechnieken.
  In de rust- en verzorgingstehuizen die zich op meerdere vestigingsplaatsen bevinden of waarvan de omvang de activiteit van meerdere coördinerend en raadgevend artsen vereist, wordt één van de coördinerend en raadgevend artsen aangeduid als leidinggevend coördinerend en raadgevend arts. Er wordt regelmatig overleg georganiseerd tussen de coördinerend en raadgevend artsen. De taakverdeling tussen de verschillende coördinerend en raadgevend artsen wordt schriftelijk vastgelegd.
  § 2. In overleg met de hoofdverpleegkundige(n) vervult de coördinerend en raadgevend arts de volgende taken:
  1° het multidisciplinair overleg organiseren dat minstens om de twee maanden plaatsvindt; de aan de voorziening verbonden zorgverstrekkers nemen hieraan deel en de behandelend artsen worden uitgenodigd;
  2° een beleid opzetten rond de beheersing van de zorginfecties, de preventie van doorligwonden en chronische wonden, mond- en tandzorg, incontinentie en palliatieve zorg;
  3° de procedures bepalen inzake immobilisatie- en/of afzondering;
  4° de medische activiteit coördineren in geval van gezondheidsrisico's voor de bewoners en het personeel, met inbegrip van de opsporings- en vaccinatieprogramma's;
  5° het overleg organiseren met de klinisch apotheker en de hoofdverpleegkundige over de medicamenteuze behandeling van de bewoners om advies te geven aan de behandelend arts;
  6° meewerken aan de organisatie van activiteiten inzake opleiding en voortgezette opleiding in het domein van de gezondheidszorg voor het personeel van het rust- en verzorgingstehuis en voor de betrokken behandelend artsen.
  § 3. De coördinerend en raadgevend arts staat, in samenwerking met de hoofdverpleegkundige(n), de directeur bij, met name bij:
  1° het in artikel 217 bedoelde actieplan ter verbetering van de praktijken;
  2° de betrekkingen met de behandelend artsen en met de huisartsenvereniging van het grondgebied waar het rust- en verzorgingstehuis is gevestigd.
  § 4. De coördinerend en raadgevend arts wordt als volgt aangeduid:
  1° wanneer een functie van coördinerend en raadgevend arts vacant is, brengt de directeur onverwijld de Federatie van de Brusselse Huisartsenverenigingen en de Brusselse Huisartsenkring op de hoogte, en ook de huisartsen die er de bewoners verzorgen;
  2° de kandidaten hebben ten minste dertig dagen de tijd om hun kandidatuur in te dienen;
  3° binnen dertig dagen na de aanduiding door de beheerder brengt de directeur van het rust- en verzorgingstehuis de betrokken huisartsenvereniging, de dienst Controle en Begeleiding van Iriscare, de bewoners, de personeelsleden en de hoofdarts van het ziekenhuis of de ziekenhuizen waarmee het rust- en verzorgingstehuis een functionele band heeft, ervan op de hoogte;
  4° minstens 75% van de prestaties van de coördinerend en raadgevend arts moeten worden uitgevoerd in het rust- en verzorgingstehuis. Tijdens zijn prestatie-uren mag hij de functie van behandelend arts niet vervullen.
  § 5. Als de coördinerend en raadgevend arts afwezig is, moet hij, in samenspraak met de directeur, voor vervanging zorgen om de continuïteit van zijn functie te verzekeren. Bij langdurige afwezigheid zonder vervanging neemt de directeur contact op met de Federatie van de Brusselse Huisartsenverenigingen en de Brusselse Huisartsenkring om een nieuwe coördinerend en raadgevend arts te vinden.
  § 6. Om zijn kwalificatie als coördinerend en raadgevend arts te behouden, moet de betrokken arts tijdens elke periode van twee jaar een voortgezette opleiding volgen van minstens 12 uur. Daarin moeten onderwerpen aan bod komen in verband met geriatrie, palliatieve zorg, het levenseinde, crisisbeheer of veranderingen in de regelgeving met betrekking tot deze onderwerpen.

Art.237. Ter ondersteuning van de zorg aan het levenseinde in de voorziening zijn de coördinerend en raadgevend arts en de hoofdverpleegkundige(n) verantwoordelijk voor de volgende zaken:
  1° een palliatieve zorgcultuur ontwikkelen en het personeel bewust maken van de noodzaak ervan;
  2° adviezen inzake palliatieve zorg formuleren voor het verpleegkundig, zorgkundig en paramedisch personeel, het personeel voor reactivering en de kinesitherapeuten;
  3° de kennis van de in punt 2 bedoelde personeelsleden over palliatieve zorg bijwerken;
  4° zorgen voor de naleving van de wetgeving inzake euthanasie en palliatieve zorg, en de naleving van de wilsbeschikking van de bewoner met betrekking tot zijn levenseinde en/of zijn wilsverklaring inzake euthanasie.

TITEL VII. - Normen betreffende de centra voor dagopvang
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art.238. § 1. Onverminderd de in Titel II bepaalde algemene normen moet het centrum voor dagopvang, in de zin van artikel 2, 4°, e), van de ordonnantie, voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk II tot en met VII van deze titel.
  § 2. Voor de toepassing van deze titel moet onder "voorziening" worden verstaan een centrum voor dagopvang in de zin van artikel 2, 4°, e), van de ordonnantie.

HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de overeenkomst, het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Overeenkomst
Art.239. Vóór de opname wordt er tussen de voorziening en de oudere een overeenkomst afgesloten die verplicht vermeldt:
  1° de algemene en bijzondere voorwaarden voor de opvang, met inbegrip van de aanwezigheidsdagen en het uurrooster van elke oudere;
  2° de samenwerkingsvoorwaarden met de zorg- en dienstverleners die de oudere thuis verzorgen;
  3° de dagprijs van de opvang en de inbegrepen diensten; het middagmaal is begrepen in deze prijs.

Art.240. Naargelang de behoeften van de oudere wordt de overeenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur gesloten.
  Als de overeenkomst voor onbepaalde duur wordt gesloten, geldt de eerste maand als proefperiode.

