12 DECEMBER 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat betreft de burgers van de Unie die het grondgebied binnenkomen om er werk te zoeken en wat betreft de vernieuwing van de verblijfsdocumenten, de indiening van de aanvraag voor een verklaring van inschrijving en de aanvraag duurzaam verblijf
Art. 1-19
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. In artikel 32, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juni 2020 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 november 2022, worden de woorden "de veertigste en de dertigste dag", vervangen door de woorden "de zestigste en de dertigste dag".
Art.2. In artikel 50 van hetzelfde besluit, opgeheven bij koninklijk besluit van 10 december 1996, hersteld bij het koninklijk besluit van 12 juni 1998, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 mei 2008 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 september 2011 en 12 oktober 2015 en 7 oktober 2022 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: "De burger van de Unie die langer dan drie maanden op het grondgebied van het Rijk wil verblijven en die zijn burgerschap bewijst, overeenkomstig artikel 41, § 1, eerste lid, van de wet, dient een aanvraag voor een verklaring van inschrijving in bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft. Bij de aanvraag worden alle documenten toegevoegd die vereist zijn in toepassing van paragraaf 2. Als bewijs van het indienen van de aanvraag wordt een document overeenkomstig het model van bijlage 19 afgegeven.
Indien de burger van de Unie niet alle vereiste bewijsstukken voorlegt op het moment van het indienen van de aanvraag, meldt de burgemeester of diens gemachtigde welke documenten ontbreken.
Indien het burgerschap, overeenkomstig artikel 41, § 1, eerste lid, van de wet, niet afdoende kan worden bewezen door middel van de voorgelegde documenten, of indien de burger van de Unie niet alle vereiste bewijsstukken voorlegt, neemt de burgemeester of diens gemachtigde de aanvraag niet in overweging, door middel van een document overeenkomstig de bijlage 19quinquies.";
2° in paragraaf 2, eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
- de woorden "of ten laatste binnen drie maanden na de aanvraag" worden opgeheven;
- de bepaling onder 3° wordt opgeheven.
Art.3. In artikel 51 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 20 december 1991, hersteld bij het koninklijk besluit van 22 december 1992, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 september 2011 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 augustus 2012, 12 juni 2020 en 7 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door de woorden "Indien de burger van de Unie de vereiste documenten overlegt, stuurt de burgemeester of diens gemachtigde de aanvraag onmiddellijk door aan de gemachtigde van de Minister, behalve indien het recht op verblijf onmiddellijk aan de burger van de Unie werd erkend conform paragraaf 3.";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "binnen de termijn van drie maanden, eventueel verlengd met een maand" opgeheven;
3° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "binnen de in § 1 bepaalde termijn" opgeheven.
4° de vierde en de vijfde paragraaf worden opgeheven.
Art.4. In hetzelfde besluit, wordt voor artikel 51/1, dat artikel 51/2 wordt, een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
"Artikel 51/1. § 1. De burger van de Unie die het grondgebied is binnengekomen om er werk te zoeken en langer dan drie maanden op het grondgebied van het Rijk wil verblijven teneinde kennis te nemen van mogelijkerwijs geschikte vacatures en het nodige te doen om te worden aangesteld, dient een aanvraag voor een verklaring van inschrijving in de hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie in bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft.
§ 2. Bij de aanvraag dient de burger van de Unie de volgende documenten over te maken:
1° een document waarmee het Unieburgerschap overeenkomstig artikel 41, § 1, eerste lid, van de wet wordt bewezen;
2° een inschrijving bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening en bewijzen van meerdere, daadwerkelijke sollicitaties, teneinde het bewijs te leveren dat de burger van de Unie effectief werk zoekt.
Als bewijs van het indienen van de aanvraag wordt een document overeenkomstig het model van bijlage 19 afgegeven aan de burger van de Unie.
In het geval de burger van de Unie niet alle vereiste bewijsstukken voorlegt op het moment van het indienen van het dossier, meldt de burgemeester of diens gemachtigde welke documenten ontbreken.
Indien het burgerschap, overeenkomstig artikel 41, § 1, eerste lid, van de wet, niet afdoende kan worden bewezen door middel van de voorgelegde documenten, of indien de burger van de Unie niet alle vereiste bewijsstukken voorlegt, neemt de burgemeester of diens gemachtigde de aanvraag niet in overweging, door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 19quinquies.
§ 3. De burgemeester of diens gemachtigde mag het document dat de inschrijving aantoont afgeven aan de burger van de Unie die het grondgebied is binnengekomen om er werk te zoeken, wanneer deze voldoet aan de voorwaarden en uit de controle blijkt dat de reële verblijfplaats van de burger van de Unie zich op het grondgebied van de gemeente bevindt. Een kopie van het document wordt overgemaakt aan de gemachtigde van de Minister.
