23 MAART 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen in de hoedanigheid van seizoenarbeider betreft
Art. 1-26
BIJLAGEN.
Art. N1-N9
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van:
1° de richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven;
2° de richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider.
Art.2. Artikel 1, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd en hernummerd door het koninklijk besluit van 22 november 1996 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 november 2018 en 6 juni 2019, wordt aangevuld met de punten 10° en 11°, luidende:
" 10° seizoenarbeider: de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018;
11° seizoenarbeidersvergunning: het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister overeenkomstig het model in bijlage 6, dat de vermelding " seizoenarbeider ", bevat en dat aantoont dat een onderdaan van een derde land gemachtigd is om meer dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk te verblijven om er in de hoedanigheid van seizoenarbeider te werken. ".
Art.3. In artikel 1/1/1, § 1, 2°, a), van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 juni 2016 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 juli 2018, 12 november 2018 en 6 juni 2019, worden de woorden " en 11°, van de wet " vervangen door de woorden " , 11° en 12°, van de wet ".
Art.4. In artikel 1/2/1, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 12 november 2018 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden " in artikel 61/25-1 of in artikel 61/26 van de wet " vervangen door de woorden " in artikel 61/25-1, 61/26 of 61/29-4 van de wet " en de woorden " artikel 1/1, § 2, 8°, 10 of 11°, van de wet " vervangen door de woorden " artikel 1/1, § 2, 8°, 10°, 11° of 12°, van de wet ";
2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden " bedoeld in artikel 61/25-1 of artikel 61/26 van de wet " ingevoegd tussen de woorden " van de verblijfsaanvraag " en de woorden " vaststelt ";
3° in paragraaf 3 wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:
" Overeenkomstig artikel 61/29-4, § 6, van de wet brengt de Minister of zijn gemachtigde, indien hij tijdens het onderzoek van de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/29-4, van de wet, vaststelt dat het bedrag van de bijdrage niet of gedeeltelijk werd betaald, de onderdaan van een derde land hiervan op de hoogte en vraagt hij hem om het verschuldigde bedrag te betalen. De vraag om betaling wordt ten laatste vijftien dagen voor het verstrijken van de behandelingstermijn van de aanvraag aan de onderdaan van een derde land gericht. De betrokkene beschikt over een termijn van tien dagen om het bewijs van betaling van het verschuldigde bedrag voor te leggen. ";
4° in paragraaf 3, derde lid, dat het nieuwe vierde lid geworden is, wordt vervangen als volgt: "De termijn waarover de onderdaan van een derde land beschikt om het bewijs van betaling voor te leggen, begint te lopen op de dag na de dag van de kennisgeving van de in het derde lid bedoelde beslissing".
5° in paragraaf 4 worden de woorden " Overeenkomstig artikel 61/25-5, § 3, tweede lid, of artikel 61/27-4, § 3, tweede lid, van de wet, " vervangen door de woorden " Overeenkomstig artikel 61/25-5, § 3, tweede lid, 61/27-4, § 3, tweede lid, of 61/29-8, § 2, eerste lid, 5°, van de wet, ".
Art.5. Artikel 14, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 november 1996, wordt vervangen als volgt:
" Art. 14. Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt de beslissing tot terugdrijving die in toepassing van de wet genomen door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 11 aan de betrokkene betekend. ".
Art.6. In artikel 25/2, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt:
" § 5. Dit artikel is niet van toepassing:
1° op de vreemdelingen die een aanvraag voor een machtiging tot verblijf op basis van artikel 10bis van de wet indienen;
2° op de onderdanen van een derde land die een aanvraag voor een toelating tot arbeid bedoeld in artikel 61/25-1 van de wet, op basis van artikel 61/25-2, § 2, van de wet, indienen;
3° op de onderdanen van een derde land die een aanvraag voor een toelating tot arbeid bedoeld in artikel 61/26 van de wet, op basis van artikel 61/27-1, §§ 2 of 3, van de wet, indienen;
4° op de onderdanen van een derde land die gemachtigd worden om, in de hoedanigheid van seizoenarbeider, voor een maximale duur van negentig dagen op het grondgebied te verblijven en die, overeenkomstig artikel 61/29, § 5, eerste en derde lid, van de wet, een aanvraag voor een toelating tot arbeid bedoeld in artikel 61/29-4, van de wet, indienen. ".
2° de paragrafen 6 en 7 worden opgeheven.
Art.7. In hetzelfde besluit wordt de titel van hoofdstuk IV van Titel I bis, vervangen door het koninklijk besluit van 15 augustus 2012 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 februari 2015, vervangen als volgt:
" Hoofdstuk IV- Geldigheid, vernieuwing en intrekking van verblijfstitels. ".
Art.8. In artikel 31 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 2018 en 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden " de seizoenarbeidersvergunning " ingevoegd tussen de woorden " de gecombineerde vergunning " en de woorden " de verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie ";
2° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
" Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 is de geldigheidsduur van de seizoenarbeidersvergunning die en het visum lang verblijf dat met toepassing van artikel 61/29-7, § 2, van de wet afgegeven wordt gelijk aan de duur van de machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider. ".
