31 MEI 2023. - Koninklijk besluit betreffende het vervoer via de weg of per spoor van ontplofbare stoffen tot aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang
Art. 1-5
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van gedelegeerde Richtlijn (EU) 2022/2407 van de Commissie van 20 september 2022 tot aanpassing van de bijlagen bij Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
Art.2. In artikel 65 van het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2016 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 februari 2018, 11 oktober 2018, 2 september 2019 en 16 september 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "1 januari 2021" vervangen door de woorden "1 januari 2023";
b) in de bepaling onder 2° worden de woorden "1 januari 2021" vervangen door de woorden "1 januari 2023".
Art.3. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 juli 2016 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van ontplofbare stoffen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 februari 2018, 11 oktober 2018, 2 september 2019 en 16 september 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "1 januari 2021" vervangen door de woorden "1 januari 2023";
b) in de bepaling onder 2° worden de woorden "1 januari 2021" vervangen door de woorden "1 januari 2023".
Art.4. Dit besluit treedt in werking de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De in artikelen 2 en 3 gewijzigde bepalingen die van toepassing waren voor deze datum mogen echter toegepast worden tot 30 juni 2023.
Art. 5. De minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor Vervoer, de minister bevoegd voor de uitoefening van het gezag over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit der Spoorwegen en de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.