Details





Titel:

25 FEBRUARI 2021. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden voor windmolenparken met een totaalvermogen van 0,5 MW of meer en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten, van de ingedeelde installaties en activiteiten of van de installaties of activiteiten die een risico voor de bodem vormen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Bouwnijverheid
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Exploitatie
Art. 4-10
HOOFDSTUK IV. - Preventie van ongevallen en brand
Art. 11-19
HOOFDSTUK V. - Geluid
Afdeling 1. - Normen voor geluidsniveaus
Art. 20-24
Afdeling 2. - Mededeling van de parameters en machtiging
Art. 25-26
HOOFDSTUK VI. - Controle, autocontrole, zelftoezicht
Afdeling 1. - Autocontroles uitgevoerd door de uitbater
Art. 27-28
Afdeling 2. - Controle van de geluidsniveaus
Art. 29-31
Afdeling 3. - Controle van de effecten van de verschijning van de bewegende schaduw
Art. 32-33
HOOFDSTUK VII. - Herstel in oorspronkelijke staat
Art. 34-36
HOOFDSTUK VIII. - Vleermuizenfauna en avifauna
Art. 37
HOOFDSTUK IX. - Overgangs-, wijzigings- en slotbepalingen
Art. 38-42
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002027818 



Uitvoeringsbesluit(en):

2021032704 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Artikel 1. Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op windmolenparken met een totaal vermogen gelijk aan of hoger dan 0,5 elektrische MW, bedoeld in de rubrieken 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die een risico inhouden voor de bodem.

Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° inkoopstation : de installatie die volledig deel uitmaakt van het windmolenpark en die voor de aansluiting zorgt van de kabels die elektriciteit uit windturbines in middenspanning vervoeren op de aansluitkabel van het elektriciteitsnet;
  2° geluidsreductie door het aanbrengen van "edge serrations": vrijwillige beperking van de draaisnelheid van de windturbine om het geëmitteerde geluid te verminderen;
  3° nominale snelheid: de draaisnelheid van de windturbine die overeenstemt met het maximale vermogen van de machine zoals voorzien door de bouwer;
  4° uitschakelsnelheid: de maximale windsnelheid, vastgesteld door de bouwer, waarbij de windturbine, als die snelheid eenmaal overschreden is, om veiligheidsredenen automatisch stopt;
  5° oversnelheid: de draaisnelheid van de draaiende delen van het bovenste gedeelte van de machine die de maximale snelheid, opgegeven door de bouwer, overschrijdt;
  6° maximaal valbereik van de windturbine : het trefgebied van een volledig afgebroken blad bij een oversnelheid dat overeenstemt met de dubbele nominale draaisnelheid;
  7° toezichthoudend ambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel R.87 van Boek I van het Milieuwetboek;
  8° inbedrijfname van de windturbine : de injectie van de geproduceerde energie in het net;
  9° bestaand windmolenpark: het behoorlijk vergund windmolenpark vóór de inwerkingtreding van dit besluit;
  10° habitat: vergund bouwwerk voor permanente, secundaire of occasionele bewoning;
  11° bewegende schaduw: de schaduwflikkering die wordt veroorzaakt door de schaduw van de bewegende wieken bij elke regelmatige passage voor de zon;
  12° slagschaduwgevoelige zone: elke binnenruimte van een vergund bouwwerk waarin een persoon gewoonlijk verblijft of een regelmatige activiteit uitoefent en die onderhevig is aan de bewegende schaduw;
  13° omgeving van een windturbine: het cirkelvormige gebied van de rotordiameter, gecentreerd rond de mast, met inbegrip van de montageplaats en de toegangswegen;
  14° Minister : de Minister die voor Leefmilieu bevoegd is.

HOOFDSTUK II. - Bouwnijverheid
Art.3. De windturbines stemmen overeen met de norm van de internationale elektrotechnische commissie IEC 61400 betreffende windgeneratoren en afgeleide normen. De uitbater houdt elk stuk waaruit de conformiteit van de windturbines met bovenvermelde norm blijkt ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar.

