Details





Titel:

26 MEI 2019. - Wet tot uitvoering van het ontwerp van interprofessioneel akkoord 2019-2020



Inhoudstafel:

TITEL 1. - Algemene bepaling
Art. 1
TITEL 2. - Werk
HOOFDSTUK 1. - Bevorderen van de inzetbaarheid
Art. 2-3
HOOFDSTUK 2. - Verlenging van de innovatiepremies
Art. 4
HOOFDSTUK 3.-. Activering van de inspanningen ten voordele van personen die behoren tot de risicogroepen
Art. 5-6
TITEL 3. - Sociale zaken
HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art. 7
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van artikel 40 van de wet van 27 juni 1969, tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wat betreft de invordering door middel van dwangbevel door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
Art. 8-9
TITEL 4. - Pensioenen
HOOFDSTUK 1. - Aanpassing aan de welvaart van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en het gewaarborgd minimumpensioen voor een onvolledige loopbaan in de werknemersregeling
Afdeling 1. - Verhoging van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden
Art. 10
Afdeling 2. -Verhoging van het gewaarborgd minimumpensioen voor een onvolledige loopbaan in de werknemersregeling
Art. 11-12
Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 13
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, voor wat betreft de welvaartsaanpassingen
Art. 14-20
TITEL 5. - Federale gezondheidszorgen
Art. 21



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1969062710  1971041001  1978070303  1981000209  1981001048  1997022063  2001022201  2005012166  2006021363  2006202312 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Werk
HOOFDSTUK 1. - Bevorderen van de inzetbaarheid
Art.2. In artikel 39ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
  "Per bedrijfstak dient tegen uiterlijk 30 september 2019 in het paritair comité of paritair subcomité een collectieve arbeidsovereenkomst, erin te voorzien dat een werknemer wiens arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd door middel van een opzeggingstermijn, berekend overeenkomstig de bepalingen van deze wet, van minstens 30 weken, of een vergoeding die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van een opzeggingstermijn van minstens 30 weken, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn, recht heeft op een ontslagpakket bestaande uit een te presteren opzeggingstermijn of een opzeggingsvergoeding, overeenstemmende met de opzeggingstermijn die twee derden van het ontslagpakket beloopt en, voor het resterende derde, maatregelen die de inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt verhogen. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de datum van 30 september 2019 wijzigen in een latere datum die evenwel niet verder mag liggen dan 1 januari 2021.".

Art.3. In artikel 38, § 3quaterdecies van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
  "Wanneer na 30 september 2019 een werknemer die is ontslagen en die voldoet aan de voorwaarden om recht te hebben op een ontslagpakket dat inzetbaarheidsverhogende maatregelen omvat zoals bedoeld in artikel 39ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, het hele ontslagpakket als opzeggingstermijn presteert of een opzeggingsvergoeding krijgt uitbetaald voor het geheel van die opzeggingstermijn of het nog te lopen deel na onmiddellijke beëindiging tijdens de duurtijd van de opzeggingstermijn, is op het loon betaald tijdens het deel van de opzeggingstermijn dat één derde van het ontslagpakket vertegenwoordigt en dat alleszins 26 weken overschrijdt of op het corresponderende deel van de vervangende opzeggingsvergoeding een bijzondere bijdrage verschuldigd van 1 % ten laste van de werknemer en 3 % ten laste van de werkgever. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de datum van 30 september 2019 wijzigen in een latere datum die evenwel niet verder mag liggen dan 1 januari 2021.".

HOOFDSTUK 2. - Verlenging van de innovatiepremies
Art.4. In artikel 31, eerste en tweede lid, van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, gewijzigd bij de wetten van 17 augustus 2013, 10 augustus 2015 en 30 september 2017, worden de woorden "1 januari 2019" telkens vervangen door de woorden "1 januari 2021".

HOOFDSTUK 3.-. Activering van de inspanningen ten voordele van personen die behoren tot de risicogroepen
Art.5. Artikel 195 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende :
  " § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1, gelden de bepalingen inzake de inspanning ten voordele van de personen die behoren tot de risicogroepen in de periode van 1 januari 2019 tot 31 december 2020.".

