8 JULI 2022. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Bevoegde dienst, franchise en toetredingsbijdrage
Art. 2-4
HOOFDSTUK 3. - De aanvraag
Art. 5-7
HOOFDSTUK 4. - De advisering
Art. 8-10
HOOFDSTUK 5. - De beslissing
Art. 11-12
HOOFDSTUK 6. - Aanpassingen van de waarborg
Art. 13-15
HOOFDSTUK 7. - De procedure bij schade, verlies of diefstal
Art. 16-21
HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014 tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de leden van de Vlaamse Regering
Art. 22
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 23-24
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° administratie: het Departement Cultuur, Jeugd en Media, vermeld in artikel 24, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
2° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur;
3° organisatie: de organisatie, vermeld in artikel 3, 2°, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022;
4° Vlaams Fonds voor de Lastendelging: het Vlaams Fonds voor de Lastendelging, vermeld in artikel 53 van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995.
HOOFDSTUK 2. - Bevoegde dienst, franchise en toetredingsbijdrage
Art.2. De administratie wordt aangewezen als de dienst, vermeld in artikel 12, eerste en vierde lid, artikel 14, derde en vijfde lid, artikel 18, § 2 en § 5, eerste lid, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022.
Art.3. De franchise, vermeld in artikel 7, eerste lid, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, bedraagt 10.000 euro per tentoonstelling. Deze franchise komt ten laste van de organisatie.
Art.4. De toetredingsbijdrage, vermeld in artikel 13 van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, bedraagt 0,05 promille van het gewaarborgde bedrag.
De toetredingsbijdrage wordt uiterlijk dertig dagen voor de aanvang van de waarborgperiode betaald door een organisatie als vermeld in artikel 4 van het voormelde decreet, aan het Vlaams Fonds voor de Lastendelging.
HOOFDSTUK 3. - De aanvraag
Art.5. De aanvraag tot toekenning van een waarborg wordt ingediend bij de administratie. De administratie stelt voor die aanvraag een model van aanvraag ter beschikking en bepaalt de wijze van indiening.
Een aanvraag is onontvankelijk als een van de volgende voorwaarden is vervuld:
1° de aanvraag gaat niet uit van een organisatie als vermeld in artikel 4 van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022;
2° de aanvraag is niet volledig conform het derde lid;
3° de aanvraag wordt niet ingediend met het model, vermeld in het eerste lid.
Een volledige aanvraag bevat al de volgende informatie:
1° de naam, het adres en het mailadres van de aanvrager;
2° de titel, de locatie en de duur van de tentoonstelling;
3° een motivatie waaruit blijkt dat de tentoonstelling voldoet aan de voorwaarde, vermeld artikel 5, eerste lid, 2°, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022;
4° de waarde van de verwachte inkomende bruiklenen, met uitzondering van de waarde van de bruiklenen, vermeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a) en b), van het voormelde decreet;
5° een lijst met de identificatie en waarde van elke bruikleen dat voor een waarborg is voorgedragen en ook de naam en het adres van de bruikleengever of zijn aangestelde;
6° de risicoanalyse en de maatregelen die de organisatie zal nemen in opvolging hiervan, vermeld in artikel 5, eerste lid, 4°, van het voormelde decreet;
7° het bindend voorstel van een of meer verzekeringsmaatschappijen, vermeld in artikel 5, eerste lid, 5°, van het voormelde decreet.
Als een aanvraag onontvankelijk is, brengt de administratie de aanvrager daarvan op de hoogte uiterlijk twintig dagen na de dag waarop ze de aanvraag heeft ontvangen.
Art.6. De risicoanalyse, vermeld in artikel 5, eerste lid, 4°, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, bevat al de volgende elementen:
1° een toereikende analyse van de beveiliging, de veiligheid, de klimaatomstandigheden en het lichtregime van de lokalen waar de bruiklenen onder waarborg tentoongesteld zullen worden;
2° een toereikende analyse van risico's specifiek voor de bruiklenen onder waarborg;
3° toereikende genomen en geplande maatregelen om de risico's op basis van de analyses, vermeld in punt 1° en 2°, te beperken.
