26 JUNI 2020. - Koninklijk besluit nr. 47 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 3°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II), met het oog op het toekennen van een tijdelijke premie aan de gerechtigden op bepaalde sociale bijstandsuitkeringen (NOTA : bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding bij W2020-12-24/20, art. 33) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-07-2020 en tekstbijwerking tot 25-02-2022)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en de inkomensgarantie voor ouderen
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap
Art. 3-4
HOOFDSTUK 4. - Bepalingen betreffende leefloonbegunstigden en begunstigden van een hulpverlening equivalent aan het leefloon
Art. 5-6
HOOFDSTUK 5. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 7-9
HOOFDSTUK 6. . - Wijzigingsbepalingen
Art. 10
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 11-12
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Een tijdelijke premie wordt met ingang vanaf 1 juli 2020 gedurende [5 eenentwintig opeenvolgende maanden]5 toegekend aan de gerechtigde op:
1° een gewaarborgd inkomen voor bejaarden bedoeld in de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
2° een inkomensgarantie voor ouderen bedoeld in de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen;
3° een inkomensvervangende tegemoetkoming en/of een integratietegemoetkoming krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
4° een leefloon krachtens artikel 14, § 1 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;
5° een financiële hulpverlening krachtens artikel 60, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en waarvan deze steun terugbetaald is door de Staat krachtens artikel 1 van het ministerieel besluit van 30 januari 1995 tot regeling van de terugbetaling door de Staat van de kosten van de dienstverlening door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekend aan een behoeftige die de Belgische nationaliteit niet bezit en die niet in het bevolkingsregister is ingeschreven.
----------
(1)<W 2020-12-20/10, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 09-01-2021>
(2)<W 2021-04-02/10, art. 66, 003; Inwerkingtreding : 23-04-2021>
(3)<W 2021-07-18/03, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 08-08-2021>
(4)<W 2021-11-30/06, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 21-10-2021>
(5)<W 2022-02-14/06, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en de inkomensgarantie voor ouderen
Art.2.De premie bedoeld in artikel 1, 1° en 2° is betaalbaar in zoverre de uitkering die hem rechtvaardigt eveneens betaalbaar is voor dezelfde maand.
De premie bedoeld in artikel 1, 1° en 2° bedraagt maandelijks [1 25 euro]1 voor elke begunstigde.
----------
(1)<W 2021-11-30/06, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 21-10-2021>
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap
Art.3.De premie bedoeld in artikel 1, 3° is betaalbaar vanaf het moment waarop het recht op een tegemoetkoming voor personen met een handicap is toegekend krachtens de voormelde wet van 27 februari 1987.
De premie bedoeld in artikel 1, 3° bedraagt maandelijks [1 25 euro]1 voor elke begunstigde.
----------
(1)<W 2021-11-30/06, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 21-10-2021>
Art.4. De premie bedoeld in artikel 1, 3° wordt niet uitbetaald indien de begunstigde aanspraak maakt op de betaling van de premie bedoeld in artikel 1, 1° of 2°.
HOOFDSTUK 4. - Bepalingen betreffende leefloonbegunstigden en begunstigden van een hulpverlening equivalent aan het leefloon
Art.5.De premie bedoeld in artikel 1, 4° en 5° wordt door het OCMW uitbetaald als maatschappelijke dienstverlening ter aanvulling op het leefloon of de financiële hulpverlening en is betaalbaar in zoverre de uitkering die hem rechtvaardigt eveneens betaalbaar is voor dezelfde maand.
De premie bedoeld in artikel 1, 4° en 5° bedraagt maandelijks [1 25 euro]1 voor elke begunstigde.
----------
(1)<W 2021-11-30/06, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 21-10-2021>
Art.6. De premie bedoeld in artikel 1, 4° en 5° wordt niet uitbetaald indien de begunstigde aanspraak maakt op de betaling van de premie bedoeld in artikel 1, 1°, 2° of 3°.
HOOFDSTUK 5. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.7. De premie bedoeld in artikel 1 wordt voor het vaststellen van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden bedoeld in de wet van 1 april 1969 en van de inkomensgarantie voor ouderen bedoeld in de voormelde wet van 22 maart 2001 als een volledig vrijgestelde inkomst beschouwd.
Art.8. De premie bedoeld in artikel 1 is niet vatbaar voor overdracht of beslag en is vrijgesteld van elke fiscale en sociaalrechtelijke inhouding.
Art.9. § 1. De in artikel 1 bedoelde vervallen en niet-uitbetaalde premie wordt, in geval van overlijden van de gerechtigde, uitbetaald, naargelang het geval, overeenkomstig de modaliteiten voor de uitkering die hem rechtvaardigt respectievelijk voorzien in:
1° artikel 41 van het koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende de inkomensgarantie voor ouderen;
2° artikel 59 van het koninklijk besluit van 29 april 1969 houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;
3° artikel 34 van het koninklijk besluit van 23 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
§ 2. De in artikel 1 bedoelde vervallen en niet-uitbetaalde premie, wordt in geval van overlijden van de gerechtigde als bedoeld in artikel 1, 4° en 5° uitbetaald overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 40 van het koninklijk besluit houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
HOOFDSTUK 6. . - Wijzigingsbepalingen
Art.10. In artikel 21, § 1, eerste lid, van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, laatst gewijzigd bij de wet van 6 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling onder 1° wordt aangevuld met de bepaling onder k), luidende:
"k) de premie bedoeld in artikel 1, 1° en 2° van het koninklijk besluit nr. ..... van ................. tot uitvoering van artikel 5, § 1, 3°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II), met het oog op het toekennen van een tijdelijke premie aan de gerechtigden op bepaalde sociale bijstandsuitkeringen;";
2° in de bepaling onder 2°, wordt de bepaling onder b) vervangen als volgt:
"b) de Federale Pensioendienst wat betreft de in 1°, a, c, d, e, h, i, j, k en, in voorkomend geval, f en g bedoelde voordelen.".
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art.11. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 12. De minister bevoegd voor Justitie, de minister bevoegd voor Financiën, de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de minister bevoegd voor Pensioenen, de minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie en de minister bevoegd voor Personen met een beperking zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.