Art.9. In artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 2018 en 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. Onder voorbehoud van het tweede, derde en vierde lid moet de vreemdeling zich tussen de veertigste en de dertigste dag voor de vervaldatum van zijn verblijfs-of vestigingsvergunning of van zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden om de vernieuwing van zijn verblijfs- of vestigingsvergunning of van zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene aan te vragen.
De onderdaan van een derde land die een aanvraag tot vernieuwing van zijn toelating tot arbeid heeft ingediend, op basis van artikel 61/25-1 van de wet, en wiens gecombineerde vergunning gedurende de vernieuwingsprocedure verstrijkt, moet zich bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden, met het oog op de afgifte van een voorlopig verblijfsdocument, overeenkomstig paragraaf 5.
De onderdaan van een derde land die een aanvraag tot vernieuwing van zijn toelating tot arbeid heeft ingediend, op basis van artikel 61/26 van de wet, en wiens Europese blauwe kaart tijdens de vernieuwingsprocedure verstrijkt, moet zich bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden, met het oog op de afgifte van een voorlopig verblijfsdocument, overeenkomstig paragraaf 6.
De onderdaan van een derde land die een aanvraag tot vernieuwing van zijn toelating tot arbeid heeft ingediend op basis van artikel 61/29-5 van de wet, en wiens seizoenarbeidersvergunning die of visum lang verblijf dat zijn verblijf dekt tijdens de vernieuwingsprocedure, verstrijkt, moet zich bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden, met het oog op de afgifte van een voorlopig verblijfsdocument, overeenkomstig paragraaf 7. ";
2° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt:
" § 5. In het in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde geval, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde niet in staat waren voor het verstrijken van de geldigheid van de gecombineerde vergunning een beslissing te nemen over de aanvraag tot vernieuwing, stelt de burgermeester of zijn gemachtigde hem in het bezit van een attest conform het model in bijlage 49, na voorlegging van zijn verstreken gecombineerde vergunning en van het document dat bewijst dat de aanvraag tot vernieuwing ontvankelijk en volledig is.
Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vanaf de datum van de kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag dertig dagen geldig en kan tweemaal met eenzelfde periode worden verlengd. ";
3° er wordt een paragraaf 5bis ingevoegd, luidende:
" § 5bis. Indien de onderdaan van een derde land een aanvraag voor een toelating tot arbeid indient op basis van artikel 61/25-1 van de wet, terwijl hij op basis van een arbeidskaart B, die voor 24 december 2018 werd afgegeven, gemachtigd is om met het oog op werk meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven, stelt de burgemeester van zijn verblijfplaats of zijn gemachtigde hem, op zijn verzoek, in het bezit van een voorlopig verblijfsdocument conform het model in bijlage 49, voor zover hij de volgende zaken voorlegt:
1° een geldige verblijfstitel, of het bewijs dat hij over een dergelijke verblijfstitel beschikte toen hij zijn aanvraag voor een toelating tot arbeid indiende;
2° een geldige arbeidskaart B die voor 24 december 2018 werd afgegeven, of het bewijs dat hij over een dergelijke arbeidskaart beschikte toen hij zijn aanvraag voor een toelating tot arbeid indiende;
3° het door de bevoegde gewestelijke overheid gegeven document dat bewijst dat de aanvraag voor een toelating tot arbeid volledig en ontvankelijk is.
Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de onderdaan van een derde land op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vanaf de datum van de kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag voor een toelating tot arbeid dertig dagen geldig en kan tweemaal met eenzelfde periode verlengd worden.
Deze paragraaf is niet van toepassing op de onderdanen van derde landen die gemachtigd zijn om meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven, op basis van een arbeidskaart B die met het oog op werk als jonge au pair werd afgegeven. ";
4° artikel 33 wordt aangevuld met een paragraaf 7, luidende:
" § 7. In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde niet in staat waren voor het verstrijken van de geldigheid van de seizoenarbeidersvergunning of het visum lang verblijf een beslissing te nemen over deze aanvraag, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem, op zijn verzoek, in het bezit van een attest conform het model in bijlage 49, op voorlegging van:
1° zijn verstreken seizoenarbeidersvergunning of zijn verstreken visum lang verblijf;
2° het door de bevoegde gewestelijke overheid afgegeven document dat bewijst dat zijn aanvraag tot vernieuwing volledig en ontvankelijk is.
Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de onderdaan van een derde land op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vanaf de datum van kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag vijftien dagen geldig en kan eenmaal met eenzelfde periode verlengd worden. ".
Art.10. In artikel 35, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juli 2008 en 12 november 2018, worden de woorden " de seizoenarbeidersvergunning " ingevoegd tussen de woorden " EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene " en de woorden " de gecombineerde vergunning ".
Art.11. In artikel 36bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juli 2008, 13 februari 2015 en 12 november 2018, worden de woorden " van zijn gecombineerde vergunning of enig ander verblijfsdocument " vervangen door de woorden " van zijn gecombineerde vergunning, van zijn seizoenarbeidersvergunning of enig ander verblijfsdocument, met inbegrip van het visum lang verblijf dat in toepassing van artikel 61/29-7, § 2, van de wet op het grondgebied wordt afgegeven. ".
