15 JANUARI 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 1-35
Artikel 1. Artikel 170 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, wordt vervangen als volgt:
"Art. 170. Elke afdeling van de Hoge commissie is samengesteld uit:
1° de adviserend arts van de verzekeringsinstelling of de medewerker van het multidisciplinaire team van de verzekeringsinstelling die, naargelang het geval, het voorstel bedoeld in artikel 171 heeft opgemaakt.
2° de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, die het voorstel van de adviserend arts van de verzekeringsinstelling of van de medewerker van het multidisciplinaire team van de verzekeringsinstelling, bedoeld in artikel 171, heeft onderzocht.
Bij verhindering van de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team bedoeld in het eerste lid, 1°, moet de verzekeringsinstelling een andere adviserend arts of een andere medewerker van het multidisciplinaire team in haar instelling aanwijzen om hem te vervangen. Indien de adviserend arts het voorstel bedoeld in artikel 171 heeft opgemaakt, kan hij echter enkel worden vervangen door een andere adviserend arts.
Bij verhindering van de arts bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt die vervangen door een andere arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit.".
Art.2. Artikel 171 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 januari 2017 en 27 juni 2018, wordt vervangen als volgt:
"Art. 171. De arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, neemt een beslissing om de staat van arbeidsongeschiktheid al dan niet te erkennen, en in voorkomend geval de duur ervan te bepalen, op basis van:
1° het voorstel van, naargelang het geval, de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, dat tot doel heeft de staat van arbeidsongeschiktheid, in de zin van artikel 100 van de gecoördineerde wet, te erkennen en de duur ervan te bepalen, onverminderd de toepassing van artikel 94, tweede lid, van de gecoördineerde wet;
2° het voorstel van de adviserend arts dat tot doel heeft de staat van arbeidsongeschiktheid te erkennen van gerechtigden die een werkzaamheid hebben verricht zonder de in artikel 100, § 2, van de gecoördineerde wet bedoelde toelating en die zich tijdens het in artikel 101, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wet bedoelde medisch onderzoek in een tijdvak van invaliditeit bevinden.
Als de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, zich echter in de onmogelijkheid bevindt om een beslissing te nemen, verzoekt hij om een bijeenkomst van de afdeling van de Hoge commissie of vraagt hij dat er wordt overgegaan tot een medisch onderzoek van de gerechtigde door een andere arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit.".
Art.3. Artikel 172 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, wordt vervangen als volgt:
"Art. 172. In voorkomend geval komt de afdeling van de Hoge commissie bijeen op verzoek van de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit als die zich in de onmogelijkheid bevindt om overeenkomstig artikel 171 een beslissing te nemen.".
Art.4. Artikel 173 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 januari 2017, wordt vervangen als volgt:
"Art. 173. In de afdeling van de Hoge commissie bespreken de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, en, naargelang het geval, de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, de staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 100 van de gecoördineerde wet van de gerechtigde.
Nadat de bijeenkomst van de afdeling van de Hoge commissie heeft plaatsgevonden, neemt de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, een beslissing over de al dan niet erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde.
Indien de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, zich echter na de bijeenkomst van de afdeling van de Hoge commissie nog steeds in de onmogelijkheid bevindt om een beslissing te nemen over de al dan niet erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde, vraagt hij dat er wordt overgegaan tot een medisch onderzoek van deze gerechtigde door een andere arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit.".
Art.5. Artikel 174 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, wordt vervangen als volgt:
"Art. 174. In geval van een medisch onderzoek van de gerechtigde door een andere arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, overeenkomstig artikel 171, tweede lid, of artikel 173, derde lid, stelt hij een omstandig verslag op dat hij vervolgens bezorgt aan de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, die het medisch onderzoek heeft gevraagd zodat die laatste een beslissing over de al dan niet erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde kan nemen.
Het medisch onderzoek van de gerechtigden die niet gedomicilieerd zijn op het grondgebied van het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kan in een van de provinciale zetels van het RIZIV worden verricht, afhankelijk van de woonplaats van die gerechtigden of van de mogelijkheid voor laatstgenoemden om zich te verplaatsen.
Indien de gezondheidstoestand van de gerechtigde het vereist, kan het medisch onderzoek ook bij hem thuis worden uitgevoerd.