Bij ernstige twijfel of complexiteit van het dossier kan de burgemeester of diens gemachtigde de aanvraag overmaken aan de gemachtigde van de Minister. Indien de Minister of diens gemachtigde vaststelt dat aan de voorgaande voorwaarden is voldaan, binnen de termijn bepaald bij artikel 42 van de wet, geeft de burgemeester of diens gemachtigde aan de burger van de Unie een document dat zijn inschrijving aantoont.
Het document dat de inschrijving in de hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie aantoont, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt overeenkomstig het model van bijlage 3quater afgeleverd. Dit document heeft een geldigheidsduur van tien maanden, te rekenen vanaf de afgifte van de bijlage 19, en wordt kosteloos afgegeven.
Indien de burger van de Unie niet aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden, wordt de aanvraag geweigerd en hem, zo nodig, het bevel om het grondgebied te verlaten afgegeven. De burgemeester of diens gemachtigde betekent beide beslissingen door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 20.
§ 4. De burger van de Unie die werk heeft gevonden en hiertoe overeenkomstig artikel 50, § 2, 1° of 2°, de nodige bewijzen kan voorleggen, kan de afgifte van een elektronische kaart die de inschrijving aantoont, opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 8, vragen bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft.
§ 5. De burger van de Unie die niet langer kan aantonen dat hij nog steeds werk zoekt, voldoet niet meer aan de voorwaarden van zijn verblijf in hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie.
De Minister of diens gemachtigde kan dienovereenkomstig een einde stellen aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden, en de burger van de Unie, zo nodig, het bevel geven om het grondgebied te verlaten. De burgemeester of diens gemachtigde betekent beide beslissingen door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 21.
§ 6. De burger van de Unie die zes maanden na afgifte van de bijlage 19 nog steeds werk zoekt en hiertoe langer op het Belgisch grondgebied wenst te verblijven, moet kunnen bewijzen dat hij een reële kans maakt om te worden aangesteld. De burger van de Unie legt hiertoe tussen de zesde en de achtste maand na afgifte van de bijlage 19 de volgende bewijzen voor bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft:
1° het bewijs dat hij nog steeds werk zoekt, zijnde bewijzen van regelmatig en actief solliciteren na de afgifte van de bijlage 19, alsook een stand van zaken omtrent de lopende sollicitaties; en
2° het bewijs van de reële kans om te worden aangesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, in het bijzonder de behaalde diploma's, eventuele gevolgde of voorziene beroepsopleidingen, en duur van de werkloosheid.
Het gemeentebestuur maakt deze bewijzen onmiddellijk over aan de gemachtigde van de minister.
§ 7. De burger van de Unie die nog steeds werk zoekt en een reële kans maakt om te worden aangesteld op het moment dat de geldigheidsduur van diens bijlage 3quater verstrijkt, dient een aanvraag tot een elektronische kaart die de inschrijving aantoont, opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 8, in bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft. De overeenkomstig paragraaf 6, eerste lid, 1° en 2°, reeds overgemaakte bewijzen worden ter ondersteuning van deze aanvraag verder aangevuld.
Het gemeentebestuur maakt de aanvraag en de bijkomende bewijzen onmiddellijk over aan de gemachtigde van de minister en verlengt de geldigheidsduur van de bijlage 3quater met drie maanden. Indien nodig kan de geldigheidsduur steeds met één maand worden verlengd.
Wanneer de Minister of diens gemachtigde vaststelt dat de burger van de Unie nog steeds werk zoekt en bovendien een reële kans maakt om te worden aangesteld, stelt hij de burgemeester of diens gemachtigde ervan op de hoogte, die de burger van de Unie in het bezit stelt van een elektronische kaart die de inschrijving aantoont, opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 8.
Indien de burger van de Unie niet aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden, wordt de elektronische kaart die de inschrijving aantoont niet afgegeven en kan de Minister of diens gemachtigde overeenkomstig paragraaf 8 een einde stellen aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden in hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie.
§ 8. In het geval de burger van de Unie bij het verloop van een periode van zes maanden na afgifte van de bijlage 19 niet afdoende aantoont of daarna niet langer kan aantonen dat hij nog steeds werk zoekt en een reële kans maakt om te worden aangesteld, voldoet hij niet meer aan de voorwaarden van zijn verblijf in hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie.