Art.241. § 1. Vóór de opname mag de oudere de overeenkomst zonder kosten opzeggen, op voorwaarde dat hij de directeur hiervan verwittigt, bij aangetekende brief, binnen een termijn van zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de ondertekening van de overeenkomst.
  § 2. Op het einde van de proefperiode kan de overeenkomst op elk moment worden ontbonden, op voorwaarde dat een opzegtermijn van zeven dagen wordt nageleefd, ongeacht welke partij kennisgeeft van deze opzegging.
  § 3. De ontbinding gebeurt schriftelijk, hetzij bij aangetekende brief, hetzij bij aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs, uiterlijk twee werkdagen vóór het ingaan van de opzegtermijn.
  De door de beheerder gegeven opzegtermijn is behoorlijk gemotiveerd; bij gebrek hieraan wordt de opzegging als niet gegeven beschouwd.

Art.242. De voorziening mag geen enkele waarborg eisen.

Afdeling 2. - Huishoudelijk reglement
Art.243. Het huishoudelijk reglement bevat verplicht de volgende vermeldingen:
  1° de voorwaarden voor het gebruik en het genot van de lokalen, uitrustingen en gemeenschappelijke diensten van de voorziening waarover de ouderen kunnen beschikken;
  2° de openingsdagen en -uren van de voorziening: de voorziening moet minstens vijf dagen per week en minstens zes uur elke dag tussen 9 en 17 uur toegankelijk zijn;
  3° de dagelijkse organisatie van activiteiten en animaties ter bevordering van het behoud of het terugwinnen van de hoogst mogelijke onafhankelijkheid bij de ouderen;
  4° de voorwaarden waaronder de oudere een beroep mag doen op het verzorgend of paramedisch personeel van zijn keuze of van de voorziening of het personeel van het rusthuis waarmee de voorziening een functionele band heeft, onder voorbehoud, desgevallend, en voor zover bewezen wordt dat de tariefzekerheid niet wordt nageleefd, van de voorwaarden waaronder de financiële tenlasteneming van de zorg onderworpen kan worden aan een beslissing van het bevoegde OCMW;
  5° de wijze waarop de voorziening de continuïteit van de toediening van de geneesmiddelen aan de ouderen waarborgt;
  6° de voorwaarden waaronder een samenwerking wordt opgezet met de diensten voor thuishulp;
  7° de vrije keuze van de behandelend arts en de kinesitherapeut door de oudere;
  8° de volledige bewegingsvrijheid in de voorziening en de volledige vrijheid om de voorziening te verlaten met naleving van de goede organisatie van de voorziening;
  9° de vrijheid om bezoek te ontvangen of te weigeren; het verloop van deze bezoeken gebeurt met naleving van de goede organisatie van de voorziening;
  10° de voorwaarden die de oudere de gelegenheid bieden om deel te nemen aan de participatieraad van het rusthuis waarin de voorziening zich bevindt of waarmee ze een functionele band heeft;
  11° de nadere regels voor de indiening en het onderzoek van de suggesties of opmerkingen bedoeld in artikel 21 en de klachten bedoeld in artikel 16; ze vermelden onder meer de plaats waar de naam van de persoon wordt aangebracht aan wie de suggesties en opmerkingen kunnen worden bezorgd;
  12° de opzegtermijn die van toepassing is in geval van beëindiging van de overeenkomst door de beheerder of de bewoner ;
  13° het feit dat de voorziening gedekt is door een verzekering die de burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid van de directeur en het personeel van de voorziening dekt;
  14° in voorkomend geval, de nadere regels voor de organisatie van de verplaatsingen.

Afdeling 3. - Vertrouwelijk dossier
Art.244. Een vertrouwelijk dossier wordt voor elke oudere opgemaakt bij zijn opname. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens, hun behandeling en de bijwerking ervan wordt verricht overeenkomstig de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig, artikel 458 van het Strafwetboek.
  Dit vertrouwelijke dossier omvat:
  1° een afschrift van de individuele fiche of een document dat de daarin vervatte informatie bevat;
  2° een exemplaar van de overeenkomst, ondertekend door de beheerder of de directeur en de oudere;
  3° een exemplaar van het huishoudelijk reglement, ondertekend door de beheerder of de directeur en de oudere;
  4° de naam, het adres en het telefoonnummer van de persoon die de prijs van de opvang verschuldigd is en de inlichtingen betreffende de betaling.
  Onverminderd het door de dienst Controle en Begeleiding uitgeoefende toezicht mag het vertrouwelijke dossier, dat door de oudere werd geviseerd, niet aan derden worden meegedeeld.
  Het kan op elk moment door de oudere worden geraadpleegd.
  Het vertrouwelijke dossier van elke oudere wordt door de voorziening gedurende minstens drie jaar na zijn overlijden of, in voorkomend geval, zijn vertrek bewaard.

HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de voeding, de hygiëne en de zorg
Afdeling 1. - Voeding
Art.245. § 1. De voorziening beschikt over het document van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen waaruit blijkt dat de eetwaren worden bewaard, bereid en verdeeld volgens de meest strikte regels inzake netheid en hygiëne.
  De voorziening is verplicht ten minste maandelijks gevarieerde maaltijden te verstrekken.
  § 2. Het voedsel moet gezond, gevarieerd en kwaliteitsvol zijn, en aangepast aan de voedingsbehoeften van de ouderen; de textuur moet aangepast zijn aan de gezondheidstoestand van de ouderen. Het wordt bereid op een wijze die het zelfstandig eten door de oudere bevordert.
  § 3. De voorziening beschikt over een schriftelijk voedingsbeleid dat de voedingsbehoeften verzoent met eetplezier, en dat onder meer gedocumenteerde procedures of protocollen bevat die toegepast worden voor de vroegtijdige opsporing van ondervoeding en uitdroging en de opvolging van ondervoede en uitgedroogde ouderen.
  § 4. Diëten op medisch voorschrift moeten worden nageleefd zonder bijkomende kosten.

Art.246. Wanneer de maaltijden ter plaatse worden bereid, moet de voorziening aan Iriscare het bewijs leveren van de betaling van haar jaarlijkse forfaitaire heffing aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Art.247. Het menu wordt aan de ouderen meegedeeld en ten minste zeven dagen op voorhand, in het Frans en het Nederlands, op een toegankelijke en goed zichtbare plaats aangebracht.
  Het moet ten minste twee maanden bewaard worden voor raadpleging door de dienst Controle en Begeleiding.