Wanneer er wordt overgegaan tot een medisch onderzoek overeenkomstig het eerste lid, wordt de staat van arbeidsongeschiktheid geacht te zijn erkend tot het ogenblik waarop een beslissing wordt genomen waarin met de uitslag van dat onderzoek wordt rekening gehouden.".
Art.6. In hetzelfde besluit wordt een artikel 174/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 174/1. De arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, brengt de volgende beslissingen genomen overeenkomstig artikel 171, eerste lid, artikel 173, tweede lid, of artikel 174, eerste lid, ter kennis van de gerechtigde:
1° de beslissingen tot erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid die:
a) de intrede in het tijdvak van invaliditeit bedoeld in artikel 93 van de gecoördineerde wet tot gevolg hebben;
b) op basis van een medisch onderzoek bedoeld in artikel 174 een verlenging van een tijdvak van erkende invaliditeit bedoeld in artikel 93 van de gecoördineerde wet tot gevolg hebben.
2° de beslissingen tot weigering van de erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid.".
Art.7. In artikel 175 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 januari 2017 en 27 juni 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in paragraaf 1, 3°, worden de woorden ", kan zij één of meer van haar leden afvaardigen om de zittingen van de afdelingen van de Hoge commissie bij te wonen en om over haar bedrijvigheid verslag uit te brengen" opgeheven;
b) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 5° opgeheven;
c) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 7° opgeheven;
d) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 10° vervangen als volgt:
"10° een advies uit te brengen over het verslag van elke thematische controle die wordt uitgevoerd door de artsen van de Dienst voor uitkeringen, leden van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, om de staat van arbeidsongeschiktheid van een groep van gerechtigden na te gaan;";
e) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 13° opgeheven;
f) de paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art.8. Artikel 176 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, wordt vervangen als volgt:
"Art. 176. Onverminderd de opdracht inzake de beslissing over de al dan niet erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 100 van de gecoördineerde wet na ontvangst van het voorstel van, naargelang het geval, de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team overeenkomstig artikel 171, kan de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, vanaf de eerste dag van de zevende maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 87 van de gecoördineerde wet op elk ogenblik overgaan tot een evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid op basis van de elementen die in het medisch dossier voorkomen en een beslissing over deze staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde nemen.
Als de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, zich echter in de onmogelijkheid bevindt om een beslissing te nemen, verzoekt hij om een bijeenkomst van de afdeling van de Hoge Commissie of vraagt hij dat er wordt overgegaan tot een medisch onderzoek van de gerechtigde door een andere arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit.".
Art.9. In de Titel III, Hoofdstuk I, Afdeling II, D., van hetzelfde besluit wordt een artikel 176/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 176/1. In de afdeling van de Hoge commissie zoals bijeengekomen met toepassing van artikel 176, tweede lid, bespreken de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, en, naargelang het geval, de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, de staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 100 van de gecoördineerde wet van de gerechtigde.
Nadat de bijeenkomst van de afdeling van de Hoge commissie heeft plaatsgevonden, neemt de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, een beslissing over de al dan niet erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde.
Indien de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, zich na de bijeenkomst van de afdeling van de Hoge commissie nog steeds in de onmogelijkheid bevindt om een beslissing te nemen over de al dan niet erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde, vraagt hij dat er wordt overgegaan tot een medisch onderzoek van deze gerechtigde door een andere arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit.".
Art.10. In de Titel III, Hoofdstuk I, Afdeling II, D., van hetzelfde besluit wordt een artikel 176/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 176/2. In geval van een medisch onderzoek van de gerechtigde door een andere arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, overeenkomstig artikel 176, tweede lid, of artikel 176/1, derde lid, stelt die laatste een omstandig verslag op dat hij vervolgens bezorgt aan de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, die het medisch onderzoek heeft gevraagd zodat die laatste een beslissing over de al dan niet erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde kan nemen.
Het medisch onderzoek van de gerechtigden die niet gedomicilieerd zijn op het grondgebied van het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kan in een van de provinciale zetels van het RIZIV worden verricht, afhankelijk van de woonplaats van die gerechtigden of van de mogelijkheid voor laatstgenoemden om zich te verplaatsen.