Art.12. In artikel 37, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juli 2008, 15 augustus 2012, 13 februari 2015 en 12 november 2018, worden de woorden " zijn seizoenarbeidersvergunning " ingevoegd tussen de woorden " zijn gecombineerde vergunning " en de woorden " of zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene ".
Art.13. In artikel 105/1, 3°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, worden de woorden " in voorkomend geval " opgeheven.
Art.14. In artikel 105/7, 3° , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, worden de woorden " in voorkomend geval " opgeheven.
Art.15. In titel II, van hetzelfde besluit, wordt een hoofdstuk Vquater ingevoegd, dat de artikelen 105/10 tot 105/43 bevat, luidende:
" Hoofdstuk Vquater.- Seizoenarbeiders.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 105/10. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die zich buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie bevinden en die het Rijk in de hoedanigheid van seizoenarbeider wensen binnen te komen en er wensen te verblijven en op de onderdanen van derde landen die in deze hoedanigheid gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven en er te werken, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIIIbis van Titel II van de wet.
De algemene bepalingen van dit besluit zijn op hen van toepassing, tenzij de bepalingen van dit hoofdstuk daarvan afwijken.
Afdeling 2. - Toegang tot het grondgebied en kort verblijf
Onderafdeling 1. - Vereiste documenten voor de binnenkomst en de overhandiging van het verblijfsdocument.
Art. 105/11. § 1. Overeenkomstig artikel 61/29, § 1, van de wet, en onverminderd de artikelen 3 en 61/29, § 4, van de wet, machtigen de overheden die belast zijn met de grenscontrole de onderdaan van een derde land om het grondgebied te betreden om er als seizoenarbeider te verblijven, gedurende een periode van niet meer dan negentig dagen, indien hij tijdens de controle aan de buitengrenzen de volgende zaken voorlegt:
1° een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode;
2° indien dit vereist is, een geldig visum kort verblijf met de vermelding " seizoenarbeider " dat overeenkomstig artikel 105/12 afgegeven wordt;
3° de arbeidsvergunning die overeenkomstig artikel 105/38 vereist is.
§ 2. Indien de met de grenscontrole belaste overheden of de Minister of zijn gemachtigde dit eisen legt de onderdaan van een derde land bovendien het bewijs overeenkomstig artikel 105/42 voor dat hij tijdens zijn verblijf over voldoende huisvesting zal beschikken.
Art. 105/12. § 1. De onderdaan van een derde land die in het bezit moet zijn van een visum kort verblijf om het grondgebied te kunnen betreden en er, als seizoenarbeider, gedurende een periode van niet meer dan negentig dagen te verblijven, dient een visumaanvraag in, overeenkomstig de Visumcode.
§ 2. Overeenkomstig artikel 61/29, § 3, eerste en tweede lid, van de wet, en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk II, van titel III, van de Visumcode, legt de onderdaan van een derde land de volgende zaken voor om zijn aanvraag te ondersteunen:
1° een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode;
2° de vereiste arbeidsvergunning, overeenkomstig artikel 105/38;
3° het bewijs dat hij over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat hij over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42.
§ 3. Indien de aanvraag ontvankelijk is, neemt de Minister of zijn gemachtigde een beslissing overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, van Titel III, van de Visumcode.
Het eerste lid is van toepassing, onverminderd artikel 61/29, § 3, derde lid, van de wet, en de artikelen 105/40en 105/43.
§ 4. Het visum kort verblijf dat in toepassing van dit artikel wordt afgegeven bevat de vermelding " seizoenarbeider ".
Art. 105/13. Overeenkomstig artikel 61/29-1 van de wet en onverminderd artikel 3 van de wet, laten de met de grenscontrole belaste overheden de onderdaan van een derde land toe om het grondgebied binnen te komen om er gedurende een periode van meer dan negentig dagen als seizoenarbeider te verblijven, indien hij tijdens de controle aan de buitengrenzen de volgende zaken voorlegt:
1° een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode;
2° een geldig visum lang verblijf met de vermelding " seizoenarbeider ", dat overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 werd afgegeven.
Art. 105/14. Onverminderd artikel 3 van de wet, indien de toegang in toepassing van artikel 61/29, § 4, van de wet, geweigerd wordt aan de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/10, wordt deze beslissing door de Minister of zijn gemachtigde genomen.
De met de grenscontrole belaste overheden kunnen de beslissing zelf nemen, indien de betrokkene de documenten die overeenkomstig artikel 105/11, § 1, of artikel 105/13 voor zijn binnenkomst vereist zijn niet voorlegt.
De beslissing wordt overeenkomstig artikel 14 betekend.
Art. 105/15. § 1. Indien de onderdaan van een derde land gemachtigd is tot een verblijf van niet meer dan negentig dagen als seizoenarbeider, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem, op zijn verzoek en overeenkomstig artikel 20, in het bezit van een document conform het model in bijlage 3, na voorlegging van de documenten bedoeld in artikel 105/11, § 1. Dit document bevat de vermelding: "Arbeidsmarkt: beperkt".
§ 2. De geldigheidsduur van dit document mag echter niet langer zijn dan de periode gedurende dewelke de betrokkene gemachtigd is om als seizoenarbeider te werken.