Art.248. De warme maaltijd mag niet vóór 11.30 uur worden opgediend. Er moet een keuze zijn tussen minstens twee menu's.
  Halverwege de voor- en namiddag worden een tussendoortje en een drankje aangeboden. Die tussendoortjes en drankjes zijn begrepen in de dagprijs of de prijs voor een halve dag opvang.

Afdeling 2. - Hygiëne
Art.249. Als de voorziening beschikt over keukens worden die zo ingericht en ingeplant dat hun geuren, dampen en geluiden de ouderen niet hinderen; zij moeten uitgerust zijn met een ventilatiesysteem.

Art.250. Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens, de lokalen waar het voedsel wordt bewaard, noch tot de verzorgingslokalen of de lokalen waar de verdeling van geneesmiddelen wordt voorbereid.

Art.251. Alle passende hygiënische voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen met betrekking tot de vuile was, die weg moet blijven uit de voor de ouderen toegankelijke lokalen en, in voorkomend geval, de keukens en de lokalen waar het voedsel wordt bewaard.

Art.252. Het gebruik van toiletstoelen is verboden.

Art.253. De ouderen moeten, indien nodig, dagelijks een douche kunnen gebruiken.

Art.254. De lokalen moeten steeds schoon worden gehouden en in overeenstemming zijn met hun bestemming.

Afdeling 3. - Hulpverlening en zorg
Art.255. De nodige hulp wordt geboden aan de ouderen die niet in staat zijn de handelingen van het dagelijkse leven alleen te verrichten. De geboden hulp moet de zelfredzaamheid, de onafhankelijkheid en de sociale en gemeenschapsparticipatie van elke oudere bevorderen en ondersteunen op basis van zijn behouden capaciteiten.

Art.256. § 1. Voor elke oudere wordt een individueel gezondheidsdossier bijgehouden met onder meer de bezoekdatum van de behandelend arts, zijn richtlijnen, de toe te dienen geneesmiddelen en de te verlenen zorg en de eventueel voorgeschreven diëten worden vermeld.
  In voorkomend geval vermeldt dit dossier ook alle prestaties van het verpleegkundig en paramedisch personeel dat door de oudere werd geraadpleegd, met het oog op de continuïteit van de zorgverlening in de voorziening. Het bevat ook de opmerkingen van het personeel dat deze prestaties heeft verricht en de kennisgeving ervan aan de door de oudere gekozen dienstverleners.
  § 2. Het individuele gezondheidsdossier wordt uiterlijk op de dag van opname samengesteld, in samenwerking met de oudere.
  § 3. Het individuele gezondheidsdossier is onderworpen aan het beroepsgeheim en aan de bepalingen van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 22 augustus 2022 betreffende de rechten van de patiënt.
  De oudere mag het hem betreffende dossier inkijken overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van patiënten.
  Als het individuele gezondheidsdossier gedigitaliseerd is, worden die gegevens zo beveiligd dat ze in overeenstemming zijn met de in het derde lid bedoelde wettelijke bepalingen, terwijl ze toegankelijk blijven voor de oudere overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
  § 4. De voorziening moet de individuele gezondheidsdossiers bewaren gedurende minimaal drie jaar volgend op het vertrek of het overlijden van de oudere. Na deze termijn wordt het medisch gedeelte van het individuele gezondheidsdossier, zoals bedoeld in § 3, 2°, door de behandelende arts van de bewoner gedurende de toepasselijke wettelijke termijn bewaard.
  In geval van vertrek van de oudere naar een andere voorziening worden het individuele gezondheidsdossier en de voor de zorgcontinuïteit noodzakelijke gegevens aan de oudere of aan zijn behandelend arts meegedeeld of, op verzoek van de oudere of de behandelend arts, doorgegeven aan de directeur van die andere voorziening, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de gegevens.

Art.257. De voorziening stelt een register op, met op de eerste bladzijde de telefoonnummers:
  1° van de directeur;
  2° van de behandelend artsen en de dienstdoende artsen;
  3° van het dichtstbijzijnde ziekenhuis of het ziekenhuis waarmee een overeenkomst werd ondertekend;
  4° van de ambulancedienst of de dienst waarmee een overeenkomst werd ondertekend;
  5° van de brandweer;
  6° van de politie.
  Het in het eerste lid bedoelde register vermeldt, per dag, de volgende inlichtingen:
  1° de opmerkingen over de ouderen;
  2° in voorkomend geval, elk beroep op een arts, een verpleegkundige of de directeur en de instructies van die personen.

Art.258. Alle verpleegkundige handelingen gedefinieerd door en krachtens de federale wetgeving, met inbegrip van de verdeling en toediening aan de oudere van de door de behandelend arts voorgeschreven geneesmiddelen, worden uitgevoerd door verpleegkundigen.

Art.259. In voorkomend geval worden de geneesmiddelen, gedurende de aanwezigheid van de oudere, onder de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige, bewaard in een afgesloten aangepast meubel of een lokaal dat uitsluitend daartoe is voorbehouden.

Art.260. De behandelend arts moet op elk moment de juiste toediening van de voorgeschreven geneesmiddelen kunnen controleren.

Afdeling 4. - Activiteiten
Art.261. § 1. De voorziening stelt een programma van individuele en collectieve activiteiten op, dat tot doel heeft de levenskwaliteit van de ouderen in de voorziening te bevorderen.
  § 2. Het in § 1 bedoelde activiteitenprogramma omvat sociale activiteiten, gemeenschapsactiviteiten, activiteiten van het dagelijkse leven en vrijetijdsactiviteiten, die zowel binnen als buiten door de voorziening worden georganiseerd.
  De activiteiten zijn zinvol voor de ouderen. Ze staan in het teken van hun welzijn en hun fysieke en psychologische gezondheid.
  De activiteiten bevorderen niet alleen de deelname van de ouderen aan het sociale en gemeenschapsleven binnen en buiten de voorziening en in het lokale leven, maar ook het delen van ervaringen, met oog voor de persoonlijke hechting van de ouderen.
  Bij de activiteiten wordt een beroep gedaan op de behouden capaciteiten van de ouderen. Ze bieden de ouderen de kans om hun kennis te delen en in te spelen op hun leerbehoeften of -wensen.
  Het houden van de in artikel 262 bedoelde participatieraad maakt in ieder geval deel uit van het in het eerste lid bedoelde activiteitenprogramma.
  Voor de organisatie van de in het eerste lid bedoelde activiteiten kan de voorziening een beroep doen op de medewerking van externe diensten of instellingen.
  § 3. Het in § 1 bedoelde activiteitenprogramma wordt uitgewerkt onder de verantwoordelijkheid van de directeur, in samenwerking met het personeel en de participatieraad. Bij de uitwerking ervan wordt rekening gehouden met de wensen en voorkeuren van de ouderen.
  Dat programma wordt ten minste eenmaal per halfjaar geëvalueerd in de participatieraad en telkens als een bewoner dat wenst. Het wordt desgevallend aangepast.
  § 4. Het in paragraaf 1 bedoelde activiteitenprogramma wordt regelmatig aan elke oudere meegedeeld.

HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de participatie van de ouderen
Art.262. De voorziening richt een participatieraad op, tenzij de voorziening is gevestigd in een rusthuis of op dezelfde vestigingsplaats als een rusthuis.
  Als ze niet over een eigen participatieraad beschikt, zorgt de voorziening ervoor dat de ouderen kunnen deelnemen aan de in het eerste lid bedoelde participatieraad van het rusthuis.

HOOFDSTUK V. - Architectonische normen
Art.263. De voorziening omvat minstens de volgende lokalen:
  1° een verblijfsruimte voor de opvang, de ontspanning en, eventueel, de catering, als de maaltijden niet worden opgediend in het restaurant van het rusthuis waar de voorziening zich bevindt of waarmee ze een functionele band heeft.
  Als de voorziening zich niet in een rusthuis bevindt, een kitchenette met ten minste een gootsteen, oven, koelkast en kookplaat;
  2° een aparte rustzaal die aan de ouderen de mogelijkheid biedt zich af te zonderen en uit te rusten en die over voldoende relaxfauteuils beschikt. Alle maatregelen moeten worden genomen zodat de ouderen er in alle intimiteit kunnen worden verzorgd;
  3° het centrum stelt evenveel kleerkasten ter beschikking van de ouderen als de erkende capaciteit.
  De in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde lokalen zijn toegankelijk voor alle ouderen.

Art.264. Voor de bewoners en het personeel moet voorzien worden in gescheiden toiletten, die schoon en voldoende in aantal zijn.
  Ten minste een van de in het eerste lid bedoelde toiletten is toegankelijk voor personen met een beperkte mobiliteit.
  De in het eerste lid bedoelde toiletten zijn uitgerust met een systeem dat aangeeft of ze al dan niet bezet zijn en met een handenwasser.

Art.265. De in artikel 263, eerste lid, 1° en 2° bedoelde lokalen en de toiletten zijn uitgerust met een oproepsysteem.

Art.266. De voorziening beschikt over een douche die toegankelijk is voor personen met een beperkte mobiliteit.

Art.267. De gangen en trappen zijn voldoende breed en de gangen zijn toegankelijk voor personen met een beperkte mobiliteit. De ouderen moeten bij hun verplaatsingen in het gebouw gebruik kunnen maken van leuningen en handgrepen aan beide zijden.
  Om het risico op vallen te voorkomen, moeten de eerste en de laatste trede, net als elke afzonderlijke trede, een boord hebben waarvan de kleur duidelijk tegen de vloerbekleding afsteekt.

HOOFDSTUK VI. - Normen betreffende het aantal, de kwalificatie en de moraliteit van het personeel en de directeur
Art.268. De directeur en het personeel van de voorziening dragen, in het kader van het leefproject van de voorziening, bij tot de onafhankelijkheid, de zelfredzaamheid, de ontplooiing en de levenskwaliteit van de ouderen door hun toegang tot een dynamisch sociaal leven te bevorderen, een beroep te doen op hun creatief potentieel en door de deelname en de communicatie te vergemakkelijken.

Art.269. De voorziening beschikt over voldoende personeel, zowel kwantitatief als kwalitatief, om de hulpverlening bij het dagelijkse leven en de deelname aan de activiteiten, zoals bepaald in artikel 268, te waarborgen.
  De aanwezigheid van minstens één loontrekkend personeelslid wordt voortdurend gewaarborgd.
  Alle personeelsleden moeten minstens beschikken over het EHBO-brevet.

Art.270. Wanneer het personeel gemeenschappelijk is aan de voorziening en het rusthuis waarin ze gevestigd is, wordt het personeel dat de prestaties verricht voor de voorziening duidelijk geïdentificeerd en wordt de tijd die aan deze prestaties wordt besteed perfect geëvalueerd in voltijdsequivalenten.

Art.271. De voorziening beschikt over een directeur.
  Wanneer de voorziening in een rusthuis is gevestigd, en onverminderd artikel 205, § 1, tweede lid, is de in het eerste lid bedoelde directeur de directeur van het betrokken rusthuis.

Art.272. Als de directeur alleen verbonden is aan de voorziening, moet hij minstens houder zijn van een diploma hoger niet-universitair onderwijs en een opleiding van minstens honderd uur volgen.
  In afwijking van het eerste lid en voor een maximumduur van twee jaar mag de beheerder een persoon die de opleiding tot directeur volgt, als directeur in dienst nemen.
  Er wordt aan de voorwaarden van het eerste lid voldaan als uit een vergelijking van de diploma's, getuigschriften, attesten, andere titels en relevante ervaring waarover de kandidaat beschikt met het vereiste diploma en de vereiste opleiding, blijkt dat hij aan de vereiste voorwaarden voldoet.
  Voor de toepassing van het vorige lid moet onder relevante ervaring worden verstaan de ervaring opgedaan in de sectoren van de huisvesting van ouderen, van de rust- en verzorgingstehuizen, van de ziekenhuizen of van de huisvesting van personen met een handicap, voor zover het een verantwoordelijke functie betreft.

Art.273. De succesvolle afronding van de in artikel 272, eerste lid, bedoelde opleidingen, waarvan de inhoud door de leidend ambtenaar van Iriscare of zijn afgevaardigde wordt erkend, wordt door een attest bekrachtigd na de evaluatie van de kandidaat, zowel op het vlak van zijn regelmatige aanwezigheid als van zijn kennis en geschiktheid.
  De ministers kunnen de kandidaat-directeur of de directeur in functie geheel of gedeeltelijk vrijstellen van die opleidingen, rekening houdend met zijn diploma's of met zijn opgedane ervaring.

