Details





Titel:

24 JUNI 2020. - Wet houdende toekenning van een tijdelijke aanvulling op de uitkeringen voor primaire arbeidsongeschiktheid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-07-2020 en tekstbijwerking tot 30-12-2020)



Inhoudstafel:


Art. 1-5, 5/1, 6-8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art.2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
  1° "gecoördineerde wet": de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
  2° "koninklijk besluit van 25 november 1991": het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  3° "koninklijk besluit van 30 maart 2020": het koninklijk besluit van 30 maart 2020 tot aanpassing van de procedures in het kader van tijdelijke werkloosheid omwille van het COVID-19-virus en tot wijziging van artikel 10 van het koninklijk besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van de artikelen 27, 51, 52bis, 58, 58/3 en 63 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 36sexies, 63bis en 124bis in hetzelfde besluit.

Art.3. De gerechtigden bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, a) en b) van de gecoördineerde wet, evenals de werkloze gerechtigden die het statuut van deeltijds werknemer met behoud van rechten bedoeld in artikel 29, § 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 of van vrijwillig deeltijds werknemer bedoeld in artikel 104, § 1 of § 1bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 hebben, wier gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet minder dan 132,9990 euro bedraagt, kunnen aanspraak maken op een aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering.
  De aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering wordt toegekend voor elke dag waarvoor de gerechtigde recht heeft op de primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet.
  In afwijking van het vorige lid wordt de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering echter geweigerd voor de periode van arbeidsongeschiktheid waarin de werknemer daadwerkelijk een aanvulling of voorschot overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis of nr. 13bis ten laste van de werkgever ontvangt.

Art.4.[1 § 1.]1 Het dagbedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op 10 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet en wordt verhoogd met 5,63 euro. In dit kader wordt voor de werkloze gerechtigde die het statuut van deeltijds werknemer met behoud van rechten bedoeld in 29, § 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 of van vrijwillig deeltijds werknemer bedoeld in artikel 104, § 1 of § 1bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 heeft, het voormelde gederfde loon, in voorkomend geval, beperkt tot het gederfde loon dat voortvloeit uit de tewerkstelling.
  In afwijking van het vorige lid wordt voor de gerechtigden bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, a) en b) van de gecoördineerde wet wier gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet hoger is dan 105,9523 euro en lager is dan 132,9990 euro, het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering echter begrensd tot het verschil van 79,80 euro en het bedrag gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet.
  In afwijking van het eerste lid wordt voor de werkloze gerechtigde die het statuut van deeltijds werknemer met behoud van rechten bedoeld in artikel 29, § 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 of van vrijwillig deeltijds werknemer bedoeld in artikel 104, § 1 of § 1bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 heeft en wiens gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet dat voortvloeit uit de tewerkstelling hoger is dan 105,9523 euro en lager is dan 132,9990 euro, het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering echter begrensd tot het verschil van 79,80 euro en het bedrag gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet dat voortvloeit uit de tewerkstelling.
  [1 § 2. In afwijking van paragraaf 1 is het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 3 voor de gerechtigde die aanspraak kan maken op het minimumbedrag bedoeld in artikel 87, zevende lid, van de gecoördineerde wet, gelijk aan het bedrag verkregen door de som van het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet en het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, te verminderen met het voormelde minimumbedrag.]1
  ----------
  (1)<W 2020-12-20/10, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.5.Indien de som van het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet, in voorkomend geval verhoogd tot het minimumbedrag bedoeld in artikel 87, zevende lid van de gecoördineerde wet [1 ...]1, en het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering vastgesteld overeenkomstig artikel 4 lager is dan 61,22 euro, heeft de gerechtigde recht op een verhoogde aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil van 61,22 euro en het voormelde bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering.
  Het vorige lid is niet van toepassing op de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid in gedeeltelijke beroepsloopbaanonderbreking is en een onderbrekingsuitkering ontvangt en dit gedurende de verdere duur van deze gedeeltelijke beroepsloopbaanonderbreking.
  ----------
  (1)<W 2020-12-20/10, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.5/1. [1 Indien de som van enerzijds het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet, in voorkomend geval verhoogd tot het minimumbedrag bedoeld in artikel 87, zevende lid, van de gecoördineerde wet, en anderzijds het overeenkomstig de artikelen 4 en 5 vastgestelde bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet, in voorkomend geval aangepast overeenkomstig de regeling bedoeld in artikel 6, tweede lid, overschrijdt, wordt het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 3 echter begrensd tot het verschil van enerzijds dit voormelde gederfde loon en anderzijds het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet, in voorkomend geval verhoogd tot het minimumbedrag bedoeld in artikel 87, zevende lid, van de gecoördineerde wet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2020-12-20/10, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Art.6. De bedragen bedoeld in deze wet zijn gekoppeld aan de spilindex geldend op 1 maart 2020.
  Deze bedragen worden verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.

Art.7. Voor zover er niet van wordt afgeweken door de bepalingen van deze wet, zijn de bepalingen van de titels I, II, IV, Vbis tot X en XII van de gecoördineerde wet die betrekking hebben op de uitkeringsverzekering, van toepassing op de toekenning van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 3.

Art. 8. Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020 en is van toepassing op de arbeidsongeschiktheden die ten vroegste aanvatten vanaf 1 maart 2020.
  Uiterlijk drie maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad betalen de verzekeringsinstellingen de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 3 uit voor de periode van primaire ongeschiktheid die de betaaldatum voorafgaat.
  De aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 3 wordt niet langer toegekend voor de periode van arbeidsongeschiktheid die zich bevindt vanaf de dag volgend op de datum waarop de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 30 maart 2020 buitenwerking treden.