De Minister of diens gemachtigde kan dienovereenkomstig een einde stellen aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden, en de burger van de Unie, zo nodig, het bevel geven om het grondgebied te verlaten. De burgemeester of diens gemachtigde betekent beide beslissingen door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 21.
§ 9. Indien de werkzoekende burger van de Unie binnen de twaalf maanden een opeenvolgende aanvraag tot een verklaring van inschrijving in hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie indient, dan legt de burger van de Unie volgende bewijzen voor:
1° het bewijs dat hij werk zoekt, zijnde bewijzen van regelmatig en actief solliciteren, alsook een stand van zaken omtrent de lopende sollicitaties; en
2° het bewijs van de reële kans om te worden aangesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, in het bijzonder de behaalde diploma's, eventuele gevolgde of voorziene beroepsopleidingen, en duur van de werkloosheid.
Als opeenvolgende aanvraag wordt aangemerkt, een aanvraag tot een verklaring van inschrijving in hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie ingediend binnen de twaalf maanden:
- na de beslissing tot weigering van de aanvraag tot een verklaring van inschrijving overeenkomstig paragraaf 3 of 9; of
- na verloop van de geldigheidstermijn van de voorgaande verklaring van inschrijving;
- of nadat een einde werd gesteld aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden in hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie op grond van paragraaf 7 of 8 of eender welke wettelijke basis.
Als bewijs van de aanvraag wordt het document overeenkomstig het model van bijlage 19 afgegeven aan de burger van de Unie.
Indien het burgerschap, overeenkomstig artikel 41, § 1, eerste lid, van de wet, niet afdoende kan worden bewezen door middel van de voorgelegde documenten, of indien de burger van de Unie niet alle vereiste bewijsstukken voorlegt, neemt de burgemeester of diens gemachtigde de aanvraag niet in overweging, door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 19quinquies.
Indien de Minister of diens gemachtigde vaststelt dat aan de voorgaande voorwaarden is voldaan, binnen de termijn bepaald bij artikel 42 van de wet, geeft de burgemeester of diens gemachtigde, aan de burger van de Unie een document dat zijn inschrijving aantoont in de vorm van een elektronische kaart opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 8 af.
In het geval de burger van de Unie niet aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden, wordt de aanvraag geweigerd en hem, zo nodig, het bevel om het grondgebied te verlaten afgegeven. De burgemeester of diens gemachtigde betekent beide beslissingen door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 20."
Art.5. In artikel 51/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2022, dat artikel 51/2 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de Nederlandse tekst van paragraaf 1, lid 1 wordt het woord "in" ingevoegd tussen de woorden "onmiddellijk" en "in het wachtregister";
2° in de Nederlandse tekst van paragraaf 2, lid 1 worden de woorden "langer dan drie maanden op het grondgebied verblijft en" ingevoegd tussen de woorden "De burger van de Unie die" en de woorden "geen verklaring van inschrijving indient overeenkomstig artikel 42 van de wet".
Art.6. In hetzelfde besluit wordt een artikel 51/3 ingevoegd, luidende:
"Art. 51/3. In afwachting van de afgifte van de elektronische kaart die zijn inschrijving aantoont, opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 8, wordt de burger van de Unie in het bezit gesteld van een voorlopig document dat zijn inschrijving aantoont, opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 8ter.
Het voorlopig document ter staving van de inschrijving wordt kosteloos afgegeven. De kosten van het document ter staving van de inschrijving, opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 8, die van de burger van de Unie worden gevorderd, mogen niet hoger zijn dan die welke van de Belg worden gevorderd voor zijn identiteitskaart.".
Art.7. In artikel 55 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 20 december 1991, hersteld bij het koninklijk besluit van 22 februari 1995, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 mei 2008 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 juli 2013, 12 juni 2020 en 3 oktober 2021 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het derde lid worden de woorden "In het andere geval" vervangen door de woorden "Indien de burger van de Unie zich bevindt in een van de gevallen zoals bedoeld in artikel 42sexies van de wet";
2° tussen het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "In de andere gevallen mag de burgemeester of diens gemachtigde een beslissing nemen omtrent de aanvraag. Bij ernstige twijfel of complexiteit van het dossier kan de burgemeester of diens gemachtigde de aanvraag overmaken aan de gemachtigde van de Minister, die binnen de vijf maanden een beslissing neemt.";
3° het vroegere vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt vervangen als volgt: "Indien wordt vastgesteld dat niet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf is voldaan, wordt hiervan kennis gegeven door afgifte van de bijlage 24.";
4° het vroegere vijfde lid, dat het zesde lid wordt, wordt vervangen als volgt: "Indien wordt vastgesteld dat de burger van de Unie aan de voorwaarden voor het duurzaam verblijf voldoet, wordt het duurzaam verblijf erkend. De betrokkene wordt ingeschreven in het bevolkingsregister en ontvangt een document ter staving van het duurzaam verblijf opgesteld overeenkomstig het model van bijlage 8bis. In het geval het duurzaam verblijf wordt erkend door de burgemeester of diens gemachtigde, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt aan de gemachtigde van de minister waarbij tevens een kopie van de aanvraag wordt overgemaakt.".
