15 MAART 2022. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 17 september 2005 met betrekking tot de activiteiten op het gebied van het lanceren, het bedienen van de vlucht of het geleiden van ruimtevoorwerpen
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden van toepassing op bepaalde soorten activiteiten
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. - Nationaal register van de ruimtevoorwerpen
Art. 5-7
HOOFDSTUK IV. - Bescherming van het milieu en technische garanties
Art. 8-9
HOOFDSTUK V. - Raming van de schade
Art. 10-16
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "wet" de wet van 17 september 2005 met betrekking tot de activiteiten op het gebied van het lanceren, het bedienen van de vlucht of het geleiden van ruimtevoorwerpen.
§ 2. De term "activiteit" verwijst naar een activiteit als bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet.
§ 3. De term "voorwerp van de U-klasse" verwijst naar elk voorwerp dat tijdens de vlucht niet kan worden bediend of worden geleid eenmaal dat het in een baan is, en waarvan de totale massa niet hoger ligt dan 2 kilogram, of, als het voorwerp is samengesteld uit meerdere geassembleerde functioneel onafhankelijke eenheden met gestandaardiseerde maten, niet hoger dan 54 kilogram.
Het functioneel onafhankelijke karakter van de geassembleerde eenheden sluit het delen van energie, telecommunicatiesystemen, van voortstuwing- of begeleidingsystemen, door middel van het gebruik van een gezamenlijk platform.
§ 4. De definities als opgenomen in artikel 3 van de wet zijn van toepassing op dit besluit, behoudens andersluidende bepaling.
§ 5. Onder "registratiestaat" wordt verstaan de registratiestaat als bedoeld in artikel 14, § 3, tweede lid, van de wet.
§ 6. Onder "Overheidsdienst" wordt verstaan de federale overheidsdienst bevoegd voor wetenschapsbeleid.
§ 7. Onder "Nationaal Crisiscentrum" wordt verstaan het Nationaal Crisiscentrum van de Federale overheidsdienst "Binnenlandse Zaken".
Art.2. § 1. De Overheidsdienst verzorgt voor de minister en onder zijn/haar gezag :
(a) het beheer van de dossiers met betrekking tot de ingediende machtigingsaanvragen overeenkomstig de wet en dit besluit,
(b) het bijhouden van het register als bedoeld in artikel 14, § 1, van de wet, en van het repertorium als bedoeld in artikel 14, § 3, van de wet, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit,
(c) de controle en het toezicht op de krachtens de wet toegestane activiteiten,
(d) de coördinatie van de taken die verband houden met de uitvoering van de wet en van dit besluit.
§ 2. Bovendien levert de Overheidsdienst steun in de vorm van expertise om internationale akkoorden te sluiten en de internationale en nationale wetgevingen te volgen betreffende de regulering van ruimtevaartactiviteiten. In voorkomend geval doet de Overheidsdienst aanbevelingen aan de minister met als doel akkoorden te sluiten of aanpassingen voor te stellen in de wet, de uitvoeringsmaatregelen en de uitvoeringsregels ervan, in het bijzonder als de internationale rechtsnormen dergelijke aanpassingen vereisen.
§ 3. De Overheidsdienst behandelt de dossiers met betrekking tot een machtigingsaanvraag en voert de controle en het toezicht op de toegestane activiteiten uit in alle onafhankelijkheid.
Voor de verwerking van de informatie, de gegevens en de technische aspecten betreffende de activiteiten, rekent de Overheidsdienst bij voorrang op de bestaande expertise in het departement bevoegd voor het ruimtevaartonderzoek.
Subsidiair of zo vereist door dit besluit, doet de Overheidsdienst een beroep op de expertise van internationale of nationale organisaties, of op die van de instellingen waarmee daartoe akkoorden worden gesloten.