Onderafdeling 2. - Verlenging van het kort verblijf
Art. 105/16. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdaan van een derde land die gemachtigd is om, als seizoenarbeider, voor een periode van niet meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven en die zijn verblijf wenst te verlengen, zonder de maximale duur van het kort verblijf te overschrijden.
Art. 105/17. § 1. Overeenkomstig artikel 61/29, § 5, eerste en tweede lid, van de wet, dient de onderdaan van een derde land een aanvraag tot verlenging van zijn verblijf in bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert, en dit ten laatste vooraleer zijn verblijf verstrijkt.
§ 2. Indien het verblijf van de onderdaan van een derde land door een visum kort verblijf gedekt wordt, is de aanvraag tot verlenging van het verblijf een aanvraag tot verlenging van een visum in de zin van de Visumcode.
§ 3. De onderdaan van een derde land voegt de volgende documenten toe aan zijn aanvraag:
1° een kopie van zijn paspoort of van de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig 6, § 1, a) van de Schengengrenscode;
2° een kopie van de overeenkomstig artikel 105/38 vereiste arbeidskaart;
3° het bewijs dat hij over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat hij over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42;
5° een kopie van het document conform de bijlage 3dat in toepassing van artikel 105/15 aan hem afgegeven werd en geldig is.
§ 4. Indien de betrokkene zijn aanvraag niet binnen de voorgeschreven termijn bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft, indient, of indien hij geen enkel van de documenten bedoeld in paragraaf 3 voorlegt, verklaart de burgemeester of zijn gemachtigde de aanvraag onontvankelijk en betekent hij hem zijn beslissing.
§ 5. Indien de aanvraag binnen de voorgeschreven termijn wordt ingediend bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert, maar niet alle documenten bedoeld in paragraaf 3 werden voorgelegd, beschikt de betrokkene over een termijn van tien dagen om die voor te leggen, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag.
De burgemeester of zijn gemachtigde informeert de betrokkene over de documenten die hij moet voorleggen en over de termijn waarover hij te dien einde beschikt, overeenkomstig het eerste lid.
§ 6. Behalve in de gevallen die in paragraaf 4 bedoeld worden stuurt de burgemeester of zijn gemachtigde de aanvraag en de documenten die voorgelegd worden om de aanvraag te ondersteunen onverwijld naar de Dienst Vreemdelingenzaken, zodat een beslissing genomen wordt overeenkomstig artikel 105/18.
Art. 105/18. § 1. De Minister of zijn gemachtigde neemt een beslissing over de aanvraag die in toepassing van artikel 105/17, § 6, aan hem werd overgemaakt, binnen de vijftien dagen na de datum va de ontvangst van de aanvraag.
§ 2. Tijdens het onderzoek van de aanvraag wordt gecontroleerd of de betrokkene de voorwaarden voor de verlenging vervult. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de evaluatie van het risico op illegale immigratie of het risico voor de veiligheid van de lidstaten dat gevormd zou worden door de betrokkene, evenals zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten ten laatste op de datum waarop zijn verblijf verstrijkt te verlaten.
Onverminderd de artikelen 105/40 en 105/43 kan de Minister of zijn gemachtigde van de onderdaan van een derde land of zijn werkgever eisen dat ze binnen een termijn van tien dagen aanvullende documenten of inlichtingen voorleggen. Ze worden geïnformeerd over de documenten of de inlichtingen die ze moeten voorleggen en de termijn waarover ze te dien einde beschikken.
§ 3. Onder voorbehoud van paragraaf 4 machtigt de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene om zijn verblijf te verlengen, voor zover hij voldoet aan de voorwaarden die voorzien worden in artikel 61/29, §§ 1, 1° en 3°, en 2, van de wet.
§ 4. De Minister of zijn gemachtigde weigert het verblijf te verlengen indien:
1° de betrokkene de ontbrekende documenten niet binnen de voorgeschreven termijn heeft ingediend;
2° de betrokkene de voorwaarden die voorzien worden in artikel 61/29, §§ 1, 1° en 3°, en 2, van de wet niet vervult;
3° de betrokkene zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5° tot 9°, van de wet;
4° de maximale duur van het kort verblijf bereikt is;
5° de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet, bereikt is;
6° de betrokkene de aanvullende documenten of inlichtingen die vereist worden niet binnen de opgelegde termijn heeft voorgelegd;
7° er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de voorgelegde bewijsstukken die ter ondersteuning van de aanvraag voorgelegd worden of over de waarheidsgetrouwheid van hun inhoud, over de betrouwbaarheid van de door de betrokkene afgelegde verklaringen of over zijn voornemen het grondgebied voor het verstrijken van het beoogde verblijf te verlaten.
Art. 105/19. § 1. Indien de betrokkene gemachtigd wordt om zijn verblijf te verlengen wordt de toegestane duur van zijn verblijf voor de duur van de toelating tot arbeid verlengd.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur van het kort verblijf overschrijdt, de duur van de machtiging tot verblijf tot de maximale duur van het kort verblijf beperkt.
§ 2. Behalve indien een beslissing tot verlenging van het visum wordt genomen worden de onderdaan van een derde land en het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert onmiddellijk op de hoogte gebracht van de beslissing tot verlenging. De betrokkene wordt uitgenodigd om zich, met het oog op de verlenging van het document conform de bijlage 3 dat in toepassing van artikel 105/15 aan hem werd afgegeven, bij het gemeentestuur aan te bieden.