Indien de gezondheidstoestand van de gerechtigde het vereist, kan het medisch onderzoek ook bij hem thuis worden uitgevoerd.
Wanneer er wordt overgegaan tot een medisch onderzoek overeenkomstig het eerste lid, wordt de staat van arbeidsongeschiktheid geacht te zijn erkend tot het ogenblik waarop een beslissing wordt genomen waarin met de uitslag van dat onderzoek wordt rekening gehouden.".
Art.11. In de Titel III, Hoofdstuk I, Afdeling II, D., van hetzelfde besluit wordt een artikel 176/3 ingevoegd, luidende:
"Art. 176/3. De arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, brengt de volgende beslissingen genomen overeenkomstig artikel 176, eerste lid, artikel 176/1, tweede lid, en artikel 176/2, eerste lid, ter kennis van de gerechtigde:
1° de beslissingen die op basis van een medisch onderzoek bedoeld in artikel 176/2 een verlenging van een tijdvak van erkende invaliditeit bedoeld in artikel 93 van de gecoördineerde wet tot gevolg hebben;
2° de beslissingen tot weigering van de erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid.".
Art.12. In artikel 177 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 januari 2017 en 27 juni 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt:
"1° Tussen de eerste dag en de laatste dag van de voorlaatste maand voorafgaandelijk de aanvangsdatum van het tijdvak van invaliditeit deelt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team ten behoeve van de Geneeskundige raad voor invaliditeit een voorstel mee waarin alle gegevens voorkomen met betrekking tot de erkenning van de staat van invaliditeit in de zin van artikel 100 van de gecoördineerde wet en waarvan de maximale voorgestelde duur van de voorgestelde erkenning afhangt van de precieze situatie waarin de gerechtigde zich bevindt:
a) voor de gerechtigde overeenkomstig artikel 215decies/4, vijfde lid, geplaatst in de categorie 2 bedraagt de maximale duur vijf jaar, tenzij zijn letsels of functionele stoornissen al een erkenning van de staat van invaliditeit rechtvaardigen tot het einde van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. Opdat in het voorstel de duur kan lopen tot het einde van de maand waarin de gerechtigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, moeten de letsels of functionele stoornissen van de gerechtigde hetzij beantwoorden aan de criteria, vastgesteld door het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen op advies van de Hoge commissie, hetzij aanleiding geven tot een voorstel dat, vóór de verzending naar de Geneeskundige raad voor invaliditeit met het oog op een beslissing door de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de geneeskundige raad voor invaliditeit, gevalideerd is door een tweede adviserend arts of door een adviserend arts indien het voormelde voorstel door de medewerker van het multidisciplinaire team is opgesteld;
b) voor de gerechtigde overeenkomstig artikel 215decies/4, vijfde lid, geplaatst in de categorie 3 bedraagt de maximale duur twee jaar;
c) voor de gerechtigde overeenkomstig artikel 215decies/4, vijfde lid, geplaatst in de categorie 4 bedraagt de maximale duur één jaar;
d) voor de gerechtigde die zich in een lopend re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van boek I, titel 4, van de codex over het welzijn op het werk bevindt of die na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, op zijn vraag een "Terug Naar Werk-traject" heeft opgestart en dit traject is nog lopende, bedraagt de maximale duur één jaar;
e) voor de gerechtigde die wordt geacht overeenkomstig artikel 100, § 1, achtste lid, van de gecoördineerde wet of overeenkomstig artikel 239 de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, is de maximale duur gelijk aan de nog resterende duur van deze periode waarin hij geacht wordt de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, vermeerderd met drie maanden, of, indien de einddatum niet gekend is van de periode waarin hij geacht wordt de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, bedraagt de maximale duur één jaar.
De medewerker van het multidisciplinair team kan dit voorstel echter slechts doen als het fysieke contact bedoeld in artikel 215decies/3, eerste lid, met de adviserend arts heeft plaatsgevonden.
