12 NOVEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 1-4
Artikel 1. Artikel 225, § 3, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2018, wordt aangevuld met drie leden, luidende:
"Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de financiële vergoedingen die door de gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten worden toegekend voor de economische of sociale gevolgen die worden ondervonden naar aanleiding van de toepassing van het ministerieel besluit van 13 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken en elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, of die overeenkomstig andere gewestelijke, gemeenschaps-, provinciale of gemeentelijke regelgeving worden toegekend voor de economische of sociale gevolgen die worden ondervonden naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. In dit kader mag het evenwel niet gaan om een, in voorkomend geval verminderde, financiële vergoeding waarop de betrokkene zonder de toepassing van de voormelde regelgeving bepaald naar aanleiding van de COVID-19-pandemie zou hebben kunnen aanspraak maken. Deze bepaling is bovendien enkel van toepassing als in de regeling op grond waarvan de financiële vergoeding wordt verleend, uitdrukkelijk is bepaald dat deze vergoeding wordt verleend om aan de rechtstreekse of onrechtstreekse economische of sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering toegekend overeenkomstig de wet van 24 juni 2020 houdende toekenning van een tijdelijke aanvulling op de uitkeringen voor primaire arbeidsongeschiktheid, evenals met de aanvullende crisisuitkering toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 september 2020 houdende toekenning, ingevolge de COVID-19-pandemie, van een aanvullende crisisuitkering aan sommige arbeidsongeschikt erkende zelfstandigen en meewerkende echtgenoten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de tijdelijke premie toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 47 van 26 juni 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 3° en 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II), met het oog op het toekennen van een tijdelijke premie aan de gerechtigden op bepaalde sociale bijstandsuitkeringen.".
Art.2. Artikel 230, § 1ter, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 februari 2018, wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"Voor de toepassing van deze paragraaf wordt evenmin rekening gehouden met de financiële vergoedingen die door de gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten worden toegekend voor de economische of sociale gevolgen die worden ondervonden naar aanleiding van de toepassing van het ministerieel besluit van 13 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken en elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, of die overeenkomstig andere gewestelijke, gemeenschaps-, provinciale of gemeentelijke regelgeving worden toegekend voor de economische of sociale gevolgen die worden ondervonden naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. In dit kader mag het evenwel niet gaan om een, in voorkomend geval verminderde, financiële vergoeding waarop de betrokkene zonder de toepassing van de voormelde regelgeving bepaald naar aanleiding van de COVID-19-pandemie zou hebben kunnen aanspraak maken. Deze bepaling is bovendien enkel van toepassing als in de regeling op grond waarvan de financiële vergoeding wordt verleend, uitdrukkelijk is bepaald dat deze vergoeding wordt verleend om aan de rechtstreekse of onrechtstreekse economische of sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt evenmin rekening gehouden met de aanvullende crisisuitkering toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 september 2020 houdende toekenning, ingevolge de COVID-19-pandemie, van een aanvullende crisisuitkering aan sommige arbeidsongeschikt erkende zelfstandigen en meewerkende echtgenoten.".
Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020.
Art. 4. De minister bevoegd voor sociale zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.