HOOFDSTUK III. - Exploitatie
Art.4. De locatie beschikt permanent over een onderhouden berijdbare weg. De nabije omgeving, geplaatst onder de controle van de uitbater, wordt in een goede staat van reinheid gehouden.

Art.5. Buiten de behoeften voor onderhoud om mag er `s nachts aan de voet van de windturbine of in de nabije omgeving ervan geen enkel lichtsysteem branden.

Art.6. Enkel de personen, behoorlijk gemachtigd door de uitbater of één van diens afgevaardigden, heeft toegang tot de binnenkant van de windturbines.

Art.7. De toegangen tot de binnenkant van elke windturbine, tot de eventuele aan de buitenkant gelegen transformatorstations of het inkoopstation worden op slot gehouden.

Art.8. De uitbater stelt de richtlijnen vast voor de uitbating van de gezamenlijke installaties.
  De richtlijnen voor de uitbating van de gezamenlijke installaties omvatten met name:
  1° de uit te voeren controles voor normaal functionerende installaties en ten gevolge van een stopzetting voor verbouwings-, herstel- of onderhoudswerken om in iedere omstandigheid de uitbatingsvoorwaarden na te leven;
  2° de werkingswijzen ;
  3° de frequentie voor de controle van de veiligheidsinstallaties en de installaties voor de behandeling van de ontstane vervuiling en hinder;
  4° de richtlijnen voor het onderhoud en de reiniging ;
  5° de frequentie voor de controle van de waterdichtheid van de gondel.
  Die uitbatingsrichtlijnen worden bij het register bedoeld in artikel 28 gevoegd.

Art.9. Het magnetische veld dat buiten de windturbine en binnen de installatie door de elektrische kabels wordt geïnduceerd, gemeten op anderhalve meter boven de grond, mag de grenswaarde van honderd microteslas niet overschrijden.

Art.10. § 1. De effecten van de slagschaduw ontstaan ten gevolge van de werking van de windturbines worden beperkt tot 30 uur per jaar en 30 minuten per dag voor elke slagschaduwgevoelige zone.
  § 2. Indien de volgens de "worst-case"-methode berekende effecten van de slagschaduw boven de in paragraaf 1 bepaalde drempelwaarden liggen, gebruikt de uitbater alle beschikbare middelen om de blootstelling aan slagschaduw te beperken en zo aan die grenswaarden te voldoen.
  De "worst case"-methode wordt gekenmerkt met volgende parameters :
  1° de zon schijnt van `s morgens tot `s avonds (continu klare hemel) ;
  2° de windturbines werken permanent (windsnelheid steeds in het werkingsspectrum van windturbines en bij volle 100% beschikbaarheid ervan);
  3° de rotor van de windturbines staat steeds loodrecht op de zonnestralen.
  § 3. De in paragraaf 1 bepaalde grenzen zijn niet van toepassing als de schaduw die ontstaat wegens de werking van de installatie geen invloed heeft op de bewoners van de slagschaduwgevoelige zone. In dat geval levert de uitbater het bewijs daarvan.
  § 4. De Minister kan de methode voor het voorspellen van slagschaduwniveaus vaststellen.