De administratie onderzoekt of de risicoanalyse en de geplande maatregelen die worden voorgelegd, toereikend zijn. De administratie kan voor dat onderzoek een beroep doen op externe deskundigen. De administratie kan de minister voorstellen om in voorkomend geval aan de organisatie bijkomende maatregelen op te leggen om de risico's te beperken.
Art.7. Organisaties waken erover dat er geen waarborg wordt aangevraagd voor bruiklenen waarop een titelclaim van derden ligt.
HOOFDSTUK 4. - De advisering
Art.8. De Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed, vermeld in artikel 4 van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang, formuleert uiterlijk dertig dagen nadat de administratie het dossier aan de Raad heeft bezorgd, haar advies over de ingediende aanvraag. De Raad adviseert de minister over de vervulling van de voorwaarde, vermeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022.
Art.9. De administratie adviseert de minister over al de volgende elementen:
1° of de voorwaarden, vermeld in artikel 5, eerste lid, 1°, 3°, 4° en 5°, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, zijn vervuld;
2° of door de toekenning van de aangevraagde waarborg de drempels, vermeld in artikel 10 en 11 van het voormelde decreet, niet overschreden worden.
Art.10. De waardes van de voor waarborg aanvaarde bruiklenen zijn de waardes die aanvaard zijn door de verzekeringsmaatschappij. Als de administratie vragen heeft over de aangeven waardes, kan de administratie daarover in overleg gaan met de bruikleennemer. Als dat overleg niet leidt tot een consensus, wordt de waarborg beperkt tot een maximum dat de administratie vaststelt.
Voor de resterende waarde die met toepassing van het eerste lid niet onder de waarborg valt, sluit de organisatie, overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, een bijkomende verzekering af.
HOOFDSTUK 5. - De beslissing
Art.11. De minister beslist over de toekenning van een waarborg uiterlijk negentig dagen na de dag waarop de administratie een ontvankelijke aanvraag heeft ontvangen.
Bij de beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt altijd de lijst gevoegd van de bruiklenen waarvoor de waarborg wordt toegekend.
Met toepassing van artikel 8, derde lid, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022 kan de minister in de beslissing, vermeld in het eerste lid, afwijkingen toestaan op de risico's die van de waarborg zijn uitgesloten, vermeld in artikel 8, eerste lid, van het voormelde decreet.
Met toepassing van artikel 9, derde lid, van het voormelde decreet kan de minister bij de beslissing, vermeld in het eerste lid, de waarborgen volledig of gedeeltelijk voor een langere periode toekennen.
Art.12. Bij de beslissing tot toekenning van de waarborg kan de minister maatregelen opleggen om de schaderisico's te beperken.
De organisatie brengt de administratie op de hoogte van de uitvoering van de maatregelen, vermeld in het eerste lid. De administratie gaat na of die maatregelen toereikend zijn uitgevoerd.
HOOFDSTUK 6. - Aanpassingen van de waarborg
Art.13. De organisatie aan wie een waarborg is toegekend overeenkomstig artikel 12, vierde lid, 1° van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, kan tot zestig dagen voor de aanvang van de tentoonstelling een aanvraag indienen tot wijziging van de volgende elementen:
1° de bruiklenen onder waarborg;
2° de hoogte van de waarborg.
De administratie beslist over een aanvraag als vermeld in het eerste lid.
De wijzigingen, vermeld in het eerste lid, mogen nooit als gevolg hebben dat de drempels, vermeld in artikel 10 en 11 van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, overschreden worden.
Elke vraag tot wijziging wordt vergezeld van een aangepaste lijst met de identificatie en waarde van de bruiklenen als vermeld in artikel 5, derde lid, 5°.