De beslissingen worden op grond van dit voorstel uiterlijk binnen de laatste dertig dagen van het tijdvak van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 87 van de gecoördineerde wet genomen.";
b) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt:
"2° Tussen de eerste dag en de laatste dag van de voorlaatste maand voorafgaandelijk het verstrijken van elk tijdvak waarvoor de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, de staat van invaliditeit heeft vastgesteld, deelt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team ten behoeve van de Geneeskundige raad voor invaliditeit een voorstel mee waarin een omstandig verslag voorkomt over de wenselijkheid om de staat van invaliditeit in de zin van artikel 100 van de gecoördineerde wet voor een nieuw tijdvak vast te stellen en waarvan de maximale voorgestelde duur afhangt van de precieze situatie waarin de gerechtigde zich bevindt:
a) voor de gerechtigde overeenkomstig artikel 215decies/5, vijfde lid, geplaatst in de categorie 2 bedraagt de maximale duur vijf jaar, tenzij zijn letsels of functionele stoornissen al een erkenning van de staat van invaliditeit rechtvaardigen tot het einde van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. Opdat in het voorstel de duur kan lopen tot het einde van de maand waarin de gerechtigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, moeten de letsels of functionele stoornissen van de gerechtigde hetzij beantwoorden aan de criteria, vastgesteld door het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen op advies van de Hoge commissie, hetzij aanleiding geven tot een voorstel dat, vóór de verzending naar de Geneeskundige raad voor invaliditeit met het oog op een beslissing door de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de geneeskundige raad voor invaliditeit, gevalideerd is door een tweede adviserend arts of door een adviserend arts indien het voormelde voorstel door de medewerker van het multidisciplinaire team is opgesteld;
a) voor de gerechtigde overeenkomstig artikel 215decies/5, vijfde lid, geplaatst in de categorie 3 bedraagt de maximale duur twee jaar;
b) voor de gerechtigde overeenkomstig artikel 215decies/5, vijfde lid, geplaatst in de categorie 4 bedraagt de maximale duur één jaar;
c) voor de gerechtigde die zich in een lopend re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van boek I, titel 4, van de codex over het welzijn op het werk bevindt of die na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, op zijn vraag een "Terug Naar Werk-traject" heeft opgestart en dit traject is nog lopende, bedraagt de maximale duur één jaar;
d) voor de gerechtigde die wordt geacht overeenkomstig artikel 100, § 1, achtste lid, van de gecoördineerde wet of overeenkomstig artikel 239 de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, is de maximale duur gelijk aan de nog resterende duur van deze periode waarin hij geacht wordt de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, vermeerderd met drie maanden of, indien de einddatum niet gekend is van de periode waarin hij geacht wordt de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, bedraagt de maximale duur één jaar.
Indien het voorstel bedoeld in 1° door de medewerker van het multidisciplinaire team is meegedeeld, kan echter enkel de adviserend arts het eerste voorstel krachtens deze bepaling meedelen.
De beslissingen worden op grond van dit voorstel genomen uiterlijk binnen de laatste dertig dagen voor het verstrijken van het tijdvak waarvoor de staat van invaliditeit werd erkend.";
c) in paragraaf 1, 4°, worden de woorden "of de medewerker van het multidisciplinaire team" ingevoegd tussen de woorden "de adviserend arts" en de woorden "in bijkomende verslagen";
d) in paragraaf 2 worden de woorden "door de adviserend artsen" vervangen door de woorden ", naargelang het geval, door de adviserend artsen of de medewerkers van het multidisciplinaire team".
Art.13. In artikel 185 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, worden de woorden ", van de afdelingen van de Hoge commissie" opgeheven.
Art.14. In artikel 186 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, worden de woorden "en medewerkers van het multidisciplinaire team" ingevoegd tussen de woorden "hun adviserend artsen" en de woorden "alsook van de erkende controlediensten".
Art.15. Artikel 189 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014, wordt opgeheven.
Art.16. Artikel 189/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2014, wordt opgeheven.
Art.17. In artikel 191 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014, worden de woorden ", 189, 189/1" opgeheven.
Art.18. In artikel 192, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, worden de woorden "van de Hoge commissie, van een afdeling van de Hoge commissie," opgeheven.
