23 JUNI 2023. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de regels voor de subsidie voor het behoud van de duurzame zoogkoeienhouderij ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-10-2023 en tekstbijwerking tot 15-07-2024)
Art. 1-9
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° besluit van 21 april 2023: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
2° grasland: land dat wordt gebruikt voor een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen;
3° exploitatie: de exploitatie, vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
4° Sanitel: het geautomatiseerde gegevensbestand, vermeld in artikel 2, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 20 mei 2022 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels;
5° subsidie: de subsidie voor het behoud van de duurzame zoogkoeienhouderij, vermeld in artikel 44 van het besluit van 21 april 2023.
Art.2. § 1. Landbouwers voldoen aan de instapvoorwaarde voor duurzame bedrijfsvoering, vermeld in artikel 45, eerste lid, 2°, van het besluit van 21 april 2023, als ze op de criteria graslandbeheer en voederproductie en -diversificatie samen minstens twintig punten behalen. De punten voor de criteria graslandbeheer en voederproductie en -diversificatie worden berekend tot op 1 decimaal na de komma, zonder dat dit decimaal wordt afgerond.
Het areaal dat in aanmerking komt voor de criteria graslandbeheer en voederproductie en -diversificatie, wordt vastgesteld op basis van het subsidiabel areaal dat door de landbouwer voor het jaar in kwestie conform artikel 3 van het besluit van 21 april 2023 in de verzamelaanvraag is aangegeven.
§ 2. Voor het criterium graslandbeheer gebeurt de puntenverdeling op basis van de verhouding tussen het areaal grasland onder beheer en het totale areaal grasland dat door de landbouwer in de verzamelaanvraag is aangegeven. De punten worden lineair toegekend vanaf 8% tot en met 20% grasland onder beheer, waarbij 8% overeenkomt met vier punten en 20% overeenkomt met twintig punten. Een areaal grasland onder beheer van meer dan 20% levert geen extra punten op.
Voor het criterium graslandbeheer zijn de graslanden die in aanmerking komen, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.
§ 3. Om punten te behalen op het criterium voederproductie en -diversificatie, heeft de landbouwer minstens een areaal voederteelten van zeven hectare in eigen gebruik gedurende de volledige teeltperiode van de hoofdteelt.
Onder voederteelten wordt begrepen:
1° graslandteelten, met uitzondering van graszoden;
2° silomaïs;
3° voederbieten;
4° suikerbieten (aan 30%);
5° granen, met uitzondering van tarwe, gerst, brouwgerst, rogge, haver;
6° andere voederteelten.
De puntenverdeling gebeurt op basis van de verhouding tussen het areaal grasland en het totale areaal voederteelten dat door de landbouwer in de verzamelaanvraag is aangegeven als hoofdteelt. De punten worden lineair toegekend vanaf 40% tot en met 60% grasland, waarbij 40% overeenkomt met zeven punten en 60% met dertien punten. Een areaal grasland van meer dan 60% levert geen extra punten op.
Als 5% of meer van het voederareaal bestaat uit andere teelten dan grasland of maïs, worden drie punten toegekend boven op de puntenverdeling, vermeld in het derde lid.
Als minstens 7% van het voederareaal bestaat uit andere teelten dan grasland of maïs, en minstens 5% van het voederareaal op het bedrijf van de landbouwer bestaat uit een eiwitteelt, worden zeven punten toegekend boven op de puntenverdeling, vermeld in het derde lid.
De extra punten, vermeld in het vierde en vijfde lid, kunnen niet gecombineerd worden.
Art.3. Ter uitvoering van artikel 46, derde lid, 1°, van het besluit van 21 april 2023 wordt de subsidie alleen toegekend aan actieve landbouwers die:
1° op de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag beschikken over een actief rundveebeslag en minimaal tien subsidiabele zoogkoeien hebben in de loop van het jaar waarvoor ze de subsidie aanvragen;
2° in de verzamelaanvraag de plaatsen aanduiden waar de zoogkoeien waarvoor een subsidie wordt aangevraagd, worden aangehouden.