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden van toepassing op bepaalde soorten activiteiten
Art.3. § 1. Als een activiteit betrekking heeft op een voorwerp van de U-klasse, doet de Overheidsdienst een beroep op de experts als bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, opdat zij de effectenstudie als bedoeld in artikel 8, § 1, 1°, controleren en/of, in voorkomend geval, de effectenstudies als bedoeld respectievelijk in § 4 en § 5 van artikel 8 van de wet, behalve als de machtigingsaanvraag al een dergelijk verslag van de voornoemde experts bevat.
§ 2. In het geval als bedoeld in § 1, alsook als voor de controle een beroep wordt gedaan op externe expertise op verzoek van de minister krachtens artikel 7, § 6, eerste lid, van de wet, stelt de Overheidsdienst de aanvrager een bestek ter hand van de expertisekosten van de verificatie die overeenkomstig het vorige lid moeten worden vastgelegd. De aanvrager beschikt over een termijn van 10 dagen vanaf de ontvangst van het bestek om, als hij dat wenst, zijn machtigingsaanvraag in te trekken.
De intrekking van de machtigingsaanvraag gebeurt per aangetekende brief aan de minister die de ontvangst ervan bevestigt. In afwijking van artikel 13, bedraagt de vergoeding voor een machtigingsaanvraag die wordt ingetrokken overeenkomstig het vorige lid nul.
Art.4. § 1. Artikel 3 is niet van toepassing op de activiteiten met betrekking tot voorwerpen die worden ontwikkeld in het kader van een project dat onder supervisie staat van de Staat of van een derde handelend voor rekening van de Staat.
§ 2. Artikel 3 is niet van toepassing op de operator aan wie een machtiging werd toegekend, overeenkomstig de wet, voor een activiteit met betrekking tot het bedienen van een of meerdere voorwerpen van de U-klasse, binnen een periode van tien jaar voor de indiening van de aanvraag.
HOOFDSTUK III. - Nationaal register van de ruimtevoorwerpen
Art.5. § 1. Het Nationaal register van de ruimtevoorwerpen als bedoeld in artikel 14, § 1, van de wet wordt aangelegd in elektronische vorm, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Het register wordt op het internet geplaatst en kan vrij worden geraadpleegd.
§ 2. Behalve wanneer die registratie gebeurt door een andere Staat of een internationale organisatie, conform de Overeenkomst betreffende de registratie van de ruimtevoorwerpen, worden de voorwerpen waarvan België de lanceerstaat is in het register ingeschreven.
Krachtens het vorige lid wordt in het Register elk voorwerp ingeschreven dat aan een van de volgende criteria voldoet:
(a) ontworpen, ontwikkeld en/of geproduceerd worden in het kader van een in België verrichte activiteit door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel op het Belgische grondgebied heeft ;
(b) gelanceerd en gepositioneerd worden in opdracht van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die sinds minstens vijf jaar op het Belgische grondgebied zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel heeft;
(c) ontworpen, ontwikkeld en/of geproduceerd worden in het kader van een project waartoe de Staat, een deelgebied of een Belgisch publiekrechtelijk rechtspersoon.
§ 3. De minister kan met de bevoegde autoriteiten van een andere lanceerstaat van een voorwerp als bedoeld in § 2, overeenkomen welke lanceerstaat van dat voorwerp de registratie ervan op zich neemt, conform de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de registratie van ruimtevoorwerpen.
§ 4. De minister kan met de bevoegde autoriteiten van een andere lanceerstaat van een voorwerp dat al is ingeschreven in het Register, overeenkomen dat die Staat dat voorwerp inschrijft in zijn nationaal register dat bijgehouden wordt conform de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de registratie van ruimtevoorwerpen. In dat geval wordt de inschrijving uit het Register geschrapt. Die schrapping wordt meegedeeld aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
De minister kan met de bevoegde autoriteiten van de registratiestaat overeenkomen dat een voorwerp dat aan de in § 2 gestelde voorwaarden voldoet, wordt ingeschreven in het Register op voorwaarde dat de vorige registratie geschrapt of van haar effect beroofd wordt. In dat geval wordt er in het Register melding gemaakt van de vorige registratie. De inschrijving in het Register wordt meegedeeld aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Art.6. Behoudens de in artikel 14, § 2, van de wet opgenomen vermeldingen, wordt de vermelding "NPS" geplaatst tegenover de inschrijving van elk voorwerp met een nucleaire energiebron aan boord.