Art.19. In artikel 215bis, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 januari 2007 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juli 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "of door de medewerker van het multidisciplinaire team" ingevoegd tussen de woorden "door de adviserend arts" en de woorden "als onontbeerlijk is erkend";
2° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin:
"Indien volgens de voormelde evaluatieschaal en zijn handleiding de gerechtigde minder dan 11 punten behaalt, kan enkel de adviserend arts de beslissing tot weigering van de erkenning van het onontbeerlijke karakter van de behoefte aan andermans hulp nemen.".
Art.20. Het opschrift van de afdeling VIquater van hoofdstuk III van titel III van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 januari 2022, wordt vervangen als volgt:
"Afdeling VIquater. - Fysieke contacten tijdens de arbeidsongeschiktheid, het "Terug Naar Werk-traject" en het re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie.".
Art.21. Artikel 215octies, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 januari 2022, wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende:
4° de "medewerker van het multidisciplinaire team": de medewerker van het multidisciplinaire team bedoeld in artikel 102 van de gecoördineerde wet.".
Art.22. Artikel 215decies van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 januari 2022 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juli 2022, wordt vervangen als volgt:
"Art. 215decies. Tien weken na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid stuurt de adviserend arts een vragenlijst op naar de gerechtigde op grond waarvan wordt nagegaan welke persoons- en omgevingsgerelateerde factoren, naargelang het geval, een werkhervatting bij de werkgever of het opnemen van een beroep op de reguliere arbeidsmarkt kunnen bevorderen of verhinderen. De gerechtigde dient deze vragenlijst binnen een termijn van twee weken behoorlijk ingevuld naar de adviserend arts terug te sturen. Indien de adviserend arts de vragenlijst echter niet binnen een termijn van twee weken heeft ontvangen, vraagt hij aan de "Terug Naar Werk-coördinator" dat contact wordt opgenomen met de gerechtigde en, in voorkomend geval, zal hem de nodige ondersteuning bij het invullen worden geboden.
In afwijking van het eerste lid gaat de adviserend arts niet tot het verzenden van de vragenlijst over in de volgende situaties:
1° de ernst van de pathologie van de gerechtigde rechtvaardigt het niet verzenden van de vragenlijst;
2° de preventieadviseur-arbeidsarts is verzocht geweest om een re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van boek I, titel 4, van de codex over het welzijn op het werk op te starten en dit traject is nog lopende;
3° de gerechtigde verricht een toegelaten arbeid overeenkomstig artikel 100, § 2, van de gecoördineerde wet;
4° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.".
Art.23. In hetzelfde besluit wordt een artikel 215decies/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 215decies/1. Uiterlijk op de laatste dag van de vierde maand van de arbeidsongeschiktheid vindt een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats. Tijdens dit contact wordt de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde geëvalueerd en wordt informatie over de re-integratie verstrekt.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de gerechtigde wordt geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken:
a) overeenkomstig artikel 100, § 1, achtste lid, van de gecoördineerde wet, tenzij er wordt vermoed dat de onderbreking van alle werkzaamheid niet het rechtstreekse gevolg is van het intreden of het verergeren van letsels of functionele stoornissen;
b) overeenkomstig artikel 239.
2° de adviserend arts oordeelt dat het fysieke contact gelet op de ernst van de pathologie van de gerechtigde niet noodzakelijk is. Deze beslissing wordt in het medisch dossier van de gerechtigde vermeld.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats.".
Art.24. In hetzelfde besluit wordt een artikel 215decies/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 215decies/2. In de loop van de vierde maand van de arbeidsongeschiktheid maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", onder andere op basis van het medisch dossier van de gerechtigde en de door de gerechtigde ingevulde vragenlijst, een eerste inschatting van diens restcapaciteiten op. Indien het voor de gerechtigde, ondanks de geboden ondersteuning bedoeld in artikel 215decies, eerste lid, niet mogelijk is geweest om de verzonden vragenlijst in te vullen, nodigt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team hem in het kader van deze inschatting van de restcapaciteiten voor een fysiek contact uit tenzij uit de ter beschikking gestelde medische informatie blijkt dat het invullen van de vragenlijst niet mogelijk is en een fysiek contact op dat moment niet aangewezen is.
