Details





Titel:

16 DECEMBER 2022. - Wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-12-2022 en tekstbijwerking tot 02-04-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - De Kunstwerkcommissie en het Kunstwerkattest
Afdeling 1. - Definities
Art. 2
Afdeling 2. - Samenstelling en werking van de Kunstwerkcommissie
Art. 3-6
Afdeling 3. - Het kunstwerkattest
Art. 7
HOOFDSTUK 3. - De amateurkunstenvergoeding
Afdeling 1. - Definities
Art. 8
Afdeling 2. - Elektronische aangiften en registraties
Onderafdeling 1. - Beginselen inzake de elektronische aangiften en registraties
Art. 9
Onderafdeling 2. - Elektronische registratie van de opdrachtgever
Art. 10
Onderafdeling 3. - Elektronische registratie van de uitvoerder
Art. 11
Onderafdeling 4. - Elektronische aangifte van de artistieke activiteiten
Art. 12
Afdeling 3. - Solidariteitsbijdrage
Art. 13-15
Afdeling 4. - Rapporteringsplicht
Art. 16
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 17
Afdeling 2. - Wijziging sociaal statuut kunstwerkers
Art. 18
Afdeling 3. - Wijziging van de programmawet (I) van 24 december 2002
Art. 19
HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 20



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1969062710  1981001048  2002021488 



Uitvoeringsbesluit(en):

2023206940  2024001739 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - De Kunstwerkcommissie en het Kunstwerkattest
Afdeling 1. - Definities
Art.2.Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder:
  1° kunstwerker: de persoon die activiteiten uitoefent in de kunsten, zowel artistiek, artistiek-technisch als artistiek-ondersteunend;
  2° controle-instanties: de inspectiediensten van de Algemene Directies Toezicht op de Sociale Wetten en Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering samengesteld uit de sociaal inspecteurs zoals bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek. Deze controle-instanties oefenen hun opdrachten uit overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek;
  3° kunstenfederaties: [1 federaties van de kunstensector waarvan het doel verband houdt met één of meerdere domeinen van de kunsten]1, die bij ministerieel besluit zijn erkend op grond van hun deskundigheid en hun doelgroepgerichte ledenwerking;
  4° instellingen van sociale zekerheid: openbare instellingen van sociale zekerheid en meewerkende instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, a) en b), van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruis-puntbank van de sociale zekerheid.
  ----------
  (1)<W 2024-03-21/22, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 24-03-2022>