Art.7. Het registratienummer als bedoeld in artikel 14, § 2, 3°, van de wet, is als volgt samengesteld:
(a) het jaar tijdens hetwelk het voorwerp werd ingeschreven,
(b) het acroniem "B-SC",
(c) het volgnummer van inschrijving van het voorwerp in het Register.
HOOFDSTUK IV. - Bescherming van het milieu en technische garanties
Art.8. § 1. De effectenstudie als bedoeld in artikel 8, § 2, van de wet omvat vier delen:
1° het eerste deel bestaat uit:
(a) een beschrijving van de activiteit en de doelstellingen ervan en het gebruik van de door de activiteit gegenereerde gegevens en afgeleide producten,
(b) een beschrijving van de technologieën, de componenten, het ontwerp van de systemen en de kritische ontwerpevaluatie ("Critical Design Review"),
(c) een verslag over de functionele tests van de infrastructuur en de software in het kader van het vluchtmodel ("Flight Model") en de evaluatie van de luchtwaardigheid ("Flight Readiness Review"),
(d) een beschrijving van de technische en operationele kenmerken van de activiteit en van het voorwerp waarmee de operator hun verenigbaarheid aantoont met:
de aanbevelingen die door het Comité van de Verenigde Naties voor het Vreedzame gebruik van de Kosmische ruimte goedgekeurd zijn en die gepubliceerd zijn op de website als bedoeld in artikel 14, § 2, voor zover die aanbevelingen daarop van toepassing zijn,
in voorkomend geval, met alle andere technische modellen of normen die geïdentificeerd zijn door de Minister voorafgaandelijk aan de indiening van de machtigingsaanvraag.
Als de operator oordeelt dat sommige elementen van het eerste deel van de effectenstudie als bedoeld in artikel 8, § 2, van de wet niet van toepassing zijn of niet relevant zijn voor de betrokken activiteiten, vermeldt hij de verantwoording daarvoor in zijn aanvraag;
2° het tweede deel heeft betrekking op de potentiële effecten van de activiteit op het milieu op aarde, alsook op de atmosfeer en, in het bijzonder, op de natuur en de mens op de lanceerplaats, en omvat een beschrijving van de genomen of geplande maatregelen om die effecten te verminderen of te beperken;
3° het derde deel betreft de potentiële effecten van de activiteit op het kosmische milieu en omvat een beschrijving van de genomen of geplande maatregelen om die effecten te verminderen of te beperken, alsook, in voorkomend geval, van de genomen of geplande maatregelen om het duurzame en rationele gebruik van het ruimtemilieu te garanderen;
4° het vierde deel bevat:
(a) een niet-technische samenvatting van de activiteit,
(b) een beschrijving van de knowhow waarover de aanvrager beschikt bij de uitoefening van de activiteiten,
(c) een beschrijvende samenvatting van soortgelijke activiteiten als die waarvoor de aanvraag werd ingediend en waaraan de operator in de drie aan de machtigingsaanvraag voorafgaande jaren heeft deelgenomen.
§ 2. Voor het tweede en derde deel van de effectenstudie als bedoeld in artikel 8, § 2, van de wet, worden de activiteit en de milieueffecten ervan bekeken op korte, middellange en lange termijn.
De activiteiten worden met name getoetst op het risico dat een ruimtevoorwerp terugvalt op aarde en op de overeenstemming van de activiteiten met de internationale standaarden inzake beperking van ruimteafval en die de minister toepasbaar verklaart.