Art.274. Voor elk personeelslid, de directeur inbegrepen, wordt een register opgemaakt met alle administratieve stukken, afschriften van diploma's en bekwaamheidsattesten of attesten van nuttige ervaring, de arbeids- of ondernemingsovereenkomsten, het verzekeringscontract voor burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid van de directeur en het personeel van de voorziening en alle wettelijk voorgeschreven verzekeringen.
  Dit in het eerste lid bedoelde register en de staten van de driemaandelijkse aangiften die bestemd zijn voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid staan ter beschikking van de dienst Controle en Begeleiding, die op eenvoudige aanvraag een afschrift ervan kan bekomen.

Art.275. Op verzoek van Iriscare legt de beheerder, voor hemzelf en voor de directeur of de natuurlijke persoon die deze taak waarneemt, een uittreksel uit het strafregister voor aan Iriscare.

Art.276. Bij de aanwerving van een nieuw personeelslid eist de directeur de overlegging van een uittreksel uit het strafregister dat minder dan een maand oud is.

Art.277. § 1. Onverminderd de specifieke opleidingsverplichtingen voor bepaalde personeelsleden moeten alle personeelsleden over een periode van twee jaar ten minste 16 uur voortgezette opleiding volgen, met een minimum van vier uur per jaar.
  In afwijking van het eerste lid moet het verzorgend personeel en het personeel voor reactivering een voortgezette opleiding volgen van ten minste 40 uur per periode van twee jaar, met een minimum van acht uur per jaar.
  § 2. Behalve in door de voorziening met redenen omklede uitzonderingsgevallen, maakt de in de paragraaf 1 bedoelde opleiding deel uit van het in artikel 278 bedoelde plan voor voortgezette opleiding.
  § 3. Voor personeelsleden die drie vierden van een voltijds equivalent of minder presteren, wordt de in paragraaf 1 bedoelde opleidingsverplichting evenredig aangepast aan de werkelijke arbeidstijd.
  § 4. De in paragraaf 1 bedoelde opleidingen moeten door de leidend ambtenaar van Iriscare of zijn afgevaardigde zijn erkend.
  De in het eerste lid bedoelde erkenning kan aan een instelling worden verleend voor alle opleidingen die ze verstrekt.
  Opleidingen die worden georganiseerd door een universiteit, een instelling van hoger onderwijs of een door de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie of de Vlaamse Gemeenschap erkend opleidingscentrum, opleidingen die worden georganiseerd door de fondsen voor bestaanszekerheid, opleidingen die worden georganiseerd door de ziekenhuisdiensten, de platformen voor palliatieve zorg en het federaal platform voor ziekenhuishygiëne, en opleidingen die worden georganiseerd door een personeelslid dat in het thema is gespecialiseerd, worden geacht te zijn erkend in de zin van het eerste lid.
  § 5. Multidisciplinaire vergaderingen worden niet beschouwd als opleidingsuren in de zin van paragraaf 1.
  § 6. Behalve in door de voorziening met redenen omklede uitzonderingsgevallen, mag maximaal de helft van de verplichte opleidingsuren online worden georganiseerd.
  § 7. Maximaal een derde van de verplichte opleidingsuren mag door een personeelslid van de voorziening worden gegeven.

Art.278. § 1. Voor de uitvoering van de in artikel 277, § 1, bedoelde opleidingsverplichtingen, stelt de voorziening, in samenwerking met de personeelsleden en hun vertegenwoordigers, voor elke personeelscategorie een plan voor voortgezette opleiding op.
  Het in het eerste lid bedoelde plan voor voortgezette opleiding is gespreid over twee jaar. Het bevat ten minste het thema en de beschrijving van de geplande opleidingen, de categorieën van personeelsleden die de opleiding krijgen, de nagestreefde doelstellingen en de redenen voor de invoering van die opleidingen.
  Het plan voor voortgezette opleiding is aangepast aan de functie en de behoeften van het personeel. Bij de opstelling ervan wordt rekening gehouden met het leefproject van de voorziening of de problemen die zijn vastgesteld in de voorziening.
  § 2. Het in paragraaf 1 bedoelde plan voor voortgezette opleiding omvat in ieder geval regelmatige opleidingen over:
  1° de goede behandeling van ouderen en de betrekkingen met de ouderen;
  2° de diversiteit, met name multiculturaliteit, genderidentiteit en seksuele geaardheid;
  3° de zorgkwaliteit en het proces van voortdurende verbetering;
  4° de begeleiding en participatie van ouderen;
  5° de interne betrekkingen binnen de teams.
  Het in paragraaf 1 bedoelde plan voor voortgezette opleiding kan talenopleidingen omvatten.
  De ministers kunnen de in het eerste lid bedoelde lijst van opleidingsthema's nader omschrijven en aanvullen. Ze kunnen ook een lijst van verplichte opleidingsthema's per personeelscategorie vaststellen.
  § 3. Het plan voor voortgezette opleiding wordt om de twee jaar, op een door Iriscare te bepalen datum, en voor het eerst vanaf 1 juni 2024 bij Iriscare ingediend.
  § 4. De voorziening houdt een overzicht bij van het aantal uren en de opleidingen die elk personeelslid heeft gevolgd.

Art.279. § 1. De directeur moet deelnemen aan een voortgezette opleiding van minstens 24 uur per jaar.
  De in het eerste lid bedoelde opleiding omvat regelmatige opleidingen over:
  1° de goede behandeling van ouderen en de betrekkingen met de ouderen;
  2° de diversiteit, met name multiculturaliteit, genderidentiteit en seksuele geaardheid;
  3° de zorgkwaliteit en het proces van voortdurende verbetering;
  4° de begeleiding en participatie van ouderen;
  5° het management.
  § 2. De ministers kunnen de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde thema's nader omschrijven en de lijst ervan aanvullen.