De burgemeester of zijn gemachtigde verlengt de geldigheidsduur van dit document, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van dit document en van de beslissing tot verlenging.
De geldigheidsduur van dit document wordt verlengd voor de toegestane duur van het verblijf .
§ 3. Indien een beslissing tot verlenging van het visum wordt genomen worden de onderdaan van een derde land en de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken onverwijld geïnformeerd over de beslissing tot verlenging. De betrokkene wordt uitgenodigd om zich, met het oog op de verlenging van zijn visum, bij deze dienst aan te bieden.
Deze dienst verlengt het visum, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van zijn geldig paspoort of van de daarmee gelijkgestelde reistitel, en van een kopie van de beslissing tot verlenging van het visum.
Art. 105/20. Behalve indien de Minister of zijn gemachtigde een tegenovergestelde instructie geeft verlengt de burgemeester van het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert of zijn gemachtigde het document conform de bijlage 3 dat in toepassing van artikel 105/15 aan de betrokkene werd afgegeven, op zijn verzoek, indien de aanvraag tot verlenging ontvankelijk is en de toegestane duur van het verblijf van de betrokkene tijdens het onderzoek van de aanvraag vervalt.
De geldigheidsduur van dit document wordt met vijftien dagen verlengd, te rekenen vanaf het moment waarop het vervalt, en kan iedere keer met eenzelfde duur verlengd worden, totdat een beslissing wordt genomen over de aanvraag tot verlenging zonder evenwel de maximale duur te mogen overschrijden van het kort verblijf.
Afdeling 3. - Lang verblijf - Gecombineerde aanvraagprocedure
Onderafdeling 1. - Seizoenarbeidersvergunning en visum lang verblijf
Art. 105/21. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die zich buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie bevinden en die, met het oog op een verblijf van meer dan negentig dagen als seizoenarbeider, een aanvraag overeenkomstig artikel 61/29-4 van de wet, indienen.
Art. 105/22. § 1. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/29-4 van de wet, op zijn minst de volgende inlichtingen:
1° de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland van de betrokkene;
2° het elektronisch adres van zijn werkgever;
3° de vermelding dat de betrokkene reeds gedurende de afgelopen vijf jaar in de hoedanigheid van seizoenarbeider op het grondgebied heeft verbleven.
§ 2. Overeenkomstig artikel 61/29-4, § 3, van de wet, en onverminderd artikel 61/29-4, § 6, van de wet, worden de volgende documenten toegevoegd aan de aanvraag, naast het bewijs van betaling van de retributie:
1° een kopie van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel dat of die aan de door artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode voorziene geldigheidsvoorwaarden voldoet;
2° het bewijs dat hij over toereikende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 105/39;
3° het bewijs dat hij over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat hij over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42;
5° een medisch getuigschrift, zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 5°, van de wet;
6° een uittreksel uit het strafregister of een gelijkwaardig document zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 6°, van de wet, indien hij ouder is dan achttien jaar.
Art. 105/23. § 1. Wanneer de onderdaan van een derde land door de bevoegde gewestelijke overheid tot arbeid wordt toegelaten en in toepassing van artikel 61/29-8, § 1, van de wet tot verblijf gemachtigd wordt, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 46.
Overeenkomstig artikel 25, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 informeert de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene dat hij tot verblijf en arbeid gemachtigd is, door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 47, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde geen enkele negatieve beslissing genomen hebben wanneer de behandelingstermijn verstrijkt.
§ 2. Overeenkomstig de artikelen 3 en 19 van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/29-9, § 1, tweede lid, van de wet, stemt de duur van de machtiging tot verblijf overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
In afwijking van het eerste lid wordt indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet, overschrijdt, de machtiging tot verblijf tot deze maximale duur beperkt .
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47, naargelang het geval, dat overeenkomstig paragraaf 1 aan hem betekend werd, naar de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland, met het oog op de afgifte van het visum dat vereist is voor zijn binnenkomst.
Art. 105/24. § 1. De onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/23 vraagt de toekenning van een visum lang verblijf aan bij de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland.
De post geeft onverwijld een visum lang verblijf met de vermelding " seizoenarbeider " aan hem af, na voorlegging van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode, en van het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47, naargelang het geval, dat aan hem betekend werd.
§ 2. Overeenkomstig artikel 12, vierde lid, van de wet, begeeft de onderdaan van een derde land aan wie overeenkomstig paragraaf 1 een visum lang verblijf werd afgegeven zich binnen acht werkdagen na zijn binnenkomst naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn seizoenarbeidersvergunning.
In afwachting van de uitvoering van de controle van de verblijfplaats en de afgifte van de seizoenarbeidersvergunning geeft de burgemeester of zijn gemachtigde onmiddellijk een voorlopig verblijfsdocument overeenkomstig het model in bijlage 49, af aan de betrokkene.
Het document is vijfenveertig dagen geldig en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat de vergunning wordt afgegeven.