Op grond van de verrichte inschatting van zijn restcapaciteiten bedoeld in het eerste lid plaatst de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team de gerechtigde in één van de volgende vier categorieën:
1° categorie 1: er kan redelijkerwijze worden aangenomen dat de gerechtigde uiterlijk tegen het einde van de zesde maand van de arbeidsongeschiktheid spontaan, naargelang het geval, het overeengekomen werk zal hervatten of een beroep op de reguliere arbeidsmarkt zal opnemen;
2° categorie 2: een werkhervatting bij de werkgever of het opnemen van een beroep op de reguliere arbeidsmarkt lijkt om medische redenen niet tot de mogelijkheden te behoren;
3° categorie 3: een werkhervatting bij de werkgever of het opnemen van een beroep op de reguliere arbeidsmarkt is voorlopig niet aan de orde omdat de prioriteit dient uit te gaan naar de medische diagnose of de medische behandeling;
4° categorie 4: een werkhervatting bij de werkgever of het opnemen van een beroep op de reguliere arbeidsmarkt lijkt mogelijk te zijn na één of meerdere aanpassings- en/of begeleidingsacties.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team is geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van een niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, de door de gerechtigde ingevulde vragenlijst, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het eerste lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de eerste inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de preventieadviseur-arbeidsarts is verzocht geweest om een re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van boek I, titel 4, van de codex over het welzijn op het werk op te starten en dit traject is nog lopende;
2° de gerechtigde verricht een toegelaten arbeid overeenkomstig artikel 100, § 2, van de gecoördineerde wet;
3° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.".
Art.25. In hetzelfde besluit wordt een artikel 215decies/3 ingevoegd, luidende:
"Art. 215decies/3. In de loop van de zevende maand van de arbeidsongeschiktheid vindt met het oog op de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats in de volgende situaties:
1° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 215decies/2, tweede lid, in de categorie 1 geplaatst;
2° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 215decies/2, tweede lid, in de categorie 3 geplaatst;
3° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 215decies/2, tweede lid, in de categorie 4 geplaatst en hij beslist om niet deel te nemen aan het "Terug Naar Werk-traject" overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling;
4° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 215decies/2, vierde lid, 1° of 2°, niet in een categorie geplaatst.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de gerechtigde wordt geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken:
a) overeenkomstig artikel 100, § 1, achtste lid, van de gecoördineerde wet, tenzij er wordt vermoed dat de onderbreking van alle werkzaamheid niet het rechtstreekse gevolg is van het intreden of het verergeren van letsels of functionele stoornissen;
b) overeenkomstig artikel 239.
2° de adviserend arts oordeelt dat het fysieke contact gelet op de ernst van de pathologie van de gerechtigde niet noodzakelijk is en deze beslissing wordt in het medisch dossier van de gerechtigde vermeld;
3° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats.
Indien het, in voorkomend geval, na het fysieke contact bedoeld in het eerste lid of na het medisch onderzoek bedoeld in het derde lid blijkt dat de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde verder kan worden erkend, maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", een nieuwe inschatting van diens restcapaciteiten op. Op grond van deze nieuwe inschatting wordt de gerechtigde in één van de categorieën bedoeld in artikel 215decies/2, tweede lid, geplaatst.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid voor de eerste keer in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team werd geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het vierde lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de preventieadviseur-arbeidsarts is verzocht geweest om een re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van boek I, titel 4, van de codex over het welzijn op het werk op te starten en dit traject is nog lopende;
2° de gerechtigde verricht een toegelaten arbeid overeenkomstig artikel 100, § 2, van de gecoördineerde wet;
3° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.".
Art.26. In hetzelfde besluit wordt een artikel 215decies/4 ingevoegd, luidende:
"Art. 215decies/4. In de loop van de elfde maand van de arbeidsongeschiktheid vindt met het oog op de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid en in voorkomend geval de mededeling van het voorstel overeenkomstig artikel 177, § 1, 1°, een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats.
In afwijking van het eerste lid kan het fysieke contact in de loop van de elfde maand van de arbeidsongeschiktheid slechts met de medewerker van het multidisciplinaire team plaatsvinden op voorwaarde dat het fysieke contact bedoeld in artikel 215decies/3, eerste lid, met de adviserend arts heeft plaatsgevonden.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de gerechtigde wordt geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken:
a) overeenkomstig artikel 100, § 1, achtste lid van de gecoördineerde wet, tenzij er wordt vermoed dat de onderbreking van alle werkzaamheid niet het rechtstreekse gevolg is van het intreden of het verergeren van letsels of functionele stoornissen;
b) overeenkomstig artikel 239.
