26 DECEMBER 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
Art. 1-7
Artikel 1. In artikel 19 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 mei 2022, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, luidende :
"Een activiteit in het kader van niet-rechtstreekse toegankelijke zorg en ondersteuning voor een persoon met een handicap die wordt gefinancierd via een persoonlijk assistentiebudget overeenkomstig het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of via een persoonsvolgend budget overeenkomstig het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en ondersteuning voor personen met een handicap en die wordt verricht op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid, wordt echter niet beschouwd als een beroepsbezigheid, voor zover deze activiteit een loutere voortzetting is van de uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd.".
Art.2. In artikel 23 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 juni 2015 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "na de voorafgaande toelating van de adviserend arts" vervangen door de woorden "met de toelating van de adviserend arts";
2° in het tweede lid worden de woorden "voorafgaandelijk deze hervatting" vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 23bis/1, § 1, de hervatting van de beroepsactiviteit bij zijn verzekeringsinstelling aangeven en";
3° het vijfde lid wordt opgeheven.
Art.3. In artikel 23bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1989, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 juni 2015 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 juli 2018 en 12 mei 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "na de voorafgaande toelating van de adviserend arts" vervangen door de woorden "met de toelating van de adviserend arts";
2° in het tweede lid worden de woorden "voorafgaandelijk deze hervatting" vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 23bis/1, § 1, de hervatting van de activiteit bij zijn verzekeringsinstelling aangeven en";
3° het derde lid wordt opgeheven;
4° het vijfde lid wordt opgeheven.
Art.4. In hetzelfde besluit wordt een artikel 23bis/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 23bis/1. § 1. De gerechtigde moet elke hervatting van de activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid bedoeld in artikel 23 of artikel 23bis uiterlijk op de eerste werkdag die onmiddellijk aan die hervatting voorafgaat bij zijn verzekeringsinstelling aangeven en binnen dezelfde termijn bij de adviserend arts van zijn verzekeringsinstelling een aanvraag tot toelating indienen om die activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen. De aangifte van de hervatting van de activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid, evenals de aanvraag tot toelating aan de adviserend arts worden door de gerechtigde via éénzelfde formulier bij zijn verzekeringsinstelling ingediend.
De in het vorige lid bedoelde formaliteiten worden echter geacht te zijn verricht op de eerste werkdag die de hervatting van de activiteit voorafgaat :
1° indien de gerechtigde die, tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid, een activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders heeft verricht in uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd, binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de aangifte van de arbeidsongeschiktheid de uitoefening van deze activiteit bij zijn verzekeringsinstelling aangeeft en een aanvraag tot toelating indient om die activiteit overeenkomstig artikel 23bis tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen;
2° indien de gerechtigde die, tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid, een activiteit in het kader van niet-rechtstreekse toegankelijke zorg en ondersteuning voor een persoon met een handicap die wordt gefinancierd via een persoonlijk assistentiebudget overeenkomstig het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of via een persoonsvolgend budget overeenkomstig het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en ondersteuning voor personen met een handicap heeft verricht in uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd, binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de aangifte van de arbeidsongeschiktheid de uitoefening van deze activiteit bij zijn verzekeringsinstelling aangeeft en een aanvraag tot toelating indient om die activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen.
§ 2. De adviserend arts van de verzekeringsinstelling moet zijn beslissing nemen uiterlijk de dertigste werkdag te rekenen vanaf de eerste dag van de hervatting van de activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid bedoeld in paragraaf 1, eerste lid of uiterlijk de dertigste werkdag te rekenen vanaf de aangifte en de aanvraag tot toelating bedoeld in paragraaf 1, tweede lid.
Het formulier met de toelating of de weigering om de activiteit overeenkomstig artikel 23 of artikel 23bis tijdens de arbeidsongeschiktheid te hervatten, wordt binnen zeven kalenderdagen vanaf de beslissing aan de gerechtigde als kennisgeving via de post toegestuurd. Als de adviserend arts met het oog op het nemen van zijn beslissing een geneeskundig onderzoek heeft uitgevoerd, kan het formulier na afloop van het geneeskundig onderzoek aan de gerechtigde worden overhandigd.
Die toelating waarin de aard, het volume en de voorwaarden tot uitoefening van die activiteit nader worden gepreciseerd, wordt in het geneeskundig en administratief dossier van de betrokkene bij de verzekeringsinstelling geborgen.
De verzekeringsinstelling bezorgt de gegevens met betrekking tot de toelating bedoeld in artikel 23 of artikel 23bis via een elektronisch bericht aan het Rijksinstituut.
§ 3. Wanneer de gerechtigde de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteit laattijdig, maar binnen een termijn van 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de hervatting van een activiteit heeft vervuld, worden de overeenkomstig artikel 28bis berekende uitkeringen toegekend met een vermindering van 10 procent die op het dagbedrag van de uitkering wordt toegepast tot en met de dag waarop het in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formulier is verzonden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of dit formulier aan de verzekeringsinstelling is bezorgd.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt de gerechtigde geacht het formulier op de vijfde werkdag voorafgaandelijk de dag van aanbrenging van de poststempel, of op de dag van ondertekening van dit formulier indien die na de voormelde vijfde werkdag ligt, te hebben verzonden. In dit kader worden alle dagen van het jaar, behalve de zondagen en de wettelijke feestdagen, als werkdagen beschouwd.
De uitkeringen worden zonder vermindering toegekend vanaf de eerste werkdag die volgt op de dag waarop de in het eerste lid bedoelde formaliteiten zijn vervuld.
Als de gerechtigde de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteiten binnen een termijn van meer dan 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de hervatting van een activiteit heeft vervuld, zijn de bepalingen van artikel 23ter van toepassing tot de datum waarop de beslissing van de adviserend arts uitwerking heeft.
§ 4. De gerechtigde aan wie een beslissing tot weigering van de toekenning van de toelating om een activiteit te hervatten ter kennis wordt gebracht of een beslissing ter kennis wordt gebracht die een einde aan de staat van arbeidsongeschiktheid stelt, geniet tijdens de periode die de ingangsdatum van de bovenbedoelde beslissingen voorafgaat, uitkeringen die zijn berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 28bis of paragraaf 3, eerste tot derde lid, als hij de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteiten laattijdig, maar binnen een termijn van 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de werkhervatting heeft vervuld.
Als de gerechtigde de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteiten binnen een termijn van meer dan 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de hervatting van een activiteit heeft vervuld, zijn de bepalingen van artikel 23ter van de gecoördineerde wet van toepassing tot de datum waarop de beslissing van de adviserend arts uitwerking heeft.".
Art.5. In artikel 23ter, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 november 2000, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 juli 2011 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2015, wordt het woord "voorafgaande" opgeheven.
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2023 en is van toepassing op de hervattingen van een activiteit bedoeld in artikel 23 of artikel 23bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten die ten vroegste op 1 januari 2023 aanvatten, evenals op de verlengingen, met een begindatum ten vroegste op 1 januari 2023, van de toelatingen om een dergelijke activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen.
Art. 7. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.