Art. 105/25. De beslissing tot weigering van verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
Onderafdeling 2. - Verlenging van het kort verblijf Visum lang verblijf
Art. 105/26. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die gemachtigd zijn tot een verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider, voor een duur van niet meer dan negentig dagen, en die, overeenkomstig artikel 61/29, § 5, eerste en derde lid, van de wet, een aanvraag bedoeld in artikel 61/29-4 van de wet, indienen, met het oog op de verlenging van het verblijf nadat de maximale duur van het kort verblijf verstreken is.
Art. 105/27. § 1. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de aanvraag op zijn minst het adres waar de betrokkene logeert.
§ 2. Overeenkomstig artikel 61/29-4, § 3, van de wet, en onverminderd artikel 61/29-4, § 6, van de wet, worden de volgende documenten toegevoegd aan de aanvraag, naast het bewijs van betaling van de retributie:
1° een kopie van het paspoort van de betrokkene dat of de daarmee gelijkgestelde reistitel die aan de door artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode voorziene geldigheidsvoorwaarden voldoet;
2° het bewijs dat de betrokkene over toereikende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 105/39;
3° het bewijs dat de betrokkene over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat de betrokkene over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42;
5° een medisch getuigschrift, zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 5° ;
6° een uittreksel uit het strafregister of een gelijkwaardig document, zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 6°, van de wet, indien hij ouder is dan achttien jaar;
7° een kopie van het document overeenkomstig de bijlage 3 dat in toepassing van artikel 105/15 aan de betrokkene werd afgegeven.
§ 3. Overeenkomstig artikel 17, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/29-4, § 4, derde lid, van de wet, wordt de beslissing over de machtiging tot verblijf ten laatste dertig dagen na de kennisgeving van het feit dat de aanvraag volledig is door de Minister of zijn gemachtigde genomen.
Art. 105/28. § 1. Indien de onderdaan van een derde land door de bevoegde gewestelijke overheid gemachtigd wordt om te werken en in toepassing van artikel 61/29-8, § 1, van de wet, gemachtigd wordt tot een verblijf, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document dat overeenkomstig de bijlage 46 wordt opgesteld.
Overeenkomstig artikel 25, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 informeert de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene dat hij tot verblijf en arbeid gemachtigd is, door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 47, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde geen enkele negatieve beslissing genomen hebben binnen de opgelegde termijn.
§ 2. De duur van de machtiging tot verblijf stemt overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet overschrijdt, de duur van de machtiging tot verblijf tot deze maximale duur beperkt.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het document overeenkomstig de bijlage 46 of 47, dat overeenkomstig paragraaf 1 aan de betrokkene werd betekend, naar de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken, met het oog op de afgifte van een visum lang verblijf, overeenkomstig paragraaf 4.
§ 4. De onderdaan van een derde land bedoeld in paragraaf 1 begeeft zich naar de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, om de toekenning van een visum lang verblijf bedoeld in het tweede lid aan te vragen.
Overeenkomstig artikel 21, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 geeft deze dienst onverwijld een visum lang verblijf met de vermelding " seizoenarbeider " af aan de betrokkene, na voorlegging van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode en het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 dat aan hem betekend werd.
Art. 105/29. De beslissing tot weigering van verlenging wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
Art. 105/30. Behalve indien de Minister of zijn gemachtigde een tegenovergestelde instructie geeft, verlengt de burgemeester van het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert of zijn gemachtigde, indien de toegestane duur van het verblijf van de betrokkene tijdens het onderzoek van de aanvraag vervalt, het document overeenkomstig bijlage 3 waarvan hij houder is, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van dit document en van het document dat bewijst dat zijn aanvraag ontvankelijk en volledig is en dat door de bevoegde gewestelijke overheid werd afgegeven.
De geldigheidsduur van het document overeenkomstig bijlage 3 wordt, vanaf het moment waarop het vervalt, met vijftien dagen verlengd en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat een beslissing genomen wordt.
Onderafdeling 3. - Vernieuwing en einde van het verblijf
Art. 105/31. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die gemachtigd zijn om gedurende meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven, in de hoedanigheid van seizoenarbeider.
Art. 105/32. § 1. Overeenkomstig artikel 61/29-5, § 2, van de wet, en onverminderd artikel 61/29-5, § 5, van de wet, worden de volgende documenten toegevoegd aan de aanvraag voor vernieuwing bedoeld in artikel 61/29-5 van de wet:
1° een kopie van het paspoort van de betrokkene van de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode;
2° een kopie van de geldige seizoenarbeidersvergunning die of het visum lang verblijf dat het verblijf van de betrokkene dekt;
3° het bewijs dat de betrokkene over toereikende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 105/39;
4° het bewijs dat de betrokkene over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
5° het bewijs dat de betrokkene over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42.
Art. 105/33. § 1. Indien de onderdaan van een derde land, in toepassing van artikel 61/29-8, § 1, van de wet, door de bevoegde gewestelijke overheid gemachtigd wordt om verder te werken en verder op het grondgebied te verblijven wordt deze beslissing door de Minister of zijn gemachtigde, door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 46, aan hem betekend.
Indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde geen enkele negatieve beslissing genomen hebben vooraleer de behandelingstermijn verstrijkt, informeert de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene, overeenkomstig artikel 25, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018, dat hij gemachtigd is tot verblijf en arbeid, door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 47.