2° de adviserend arts beslist dat het voorstel met toepassing van artikel 177, § 1, 1°, mogelijk is louter op grond van de gegevens opgenomen in het medisch dossier van de gerechtigde.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats.
Indien het, in voorkomend geval, na het fysieke contact bedoeld in het eerste lid of na het medisch onderzoek bedoeld in het vierde lid blijkt dat de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde verder kan worden erkend, maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", een nieuwe inschatting van diens restcapaciteiten op. Op grond van deze nieuwe inschatting wordt de gerechtigde in één van de categorieën bedoeld in artikel 215decies/2, tweede lid, geplaatst.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid voor de eerste keer in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team werd geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het vijfde lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de preventieadviseur-arbeidsarts is verzocht geweest om een re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van boek I, titel 4, van de codex over het welzijn op het werk op te starten en dit traject is nog lopende;
2° de gerechtigde verricht een toegelaten arbeid overeenkomstig artikel 100, § 2, van de gecoördineerde wet;
3° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.".
Art.27. In hetzelfde besluit wordt een artikel 215decies/5 ingevoegd, luidende:
"Art. 215decies/5. In de loop van de voorlaatste maand vóór het verstrijken van elk tijdvak waarvoor de Geneeskundige raad voor invaliditeit de staat van invaliditeit heeft vastgesteld, vindt met het oog op de evaluatie van de staat van invaliditeit en in voorkomend geval de mededeling van het voorstel overeenkomstig artikel 177, § 1, 2°, een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats.
In afwijking van het eerste lid en als het gaat om het fysieke contact dat plaatsvindt tijdens de voorlaatste maand vóór het verstrijken van het eerste tijdvak waarvoor de Geneeskundige raad voor invaliditeit de staat van invaliditeit heeft vastgesteld, kan het fysieke contact enkel met de adviserend arts plaatsvinden als het fysieke contact bedoeld in artikel 215decies/4, eerste lid, met de medewerker van het multidisciplinaire team heeft plaatsgevonden.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de gerechtigde wordt geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken:
a) overeenkomstig artikel 100, § 1, achtste lid, van de gecoördineerde wet, tenzij er wordt vermoed dat de onderbreking van alle werkzaamheid niet het rechtstreekse gevolg is van het intreden of het verergeren van letsels of functionele stoornissen;
b) overeenkomstig artikel 239.
2° de adviserend arts beslist dat het voorstel met toepassing van artikel 177, § 1, 2°, mogelijk is louter op grond van de gegevens opgenomen in het medisch dossier van de gerechtigde.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats.
Indien het, in voorkomend geval, na het fysieke contact bedoeld in het eerste lid of na het medisch onderzoek bedoeld in het vierde lid blijkt dat de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde verder kan worden erkend, maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", een nieuwe inschatting van diens restcapaciteiten op. Op grond van deze nieuwe inschatting wordt de gerechtigde in één van de categorieën bedoeld in artikel 215decies/2, tweede lid, geplaatst.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid voor de eerste keer in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team werd geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het vijfde lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de preventieadviseur-arbeidsarts is verzocht geweest om een re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van boek I, titel 4, van de codex over het welzijn op het werk op te starten en dit traject is nog lopende;
2° de gerechtigde verricht een toegelaten arbeid overeenkomstig artikel 100, § 2, van de gecoördineerde wet;
3° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 215terdecies, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.".
