Details





Titel:

12 JULI 2021. - Wet houdende dringende bepalingen inzake Justitie(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-07-2021 en tekstbijwerking tot 30-12-2021)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 4
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank
Art. 5
HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en het Gerechtelijk Wetboek wat de bekendmaking van de vonnissen en arresten betreft
Art. 6
HOOFDSTUK 6. - Kantoorvergoeding toegekend aan het gerechtspersoneel voor telewerken in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19
Art. 7
HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek
Art. 8
HOOFDSTUK 8. - Instelling van tijdelijke personeelsformaties met het oog op het assisenproces over de aanslagen van 22 maart 2016
Art. 9-11
HOOFDSTUK 9. - Inwerkingtreding
Art. 12-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1808111701  1808111901  2013009420  2019030485  2020A20347 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art.2. Artikel 127, § 3, van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 31 mei 2005, wordt aangevuld met twee leden, luidende:
  "De inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen een verzoek overeenkomstig artikel 90septies, § 6, tweede lid aan de onderzoeksrechter richten.
  De verzoeken vermeld in deze paragraaf dienen op straffe van niet ontvankelijkheid toegezonden aan of neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn.".

Art.3. Artikel 216bis, § 1, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1984 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 maart 2018, wordt aangevuld met de volgende zin:
  "De door de overtreder verrichte betalingen worden eerst op deze administratieve toeslag toegerekend.".

HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art.4. Artikel 383 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 17 juli 1984 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 mei 2021, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende:
  " § 5. Op hun verzoek kunnen de magistraten die werden gemachtigd om hun ambt overeenkomstig artikel 383ter te blijven uitoefenen na het verstrijken van deze machtiging worden aangewezen om het ambt van plaatsvervangend magistraat uit te oefenen overeenkomstig paragraaf 2.".

HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank
Art.5. In artikel 273 van de wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "en de minister bevoegd voor de Gezinnen in het zesde jaar na dat van de inwerkingtreding ervan" opgeheven;
  2° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "De minister van Justitie zendt het verslag van deze evaluatie over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers uiterlijk op 30 september 2023.".

HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en het Gerechtelijk Wetboek wat de bekendmaking van de vonnissen en arresten betreft
Art.6. In artikel 9 van de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en het Gerechtelijk Wetboek wat de bekendmaking van de vonnissen en arresten betreft, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2020, worden de woorden "op 1 september 2021" vervangen door de woorden "op 1 september 2022".

HOOFDSTUK 6. - Kantoorvergoeding toegekend aan het gerechtspersoneel voor telewerken in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19
Art.7.Voor de periode [1 tijdens dewelke deze vergoeding wordt toegekend aan de personeelsleden van de federale overheidsdiensten]1 wordt aan het gerechtspersoneel dat telewerk verricht heeft of zal hebben een forfaitaire kantoorvergoeding van 20 euro per maand bovenop de maandelijkse vergoeding voor telewerkkosten toegekend.
  Om recht te hebben op deze bijkomende vergoeding, dient het gerechtspersoneel ten minste vier dagen telewerk verricht te hebben in de desbetreffende maand binnen deze referentieperiode.
  ----------
  (1)<W 2021-12-23/07, art. 92, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek
Art.8. Artikel 3.182 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Wat het beslag en de hypotheek betreft, is het tweede lid niet van toepassing indien het accessoir opstalrecht voortvloeit uit een administratief gebruiksrecht.".

HOOFDSTUK 8. - Instelling van tijdelijke personeelsformaties met het oog op het assisenproces over de aanslagen van 22 maart 2016
Art.9. Naast de personeelsformatie vastgesteld in de tabel bedoeld in artikel 1 van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting en de tijdelijke personeelsformatie vastgesteld in de tabel bedoeld in artikel 2 van de wet van 29 november 2001 tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie van raadsheren teneinde de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken, wordt, voor een periode die ingaat op 1 januari 2022 en ten einde loopt op 1 januari 2024, een tijdelijke personeelsformatie van vier raadsheren ingesteld bij het hof van beroep te Brussel.
  De vier raadsheren bedoeld in het eerste lid worden voorgedragen door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie. Zij worden niet in aanmerking genomen voor het quotum bedoeld in artikel 43bis, § 3, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Art.10. Naast de personeelsformatie vastgesteld in tabel III "Rechtbanken van eerste aanleg" die als bijlage gaat bij de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, wordt voor de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, voor een periode die ingaat op 1 januari 2022 en ten einde loopt op 1 januari 2024, een tijdelijke personeelsformatie van vier rechters ingesteld.
  De vier rechters bedoeld in het eerste lid worden niet in aanmerking genomen voor het quotum bedoeld in artikel 43, § 5, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Art.11. Naast de personeelsformatie vastgesteld in artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg, wordt voor de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, voor een periode die ingaat op 1 januari 2022 en ten einde loopt op 1 januari 2024, een tijdelijke personeelsformatie van tien griffiers ingesteld.
  De tien griffiers bedoeld in het eerste lid worden niet in aanmerking genomen voor het quotum bedoeld in artikel 53, § 3, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

HOOFDSTUK 9. - Inwerkingtreding
Art.12. Artikel 7 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021.

Art. 13. Artikel 8 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2021.