15 JANUARI 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 2 en 6 van het koninklijk besluit van 13 januari 2014 houdende vrijstelling van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de sector van de koopvaardij en de zeesleepvaartsector, en houdende vrijstelling van de werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de sector van de baggerwerken op zee
Art. 1-4
Artikel 1. - In artikel 2 van het koninklijk besluit van 13 januari 2014 houdende vrijstelling van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de sector van de koopvaardij en de zeesleepvaartsector, en houdende vrijstelling van de werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de sector van de baggerwerken op zee, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 mei 2015, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt :
" § 2 Onder dezelfde voorwaarden, worden de reders, bedoeld in artikel 2, § 1, 2°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, toegelaten de zeeliedenbijdragen per vaartdag, berekend op basis van een dagloon van 1/ 360e van het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust en overlevingspensioen voor werknemers, van toepassing gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan het lopende jaar, te betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en het bedrag per vaartdag dat overeenstemt met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil tussen dit begrensd dagloon en het bruto dagloon per vaartdag te behouden.
Art.2. - In artikel 6, tweede lid, van het hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2015, worden de woorden "buiten werking op 31 december 2022." vervangen door de woorden "buiten werking op 31 december 2032.".
Art.3. - Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2023.
Art. 4. - De minister bevoegd voor Werk en de minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.