Afdeling 2. - Samenstelling en werking van de Kunstwerkcommissie
Art.3. § 1. Binnen de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid wordt een Kunstwerkcommissie opgericht, hierna ook "de Commissie" genoemd, samengesteld uit de volgende leden:
  1° deskundigen in het werk in de kunsten, aangeduid door de kunstenfederaties;
  2° a) vertegenwoordigers van de federale overheid;
  b) vertegenwoordigers aangeduid door de syndicale organisaties op interprofessioneel niveau;
  c) vertegenwoordigers van de werkgevers- of zelfstandigenorganisaties;
  3° vertegenwoordigers van de Gemeenschappen, indien deze er hebben voorgesteld.
  Het aantal deskundigen bedoeld in het eerste lid, 1°, 1° is gelijk aan het aantal vertegenwoordigers bedoeld in het eerste lid, 2°. Deze deskundigen worden ten persoonlijke titel gemandateerd op basis van hun kennis en deskundigheid inzake het artistieke, artistiek-technische of artistiek-ondersteunende karakter van activiteiten in de domeinen van de kunsten.
  Ten hoogste twee derde van de in het eerste lid, 1°, bedoelde deskundigen is van hetzelfde geslacht.
  Alle leden worden door de Koning benoemd.
  De Koning benoemt ook een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. Dit moet telkens een onafhankelijk persoon zijn.
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling van de Commissie uitbreiden.
  § 2. Bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid wordt een secretariaat van de Kunstwerkcommissie opgericht. Het is belast met de voorbereiding en opvolging van de vergaderingen van de Commissie en met de ondersteuning van de Commissie bij de uitvoering van haar wettelijke opdrachten.
  De Koning kan bepalen welke opdrachten geen tussenkomst van de Commissie behoeven en aan het secretariaat worden gedelegeerd.
  § 3. De Kunstwerkcommissie beslist bij meerderheid van 60 % van stemmen, met uitzondering van de beperkte kamers, die met eenparigheid van stemmen beslissen.
  De weging van de stemmen gebeurt als volgt:
  1° De leden bedoeld in § 1, 1°, beschikken samen over 50 % van de stemmen;
  2° De leden bedoeld in paragraaf 1, 2°, a), de leden bedoeld in paragraaf 1, 2°, b), en de leden bedoeld in paragraaf 1, 2°, c), beschikken respectievelijk over een derde van 50 % van de stemmen;
  De leden bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, hebben een beraadslagende stem. De leden bedoeld in paragraaf 1, 3°, de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter hebben een raadgevende stem.
  § 4. De Commissie heeft volgende taken:
  1° een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 afleveren,
  2° een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 opschorten of nietig verklaren op verzoek van de controle- instanties of van de voorzitter of zijn plaatsvervanger in geval van misbruik of indien het bewijsmateriaal waarop de Commissie de toekenning van het kunstwerkattest heeft gebaseerd, vals blijkt te zijn;
  3° de kunstwerkers op hun verzoek informeren over hun rechten en plichten inzake sociale zekerheid voortvloeiend uit de onderwerping aan de sociale zekerheid der werknemers of aan het sociaal statuut der zelfstandigen of, proactief, wanneer zij houder zijn van een kunstwerk-attest zoals bedoeld in artikel 7, met de bedoeling hun rechten te waarborgen;
  4° als expertisecentrum en aanspreekpunt fungeren voor alle sociaaleconomische aspecten van kunstwerk binnen de federale overheid met name door produceren van geanonimiseerde statistische gegevens over kunstwerkers en de domeinen van de kunsten;
  5° de kunstenfederaties en de andere actoren die bijstand verlenen aan kunstwerkers, begeleiden en informeren;
  6° als meldpunt voor problemen of misbruik met betrekking tot het kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 fungeren;
  7° op basis van de afgeleverde kunstwerkattesten een digitaal register aanleggen van houders van een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 met het oog op het realiseren van de bepalingen onder 3° en 4°. De Koning bepaalt de inhoud van dit register, met name de gegevens die erin worden opgenomen;
  8° publiceren van de geanonimiseerde principebeslissingen en een kadaster uitwerken en bijhouden van:
  a) de criteria die de Kunstwerkcommissie hanteert bij het beoordelen van de activiteiten in het kader van het afleveren van het kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7;
  b) de activiteiten die voldoen aan die criteria, zoals bedoeld in a).
  9° adviezen verstrekken over ontwerpen van wet, van besluit en alle normontwerpen die haar door de auteur van deze ontwerpen worden voorgelegd;
  10° de registratie van een opdrachtgever of een uitvoerder schorsen of annuleren in geval van misbruik, met name wanneer frauduleuze handelingen of valse of bewust onvolledige inschrijvingen worden vastgesteld.
  Het kadaster, bedoeld in de bepaling onder 8° van het eerste lid, maakt een objectieve beoordeling mogelijk van professionele artistieke, artistiek-technische en artistiek-ondersteunende activiteiten binnen de in artikel 7, § 3, eerste lid, bedoelde domeinen.
  § 5. De Commissie kan het advies van experten inwinnen.
  § 6. Voor de behandeling van een aanvraag voor een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 kan de Commissie, wanneer zij dit nodig acht, meer inlichtingen over de beroepssituatie van een werknemer en zijn activiteiten inwinnen bij de instellingen van sociale zekerheid.
  Bij vermoeden van misbruik kan de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van de controle-instanties gegevens uitwisselen met de controle-instanties.
  § 7. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling en de werking van de Kunstwerkcommissie. Hij kan onder andere bepalen dat de samenstelling van de Commissie wordt gewijzigd naargelang van de dossiers die haar worden voorgelegd. De Koning kan bepalen dat de Commissie in voltallige samenstelling, in uitgebreide of beperkte kamer zetelt.
  § 8. Drie jaar na de aanvang van haar werkzaamheden wordt de werking van de Kunstwerkcommissie geëvalueerd, alsook haar reglementair kader, in het kader van een algemene evaluatie, waarvoor het advies van de Nationale Arbeidsraad zal worden ingewonnen. Deze evaluatie zal ook betrekking hebben op de gevolgen van de hervorming voor de professionele arbeidsmarkt en zal rekening houden met de genderdimensie.

