Details





Titel:

26 JUNI 2020. - Koninklijk besluit nr. 41 tot wijziging van de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen (NOTA : bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding bij W2020-12-24/20, art. 28)



Inhoudstafel:


Art. 1-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2020030349 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 mei 2020 wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 4bis. § 1. De zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten, zoals bedoeld in artikel 3, kunnen, in afwijking van de bepalingen van artikel 7, § 1, en artikel 11, § 4, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, aanspraak maken op het volledige maandelijkse bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, van de voormelde wet, voor de kalendermaand waarin een periode van volledige onderbreking van hun zelfstandige activiteit gelegen is, voor zover deze onderbreking minstens 7 opeenvolgende kalenderdagen duurt.
  De aanvraag ingediend door de zelfstandige moet objectieve elementen bevatten die kunnen aantonen dat het om een gedwongen onderbreking gaat naar aanleiding van COVID-19.
  § 2. De zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten, zoals bedoeld in artikel 3, die gedwongen worden hun activiteiten gedeeltelijk of volledig te onderbreken en voor zover hun activiteiten rechtstreeks behoren tot de activiteiten zoals bedoeld in het ministerieel besluit van 23 maart 2020 en elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, of afhankelijk zijn van deze activiteiten, kunnen eveneens aanspraak maken op het volledige maandelijkse bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, voor de kalendermaand waarin een periode van onderbreking van hun zelfstandige activiteit gelegen is.
  § 3. In afwijking van §§ 1, en 2 wordt voor de zelfstandigen en helpers zoals bedoeld in artikel 3, § 2, van deze wet, de helft van het volledige maandelijkse bedrag bedoeld in artikel 10 § 1, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, toegekend en dit voor zover ze voldoen aan de overige voorwaarden van §§ 1 of 2, naargelang de aard van hun onderbreking.
  § 4. De zelfstandigen en helpers bedoeld in § 3 kunnen het aldaar bedoelde maandelijkse bedrag slechts cumuleren met een of meerdere andere vervangingsinkomens voor zover de som van het maandelijks bedrag bedoeld in § 3 en de andere vervangingsinkomens per maand niet meer bedraagt dan 1.614,10 euro. Ingeval van overschrijding wordt het maandelijks bedrag bedoeld in § 3 verminderd ten belope van deze overschrijding.
  § 5. De gerechtigden op primaire ongeschiktheids- of invaliditeitsuitkeringen die een activiteit als zelfstandige met de toelating van de adviserend arts van hun verzekeringsinstelling uitoefenen, al naargelang het geval, met toepassing van artikel 100, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 of de artikelen 23 of 23bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, en die, onder de voorwaarden bepaald in de paragrafen 1 tot 3, hun toegelaten activiteit moeten onderbreken, kunnen op geen enkel bedrag aan overbruggingsrecht voor deze onderbreking van activiteit aanspraak maken.".

Art.2. In de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 mei 2020 wordt een artikel 4ter ingevoegd, luidende :
  "Art. 4ter. § 1 De zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten, zoals bedoeld in artikel 3, § 1 die hun activiteit opnieuw mogen heropstarten omwille van de opheffing van de beperkingen of het verbod op hun activiteit in het kader van COVID-19 overeenkomstig het ministerieel besluit van 23 maart 2020 en elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, kunnen aanspraak maken op het volledige maandelijkse bedrag bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, voor de kalendermaand waarin aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldaan is :
  1° het betreft een activiteit, die op datum van 3 mei 2020 nog steeds verboden of beperkt werd door artikel 1, §§ 1, 5 en 6 van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, in de versie zoals gewijzigd door het ministerieel besluit van 17 april 2020 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken;
  2° de betrokken activiteit, mag opnieuw opgestart worden voor de hele kalendermaand zonder andere beperkingen dan de regels inzake social distancing;
  3° de zelfstandige, helper en meewerkende echtgenoten kan aantonen dat er voor het kwartaal voorafgaand aan de maand waarop de aanvraag betrekking heeft, de activiteit een omzetverlies of vermindering van bestellingen kent van minstens 10% in vergelijking met hetzelfde kwartaal in 2019;
  4° Wanneer de aanvraag betrekking heeft op de maand juni 2020, zullen de zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten, in afwijking van 3°, moeten kunnen aantonen dat voor het kwartaal waarin de maand valt waarop de aanvraag betrekking heeft, de activiteit een omzetverlies of vermindering van bestellingen kent van minstens 10% in vergelijking met hetzelfde kwartaal in 2019;
  5° de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot geniet voor dezelfde maand niet van een financiële uitkering bedoeld in de artikelen 4 en 4bis.
  § 2. De gerechtigden op primaire ongeschiktheids- of invaliditeitsuitkeringen die een activiteit als zelfstandige met de toelating van de adviserend arts van hun verzekeringsinstelling uitoefenen, al naargelang het geval, met toepassing van artikel 100, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 of de artikelen 23 of 23bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, en die, onder de voorwaarden bepaald in paragraaf 1, hun toegelaten activiteit hervatten, kunnen op geen enkel bedrag aan overbruggingsrecht aanspraak maken.".

Art.3. In artikel 5 van wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 13 van 27 april 2020, worden de paragrafen 1 en 2 vervangen als volgt :
  " § 1. Voor de toepassing van de artikelen 4, 4bis en 4ter en in afwijking van artikel 7, § 3, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, wordt er geen rekening gehouden met de financiële uitkeringen die de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenote bedoeld in artikel 3 reeds in het verleden heeft genoten krachtens het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en zijn uitvoeringsbesluiten en krachtens de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en haar uitvoeringsbesluit.
  Bovendien zal de financiële uitkering die overeenkomstig de artikelen 4, 4bis en 4ter wordt toegekend, niet in rekening worden gebracht bij het bepalen van de maximale duur van het overbruggingsrecht in toepassing van artikel 7, § 3, van de voormelde wet van 22 december 2016.
  § 2. Voor de toepassing van de artikelen 4, 4bis en 4ter zijn de voorwaarden bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, niet van toepassing op de zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten bedoeld in artikel 3."

Art.4. § 1. In artikel 6, § 1, van de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 mei 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in de bepaling onder 2° worden de woorden "30 juni 2020" vervangen door de woorden "31 augustus 2020";
  b) in de bepaling onder 4° worden de woorden "30 juni 2020" vervangen door de woorden "31 augustus 2020";
  c) de paragraaf wordt aangevuld met een bepaling onder 5°, luidende :
  "5° Artikel 4bis is van toepassing op alle gedwongen onderbrekingen overeenkomstig artikel 4, 3°, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, die plaatsvinden naar aanleiding van COVID-19 en zich situeren in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020. "
  d) de paragraaf wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende :
  "6° Artikel 4ter is van toepassing op elke heropstart ten gevolge van de opheffing van de beperkingen of het verbod op hun activiteit in het kader van COVID-19 overeenkomstig het ministerieel besluit van 23 maart 2020 en elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID - 19 te verspreiden en die voldoet aan de cumulatieve voorwaarden in artikel 4ter gedurende de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020. "
  § 2. In artikel 6, van de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 mei 2020, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt :
  " § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de periode van de toepassing van de maatregelen bedoeld in de artikelen 3, 4bis, 4ter en 5, verlengen tot uiterlijk 31 december 2020.
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de periode van de toepassing van de maatregelen bedoeld in artikel 4, verlengen tot uiterlijk 30 juni 2020."

Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2020.

Art. 6. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.