Als runderen van verschillende landbouwers behoren tot een gemeenschappelijk rundveebeslag, wordt de subsidie alleen toegekend als voor elk rund van de landbouwers in Sanitel de relatie tussen het rund en de exploitatie is geregistreerd en als die relatie op permanente en correcte wijze wordt geactualiseerd.
Art.4. § 1. Ter uitvoering van artikel 46, derde lid, 2°, van het besluit van 21 april 2023 komen alleen zoogkoeien die voldoen aan al de volgende voorwaarden, in aanmerking voor de subsidie:
1° minstens 90% van de zoogkoeien heeft gedurende een aanhoudingsperiode van acht maanden voor de kalving onafgebroken deel uitgemaakt van een van de rundveebeslagen van de landbouwer;
2° de zoogkoeien zijn gedurende het hele jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, correct geïdentificeerd en geregistreerd conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 mei 2022 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels;
3° de zoogkoeien hebben in het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd bij de landbouwer minstens één kalf voortgebracht van het rastype vlees. Per zoogkoe wordt maar één kalving per jaar in aanmerking genomen, waarbij de kalving van een tweeling maar als één kalving wordt beschouwd. Als een zoogkoe in hetzelfde jaar twee keer kalft bij twee verschillende landbouwers, wordt alleen de eerste kalving in aanmerking genomen, op voorwaarde dat de zoogkoe aan alle voorwaarden, vermeld in 1°, 2°, 5° en 6°, voldoet. Als de zoogkoe niet aan alle voorwaarden, vermeld in 1°, 2°, 5° en 6°, voldoet, komt de landbouwer bij wie de tweede kalving heeft plaatsgevonden, niet in aanmerking voor de subsidie. De kalveren moeten correct en tijdig geïdentificeerd en in Sanitel geregistreerd zijn overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 mei 2022;
4° minstens 30% van de kalveren van het rastype vlees, vermeld in art. 4, § 1, 3° en geboren tijdens het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, heeft gedurende een periode van minimaal drie maanden deel uitgemaakt van een van de rundveebeslagen van de landbouwer;
5° de zoogkoeien hebben toegang tot de weide minstens gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. De bevoegde entiteit kan beslissen dat deze voorwaarde niet van toepassing is onder meer op basis van de gezondheidstoestand of vruchtbaarheidscyclus van de dieren, of voor reforme dieren;
6° de zoogkoeien moeten aanwezig zijn op een van de plaatsen die aangegeven zijn in de laatste verzamelaanvraag van de landbouwer, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°.
§ 2. Als meer dan 10% van de zoogkoeien, vermeld in paragraaf 1, 1°, minder dan acht maanden vóór de kalving onafgebroken deel uitmaakt van een van de rundveebeslagen van de landbouwer, wordt het aantal subsidiabele zoogkoeien teruggebracht tot het aantal dat wel aan de voorwaarden, vermeld in § 1, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, voldoet.
Als minder dan 30% van de kalveren van het rastype vlees, vermeld in paragraaf 1, 4°, meer dan drie maanden na de geboorte deel heeft uitgemaakt van een van de rundveebeslagen van de landbouwer, wordt het totale eenheidsbedrag proportioneel verminderd. De vermindering wordt toegepast op basis van de verhouding tussen het reële percentage en het minimum van 30%.
Art.5. § 1. Ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, 1°, van het besluit van 21 april 2023 worden de indicatieve eenheidsbedragen en maximumeenheidsbedragen op de volgende wijze vastgesteld:
Kalenderjaar | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 en daaropvolgende jaren |
Indicatieve eenheidsbedragen per dier | 169,14 | 167,53 | 167,53 | 165,65 |
Maximumeenheids-bedrag per dier | 203,29 | 201,04 | 201,04 | 198,78 |