Art.4. § 1. Er wordt een digitaal platform "Working In The Arts" opgericht.
  § 2. Dit platform wordt gebruikt voor de aanvraag en de aflevering van het kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 en voor de behandeling van de aanvragen tot opschorting of nietigverklaring van het kunstwerkattest.
  Dit platform bevat een informatieluik en digitale bijstand voor de kunstwerkers voor het gebruik ervan.
  Het platform biedt de mogelijkheid:
  - problemen of misbruik met betrekking tot het kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 te melden;
  - aan de kunstwerkers om in beroep te gaan tegen de beslissing van de Kunstwerkcommissie;
  - aan de controle-instanties en instellingen van sociale zekerheid om, voor de toepassing van specifieke socialezekerheidsregelingen die gelden voor kunstwerkers na te gaan of de kunstwerker in het bezit is van een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7.
  § 3. Het digitaal platform bevat een informatieluik en digitale bijstand voor de uitvoerders en de opdrachtgevers in het kader van de amateurkunstenvergoeding bedoeld in artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  Ter uitvoering van de regels betreffende de amateurkunstenvergoeding zoals bedoeld in voornoemd artikel 17sexies, biedt het platform de mogelijkheid:
  1° aan de Kunstwerkcommissie om de aanvragen tot annulatie of schorsing van een inschrijving als uitvoerder of opdrachtgever te behandelen;
  2° aan de uitvoerders en opdrachtgevers om toegang te hebben tot de door de Rijkdienst voor Sociale Zekerheid ter beschikking gestelde beveiligde elektronische toepassing bedoeld in artikel 9;
  3° aan de uitvoerders en de opdrachtgevers om problemen of misbruiken in het kader van de amateurkunstenvergoeding bedoeld in artikel 17sexies van het voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969 te melden aan de Kunstwerkcommissie.
  § 4. Via het digitaal platform "Working In The Arts" verwerkt de Kunstwerkcommissie volgende persoonsgegevens om de aanvragen van kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7, te behandelen:
  - de familienaam;
  - de voornaam;
  - het geslacht;
  - de geboortedatum;
  - de taal;
  - het identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
  - de hoofdverblijfplaats;
  - het contactadres;
  - het e-mailadres;
  - het telefoonnummer;
  - de documenten en gegevens ter staving van de professionele praktijk op het gebied van de kunsten, waarvan de voorwaarden zijn vastgesteld in artikel 7.
  Deze persoonsgegevens worden bewaard zolang de persoon over een attest beschikt en voor de periode van 7 jaar die volgt tijdens dewelke de persoon niet meer over een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 beschikt.
  De in het eerste lid vermelde persoonsgegevens worden verwijderd wanneer een persoon gedurende 7 jaar niet beschikt over een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7 dat hem werd toegekend door de Kunstwerkcommissie.
  In afwijking van het vorige lid, worden de gegevens aan de hand waarvan kan worden nagegaan wie al een kunstwerkattest zoals bedoeld in artikel 7, heeft ontvangen en wat de geldigheid ervan is, geschrapt 7 jaar na het overlijden van de persoon.
  De verwerkingsverantwoordelijke van de persoonsgegevens verwerkt via het digitaal platform "Working in the Arts" is de Kunst-werkcommissie, bedoeld in artikel 3, § 1, alsook het secretariaat van de Kunstwerkcommissie, bedoeld in artikel 3, § 2.
  Wanneer een instelling van sociale zekerheid of een controle-instantie dergelijke gegevens verwerkt in het kader van deze wet, is zij verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens.
  Verzoeken betreffende de verwerking van persoonsgegevens kunnen worden gericht aan de Kunstwerkcommissie.

Art.5. De aanvrager of de persoon van wie het kunstwerkattest werd opgeschort of nietig werd verklaard, kan slechts eenmaal bij de Kunstwerkcommissie een beroep instellen tegen de beslissing van de Kunstwerkcommissie inzake een aanvraag van een kunstwerk-attest of de beslissing om een kunstwerkattest op te schorten of nietig te verklaren, binnen de maand die volgt op de kennisgeving van de bestreden beslissing van de Commissie.
  Om een beroep te kunnen instellen tegen een beslissing van de Kunstwerkcommissie inzake een aanvraag van een kunstwerkat-test, moet de aanvrager zijn dossier verduidelijken of ten minste één nieuw element aanvoeren dat niet in zijn oorspronkelijke aanvraag stond.
  De Koning stelt de nadere regels vast voor het indienen van het beroep en de procedure voor de behandeling ervan.