§ 2. De duur van de machtiging tot verblijf stemt overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet overschrijdt, de duur van de machtiging tot verblijf tot deze maximale duur beperkt.
Art. 105/34. § 1. Indien het verblijf van de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/33 door een seizoenarbeidersvergunning gedekt wordt, stuurt de Minister of zijn gemachtigde een kopie van het aan hem betekende document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 onverwijld naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op de verlenging van de vergunning, overeenkomstig paragraaf 2.
§ 2. De onderdaan van een derde land vraagt de verlenging van zijn vergunning aan bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats.
De burgemeester of zijn gemachtigde verlengt de vergunning onverwijld, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 dat aan hem betekend werd.
Overeenkomstig artikel 61/29-7, § 4, van de wet, stemt de geldigheidsduur van de seizoenarbeidersvergunning overeen met de toegestane duur van het verblijf.
Art. 105/35. § 1. Indien het verblijf van de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/33 door een visum lang verblijf gedekt wordt, stuurt de Minister of zijn gemachtigde een kopie van het aan hem betekende document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 onverwijld naar de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken, met het oog op de verlenging van het visum, overeenkomstig paragraaf 2.
§ 2. De onderdaan van een derde land vraagt de verlenging van zijn visum aan bij de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken.
Deze dienst verlengt het visum onverwijld, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van zijn paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode en van het aan hem betekende document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47.
Art. 105/36. De beslissing tot weigering van vernieuwing wordt door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
Art. 105/37. De beslissing die een einde maakt aan het verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 52 betekend.
Afdeling 4. - Bijzondere bewijsregels.
Onderafdeling 1. - Vereiste arbeidsvergunning, toereikende bestaansmiddelen en doel van het verblijf
Art. 105/38. § 1. Voor een verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider dat niet meer dan negentig dagen duurt, wordt het bewijs van de arbeidsvergunning bedoeld in artikel 61/29, § 1, 3°, van de wet, geleverd door middel van het document dat de betrokken onderdaan van een derde land machtigt om tijdens de verblijfsperiode in kwestie als seizoenarbeider te werken en dat door de bevoegde gewestelijke overheid aan hem werd afgegeven, overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.
§ 2. Met het oog op de toepassing van de regels met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen en het kort verblijf, met inbegrip van de afgifte van de visa kort verblijf, vormt dit document het bewijs van het doel van het verblijf en van de toereikende bestaansmiddelen die vereist zijn voor het verblijf in kwestie.
Art. 105/39. § 1. Voor een verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider van meer dan negentig dagen wordt het bewijs van de toereikende bestaansmiddelen die voor het verblijf in kwestie vereist zijn geleverd door de arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomsten die door de betrokkene met het oog op het verblijf in kwestie afgesloten werd of werden.
Overeenkomstig artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 moet deze arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomsten rechtstreeks afgesloten worden tussen de betrokkene en een of meerdere werkgevers die in België gevestigd zijn, voor een bepaalde duur.
§ 2. Met het oog op de toepassing van de regels met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen kunnen de arbeidsovereenkomst of de arbeidsovereenkomsten bedoeld in paragraaf 1 ook geëist worden door de overheden die belast zijn met de grenscontrole of door de Minister of zijn gemachtigde, als bewijs van het doel van het beoogde verblijf en van de vereiste bestaansmiddelen, indien er getwijfeld wordt aan de echtheid van het reisdocument of het visum dat door de betrokkene wordt voorgelegd.
Art. 105/40. § 1. Indien er getwijfeld wordt aan het feit dat de bestaansmiddelen toereikend zijn of aan het doel van het verblijf kan de overheid die deze voorwaarden moet controleren van de onderdaan van een derde land of de werkgever elk document of elke inlichting eisen dat of die het mogelijk maakt om de financiële bekwaamheid van de betrokkene of zijn echt voornemen om de beoogde seizoenarbeid uit te voeren, vast te stellen.
§ 2. In het geval de overheid bedoeld in paragraaf 1 vermoedens van economische uitbuiting in hoofde van de werkgever heeft, brengt deze overheid de bevoegde gewestelijke overheid daarvan op de hoogte.
§ 3. Indien de bestaansmiddelen ontoereikend blijken te zijn kan de overheid die belast is met hun beoordeling van de onderdaan van een derde land eisen dat die een attest van tenlasteneming, zoals voorzien in artikel 3bis van de wet, voorlegt.
De bepalingen van artikel 3bis van de wet, en van Titel Ibis, Hoofdstuk I/I, afdeling 1bis zijn van toepassing, onverminderd de paragrafen 3 en 4.
§ 4. De verbintenis tot tenlasteneming kan worden aangegaan door de werkgever of een van de werkgevers voor wie de arbeidsvergunning afgegeven werd en die in België gevestigd is. In dit geval wordt het bewijs dat de werkgever in België gevestigd is, voorgelegd, in plaats van de documenten bedoeld in artikel 17/3, § 1, 2°, en artikel 17/4, § 2, eerste lid, 2°.