Art.6. De hoofdstukken 1 en 3 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  Hoofdstuk 2 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019.

TITEL 3. - Sociale zaken
HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art.7. Artikel 39, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 2004, 27 december 2006, 27 maart 2009, 29 maart 2012, 28 juni 2013, 23 april 2015 en 30 september 2017 wordt aangevuld met de bepaling onder 10°, luidende :
  "10° vanaf 1 januari 2020 : 36 044,63 EUR (index 102,10; basis 2004 = 100).".

HOOFDSTUK 2. - Wijziging van artikel 40 van de wet van 27 juni 1969, tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wat betreft de invordering door middel van dwangbevel door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
Art.8. In artikel 40 van de wet van 27 juni 1969, tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij de wet van 1 december 2016 en gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt de volgende aanpassingen aangebracht :
  1° de eerste paragraaf wordt aangevuld met vier leden, luidende :
  "Alvorens over te gaan tot gerechtelijke invordering of invordering via dwangbevel, verzendt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan de schuldenaar een laatste ingebrekestelling met een boekhoudkundige verantwoording van de bedragen waarop de invordering betrekking heeft, bij aangetekend schrijven of door middel van een elektronische techniek zoals bedoeld in artikel 4/2 van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
  Deze ingebrekestelling moet, op straffe van nietigheid, vermelden dat de Rijksdienst, indien de schuldenaar niet overgaat tot betwisting van de verschuldigde bedragen en geen afbetalingstermijnen vraagt en verkrijgt, per aangetekende zending, binnen de maand te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van de ingebrekestelling, kan overgaan tot de invordering van deze bedragen door middel van een dwangbevel.
  De ingebrekestelling moet de mogelijkheden vermelden waarover de schuldenaar beschikt om de schuldvordering te betwisten alsook de nadere regels voor de betwisting. De ingebrekestelling moet eveneens de mogelijkheid vermelden om afbetalingstermijnen te vragen.
  Het toestaan van afbetalingstermijnen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid schorst de uitvaardiging van een eventueel dwangbevel alsook de invordering via gerechtelijke weg, en dit in zoverre de toegekende afbetalingstermijnen strikt worden nageleefd.";
  2° in de tweede paragraaf, eerste lid, worden de woorden ", indien zij niet het voorwerp uitmaken van betwisting," ingevoegd tussen de woorden "kunnen" en de woorden "worden ingevorderd";
  3° in paragraaf 5, tweede lid, worden de woorden "door middel van een dagvaarding aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij deurwaardersexploot betekend binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de betekening van het dwangbevel" vervangen door de woorden "hetzij door middel van een dagvaarding aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij deurwaardersexploot betekend, hetzij door middel van een verzoekschrift op tegenspraak, en dit binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de betekening van het dwangbevel".

Art.9. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL 4. - Pensioenen
HOOFDSTUK 1. - Aanpassing aan de welvaart van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en het gewaarborgd minimumpensioen voor een onvolledige loopbaan in de werknemersregeling
Afdeling 1. - Verhoging van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden
Art.10. Artikel 18 van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, vervangen bij de wet van 22 december 2008 en gewijzigd bij de wetten van 18 december 2015 en 21 juli 2017, wordt aangevuld met de paragrafen 5 en 6, luidende :
  " § 5. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 en onverminderd de paragrafen 3 en 4, wordt het betaalde bedrag van het gewaarborgd inkomen met ingang van 1 juli 2019 vermenigvuldigd met 1,003.
  § 6. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 en onverminderd de paragrafen 3 tot 5, wordt het betaalde bedrag van het gewaarborgd inkomen met ingang van 1 januari 2020 vermenigvuldigd met 1,008973.".

Afdeling 2. -Verhoging van het gewaarborgd minimumpensioen voor een onvolledige loopbaan in de werknemersregeling
Art.11. In artikel 33 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector, laatst gewijzigd bij de wet van 21 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, worden de woorden "13 242,67 euro" en de woorden "10 597,48 euro" respectievelijk vervangen door de woorden "13 561,98 euro" en de woorden "10 853,01 euro";
  2° het wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde bedragen verhogen.".