Art.28. In artikel 215undecies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 november 2016, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 januari 2022 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juli 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. De adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, naargelang het geval, verwijst de gerechtigde door naar de "Terug Naar Werk-coördinator" met het oog op een eerste contactmoment in het kader van een "Terug Naar Werk-traject" als deze gerechtigde op een bepaald moment in de loop van de arbeidsongeschiktheid in de categorie 4 bedoeld in artikel 215decies/2, tweede lid, 4°, is geplaatst.";
2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen als volgt:
"Het eerste contactmoment tussen de "Terug Naar Werk-coördinator" en de gerechtigde vindt plaats:
1° uiterlijk tijdens de zesde maand van arbeidsongeschiktheid in geval van een gerechtigde die overeenkomstig artikel 215decies/2, tweede lid, in de categorie 4 wordt geplaatst;
2° binnen één maand na de doorverwijzing, naargelang het geval, door de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team van de gerechtigde die overeenkomstig artikel 215decies/3 vierde en vijfde lid, artikel 215decies/4, vijfde en zesde lid, en artikel 215decies/5, vijfde en zesde lid, in de categorie 4 wordt geplaatst.".
Art.29. In artikel 215duodecies, eerste lid van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 januari 2022, worden de woorden "artikel 215undecies, § 1" vervangen door de woorden "artikel 215decies/2, eerste lid".
Art.30. In artikel 215quaterdecies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 november 2016 en vervangen bij het koninklijk besluit van 19 januari 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid, 4°, worden de woorden "die definitief ongeschikt is om het overeengekomen werk uit te voeren," opgeheven;
2° in het derde lid worden de woorden " § 2" vervangen door de woorden " § 1, tweede lid";
3° in het derde lid worden de woorden "die definitief ongeschikt is om het overeengekomen werk uit te voeren," opgeheven.
Art.31. In artikel 215octiesdecies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 december 2022, wordt de paragraaf 1 vervangen als volgt:
" § 1. Met het oog op het fysieke contact bedoeld in artikel 215decies/2, eerste lid, ontvangt de gerechtigde een uitnodiging waarin vermeld wordt dat bij een afwezigheid op het voormelde fysieke contact zonder geldige rechtvaardiging het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent zal worden verminderd.
De gerechtigde die zich, zonder geldige rechtvaardiging, niet op het fysieke contact aanbiedt, ontvangt een aangetekende zending waarin binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de initieel geplande datum, een nieuwe datum voor dit fysieke contact wordt vastgesteld. Bovendien verwittigt deze aangetekende zending de gerechtigde dat bij een nieuwe afwezigheid op dit fysieke contact zonder geldige rechtvaardiging, het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent zal worden verminderd vanaf de datum van deze nieuwe afwezigheid.
Als de gerechtigde daadwerkelijk een tweede keer zonder geldige rechtvaardiging afwezig is op het fysieke contact, wordt het dagbedrag van de uitkeringen verminderd met 2,5 procent vanaf de voor dit contact vastgestelde datum tot en met de datum waarop de gerechtigde, naargelang het geval, de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team contacteert met het oog op het vastleggen van een nieuwe datum voor een fysiek contact.
Als de gerechtigde echter een derde keer zonder geldige rechtvaardiging afwezig is op het fysieke contact vastgesteld overeenkomstig het vorige lid, wordt het dagbedrag van de uitkeringen opnieuw met 2,5 procent verminderd vanaf de datum van deze nieuwe afwezigheid tot en met de dag voordat het fysieke contact daadwerkelijk plaatsvindt.".
Art.32. In artikel 230, § 2, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 2022, wordt tussen het vierde en vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
"Onverminderd de bevoegdheid van de adviserend arts om overeenkomstig de vorige leden te beslissen over elke door de gerechtigde ingediende aanvraag tot toelating, kan ook de medewerker van het multidisciplinaire team overeenkomstig de modaliteiten van deze bepaling de beslissing tot het verlengen van een eerder verstrekte toelating nemen.".
Art.33. Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen bedoeld in artikel 79 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 bezorgt jaarlijks in het tweede kwartaal van het desbetreffende kalenderjaar aan de Minister van Sociale Zaken een evaluatie van de uitvoering van dit besluit op basis van de registratie van, onder andere, de georganiseerde fysieke contacten tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde en de verrichte categorisaties in functie van de restcapaciteiten van de gerechtigde.
Art.34. Dit besluit treedt in werking:
1° op 1 januari 2024 voor de gerechtigden wier periode van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 ten vroegste op 1 januari 2024 aanvat;
2° op 1 juli 2024 voor de gerechtigden wier periode van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 vóór 1 januari 2024 is aangevat.
Art. 35. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.