20 JULI 2021. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-08-2021 en tekstbijwerking tot 11-06-2024)
Art. 1-2, 2/1, 3-5
Artikel 1. De periode tijdens dewelke de werknemer de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst kan schorsen overeenkomstig artikel 100ter van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, wordt verlengd tot drie maanden per zorgbehoevende persoon.
Deze schorsing wordt opgenomen in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
Art.2. Overeenkomstig artikel 102ter, § 1, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen moet voor de toepassing van artikel 102ter van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen rekening worden gehouden met het principe dat de in artikel 1, eerste lid, vastgestelde periode van drie maanden schorsing per zorgbehoevende persoon gelijk is aan zes maanden vermindering van de arbeidsprestaties per zorgbehoevende persoon.
Overeenkomstig artikel 102ter, § 1, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen wordt de vermindering van de arbeidsprestaties opgenomen in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan.
Art.2/1. [1 Mits het akkoord van de werkgever, heeft de werknemer de mogelijkheid om de schorsing of vermindering van zijn arbeidsprestaties stop te zetten voor de afloop van de minimumduur bepaald in artikel 1, tweede lid, en artikel 2, tweede lid.
De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Indien is voldaan aan de voorwaarden vernoemd in het eerste lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumduur niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de loopbaanonderbreking en de dagen die daarop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
Een stopzetting voor de afloop van de voornoemde minimumduur doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van de maximumduur van 6 of 12 maanden bedoeld in artikelen 100ter, § 3, derde lid, en 102ter, § 1, derde lid, van de herstelwet van 22 januari 1985.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-05-03/37, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.3. Per schriftelijke kennisgeving aan de werkgever als bedoeld in artikel 100ter, § 4, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, kan slechts één aaneengesloten periode van verlof voor mantelzorg worden gevraagd.
Art.4. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Dit besluit is van toepassing op de kennisgevingen die bij de werkgever worden ingediend vanaf de in het eerste lid bedoelde datum van inwerkingtreding.
Art. 5. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.