Art.12. In artikel 34 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 21 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "10 455,85 euro" vervangen door de woorden "10 707,96 euro";
  2° het wordt aangevuld met een lid luidende :
  "De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde bedragen verhogen.".

Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art.13. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2019.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, voor wat betreft de welvaartsaanpassingen
Art.14. In artikel 5, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de woorden "forfaitaire bedrijfsinkomsten van 8 133,63 EUR" vervangen door de woorden "forfaitaire bedrijfsinkomsten van 8 329,75 EUR".

Art.15. In artikel 6 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 2019 tot wijziging van diverse bepalingen inzake het pensioenstelsel van de zelfstandigen, wat de cumulatie van een gezinspensioen met een pensioen in hoofde van de andere echtgenoot betreft, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
  " § 1. Met het oog op de berekening van het rustpensioen wordt de teller van de breuk die de loopbaan uitdrukt, bedoeld in artikel 4, § 1, in zes delen opgesplitst :
  1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2018 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2002 en vóór 1 januari 2019 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  4° een vierde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  5° een vijfde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen vóór 1 januari 1984 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  6° een zesde deel dat de in toepassing van artikel 33 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 22 december 1967 gelijkgestelde periodes uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25.";
  2° een nieuwe paragraaf wordt ingevoegd tussen de paragrafen 1 en 2, luidende :
  " § 2. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met :
  1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze die is bedoeld in artikel 4, § 2. Wanneer het betrokken jaar niet volledig in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden;
  2° 75 pct. of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1°, of § 2 van het koninklijk besluit nr. 72;
  3° 0,691542.";
  3° In paragraaf 2, eerste lid, die paragraaf 3, eerste lid, wordt, worden de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 1°" vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 2°";
  4° In paragraaf 2bis, eerste lid, die paragraaf 4, eerste lid, wordt, worden de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 2°" vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 3°";
  5° in paragraaf 3, eerste lid, die paragraaf 5, eerste lid, wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 3°" worden vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 4°";
  2° in de bepaling onder 1° worden de woorden "bedoeld in § 2, 1°" vervangen door de woorden "bedoeld in § 3, 1°";
  6° paragraaf 4, die paragraaf 6 wordt, wordt vervangen als volgt :
  " § 6. Het gedeelte van het pensioen bedoeld in § 1, 5° en 6°, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van § 5, 1° en 2°.";
  7° paragraaf 5 wordt paragraaf 7;
  8° paragraaf 6 wordt paragraaf 8.

Art.16. In artikel 9 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
  " § 1. Met het oog op de berekening van het overlevingspensioen wordt de teller van de breuk die de loopbaan van de overleden echtgenoot uitdrukt, bedoeld in artikel 7, § 1, in zes delen opgesplitst :
  1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2018 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2002 en vóór 1 januari 2019 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  4° een vierde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  5° een vijfde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen vóór 1 januari 1984 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  6° een zesde deel dat de in toepassing van artikel 33 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 22 december 1967 gelijkgestelde periodes uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25.";
  2° een nieuwe paragraaf wordt ingevoegd tussen de paragrafen 1 en 2, luidende :
  " § 2. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met :
  1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is bedoeld in artikel 7, § 2, of § 3. Wanneer het betrokken jaar niet volledig in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden;
  2° 60 pct.;
  3° 0,691542.";
  3° in paragraaf 2, die paragraaf 3 wordt, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 1°" vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 2°";
  2° in het tweede lid worden de woorden "in artikel 6, § 2, tweede tot vierde lid" vervangen door de woorden "in artikel 6, § 3, tweede tot vierde lid".";
  4° in paragraaf 2bis, die paragraaf 4 wordt, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 2°," vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 3°";
  2° in het tweede lid worden de woorden "in artikel 6, § 2bis, tweede en derde lid" vervangen door de woorden "in artikel 6, § 4, tweede en derde lid".";
  5° paragraaf 3, die paragraaf 5 wordt, wordt vervangen als volgt :
  " § 5. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan van de overleden echtgenoot bedoeld in § 1, 4°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met :
  1° dezelfde breuk als die bedoeld in § 3, 1°;
  2° 60 pct.;
  3° de breuk bedoeld in artikel 6, § 5, 3°.";
  6° paragraaf 4, die paragraaf 6 wordt, wordt vervangen als volgt :
  " § 6. Het gedeelte van het pensioen bedoeld in § 1, 5° en 6°, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van § 5, 1° en 2°.";
  7° paragraaf vijf wordt paragraaf 7.