§ 5. Indien de verbintenis tot tenlasteneming tijdens de controle aan de buitengrenzen of ter ondersteuning van een aanvraag voor een verlenging van het verblijf geëist wordt, wordt dit overeenkomstig artikel 17/2 en artikel 17/3, §§ 1 tot 3, vastgesteld.
Indien de verbintenis tot tenlasteneming aanvaard wordt, wordt de verbintenis als bewijs van de vereiste bestaansmiddelen voor het verblijf in kwestie beschouwd. Een kopie wordt aan de garant en aan de onderdaan van een derde land die ten laste wordt genomen overhandigd.
Onderafdeling 2. - Ziektekostenverzekering.
Art. 105/41. Het bewijs dat de onderdaan van een derde land over een ziektekostenverzekering die de risico's tijdens zijn verblijf als seizoenarbeider dekt, beschikt of zal beschikken wordt geleverd door middel van:
1° een door een verzekeringsorganisme opgesteld document dat aantoont dat de betrokkene tijdens zijn verblijf beschikt of zal beschikken over een verzekering zoals die voorzien wordt door artikel 15 van de Visumcode;
2° een door de werkgever of een van de werkgevers van de betrokkene opgesteld document dat aantoont dat de betrokkene tijdens zijn verblijf over een ziektekostenkostenverzekering die het mogelijk maakt om de risico's in België te dekken beschikt of zal beschikken, krachtens de arbeidsovereenkomst die ze hebben afgesloten.
Onderafdeling 3. - Voldoende huisvesting
Art. 105/42. § 1. Het bewijs dat de onderdaan van een derde land tijdens zijn verblijf over voldoende huisvesting beschikt of zal beschikken wordt door middel van een van de volgende documenten geleverd:
1° een door de betrokkene onderschreven huur- of onderhuurcontract waaruit blijkt dat hij tijdens zijn verblijf beschikt of zal beschikken over huisvesting die voldoet aan de vereisten inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid die voorzien worden door de gewestelijke wetgeving die van toepassing is inzake huisvesting;
2° een huisvestingsverklaring, door middel van een schriftelijk document dat gedateerd en ondertekend wordt door de werkgever of een natuurlijke persoon die de Belgische nationaliteit bezit of die gemachtigd of toegelaten is tot een verblijf van onbepaalde duur in België en waarmee hij of zij zich ertoe verbindt om huisvesting die voldoet aan de vereisten inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid die voorzien worden door de gewestelijke wetgeving die van toepassing is inzake huisvesting ter beschikking te stellen aan de betrokkene, voor de duur van zijn verblijf;
3° elk document dat uitgaat van een daartoe gemachtigde gerechtelijke of administratieve overheid dat aantoont dat de huisvesting waarover de betrokkene tijdens zijn verblijf beschikt of zal beschikken, voldoet aan de vereisten inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid die voorzien worden door de gewestelijke wetgeving die van toepassing is inzake huisvesting.
De in het eerste lid bedoelde documenten moeten het precieze adres van de huisvesting vermelden.
§ 2. In geval van verandering van huisvesting brengt de onderdaan van een derde land de Dienst Vreemdelingenzaken daarvan schriftelijk op de hoogte. Ter staving van dit schriftelijk document voegt hij het bewijs van het feit dat de huisvesting voldoende is, overeenkomstig paragraaf 1, toe.
Indien blijkt dat de onderdaan van een derde land van huisvesting veranderd is kan de Minister of zijn gemachtigde van de onderdaan van een derde land ook eisen dat hij het bewijs van het feit dat deze huisvesting voldoende is, overeenkomstig paragraaf 1, voorlegt.
§ 3. Met het oog op de toepassing van de regels met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen en het kort verblijf, met inbegrip van de afgifte van visa kort verblijf, vormen de documenten bedoeld in paragraaf 1 het bewijs van de huisvesting die vereist wordt voor de afgifte van een visum kort verblijf. Tijdens de controle van de voorwaarden van het verblijf van de betrokkene en zijn bestaansmiddelen wordt er rekening gehouden met deze documenten.
Art.16. Bijlage 6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, wordt vervangen door bijlage 1 gevoegd bij dit besluit.
Art.17. Bijlage 25quinquies van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, wordt vervangen door bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.
Art.18. Bijlage 26quinquies van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, wordt vervangen door bijlage 3 gevoegd bij dit besluit.
Art.19. Bijlage 43 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 4 gevoegd bij dit besluit.
Art.20. Bijlage 43bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 5 gevoegd bij dit besluit.
Art.21. Bijlage 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 6 gevoegd bij dit besluit.
Art.22. Bijlage 47 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 7 gevoegd bij dit besluit.
Art.23. Bijlage 49 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 8 gevoegd bij dit besluit.
Art.24. Bijlage 52 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 9 gevoegd bij dit besluit.
Art.25. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art.26. De Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 6.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33005)
Art. N2. Bijlage 25quinquies.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33006)
Art. N3. Bijlage 26quinquies.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33008)
Art. N4. Bijlage 43.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33010)
Art. N5. Bijlage 43bis.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33012)
Art. N6. Bijlage 46.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33013)
Art. N7. Bijlage 47.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33014)
Art. N8. Bijlage 49.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33015)
Art. N9. Bijlage 52.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-05-2020, p. 33017)