Art.6. Een beroep tegen de beslissing van de Kunstwerk-commissie inzake een aanvraag van een kunstwerkattest of de beslissing om een attest op te schorten of nietig te verklaren, kan door de aanvrager of door de persoon van wie het kunstwerkattest werd opgeschort of nietig verklaard worden ingesteld bij de arbeidsrechtbank, per aangetekend schrijven, binnen de maand die volgt op de kennisgeving van de bestreden beslissing van de Commissie.
  Hetzelfde geldt voor de uitvoerders of opdrachtgevers in de zin van artikel 8 van deze wet tegen de door de Kunstwerkcommissie genomen beslissing tot schorsing of annulatie van hun registratie.

Afdeling 3. - Het kunstwerkattest
Art.7.§ 1. Elke natuurlijke persoon kan bij de Kunstwerk-commissie een aanvraag voor een kunstwerkattest indienen voor zover de aanvrager een professionele artistieke praktijk in de kunsten aantoont.
  § 2. De Kunstwerkcommissie beoordeelt voor elke aanvraag of de aanvrager artistieke activiteiten in de kunsten aantoont zoals gedefinieerd in § 3 en § 4, die samen kunnen worden beschouwd als een professionele praktijk overeenkomstig § 5, volgens de nadere regels die de Koning heeft bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
  § 3. Bij het beoordelen van een artistieke praktijk in de kunsten wordt enkel rekening gehouden met artistieke activiteiten binnen de domeinen van de kunsten, zijnde de audiovisuele en beeldende kunsten, de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater, de choreografie en het stripverhaal.
  Bij deze beoordeling houdt de Kunstwerkcommissie rekening met de evolutie in de domeinen van de kunsten volgens een methodologie die is vastgelegd in haar huishoudelijk reglement.
  De Koning kan desgevallend bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een uitbreiding voorzien van de in het eerste lid omschreven domeinen.
  § 4. Zowel artistieke, artistiek-technische als artistiek-ondersteunende activiteiten worden beschouwd als artistieke activiteiten.
  Een activiteit wordt slechts beschouwd als artistiek indien de aanvrager met deze activiteit een noodzakelijke artistieke, artistiek-technische of artistiek-ondersteunende bijdrage levert aan een artistieke creatie of uitvoering.
  Een artistieke bijdrage wordt beschouwd als noodzakelijk wanneer hetzelfde artistieke resultaat niet zou worden bereikt zonder deze bijdrage.
  § 5. Bij het beoordelen van het professionele karakter van de artistieke praktijk in de kunsten wordt rekening gehouden met de aan deze artistieke activiteiten verbonden beroepsinkomsten en tijdsinvestering. Er is sprake van een professioneel karakter indien de aanvrager aantoont dat de beroepsinkomsten en tijdsinvestering volstaan om in een deel van het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
  § 6. Het bezit van een kunstwerkattest is een bewijs van de hoedanigheid van kunstwerker en kan gebruikt worden om aanspraak te maken op rechten die voortvloeien uit specifieke regels voor kunstwerkers die een kunstwerkattest vereisen.
  Deze specifieke regels kunnen bijkomende voorwaarden opleggen.
  Het bezit van een kunstwerkattest is geen voorwaarde om deel uit te maken van de professionele kunstensector.
  § 7. [1 Het kunstwerkattest is 5 jaar geldig. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een afwijkende gel-digheidsduur voor starters bepalen.]1
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere voorwaarden, regels en termijnen voor de aflevering van het kunstwerkattest. Hij kan afwijkende voorwaarden en regels voorzien voor starters of voor personen die een minimum aan ontvangen inkomsten bewijzen over een bepaalde periode.
  ----------
  (1)<W 2024-03-21/22, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 12-04-2024>

HOOFDSTUK 3. - De amateurkunstenvergoeding
Afdeling 1. - Definities
Art.8. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
  1° "uitvoerder": de persoon die artistieke activiteiten uitoefent bedoeld in artikel 17sexies, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
  2° "opdrachtgever": de persoon die opdracht geeft aan een uitvoerder tot het verrichten van een artistieke activiteit, bedoeld in artikel 17sexies, § 1, 2°, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969;
  3° "artistieke activiteit": de activiteit bedoeld in artikel 17sexies, § 1, 3°, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969;
  4° "amateurkunstenvergoeding": de vergoeding bedoeld in artikel 17sexies, § 2, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969;
  5° "controle-instanties": de instanties bedoeld in artikel 2, 2° ;
  6° "INSZ": het identificatienummer van de sociale zekerheid bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.