Art.14. § 1. De organisatie aan wie een waarborg is toegekend overeenkomstig artikel 12, vierde lid, 2° van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, kan een wijziging vragen van de looptijd van de tentoonstelling waarvoor de waarborg is toegekend. Die wijziging wordt conform artikel 9, vijfde lid, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, minimaal twee maanden vóór de datum waarop die wijziging moet ingaan, aangevraagd.
De administratie beslist over een aanvraag als vermeld in het eerste lid.
§ 2. De minister kan met toepassing van artikel 9, derde lid, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022 op gemotiveerd verzoek beslissen om de waarborg in de tijd te verlengen.
§ 3. De wijzigingen, vermeld in paragraaf 1 en 2, mogen nooit als gevolg hebben dat de drempels, vermeld in artikel 10 en 11 van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, overschreden worden.
Art.15. De organisatie bezorgt de administratie vóór de aanvang van de waarborgperiode, altijd de verzekeringscontracten tot dekking van het residuele risico. Wijzigingen van de verzekeringscontracten na aanvang van de waarborgperiode zijn alleen toegelaten na voorafgaand akkoord van de administratie.
HOOFDSTUK 7. - De procedure bij schade, verlies of diefstal
Art.16. Als zich schade, verlies of diefstal voordoet aan een bruikleen die onder de waarborg valt, meldt de organisatie dat, conform artikel 14, derde lid, van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, onmiddellijk aan de administratie en aan de bruikleengever. Als het om schade gaat die volledig of gedeeltelijk gedekt wordt door een verzekeringsmaatschappij, brengt de organisatie ook die verzekeringsmaatschappij op de hoogte van deze schade, verlies of diefstal.
De organisatie bezorgt de administratie alle stukken die betrekking hebben op de feiten en omstandigheden waarvan melding wordt gemaakt, en licht de oorzaak van de feiten en omstandigheden toe.
De administratie informeert de bruikleengever over de haar bezorgde informatie.
Art.17. In geval van diefstal of totaal verlies wordt de bruikleengever door de Vlaamse Regering vergoed voor de waarde van de bruikleen voor het deel onder waarborg. De eigendomstitel gaat dan, in verhouding tot de uitbetaalde schadevergoeding, over naar de Vlaamse Gemeenschap.
Als bruikleengevers dat willen, kunnen ze in het bezit blijven van het beschadigde werk dat het voorwerp is van een volledige vergoeding van de gewaarborgde waarde.
Indien de bruikleen later terug gevonden wordt, dan gaat, indien hij dat wenst, de eigendom terug over naar de bruikleengever. In dat geval betaalt de bruikleengever de vergoeding terug die de Vlaamse Gemeenschap heeft uitbetaald, met aftrek van de bij de recuperatie vastgestelde minwaardes en restauratiekosten.
De restauratiekosten, vermeld in het derde lid, worden vastgesteld conform de procedure, vermeld in artikel 19.
De minwaardes, vermeld in het derde lid, worden op een van de volgende wijzen vastgesteld:
1° door een deskundige die de belanghebbende partijen in onderling overleg aanstellen;
2° in consensus door een college van deskundigen, waarvan een wordt aangesteld door de administratie, een door de bruikleengever en een in voorkomend geval door de verzekeringsmaatschappij;
3° door een college van drie deskundigen dat bij meerderheid beslist. Dat college bestaat uit de volgende leden:
a) een deskundige die wordt aangesteld door de administratie en, in voorkomend geval, samen met de verzekeringsmaatschappij;
b) een deskundige die wordt aangesteld door de bruikleengever;
c) een deskundige die in onderling overleg door de deskundigen van beide partijen wordt aangesteld.
Als de partijen geen overeenstemming bereiken om voor de vaststelling van de minwaardes een beroep te doen op de mogelijkheden, vermeld in het vijfde lid, 1° en 2°, of als het college dat met toepassing van het vijfde lid, 2°, is aangesteld, geen consensus bereikt, wordt op verzoek van de meest gerede partij een college van drie deskundigen als vermeld in het vijfde lid, 3°, samengesteld.