§ 3. Als de plaatsen als bedoeld in het tweede deel niet onder de rechtsbevoegdheid van België vallen, voegt de aanvrager bij dat deel alle beschikbare informatie en documentatie toe over de milieubeschermingsmaatregelen die op die plaatsen van toepassing zijn.
§ 4. Zo er aan boord van het ruimtevoorwerp gebruik wordt gemaakt van een nucleaire energiebron, omvat de effectenstudie een specifieke bijlage waarin de genomen maatregelen voor het veiligstellen van personen en milieu worden gedetailleerd, gelet op het aan dat type van component verbonden risico.
In die bijlage zijn de standaarden opgenomen die in de internationale of intergouvernementele technische organen zijn uitgevaardigd om het gebruik van nucleaire energiebronnen te regelen, inzonderheid in de kosmische ruimte, en wordt vastgelegd aan welke specifieke kenmerken een ruimtevoorwerp moet beantwoorden om zich aan die standaarden te conformeren.
§ 5. De effectenstudie omvat in voorkomend geval een beschrijving van de genomen maatregelen om, in het kader van de activiteit, rationeel gebruik te kunnen maken van beperkte natuurlijke hulpbronnen, inzonderheid een geostationaire baan.
§ 6. Bij overdracht van activiteit wordt een effectenstudie gevoegd bij de machtigingsaanvraag als bedoeld in artikel 13, § 2, van de wet.
Art.9. Als bij de beschrijving van de milieueffecten van de activiteit krachtens artikel 8 in voorkomend geval blijkt dat een substantieel gevaar dreigt voor de veiligheid van mensen, goederen of milieu ondanks de conformiteit aan de krachtens de wet van toepassing zijnde normen en voorwaarden, voegt de aanvrager bij de effectenstudie als bedoeld in artikel 8, § 2, van de wet een beschrijving toe van alternatieven voor de activiteit die redelijkerwijs kunnen worden overwogen, inzonderheid wat betreft de plaats, de parameters of de uitvoeringsvoorwaarden van de activiteit, en de bescherming van het milieu.
HOOFDSTUK V. - Raming van de schade
Art.10. § 1. In geval van schade als bedoeld in artikel 15, § 2, 2° van de wet, onverminderd de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen, conformeren de partijen zich aan de bepalingen van de hoofdstukken V, VI en VIII van Deel VI, van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van § 1 van artikel 1700 waarvan de toepassing uitgesloten is voor de prodecure als bedoeld in punt 2° van § 2 van artikel 15 van de wet.
§ 2. Zolang de procedure van raming van de schade loopt, kan iedere derde partij die er slachtoffer van is, via een aan de minister bestemd schriftelijk verzoek, tussenbeide komen in de ramingsprocedure om zijn belangen te doen gelden.
§ 3. De minister vertegenwoordigt de Staat in alle handelingen en procedures met betrekking tot de raming van de schade en het afwikkelen van de aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 15 van de wet.
Art.11. § 1. De grens van het bedrag als bedoeld in artikel 15, § 3, van de wet, is vastgelegd op tien procent van het jaarlijkse gemiddelde omzetcijfer of van het jaarlijkse gemiddelde budget van de operator berekend op grond van de drie begrotingsjaren voorafgaand aan het begrotingsjaar waarin de machtigingsaanvraag werd ingediend.
§ 2. Als het via de activiteiten van de operator niet mogelijk is het gemiddelde omzetcijfer of het budget over drie jaar vast te leggen, wordt rekening gehouden met de afgesloten begrotingsjaren en de prognoses voor de toekomstige begrotingsjaren, zodat de berekeningsbasis over drie opeenvolgende jaren wordt vastgelegd.
Na het derde referentiejaar wordt dat bedrag herzien op grond van de reële cijfers en is er, in voorkomend geval, in correctie voorzien.
Art.12. § 1. Het crisiscentrum als bedoeld in artikel 16, § 1, van de wet is het Nationaal Crisiscentrum.
