4 MEI 2020. - Wet ter bestrijding van de niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte beelden en opnames
Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Art. 1
Hoofdstuk 2. - Wijziging van het Wetboek van strafvordering
Art. 2
Hoofdstuk 3. - Wijzigingen van het Strafwetboek
Art. 3-8
Hoofdstuk 4. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 9
Hoofdstuk 5. - Wijziging van de wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen
Art. 10
Hoofdstuk 6. - Wijzigingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art. 11-13
Hoofdstuk 7. - Inwerkingtreding
Art. 14
Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Hoofdstuk 2. - Wijziging van het Wetboek van strafvordering
Art.2. In artikel 39bis, § 6, zesde lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 28 november 2000 en vervangen bij de wet van 25 december 2016, worden tussen het woord "140bis" en de woorden "of 383bis, § 1, van het Strafwetboek" de woorden ", 371/1, § 1, 2°, 371/2" ingevoegd.
Hoofdstuk 3. - Wijzigingen van het Strafwetboek
Art.3. In artikel 34quater van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 26 april 2007 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019, worden in het enig lid, in de bepaling onder 3°, de woorden "de artikelen 371/1, tweede en derde lid," vervangen door de woorden "de artikelen 371/1, § 3, en 371/2".
Art.4. In boek II, titel VII, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van hoofdstuk V, vervangen bij de wet van 1 februari 2016, vervangen als volgt:
"Voyeurisme, niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte beelden en opnames, aanranding van de eerbaarheid en verkrachting".
Art.5. Artikel 371/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 februari 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 371/1. § 1. Met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar wordt gestraft hij die:
1° een persoon observeert of doet observeren of van hem een beeld- of geluidsopname maakt of doet maken:
- rechtstreeks of door middel van een technisch of ander hulpmiddel;
- zonder de toestemming van die persoon of buiten zijn medeweten;
- terwijl hij ontbloot is of een expliciete seksuele daad stelt, en;
- terwijl hij zich in omstandigheden bevindt, waar hij in redelijkheid kan verwachten dat zijn persoonlijke levenssfeer niet zal worden geschonden;
2° beelden of een beeld- of geluidsopname van een ontblote persoon of een persoon die een expliciete seksuele daad stelt, zonder diens toestemming of buiten diens medeweten toont, toegankelijk maakt of verspreidt, ook al heeft die persoon ingestemd met het maken ervan.
§ 2. Er is sprake van de in paragraaf 1 bedoelde misdrijven zodra er begin van uitvoering is.
§ 3. Worden deze feiten gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een minderjarige boven de volle leeftijd van zestien jaar, dan wordt de schuldige gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
Is de minderjarige geen volle zestien jaar oud, dan is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
§ 4. Voor de in paragraaf 1, 2°, beoogde feiten die worden gepleegd op de persoon van een minderjarige, geldt een onweerlegbaar vermoeden van gebrek aan instemming.".
Art.6. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 371/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 371/2. Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van tweehonderd euro tot tienduizend euro wordt gestraft hij die feiten als bedoeld in artikel 371/1, § 1, 2°, heeft gepleegd met kwaadwillig opzet of uit winstbejag.
In de gevallen bedoeld in artikel 371/1, § 3, wordt de daarin bepaalde opsluitingsstraf toegepast en aangevuld met de geldboete bedoeld in het eerste lid.".
Art.7. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 371/3 ingevoegd, luidende:
"Art. 371/3. Wordt gestraft met geldboete van tweehonderd euro tot vijftienduizend euro, eenieder die weigert technische medewerking te verlenen:
1° aan de mondelinge of schriftelijke bevelen die de procureur des Konings uitvaardigt overeenkomstig artikel 39bis, § 6, zesde lid, van het Wetboek van strafvordering, binnen de termijnen en volgens de voorwaarden die worden aangegeven in die vorderingen;
2° aan de uitvoering van de beslissing die is vervat in de beschikking van de rechtbank van eerste aanleg, als bedoeld in artikel 584, vijfde lid, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek, binnen de termijnen en volgens de voorwaarden die in die beschikking zijn bepaald.".
Art.8. In artikel 377 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 26 november 2011 en 1 februari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid worden de woorden "In de gevallen van artikel 371/1, tweede lid," vervangen door de woorden "In de gevallen van artikel 371/1, § 3, eerste lid,";
2° in het derde lid worden de woorden "In de gevallen van artikel 371/1, eerste lid" vervangen door de woorden "In de gevallen van artikel 371/1, § 1";
3° in het vierde lid worden de woorden "In de gevallen van artikel 371/1, derde lid," vervangen door de woorden "In de gevallen van artikel 371/1, § 3, tweede lid,".
Hoofdstuk 4. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art.9. In artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het vijfde lid wordt aangevuld met een bepaling onder 7°, luidende:
"7° in geval van niet-consensuele verspreiding van beelden of opnames bedoeld in de artikelen 371/1, § 1, 2°, en 371/2 van het Strafwetboek, en op verzoek van de persoon die op de beelden of de opname voorkomt of van zijn wettelijke vertegenwoordiger of van zijn rechtsopvolgers, bevelen dat de verspreider of elke als tussenpersoon optredende dienstverlener die een activiteit uitoefent als bedoeld in de artikelen XII.17 of XII.19 van het Wetboek van economisch recht, alle passende middelen aanwendt om de beelden onmiddellijk weg te halen of ontoegankelijk te maken, uiterlijk binnen zes uur na de betekening van de beschikking.";
2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Voor de verzoeken bedoeld in het vijfde lid, in de bepaling onder 7°, geldt een vermoeden van volstrekte noodzakelijkheid en wordt elke verspreiding geacht niet-consensueel te zijn tot het bewijs van het tegendeel is geleverd, onverminderd artikel 371/1, § 4, van het Strafwetboek.".
Hoofdstuk 5. - Wijziging van de wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen
Art.10. In artikel 4, eerste lid, van de wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, gewijzigd bij de wetten van 10 mei 2007 en 18 december 2015, wordt een bepaling onder 6° /1 ingevoegd, luidende:
"6° /1. in rechte op te treden voor elk misdrijf bedoeld in de artikelen 371/1 en 371/2 van het Strafwetboek, met toestemming van het slachtoffer of van zijn rechtsopvolgers;".
Hoofdstuk 6. - Wijzigingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art.11. In artikel 25 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2017, worden in paragraaf 2, d, eerste streepje, de woorden "371/1, 372" vervangen door de woorden "371/1, 371/2, 372".
Art.12. In artikel 26 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2017, worden in paragraaf 2, d, eerste streepje, de woorden "371/1, 372" vervangen door de woorden "371/1, 371/2, 372".
Art.13. In artikel 95/7 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 april 2007 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, worden in paragraaf 2, derde lid, de woorden "371/1, 372" vervangen door de woorden "371/1, 371/2, 372".
Hoofdstuk 7. - Inwerkingtreding
Art. 14. Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2020.