De vergoeding van de deskundigen, vermeld in het vijfde lid, die door de administratie worden aangesteld, wordt gedragen door de organisatie. De vergoeding van de deskundigen die in onderling overleg worden aangesteld, alsook van de deskundigen die in onderling overleg worden aangesteld door de deskundigen van beide partijen, worden gedragen door de organisatie.
Art.18. In geval van schade stellen de administratie en in voorkomend geval de verzekeringsmaatschappij in onderling overleg met de bruikleengever, een restaurator aan die de volgende opdrachten heeft:
1° de opgelopen schade beschrijven;
2° de mogelijke restauratieve ingrepen bepalen;
3° een raming van de kosten van de restauratieve ingrepen maken.
De restaurator wordt voor de opdrachten, vermeld in het eerste lid, vergoed door de Vlaamse Gemeenschap.
De bruikleengever kan er altijd voor kiezen om zelf een restaurator aan te stellen. In dat geval vergoedt de bruikleengever die restaurator voor die opdracht.
Art.19. De schade die door minwaardes en restauratiekosten wordt opgelopen, wordt op een van de volgende wijzen vastgesteld:
1° door een deskundige die de belanghebbende partijen in onderling overleg aanstellen;
2° in consensus door een college van deskundigen, waarvan een wordt aangesteld door de administratie, een door de bruikleengever en een in voorkomend geval door de verzekeringsmaatschappij;
3° door een college van drie deskundigen dat bestaat uit de volgende leden:
a) een deskundige die wordt aangesteld door de administratie en, in voorkomend geval, samen met de verzekeringsmaatschappij;
b) een deskundige die wordt aangesteld door de bruikleengever;
c) een deskundige die in onderling overleg door deskundigen van beide partijen wordt aangesteld.
Als de partijen geen overeenstemming bereiken om voor de vaststelling van de minwaardes en restauratiekosten een beroep te doen op de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, of als het college dat is aangesteld met toepassing van het eerste lid, 2°, geen consensus bereikt, wordt op verzoek van de meest gerede partij, een college van deskundigen als vermeld in het eerste lid, 3°, samengesteld.
De vergoeding van de deskundigen, vermeld in het eerste lid, die door de administratie worden aangesteld, wordt gedragen door de organisatie. De vergoeding van de deskundigen die in onderling overleg worden aangesteld, alsook van de deskundigen die in onderling overleg worden aangesteld door de deskundigen van beide partijen, worden gedragen door de organisatie.
Art.20. De administratie en de bruikleengever, en in voorkomend geval de verzekeringsmaatschappij, sluiten een onderling akkoord over de vaststelling van de uit te betalen schadevergoeding.
De schadevergoeding wordt zo snel mogelijk uitbetaald en uiterlijk een jaar na de datum van het onderling akkoord, vermeld in het eerste lid.
De schade wordt betaald in de valuta die de bruikleengever heeft vermeld in de bruikleenovereenkomst die de bruikleengever heeft gesloten met de organisatie.
Art.21. Aan artikel 1, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 1995 houdende vaststelling van de regelen betreffende de werking en het beheer van het Vlaams Fonds voor de Lastendelging, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 oktober 2020, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"6° In afwijking van punt 1° worden schadevergoedingen die binnen het kader van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022 door de Vlaamse Gemeenschap verschuldigd zijn, volledig aangerekend op het Fonds.".
HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014 tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de leden van de Vlaamse Regering
Art.22. Aan artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014 tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 juni 2017 en 22 december 2017, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, heeft delegatie om schadevergoedingen in het kader van het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022, die niet meer dan 500.000 euro bedragen te erkennen als last als vermeld in artikel 53, § 2, tweede lid, 2°, van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995.".
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art.23. Het Indemniteitsdecreet van 21 januari 2022 treedt in werking op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 24. De Vlaamse ministers, bevoegd voor de cultuur, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het budgettair beleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.