HOOFDSTUK VII. - Normen betreffende de functionele band met een rusthuis
Art.280. De voorziening moet een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een rusthuis, met of zonder bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis.
  Als de voorziening op dezelfde vestigingsplaats gelegen is als het rusthuis, vormt ze een afzonderlijke eenheid ervan.
  Als de voorziening op dezelfde vestigingsplaats gelegen is als het rusthuis, kunnen alle verstrekkingen worden verricht door gemeenschappelijke diensten, voor zover elke voorziening afzonderlijk beantwoordt aan de normen die op haar van toepassing zijn.
  Als de voorziening niet op dezelfde vestigingsplaats gelegen is als het rusthuis, bepaalt de voorziening samen met het rusthuis waarmee ze verbonden is, hun gemeenschappelijke verplichtingen, die, wat het rusthuis betreft, minimaal de prioritaire huisvesting van de in de voorziening opgevangen personen omvatten, voor zover die dat wensen.
  De in het vorige lid bedoelde overeenkomst wordt aan de dienst Controle en Begeleiding bezorgd.

TITEL VIII. - Normen betreffende de centra voor nachtopvang
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art.281. § 1. Onverminderd de in Titel II bepaalde algemene normen moet het centrum voor nachtopvang, in de zin van artikel 2, 4°, g), van de ordonnantie, aan de bepalingen van deze titel voldoen.
  § 2. Voor de toepassing van deze titel moet onder "voorziening" worden verstaan een centrum voor nachtopvang in de zin van artikel 2, 4°, g), van de ordonnantie.

HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de overeenkomst, het huishoudelijk reglement en het vertrouwelijke dossier
Afdeling 1. - Overeenkomst, plaatsbeschrijving en waarborg
Art.282. Vóór de opname wordt tussen de voorziening en de oudere een overeenkomst gesloten die verplicht vermeldt:
  1° de aanwezigheden 's nachts en het uurrooster van elke oudere;
  2° de samenwerkingsvoorwaarden met de zorg- en dienstverleners en de andere personen die de oudere thuis verzorgen;
  3° de verblijfsprijs en de gedekte diensten.

Art.283. De overeenkomst vermeldt of de oudere al dan niet een avondmaal wenst.

Art.284. De overeenkomst wordt voor een bepaalde, hernieuwbare duur gesloten.

Art.285. De voorziening mag geen enkele waarborg eisen.

Afdeling 2. - Huishoudelijk reglement
Art.286. Het huishoudelijk reglement omvat verplicht de volgende vermeldingen:
  1° de voorwaarden voor het gebruik en het genot van de lokalen, uitrustingen en gemeenschappelijke diensten van de voorziening waarover de ouderen kunnen beschikken;
  2° de onthaaluren van de voorziening; die minstens geopend moet zijn gedurende twaalf uur tussen 20 en 9 uur;
  3° de voorwaarden waaronder de oudere een beroep mag doen op het verzorgend of paramedisch personeel van het rusthuis waarin de voorziening zich bevindt;
  4° de vrije keuze van de arts, de kinesitherapeut en het paramedisch personeel voor de bijkomende zorg naast die welke door de voorziening wordt aangeboden, onder voorbehoud, desgevallend, en voor zover bewezen wordt dat de tariefzekerheid niet wordt nageleefd, van de voorwaarden waaronder de financiële tenlasteneming van de zorg onderworpen kan worden aan een beslissing van het bevoegde OCMW;
  5° de wijze waarop de voorziening de continuïteit van de toediening van de geneesmiddelen aan de ouderen waarborgt.

Afdeling 3. - Vertrouwelijk dossier
Art.287. Een vertrouwelijk dossier wordt voor elke oudere opgemaakt bij zijn opname. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens, hun behandeling en de bijwerking ervan wordt verricht overeenkomstig de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig, artikel 458 van het Strafwetboek.
  Dit vertrouwelijke dossier omvat:
  1° een afschrift van de individuele fiche of een document dat de daarin vervatte informatie bevat;
  2° in voorkomend geval, het schriftelijke attest waarmee de vertegenwoordiger wordt aangesteld of een afschrift van de overeenkomstig Titel XI van Boek I van het Burgerlijk Wetboek genomen rechterlijke beslissing;
  3° een exemplaar van de overeenkomst, ondertekend door de beheerder of de directeur en de oudere;
  4° in voorkomend geval, de bepalingen over de voorwaarden inzake het levenseinde die overeenkomstig de wensen van de oudere moeten worden nageleefd;
  5° een exemplaar van het huishoudelijk reglement, ondertekend door de beheerder of de directeur en de oudere;
  6° de naam, het adres en het telefoonnummer van de persoon die de prijs van de opvang verschuldigd is en de inlichtingen betreffende de betaling.
  Onverminderd het door de dienst Controle en Begeleiding uitgeoefende toezicht mag het vertrouwelijke dossier, dat door de oudere werd geviseerd, niet aan derden worden meegedeeld.
  Het kan op elk moment door de oudere worden geraadpleegd.
  Het vertrouwelijke dossier van elke opgevangen persoon wordt door de voorziening gedurende minstens drie jaar na zijn overlijden of, in voorkomend geval, zijn vertrek bewaard.

HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de voeding, de hygiëne en de zorg
Art.288. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk zijn de in Hoofdstuk III van Titel VI bedoelde normen van toepassing op het centrum voor nachtopvang.

Art.289. De voorziening moet in een ontbijt voorzien, dat na 7.30 uur wordt opgediend.
  Op vraag van de oudere mag de voorziening ook voor het avondmaal zorgen. Die maaltijd wordt na 17.30 uur opgediend.

Art.290. De oudere mag de noodzakelijke hulp, zorg en bewaking genieten.

HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de participatie van de ouderen
Art.291. De ouderen mogen deelnemen aan de participatieraad van het rusthuis.

HOOFDSTUK V. - Architectonische en veiligheidsnormen
Art.292. De in Hoofdstuk V van Titel VI bedoelde normen zijn van toepassing op het centrum voor nachtopvang.

HOOFDSTUK VI. - Normen betreffende het aantal, de kwalificatie en de moraliteit van het personeel en de directeur
Art.293. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk zijn de in Hoofdstuk VI van Titel VI bedoelde normen van toepassing op de voorziening.

Art.294. Het personeel dat de prestaties verricht voor de voorziening wordt duidelijk geïdentificeerd en de tijd die aan deze prestaties wordt besteed, wordt perfect geëvalueerd in voltijdsequivalenten.

Art.295. De directeur is dezelfde als die van het rusthuis waarin de voorziening is ondergebracht.