HOOFDSTUK IV. - Preventie van ongevallen en brand
Art.11. De werking van de windmolenparken wordt gewaarborgd door bevoegd personeel met een gepaste opleiding met betrekking tot met name:
  1° de specifieke risico's van windturbines ;
  2° de ingezette middelen om ze te voorkomen;
  3° de te volgen noodprocedures;
  4° de veiligheidsmaatregelen bedoeld in artikel 12 ;
  5° de trainingsoefeningen, in voorkomend geval, in samenwerking met de hulpdiensten.
  De uitbater houdt het bewijs dat elk personeelslid wel degelijk de basisopleiding heeft gevolgd ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.12. Er worden door de uitbater veiligheidsvoorschriften uitgewerkt en ter kennis gebracht van het personeel belast met de uitbating en het onderhoud. Die voorschriften bevatten :
  1° de procedures voor noodstops en omschakeling naar veiligheidsstand van de windturbine;
  2° de grenzen van de veilige werking en de stopzetting ;
  3° de modaliteiten voor de uitvoering van de elektrische isolatieregeling van de windturbine ten opzichte van het elektriciteitsnet;
  4° de alarmprocedure met de telefoonnummers;
  a) de verantwoordelijke voor de interventies van de inrichting;
  b) de uitbater van het perceel;
  c) de hulpdiensten;
  d) de toezichthoudend ambtenaar;
  d) de gemeentelijke overheid van het ambtsgebied.
  Deze lijst wordt jaarlijks door de uitbater bijgewerkt.
  Een afschrift van de veiligheidsvoorschriften wordt bij het register bedoeld in artikel 28 gevoegd.

Art.13. De uitbater plakt de voorschriften aan die derden moeten naleven als ze de site van de inrichting betreden. Die aanplakking wordt in leesbare letters verricht, ofwel met pictogrammen, op een bord dat uitgehangen wordt op de windturbine, op het inkoopstation, en langs de toegangswegen tot het windmolenpark op een afstand gelijk aan een wieklengte van de windturbine.
  De voorschriften betreffen met name :
  1° de veiligheidsvoorschriften die gevolgd moeten worden bij een abnormale toestand;
  2° het verbod om de windturbine en het inkoopstation te betreden;
  3° de waarschuwing in verband met het elektrocutierisico;
  4° de waarschuwing in verband met vallend ijs;
  Een afschrift van de voorschriften in vette letters en hun herzieningen worden ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.14. De bevestigingsklemmen, de mastklemmen en de vestiging van de bladen worden nagekeken voor inbedrijfname van het park en deze procedure wordt systematisch om de drie jaar herhaald. Het organisme dat de windturbine nakijkt stelt daar een controleverslag van op.
  De uitbater voegt een afschrift van alle verslagen bij het register bedoeld in artikel 28.

Art.15. Elke windturbine is uitgerust met :
  1° een positief veiligheidssysteem waarbij de windturbine stopgezet wordt bij falen van het lokaal controlesysteem ;
  2° een detectiesysteem dat de uitbater of een door laatstgenoemde aangewezen operator bij brand of overtoerental van de windturbine kan waarschuwen;
  3° een beschermingssysteem tegen blikseminslag en met detectie van ijsvorming.
  Deze systemen worden bij ingebruikneming en ten minste eenmaal per jaar getest door de verantwoordelijke van de exploitatie of zijn gemachtigde, in aanwezigheid van een externe dienst voor de technische inspecties op de werkplek, hierna "SECT" genoemd.
  Een verificatieverslag wordt opgesteld door de verantwoordelijke van de exploitatie of zijn gemachtigde, waarbij het inspectieverslag opgesteld door de "SECT" wordt toegevoegd.
  De verslagen worden gevoegd bij het register bedoeld in artikel 28.

Art.16. De windturbine wordt stopgezet zodra de windsnelheid de overbelastingssnelheid overschrijdt of wanneer er ijsvorming gedetecteerd wordt.

Art.17. De uitbater treft de nodige maatregelen om derden te verwittigen bij gevaar gevormd door de continuë aanwezigheid van de mens wegens zijn activiteit of zijn woonst in het wiekoverdraaigebied.

Art.18. Bij branddetectie wordt de machine onmiddellijk stopgezet en de regionale brandweerdienst wordt zo spoedig mogelijk verwittigd om de omtrek te beveiligen die overeenstemt met het cirkelvormig gebied waarvan de mast het middelpunt vormt en waarvan de straal overeenstemt met het maximaal valbereik van de windturbine.