Afdeling 2. - Elektronische aangiften en registraties
Onderafdeling 1. - Beginselen inzake de elektronische aangiften en registraties
Art.9. § 1. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stelt een beveiligde elektronische toepassing ter beschikking die de mogelijkheid biedt:
  1° aan de uitvoerders en de opdrachtgevers om de gegevens te raadplegen over hun eigen activiteiten uitgeoefend in het kader van de amateurkunstenvergoeding;
  2° aan de controle-instanties om na te gaan of een uitvoerder als dusdanig is geregistreerd in het kader van de amateurkunsten-vergoeding;
  3° aan de controle-instanties om na te gaan of de prestaties geleverd in het kader van de amateurkunstenvergoeding correct en tijdig werden geregistreerd;
  4° aan de controle-instanties om te bepalen of de opdrachtgever in het kader van de amateurkunstenvergoeding als dusdanig is geregistreerd;
  5° aan de controle-instanties om na te gaan of de uitvoerder zich houdt aan de quota met betrekking tot de amateurkunstenvergoeding;
  6° aan de opdrachtgevers het aantal dagen te raadplegen waarop de uitvoerder nog kan worden tewerkgesteld in het kader van de amateurkunstenvergoeding in toepassing van artikel 17sexies van het voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969;
  7° aan de opdrachtgever om, in voorkomend geval, het bedrag van de door hem verschuldigde solidariteitsbijdrage te raadplegen.
  § 2. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verwerkt, in de hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke, de volgende categorieën van persoonsgegevens via de in paragraaf 1 bedoelde beveiligde elektronische toepassing:
  1° identificatiegegevens van de opdrachtgever en de uitvoerder;
  2° contactgegevens van de opdrachtgever en de uitvoerder;
  3° de gegevens inzake de aangiften van de activiteiten geleverd in het kader van de amateurkunstenvergoeding.
  § 3. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, bewaart de in paragraaf 2 bedoelde persoonsgegevens, niet langer dan noodzakelijk voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, met een maximale bewaartermijn die afloopt één jaar na de definitieve beëindiging van de rechterlijke, administratieve en buitengerechtelijke procedures en rechtsmiddelen waarvoor deze persoonsgegevens noodzakelijk zijn.

Onderafdeling 2. - Elektronische registratie van de opdrachtgever
Art.10. Voorafgaand aan de aangifte van de artistieke activiteiten in het kader van de amateurkunstenvergoeding en uiterlijk op het moment waarop de uitvoerder zijn artistieke activiteiten aanvat, moet de opdrachtgever zich registreren bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, via de beveiligde elektronische toepassing bedoeld in artikel 9.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels inzake de elektronische registratie van de opdrachtgever.

Onderafdeling 3. - Elektronische registratie van de uitvoerder
Art.11. Voorafgaand aan de aangifte van de artistieke activiteiten in het kader van de amateurkunstenvergoeding en uiterlijk op het moment waarop de uitvoerder zijn artistieke activiteiten aanvat, moet de uitvoerder zich registreren bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, via de beveiligde elektronische toepassing bedoeld in artikel 9.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels inzake de elektronische registratie van de uitvoerder.

Onderafdeling 4. - Elektronische aangifte van de artistieke activiteiten
Art.12. Voorafgaand aan het moment waarop de uitvoerder zijn artistieke activiteiten in het kader van de amateurkunstenvergoeding aanvat, dient de opdrachtgever deze activiteiten, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan te geven, via de beveiligde elektronische toepassing bedoeld in artikel 9.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels betreffende de aangifte en de rechtzetting en de annulatie van de activiteiten en de bijhorende vergoedingen.