§ 2. In de uitoefening van de opdracht die hem wordt toevertrouwd krachtens § 1, ziet het Nationaal Crisiscentrum erop toe aan de minister en de Overheidsdienst onmiddellijk alle van de operator ontvangen informatie door te sturen, om de minister in staat te stellen de nuttige maatregelen en acties te nemen in het kader van de wet.
§ 3. Voor de toepassing van § 2 wijst de minister een contactpunt aan in de Overheidsdienst aan wie de informatie wordt doorgestuurd door het Nationaal Crisiscentrum.
Art.13. Het bedrag van de rechten als bedoeld in artikel 18, § 1, van de wet, is vastgelegd op duizend euro.
Art.14. § 1. Het repertorium als bedoeld in artikel 14, § 3, van de wet wordt aangelegd in elektronische vorm, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Het repertorium wordt online geplaatst op internet en kan vrij worden geraadpleegd.
§ 2. Het formulier als bedoeld in artikel 7, § 5, van de wet is online beschikbaar op het gedeelte van de officiële website van de Overheidsdienst die aan de wetgeving betreffende ruimtevaartactiviteiten is gewijd. De minister legt de wijze van voorstelling en het formaat van het document vast.
Art.15. § 1. De in het kader van dit besluit verzamelde persoonsgegevens, in de zin van de bepalingen van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, worden beheerd en gebruikt in overeenstemming met de daarop van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.
§ 2. Als de gegevens als bedoeld in artikel 7, § 2, 1°, 4°, 6° en 7°, van de wet, alsook die als bedoeld in artikel 8, § 1, 4°, (b) en (c), betrekking hebben op natuurlijke personen, worden ze voor een periode van 60 dagen bewaard te rekenen vanaf de publicatie van het ministerieel besluit houdende toekenning of weigering van de machtiging.
Bovendien is het eerste lid van toepassing op alle persoonsgegevens, in de zin van de bepalingen van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, die verzameld worden conform artikel 7, § 3 of § 4, of artikel 8, § 4 of § 5, van de wet.
In afwijking van het eerste lid, worden de identificatiegegevens van de operator en van de fabrikant van het ruimtevoorwerp door de Overheidsdienst bewaard zolang de volledige desintegratie van het voorwerp of zijn verplaatsing naar een kerkhofbaan, conform de voorwaarden waaraan de machtiging is onderworpen, niet bij de Minister aangemeld wordt door de operator.
Als de gegevens als bedoeld in artikel 14, § 2, 4°, van de wet betrekking hebben op natuurlijke personen, gebeurt de identificatie in het Register van de ruimtevoorwerpen met verwijzing naar het ministerieel besluit houdende machtiging van de activiteit en de eraan verbonden documentatie die door de Overheidsdienst wordt bewaard overeenkomstig het vorige lid.
§ 3. De minister wijst de contactpersoon bij wie de in het kader van dit besluit verzamelde persoonsgegevens, of die nu worden gepubliceerd of niet, voor zover nodig kunnen worden geactualiseerd of rechtgezet.
De vermeldingen betreffende de uitvoering van de toepasselijke wettelijke bepalingen op de bescherming van de persoonsgegevens in het kader van dit besluit worden opgenomen in het formulier als bedoeld in artikel 14, § 2, alsook in het register als bedoeld in artikel 14, § 1.
§ 4. Voor de toepassing van dit artikel, wordt het woord "persoongegevens" verstaan conform de definitie zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 5 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
§ 5. Voor de toepassing van dit artikel is de Overheidsdienst de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, (7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016.
Art. 16. § 1. Het koninklijk besluit van 19 maart 2008 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 17 september 2005 met betrekking tot de activiteiten op het gebied van het lanceren, het bedienen van de vlucht of het geleiden van ruimtevoorwerpen wordt opgeheven.
§ 2. De minister is belast met de uitvoering van dit besluit.