Art.19. § 1. De uitbater zorgt binnen de windturbine voor voldoende en aangepast materieel om de olie te absorberen voor het geval dat olie zich accidenteel op de vloer zou verspreiden.
  § 2. De gondel van de windturbine is uitgerust met een opvangsysteem om eventuele accidentele verspreidingen tijdens de exploitatie op te vangen.
  De opvangcapaciteit moet het mogelijk maken het totale volume olie in de hydraulische systemen van de windturbine op te vangen.
  § 3. In afwijking van paragraaf 2, neemt de uitbater, indien het technisch niet haalbaar is om de windturbine uit te rusten met een opvanginrichting om de verspreiding van olie uit de windturbine op te vangen, gelijkwaardige opvangmaatregelen om te verzekeren dat accidentele verspreidingen het milieu niet kunnen verontreinigen.
  Deze maatregelen worden onmiddellijk meegedeeld aan de ambtenaar belast met het toezicht op het milieu.

HOOFDSTUK V. - Geluid
Afdeling 1. - Normen voor geluidsniveaus
Art.20. In afwijking van afdeling 2 van hoofdstuk VII van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, worden de grenzen van de niveaus voor de geluidsemissies van een windmolenpark in dit hoofdstuk vastgelegd.

Art.21. De grenswaarden van het geluidsclassificatieniveau van het afzonderlijk geluid (LAr,part,1h) worden berekend in functie van het immissiegebied waarin de metingen worden uitgevoerd, als volgt opgenomen in onderstaande tabel:


<td colspan="3" valign="top">Grenswaarden (dBA)
Immissiegebied waarin de metingen
  worden uitgevoerd
Dag
  7 u - 19 u
Overgang 6 u - 7 u 19 u - 22 u Zondag en feestdagen 6u-22u Nacht 22 u - 6 u
I Woongebieden en woongebieden met een landelijk karakter 45 43 43
II Landbouwgebieden, bosgebieden, groengebieden, natuur- en parkgebieden 45 45 43
III Alle gebieden, met inbegrip van de gebieden bedoeld in I en II, wanneer het metingspunt gelegen is in of op minder dan 500 m van het ontginningsgebied, de industriële bedrijfsruimte of de specifieke bedrijfsruimte, of in of op minder dan 200 m van de gemengde bedrijfsruimte waarin het windmolenpark gelegen is 55 50 45
IV Recreatiegebied,gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen 55 50 45
Indien de in het eerste lid bedoelde grenswaarden voor het geluidsclassificatieniveau van het afzonderlijk geluid (LAr, deel,1h) worden overschreden, maakt de uitbater gebruik van akoestische afscherming of andere technische middelen om hieraan te voldoen.

Art.22. De Minister kan specifieke meetvoorwaarden en -methodes bepalen voor de geluidshinder van windmolenparken ter aanvulling van de meetvoorwaarden voor geluidshinder omschreven in afdeling 3 van hoofdstuk VII, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Art.23. In afwijking van artikel 30 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 2002 betreffende de milieuvergunning, mogen de metingen uitgevoerd worden wanneer de aan de korf gemeten windsnelheid 5m/s overschrijdt, voor zover ze lager blijft dan 5 m/s ter hoogte van de meetmicrofoon.

Art.24. Van artikel 21 kan worden afgeweken indien, bij het in artikel 29 akoestisch opvolgingsonderzoek van de inrichting, het omgevingsgeluid op het meetpunt het niet mogelijk maakte het specifieke geluid van de inrichting te identificeren en de oorsprong van dat omgevingsgeluid niet gerelateerd was aan enig ander windmolenpark. In dit geval wordt de inrichting geacht aan de normen voor geluidsniveaus te voldoen. Het omgevingsgeluid van het park wordt vastgelegd in het opvolgingsverslag bedoeld in artikel 31 dat aan de ambtenaar belast met het toezicht wordt toegezonden.
  De Minister kan de indicatoren vaststellen die het omgevingsgeluid kenmerken, alsook de voorwaarden voor de evaluatie ervan.