Afdeling 3. - Solidariteitsbijdrage
Art.13. § 1. Een solidariteitsbijdrage van 5 procent ten laste van de opdrachtgevers is verschuldigd op het totaal van de in de loop van een kalenderjaar betaalde amateurkunstenvergoedingen, wanneer zij in de loop van dat kalenderjaar meer dan 500 euro amateurkunstenvergoedingen hebben betaald.
  Het bedrag van de solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis van de activiteiten die zijn aangegeven in toepassing van artikel 12.
  De opdrachtgever betaalt de in het eerste lid bedoelde solidariteitsbijdrage aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid binnen de termijnen en volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning.
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag bedoeld in het eerste lid, koppelen aan het ge-zondheidsindexcijfer en de nadere regels van de indexering bepalen.
  § 2. Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdragen, onder andere voor de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring van de rechtsvorderingen en de voorrechten.
  § 3. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid maakt de opbrengst van de bijdrage over aan het RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Art.14. Artikel 22, § 2, a), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 december 2016, wordt aangevuld met een streepje, luidende:
  "de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor de tewerkstelling van werknemers die niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers, krachtens artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoeld in artikel 13 van de wet van xxx tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers."

Art.15. Artikel 24, § 1bis, vijfde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005, wordt aangevuld met een streepje, luidende:
  "de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor de tewerkstelling van werknemers die niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers, krachtens artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoeld in artikel 13 van de wet van xxx tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers."

Afdeling 4. - Rapporteringsplicht
Art.16. Geregistreerde opdrachtgevers die in het kader van artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders meer dan 100 dagvergoedingen per kalenderjaar toekennen, dienen de Kunstwerkcommissie uiterlijk op 1 maart van het volgend jaar een rapport te bezorgen.
  De Koning bepaalt de inhoud en de nadere regels betreffende dit rapport.

HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art.17. In artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, wordt de bepaling onder 19° vervangen als volgt:
  "19° van de beroepen tegen de beslissingen bedoeld in artikel 6 van de wet van ... tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers."

Afdeling 2. - Wijziging sociaal statuut kunstwerkers
Art.18. Artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, wordt vervangen als volgt:
  " § 1. Deze wet vindt eveneens toepassing op de personen die over een kunstwerkattest beschikken of reeds beschikt hebben, en die omdat ze niet door een arbeidsovereenkomst kunnen zijn verbonden omdat het element "gezag" ontbreekt voor het bestaan van de overeenkomst in de zin van de artikelen 2, 3 en 120 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, tegen betaling van een loon en in opdracht van een natuurlijke persoon of rechtspersoon activiteiten verrichten zoals bedoeld in artikel 7, § 4, van de wet van xxx tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers.
  In dat geval wordt de opdrachtgever als de werkgever beschouwd en moet hij de verplichtingen bedoeld in de artikelen 21 en volgende naleven, alsook de verplichting om een vergoeding te voorzien die gelijk is of hoger dan het loon waarop een werknemer voor eenzelfde functie bij dezelfde opdrachtgever recht zou hebben gehad, en in elk geval minstens gelijk aan het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43.
  § 2. De kunstwerker maakt enkel gebruik van deze bepaling indien hij vrijwillig kiest voor de toepassing ervan in zijn professionele relaties met een opdrachtgever.
  § 3. Deze bepaling vindt geen toepassing wanneer de persoon de activiteit verricht ter gelegenheid van gebeurtenissen in zijn familiekring.
  § 4. De eerste paragraaf is niet van toepassing op de personen die de activiteiten verrichten in het kader van de rechtspersoon waarvan ze mandataris zijn, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, vierde en vijfde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
  § 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, de voorwaarden onder welke § 1 niet van toepassing is op personen die activiteiten verrichten, zoals bedoeld in artikel 7, § 4, van de wet van xxx tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, met uitsluiting van artistiek-technische en artistiek-ondersteunende activiteiten, waarvoor zij enkel onkostenvergoedingen bepaald in hetzelfde besluit ontvangen."

Afdeling 3. - Wijziging van de programmawet (I) van 24 december 2002
Art.19.Artikel 172 van de programmawet (I) van [1 24 december 2002]1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, en artikel 172bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 21 december 2018, worden opgeheven.
  ----------
  (1)<W 2024-03-21/22, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 12-04-2024>

HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 20. Deze wet treedt in werking op de datum die de Koning vaststelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en uiterlijk op 1 januari 2024.