TITEL IX. - Omschrijving van de groepering en de fusie en bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen
HOOFDSTUK I. - Omschrijving en bijzondere normen van de groepering
Afdeling 1. - Omschrijving
Art.296. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "groepering" verstaan, een door de ministers erkend juridisch geformaliseerd duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meerdere voorzieningen die afzonderlijk erkend blijven, die van een verschillende beheerder afhangen en die zich binnen het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad op verschillende vestigingsplaatsen bevinden, waarbij afspraken worden gemaakt tot taakverdeling en complementariteit op het vlak van aanbod van diensten of uitrustingen, om zo beter te beantwoorden aan de behoeften van de bevolking en de kwaliteit van de hulp- of zorgverlening te verbeteren.

Afdeling 2. - Bijzondere normen
Art.297. Om te worden erkend moet de groepering beantwoorden aan de volgende voorwaarden:
  1° de voorzieningen die van de groepering deel uitmaken, moeten in het gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd zijn;
  2° de voorzieningen die van de groepering deel uitmaken, moeten elk afzonderlijk aan alle erkenningsnormen voldoen;
  3° om te komen tot een optimale samenwerking moeten de voorzieningen die van de groepering deel uitmaken, overgaan tot de aanduiding van een algemeen coördinator en, wanneer de groepering ook de verstrekte zorg betreft, een verpleegkundig coördinator. De coördinatoren wonen de vergadering van het in artikel 299 bedoelde coördinatiecomité bij;
  4° de voorzieningen die van de groepering deel uitmaken, moeten tot een efficiënte taakverdeling komen zodat ze op termijn daadwerkelijk complementair zijn ten opzichte van elkaar. Daartoe moeten ze een plan uitwerken dat ze aan de ministers moeten bezorgen, die de toepassing ervan opvolgen;
  5° elke beslissing tot investering door de voorzieningen die van de groepering deel uitmaken, moet door het in artikel 299 bedoelde coördinatiecomité worden goedgekeurd. Zonder dergelijke beslissing kunnen geen vergunningen of erkenningen worden afgeleverd;
  6° de voorzieningen die van de groepering deel uitmaken, moeten een overeenkomst, zoals beschreven in artikel 298, sluiten en een coördinatiecomité, zoals bedoeld in artikel 299, oprichten.

Art.298. De beheerders van de voorzieningen die van de groepering deel uitmaken, sluiten een overeenkomst die ter goedkeuring aan de ministers wordt voorgelegd.
  Om door de ministers te kunnen worden goedgekeurd, moet de in het eerste lid bedoelde overeenkomst ten minste de in het derde lid bedoelde elementen regelen.
  De in het eerste lid bedoelde overeenkomst regelt ten minste:
  1° de doelstelling van de samenwerking;
  2° de juridische vorm van de samenwerkingsovereenkomst;
  3° de taakverdeling op het vlak van het aanbod van hulp- of zorgverlening, met inbegrip van de uitrusting;
  4° de rationalisatie die eventueel uit de sub 3° bedoelde taakverdeling voortspruit;
  5° de oprichting, de samenstelling, de taken en de werking van het in artikel 299 bedoelde coördinatiecomité;
  6° de bestuursbeslissingen die eventueel het akkoord van het coördinatiecomité vergen;
  7° de organisatie van eventueel gemeenschappelijke activiteiten;
  8° in voorkomend geval, de middelen die voor de sub 7° bedoelde activiteiten zullen worden aangewend en het beheer en het gebruik ervan;
  9° in voorkomend geval, de personeelsorganisatie voor de sub 7° bedoelde activiteiten en de eventuele overplaatsing van personeel van de ene voorziening naar een andere;
  10° de financiële afspraken;
  11° de verzekeringen;
  12° de regeling voor geschillen tussen partijen;
  13° de duur van de overeenkomst en de opzeggingsmodaliteiten, met inbegrip van een eventuele proefperiode;
  14° de aanduiding van de algemene coördinator en, in voorkomend geval, van de verpleegkundig coördinator.

Art.299. Er wordt in elke groepering een coördinatiecomité opgericht, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de beheerders van de voorzieningen die deel uitmaken van de groepering.
  Het coördinatiecomité vervult, naast de taken omschreven in de in artikel 298 bedoelde overeenkomst, in ieder geval de hiernavolgende opdrachten:
  1° waken over de uitvoering van de overeenkomst;
  2° alles in het werk stellen om door taakverdeling een zo groot mogelijke complementariteit na te streven en de kwaliteit van de hulp- of zorgverlening te verbeteren;
  3° overleg plegen over alle beslissingen tot nieuwbouw of uitbreiding of verbouwing van de voorzieningen, met inachtneming van de sub 2° bedoelde principes;
  4° het coördinatiecomité komt meerdere keren per jaar samen en stelt een jaarlijks verslag op. Dit verslag wordt aan de ministers bezorgd.

HOOFDSTUK II. - Omschrijving en bijzondere normen van de fusie
Afdeling 1. - Omschrijving
Art.300. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "fusie" verstaan het samenbrengen van twee of meerdere afzonderlijk erkende voorzieningen, die al dan niet van een verschillende beheerder afhangen, die zich binnen het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad op verschillende vestigingsplaatsen bevinden, onder één enkele beheerder met één enkele erkenning.

Afdeling 2. - Bijzondere normen
Art.301. Om te worden erkend moet een fusie beantwoorden aan de volgende voorwaarden:
  1° de voorzieningen die van de fusie deel uitmaken, moeten in het gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd zijn;
  2° als de fusie rusthuizen betreft, mag het totale aantal erkende plaatsen van de voorzieningen die van de fusie deel uitmaken niet hoger zijn dan 200 plaatsen per locatie;
  3° de voorzieningen die van de fusie deel uitmaken, moeten elk afzonderlijk aan de architectonische en personeelsnormen voldoen. Zij moeten samen aan alle erkenningsnormen voldoen;
  4° binnen de fusie moet de homogeniteit van de hulp- of zorgverlening worden gerealiseerd.
  5° de voorzieningen die van de fusie deel uitmaken, moeten een overeenkomst, zoals beschreven in artikel 302, sluiten.