Afdeling 2. - Mededeling van de parameters en machtiging
Art.25. De uitbater meet permanent de volgende gegevens op de hoogte van de gondel van elke windturbine van het windmolenpark per periode van 10 minuten:
  1° de gemiddelde en de maximale windsnelheid, uitgedrukt in m/s of km/u;
  2° de windrichting uitgedrukt in graden ;
  3° het geproduceerde elektrisch vermogen, uitgedrukt in kW ;
  4° de gemiddelde en de maximale draaisnelheid van de rotor, uitgedrukt in toeren/minuut.
  De uitbater maakt de gegevens bedoeld in het eerste lid met betrekking tot elke periode waarin de akoestische metingen werden uitgevoerd over aan de toezichthoudende ambtenaar of aan het organisme of aan het laboratorium erkend voor en belast met de controle van de geluidsniveaus van het windmolenpark overeenkomstig artikel 29, § 1.

Art.26. Het erkende laboratorium of het organisme erkend voor geluidshinder belast met de bijzondere geluidshinder van het windmolenpark kan de tijdelijke stopzetting van de windturbines eisen om voor de evaluatie van het specifieke geluid als bedoeld in artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen als bedoeld in het besluit van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
  De toezichthoudende ambtenaar kan dit eveneens in de uitoefening van zijn opdrachten vragen.

HOOFDSTUK VI. - Controle, autocontrole, zelftoezicht
Afdeling 1. - Autocontroles uitgevoerd door de uitbater
Art.27. Vóór de inbedrijfname van het windmolenpark voert de uitbater tests uit die uitsluitsel geven over de correcte werking van alle uitrustingen. Die tests omvatten:
  1° een stopzetting;
  2° een noodstop;
  3° een stopzetting na een overtoerental of een simulatie van die toestand;
  4° een visuele controle van de mast, de rotorbladen en de bestanddelen waarop een blikseminslag mogelijk zou zijn.
  Jaarlijks worden die controles herhaald.

Art.28. § 1. De uitbater is verplicht autocontrole uit te oefenen op zijn inrichting.
  De uitbater houdt een register ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar, die de volgende gegevens bevat:
  1° de datum van de uitgevoerde onderhoudsverrichtingen;
  2° de aard van bedoelde verrichtingen;
  3° de naam en de functie van de personen die die verrichtingen hebben uitgevoerd;
  4° de voorwaarden bedoeld in artikelen 8 en 12;
  5° de verslagen van de onderzoeken en tests bedoeld in artikelen 14, 15, 27 en 29.
  § 2. De uitbater registreert de in artikelen 31, 33, derde lid en 37, § 3, bedoelde verslagen in een enkel document, "logboek" genoemd.

Afdeling 2. - Controle van de geluidsniveaus
Art.29. § 1. In het jaar volgend op de eerste inbedrijfname van een inrichting of van de uitbreiding ervan laat de uitbater op eigen kosten een akoestisch opvolgingsonderzoek van de inrichting uitvoeren. Dat onderzoek heeft betrekking op de geluidsemissies van de inrichting.
  De termijn voor de uitvoering van het opvolgingsonderzoek wordt verlengd tot achttien maanden, wanneer in het park edge serration maatregelen worden genomen ter bescherming van de biodiversiteit.
  De uitbater kan de toezichthoudend ambtenaar om een verlenging van die termijn verzoeken indien de omstandigheden het vereisen.
  De controlemetingen moeten worden uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 1 juli 2010 betreffende de voorwaarden en modaliteiten tot erkenning van de laboratoria of instellingen inzake geluidshinder, categorie 1 en 2.
  § 2. De akoestische opvolgingscampagne wordt op minstens drie representatieve immissiepunten van de verschillende, aan de geluidshinder van inrichting blootgestelde locaties uitgevoerd.
  § 3. Het verslag van de akoestische opvolgingscampagne wordt vóór het verstrijken van de in paragraaf 1 bepaalde termijn per post aan de toezichthoudend ambtenaar overgemaakt. Dit opvolgingsverslag omvat de inlichtingen opgenomen in artikel 29 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
  De Minister kan bepalen welke aanvullende inlichtingen in het opvolgingsverslag moeten worden opgenomen.