Art.8. In artikel 69duodecies, § 3, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 24 december 2020, worden de woorden "van zijn recht op verblijf of zijn recht om als grensarbeider actief te zijn overeenkomstig het recht van de Unie, zoals bedoeld in artikel 50, § 2, 1° tot 5°, of indien het niet mogelijk is het in artikel 50, § 2, 1° -3° bedoelde bewijs voor te leggen, enig ander bewijs dat aantoont dat hij van één van deze rechten gebruik heeft gemaakt" vervangen door de woorden "van zijn recht op verblijf of zijn recht om als grensarbeider actief te zijn overeenkomstig de artikelen 50, § 2, 1° tot 5° en 51/1 of indien het niet mogelijk is de in deze bepalingen bedoelde bewijsstukken voor te leggen, enig ander bewijs dat aantoont dat hij van één van deze rechten gebruik heeft gemaakt overeenkomstig het recht van de Unie".
Art.9. In artikel 69terdecies, § 3, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 24 december 2020, worden de woorden "overeenkomstig artikel 50, § 2, 1° tot 3°, of indien het niet mogelijk is het in artikel 50, § 2, 1° tot 3° bedoelde bewijs voor te leggen, enig ander bewijs dat aantoont dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht om als grensarbeider actief te zijn." vervangen door de woorden "overeenkomstig de artikelen 50, § 2, 1° tot 3° en 51/1, of indien het niet mogelijk is de in deze bepalingen bedoelde bewijsstukken voor te leggen, enig ander bewijs dat aantoont dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht om als grensarbeider actief te zijn overeenkomstig het recht van de Unie.".
Art.10. In hetzelfde besluit wordt een bijlage 3quater ingevoegd die als bijlage 1 is gevoegd bij dit besluit.
Art.11. In bijlage 8ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 juni 2020, worden de woorden "artikel 51, § 4" vervangen door de woorden "artikel 51/3, eerste lid".
Art.12. Bijlage 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 februari 2015, wordt vervangen door bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.
Art.13. Bijlage 19quinquies van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 mei 2008 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 september 2011, wordt vervangen door bijlage 3 gevoegd bij dit besluit.
Art.14. Bijlage 20 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 februari 2015, wordt vervangen door bijlage 4 gevoegd bij dit besluit.
Art.15. In de bijlage 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 februari 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "en van artikel 49, 54, 57, gelezen in combinatie met artikel 58 of 69ter" worden vervangen door de woorden "en van artikel 49, 51/1, 54, 57, gelezen in combinatie met artikel 58, 69bis of 69ter";
2° de zin "Het beroep wordt ingediend bij de Raad bij ter post aangetekend schrijven, onder voorbehoud van de afwijkingen voorzien bij artikel 3, § 1, tweede en vierde lid, van het PR RvV, aan de Eerste Voorzitter van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Gaucheretstraat 92-94, te 1030 Brussel." wordt vervangen als volgt: "Het beroep wordt ingediend bij de Raad bij ter post aangetekend schrijven of via het informaticasysteem van justitie (J-Box) zoals beschreven in de artikelen 2 tot 5 van het Koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek, onder voorbehoud van de afwijkingen voorzien bij artikel 3, § 1, tweede en vierde lid, van het PR RvV, aan de Eerste Voorzitter van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Gaucheretstraat 92-94, te 1030 Brussel.".
Art.16. In bijlage 24 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 mei 2008, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "artikel 55, vierde lid" worden vervangen door de woorden "artikel 55, vijfde lid";
2° de woorden "De Minister van .............. (2) of zijn gemachtigde" worden vervangen door de woorden "De Minister van .............. (2) of diens gemachtigde/De burgemeester of diens gemachtigde (1)".
Art.17. De hangende aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit in hoedanigheid van werkzoekende burger van de Unie worden beoordeeld op grond van het nieuwe artikel 51/1. Deze aanvragen worden beschouwd als ingediend in overeenstemming met artikel 51/1, § 2.
Art.18. De minister bevoegd voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bepaalt de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.19. De minister bevoegd voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-12-2023, p. 123696)