Art.302. De beheerders van de voorzieningen die een fusie willen uitvoeren, sluiten een overeenkomst, "fusieplan" genoemd, die ter goedkeuring aan de ministers wordt voorgelegd.
  Om door de ministers te kunnen worden goedgekeurd, moet het fusieplan ten minste de in het derde lid bedoelde elementen regelen.
  Het fusieplan regelt ten minste:
  1° de algemene doelstellingen van de fusie, waaronder:
  a) de kwaliteitsverbetering van de hulp- of zorgverlening;
  b) de rationalisatie van de werking en van de infrastructuur van de voorziening, in voorkomend geval, door de voorzieningen die van de fusie deel uitmaken op eenzelfde vestigingsplaats samen te brengen;
  c) de eenheid van concept, beheer en organisatie van de voorziening;
  2° de juridische vorm van de fusie;
  3° de financiële en boekhoudkundige aspecten van de fusie;
  4° een realisatieplan over:
  a) de rationalisatie die met de fusie gepaard gaat;
  b) de tussenfasen om de doelstellingen van de fusie te verwezenlijken, waaronder de taakverdeling tussen de verschillende voorzieningen die van de fusie deel uitmaken, op het vlak van het aanbod van hulp- of zorgverlening, met inbegrip van de uitrusting;
  c) in voorkomend geval, het samenbrengen op eenzelfde vestigingsplaats van de voorzieningen die van de fusie deel uitmaken;
  5° de personeelsorganisatie en -verdeling die met de fusie gepaard gaat.
  De functie van directeur wordt voltijds uitgeoefend. De directeur moet minstens achtendertig uur per week in een van de vestigingsplaatsen van de voorziening aanwezig zijn.
  De beheerder of de directeur moet in de andere vestigingsplaatsen van de voorziening een persoon aanwijzen die de dagelijkse leiding van de vestigingsplaats kan waarnemen en deze voor de administratie kan vertegenwoordigen. De naam van deze persoon wordt op een voor iedereen toegankelijke en zichtbare plaats aangebracht en de ouderen en de leden van het personeel worden ervan op de hoogte gesteld.
  De directeur van de voorziening en de personen aangesteld om zijn functies in de andere vestigingsplaatsen uit te oefenen moeten, in geval van overmacht, oproepbaar zijn;
  6° de wijze waarop aan de in artikel 301, 3° en 4° bedoelde voorwaarden zal worden voldaan.
  Het in het eerste lid bedoelde fusieplan moet zo worden opgesteld dat er van bij de totstandkoming van de fusie één beheerder, één directeur en, in voorkomend geval, één verpleegkundig verantwoordelijke is voor alle voorzieningen die van de fusie deel uitmaken.

TITEL X. - SLOTBEPALINGEN
Art.303. § 1. Op een met redenen omkleed verzoek van de beheerder kunnen de ministers afwijkingen van de in de artikelen 45, 48, 59, 170, 177, 179, § 1 en 183 bedoelde architectonische normen toestaan aan de voorzieningen.
  De in het eerste lid bedoelde redenen die de toekenning van een afwijking door de ministers kunnen rechtvaardigen, zijn:
  1° de vereiste van een naar behoren aangetoonde stedenbouwkundige beperking met betrekking tot het gebouw waarin de voorziening is gevestigd;
  2° de onverenigbaarheid van een van de in het eerste lid bedoelde normen met het bestaan, in het gebouw waarin de voorziening zich bevindt, van structurele elementen die niet kunnen worden verplaatst;
  3° het bewijs door de beheerder dat het door de architectonische norm in kwestie nagestreefde doel wordt bereikt met een ander middel dan dat waarin de norm voorziet.
  § 2. Een afwijking van de norm, zoals bedoeld in artikel 130, kan door de ministers worden toegestaan aan voorzieningen die op 1 januari 2024 over een specifieke vergunning tot ingebruikneming en exploitatie voor meer dan 200 plaatsen beschikten.
  De in het eerste lid bedoelde afwijking staat de voorzieningen die hiervan genieten toe de toegestane plaatsen die ze bezitten boven de 200 plaatsen waarin de norm voorziet, te behouden, maar staat hen niet toe extra plaatsen te verkrijgen zolang hun maximaal toegestane capaciteit gelijk is aan of groter is dan 200 plaatsen.

Art.304. In het besluit van het Verenigd College van 4 juni 2009 tot vaststelling van de procedures voor de programmering en de erkenning van de voorzieningen voor ouderen, zoals gewijzigd bij het besluit van 29 juni 2023, wordt een hoofdstuk VIII/4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Hoofdstuk VIII/4. - Klachten.

Art.25/7. Iedere belanghebbende kan bij de Ministers of bij Iriscare een klacht indienen over het functioneren van een voorziening voor ouderen.
  Om ontvankelijk te zijn moet de in lid 1 bedoelde klacht vermelden of bij de voorziening reeds een klacht is ingediend en, zo ja, welk gevolg daaraan is gegeven.
  Iriscare onderzoekt de gegrondheid de in lid 1 bedoelde klachten op basis van een controle van de stukken.
  Als de aard van de klacht een controle ter plaatse vereist, voert de dienst Controle en Begeleiding de controle uit binnen een termijn van maximaal vijfenveertig dagen en stelt hij de beheerder en de directeur daarvan in kennis.
  De dienst Controle en Begeleiding neemt, ten aanzien van de voorziening, alle nodige voorzorgsmaatregelen om de anonimiteit van de klacht en het vertrouwelijke karakter van de elementen die ertoe aanleiding gaven, te waarborgen.".

Art.305. In artikel 25, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "drie maanden" vervangen door de woorden "zes maanden".

Art.306. Het besluit van het Verenigd College van 3 december 2009 tot vaststelling van de erkenningsnormen waaraan de voorzieningen voor opvang of huisvesting van bejaarde personen moeten voldoen alsmede tot nadere omschrijving van de groepering en de fusie en de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen, wordt opgeheven.
  In het koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels, worden de artikelen 2, 4, 5 en de bijlage 1 opgeheven.

Art.307. In afwijking van artikel 303 blijven de vóór 1 septembre 2024 toegekende afwijkingen van de architectonische normen geldig tot 1 septembre 2029.

Art.308. Dit besluit treedt in werking op 1 septembre 2024.
  In afwijking van het eerste lid:
  1° treedt artikel 168 in werking op een door het Verenigd College bepaalde datum;
  2° treedt artikel 219 in werking op 1 januari 2025.

Art.309. De leden van het Verenigd College die bevoegd zijn voor het gezondheidsbeleid en de bijstand aan personen worden belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGE.
Art. N.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-02-2024, p. 23802)