Art.30. Overeenkomstig artikel 24 kan de toezichthoudend ambtenaar, in geval van een verdachte verandering van het omgevingsgeluid in het park, eisen dat een geluidsmeetcampagne wordt uitgevoerd die uitsluitend gericht is op een nieuwe evaluatie van de indicatoren die het omgevingsgeluid kenmerken. Het bedoelde onderzoek wordt binnen drie maanden na de datum van het verzoek van de toezichthoudend ambtenaar uitgevoerd.
  De Minister kan de methoden en voorwaarden bepalen voor de evaluatie van de controle van de indicatoren die het omgevingsgeluid kenmerken.
  Indien deze meetcampagne een vermindering met meer dan 3 dB aantoont van een van de indicatoren die het omgevingsgeluid kenmerken, kan de toezichthoudend ambtenaar opdracht geven tot een nieuw akoestisch opvolgingsonderzoek, als bedoeld in dit artikel. De termijn voor de uitvoering van het onderzoek is die bepaald in artikel 29, § 1, tweede lid. In dit geval heeft de akoestische opvolging enkel betrekking op de immissiepunten waarvoor een vermindering met drie dB van de indicatoren die het omgevingsgeluid kenmerken, vastgesteld wordt.

Art.31. Overeenkomstig artikel 21, lid 2, zendt de uitbater, indien edge serrations voor het windmolenpark nodig zijn, jaarlijks een opvolgingsverslag toe aan de toezichthoudend ambtenaar.
  De Minister kan de inhoud van dit opvolgingsverslag bepalen.

Afdeling 3. - Controle van de effecten van de verschijning van de bewegende schaduw
Art.32. Een opvolgingsverslag over de effecten van de verschijning van de bewegende schaduw wordt opgesteld voor elke windturbine die uitgerust is met een automatisch uitschakelmechanisme of een ander mechanisme overeenkomstig artikel 10, in verband met die effecten.
  Dit opvolgingsverslag omvat:
  1° de eventuele klachten die de uitbater heeft ontvangen en een beschrijving van de genomen herstelmaatregelen;
  2° de lijst van alle gebieden die gevoelig zijn voor de bewegende schaduw met hun coördinaten, uitgedrukt in Belgisch Lambert;
  3° voor elk gevoelig gebied, een tijdschema van de bewegende schaduw op grond van de in artikel 10 bepaalde berekeningshypotheses in het slechtst denkbaar geval.

Art.33. Wanneer artikel 10, § 1, van toepassing is, neemt de uitbater jaarlijks de volgende gegevens op in het opvolgingsverslag:
  1° de hoeveelheid bewegende schaduw die in elk gevoelig gebied wordt bereikt binnen de perimeter van vier uur bewegende schaduw die in het vermoedelijk geval berekend wordt;
  2° de uitgevoerde herstelmaatregelen, zoals de stilstanden, in voorkomend geval.
  Wanneer de uitbater vaststelt dat de grenswaarden voor blootstelling aan de bewegende schaduw in een of meer gebieden die gevoelig zijn voor bewegende schaduw in het afgelopen jaar zijn overschreden, voegt hij bij het opvolgingsverslag het bewijs dat de werking van de installatie geen gevolgen heeft voor de personen die in het gevoelig gebied wonen.
  Het opvolgingsverslag wordt jaarlijks per post aan de toezichthoudend ambtenaar overgemaakt, op de verjaardatum van de vergunning.

HOOFDSTUK VII. - Herstel in oorspronkelijke staat
Art.34. Bij definitieve stopzetting van de uitbating van de windturbines worden de installaties ontmanteld en de funderingen over de volledige diepte ervan vernietigd, met uitzondering van de palen, en het geheel wordt afgevoerd.

Art.35. De funderingsput wordt opgevuld, waarbij erover gewaakt wordt dat de oppervlakte bedekt wordt met een laag teeltaarde die even dik is als de gewone laag teeltaarde ter plaatse, overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2018 betreffende het beheer en de traceerbaarheid van grond.
  Wanneer de windturbine in een landbouwgebied is gelegen, moet de in lid 1 bedoelde teeltaarde in de bovengrond de landbouwexploitatie onder goede agronomische omstandigheden mogelijk maken.

Art.36. Er wordt een zekerheid gesteld voor elke uitbating van een windmolenpark.
  Om het bedrag van de zekerheid te bepalen, voegt de uitbater bij zijn vergunningsaanvraag een raming van de kostprijs voor ontmanteling per machine, rekening houdend met de verplichtingen inzake herstel van de plaats in oorspronkelijke toestand en opvulling van de funderingsputten bedoeld in de artikelen 34 en 35. De bevoegde overheid kan het bedrag van de zekerheid herzien wanneer het door de uitbater geïnstalleerde windturbinemodel wordt vastgesteld en meegedeeld.
  De Minister kan de modaliteiten bepalen waarbij het bedrag van de zekerheid geraamd en herzien moet worden.
  Deze raming doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de bevoegde overheid om het bedrag van de borgstelling te herzien op grond van het voorafgaandelijk advies van het Departement Bodems en Afvalstoffen van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

HOOFDSTUK VIII. - Vleermuizenfauna en avifauna
Art.37. § 1. De windturbine wordt zodanig opgesteld dat de rotor tussen 1 april en 31 oktober kan worden stilgezet wanneer de weersomstandigheden, in termen van wind, temperatuur, regenmeting, zonsopgang en zonsondergang, optimaal zijn voor het vliegen op rotorbladhoogte van vleermuizen, wanneer in het milieueffectonderzoek vleermuissoorten geïdentificeerd zijn of wanneer een instantie geraadpleegd bij het onderzoek in verband met de vergunning de aanwezigheid van vleermuissoorten heeft vastgesteld.
  De bijzondere voorwaarden bepalen de configuratie van de windturbine en de voorwaarden voor het inschakelen van de stilstandmodule.
  De configuratie van de windturbine houdt rekening met wat volgt:
  1° geïdentificeerde soorten;
  2° optimale weersomstandigheden voor het vliegen die tot doel hebben, afhankelijk van de geïdentificeerde soort, ten minste negentig procent van de chiropterologische activiteit in de periode van 1 april tot 31 oktober te omvatten. Zij worden gemodelleerd op basis van de ultrasone contacten die voor elke vleermuissoort zijn geregistreerd.
  § 2. Wanneer aanzienlijke effecten op inheemse vogelsoorten werden vastgesteld bij de beoordeling van de milieueffecten of door een instelling die bij het onderzoek in verband met de vergunning geraadpleegd is, worden aan de vergunning specifieke exploitatievoorwaarden verbonden.
  § 3. Aan het einde van de twaalf maanden die volgen op de uitvoering van de vergunning, en vervolgens jaarlijks bij het departement Natuur en Bossen van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, wordt een verslag ingediend met de gegevens betreffende de parameters die aanleiding geven tot het stilleggen van de windturbine en waarin de stilleggingsperiodes worden bepaald.

HOOFDSTUK IX. - Overgangs-, wijzigings- en slotbepalingen
Art.38. In bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten, van de ingedeelde installaties en activiteiten of van de installaties en activiteiten die een risico vormen voor de bodem, worden rubrieken 40.10.01.04., 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03 vervangen als volgt:


<td colspan="3" valign="top">Deelfactoren
Nummer - Installatie of activiteit Klasse EIE Risico voor de bodem Te raadplegen organen
     ZH ZHR ZI
40.10.01.04. Windturbine: elektromechanisch geheel uitgerust met een elektrische generator waarvan de rotor aangedreven wordt door één of meerdere rotorbladen en die kinetische windenergie omzet in elektrische energie; Windmolenpark: geheel van één of meerdere windturbines, afgebakend door een omtrek die overeenstemt met de kleinste vlakke veelhoek waarin cirkels ingeschreven zijn waarvan het middelpunt gevormd wordt door de masten waarvan de straal gelijk is aan de draaibeweging van het type ingeplante windturbine, waarbij elke zijde van die veelhoek een tangens vormt met twee cirkels. Een park met twee windturbines is opgenomen in een rechthoek. Een windmolenpark is volledig opgenomen in een cirkel die overeenkomt met de draaibeweging waarvan het middelpunt uit de as van de mast bestaat. 40.10.01.04.01. met een totaalvermogen dat gelijk is aan of hoger is dan 0,1 elektrische MW en lager is dan 0,5 elektrische MW 3       
40.10.01.04.02. met een totaalvermogen dat gelijk is aan of hoger is dan 0,5 elektrische MW en lager is dan 0,5 elektrische MW 2   DNF, DEBD    
40.10.01.04.03. met een gelijk totaalvermogen dat gelijk is aan of hoger is dan 3 elektrische MW 1 X  DNF, DEBD   
Art.39. § 1. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1 zijn de in artikelen 10, § 2, 31 en 32 bedoelde bepalingen van toepassing op bestaande inrichtingen vanaf één jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 zijn de in artikelen 19, § 2, en 33 bedoelde bepalingen van toepassing op bestaande inrichtingen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
  § 4. In afwijking van paragraaf 1 is de in artikel 37, § 1, bedoelde bepaling van toepassing op bestaande windmolenparken waarvan de vergunningen bij de inwerkingtreding van dit besluit geen bepaling in verband met de bescherming van vleermuizen bevat, vanaf twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, met uitzondering van:
  1° bestaande windmolenparken waarvoor de voorafgaande effectenrapportering aangetoond heeft dat er geen gevolgen zijn voor handvleugeligen;
  2° bestaande windmolenparken waarvoor een vereist opvolgingsonderzoek aangetoond heeft dat er geen gevolgen zijn voor handvleugeligen.

Art.40. § 1. De uitbaters van bestaande windmolenparken laten op eigen kosten een akoestisch opvolgingsonderzoek van de inrichting uitvoeren. Dat onderzoek heeft betrekking op de geluidsemissies van het gehele windmolenpark.
  Het verslag van de akoestische opvolgingscampagne wordt uiterlijk achttien maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aan de toezichthoudend ambtenaar overgemaakt.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1 blijft de akoestische opvolging die vóór de inwerkingtreding van dit besluit aan de toezichthoudend ambtenaar is overgemaakt, geldig en moeten de aanbevolen werkingsmethoden gehandhaafd worden. Als de uitbater deze werkingsmethoden wenst te wijzigen, laat hij op eigen kosten een akoestisch opvolgingsonderzoek of een nieuwe analyse van de bij het oorspronkelijk onderzoek verzamelde gegevens uitvoeren, overeenkomstig de modaliteiten van artikel 22.
  Indien het omgevingsgeluid bij het oorspronkelijk akoestisch opvolgingsonderzoek belet heeft het specifieke geluid van de inrichting te identificeren, laat de uitbater op eigen kosten de indicatoren die het omgevingsgeluid kenmerken opnieuw beoordelen.
  Die gegevens worden uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de toezichthoudend ambtenaar overgemaakt.
  De akoestische metingen worden uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 1 juli 2010 betreffende de voorwaarden en modaliteiten tot erkenning van de laboratoria of instellingen inzake geluidshinder, categorie 1 en 2. De meetcampagne wordt uitgevoerd op minimaal drie immissiepunten die representatief zijn voor de verschillende aan windturbinegeluid blootgestelde locaties.

Art.41. Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en behoudens de toepassing van de overgangsbepalingen bepaald in artikel 39 worden de specifieke voorwaarden van de vergunningen met betrekking tot bestaande inrichtingen, die het milieu minder beschermen dan de bepalingen van dit besluit, opgeheven.

Art.42. De Minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.

Art. N.   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 27-04-2021, p. 38652)