Art.17. In artikel 9bis van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
  " § 1. Met het oog op de berekening van de overgangsuitkering wordt de teller van de breuk die de loopbaan van de overleden echtgenoot uitdrukt, bedoeld in artikel 7bis, § 1, in zes delen opgesplitst :
  1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2018 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2002 en vóór 1 januari 2019 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  4° een vierde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  5° een vijfde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen vóór 1 januari 1984 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;
  6° een zesde deel dat de in toepassing van artikel 33 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 22 december 1967 gelijkgestelde periodes uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25.";
  2° een nieuwe paragraaf wordt ingevoegd tussen de paragrafen 1 en 2, luidende :
  " § 2. Per kalenderjaar wordt de overgangsuitkering die overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met:
  1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is van de breuk bedoeld in artikel 7, § 2, of § 3. Wanneer het betrokken jaar niet volledig in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden;
  2° 60 pct.;
  3° 0,691542.";
  3° in paragraaf 2, die paragraaf 3 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 1°," vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 2°";
  2° in het tweede lid worden de woorden "in artikel 6, § 2, tweede en derde lid" vervangen door de woorden "in artikel 6, § 3, tweede en derde lid".";
  4° in paragraaf 3, die paragraaf 4 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 2°," vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 3°";
  2° in het tweede lid worden de woorden "in artikel 6, § 2bis, tweede en derde lid" vervangen door de woorden "in artikel 6, § 4, tweede en derde lid".";
  5° in paragraaf 4, die paragraaf 5 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de eerste zin worden de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 3°," vervangen door de woorden "de loopbaan bedoeld in § 1, 4°";
  2° in punt 3° worden de woorden "de breuk bedoeld in artikel 6, § 3, 3°, vervangen door de woorden "de breuk bedoeld in artikel 6, § 5, 3°.";
  6° paragraaf 5, die paragraaf 6 wordt, wordt vervangen als volgt :
  "Het gedeelte van de overgangsuitkering bedoeld in § 1, 5° en 6°, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van § 5, 1° en 2°.";
  7° in paragraaf 6, die paragraaf 7 wordt, wordt het tweede lid vervangen als volgt :
  "De verwijdering van de overtollige dagen wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 9, § 7.";
  8° in paragraaf 7, die paragraaf 8 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014 en vervangen bij de wet van 10 augustus 2015, worden de woorden "bedrag van 9 648,47 euro" vervangen door de woorden "bedrag van 9 648,57 euro";
  2° in het derde lid, ingevoegd bij de wet van 30 maart 2018, worden de woorden "het bedoelde bedrag van 9 648,47 euro" vervangen door de woorden "het bedoelde bedrag van 9 648,57 euro";
  9° paragraaf 8 wordt paragraaf 9.

Art.18. Artikel 10 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 10. § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de eerste coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3°, in artikel 9, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3° en in artikel 9bis, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3° aanpassen in functie van de evolutie van de uitgaven voor de pensioenuitkeringen, met uitzondering van de uitgaven voor de pensioenbijslag bedoeld in artikel 14, in de totaliteit van de uitgaven in het sociaal statuut der zelfstandigen.
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de tweede coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3°, in artikel 9, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3° en in artikel 9bis, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3° aanpassen in functie van de aanpassingen van de bedragen bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3°, in artikel 9, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3°, in artikel 9bis, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3°en in artikel 5, § 2, tweede lid.
  De in de voorgaande leden bedoelde aanpassingen mogen evenwel geen weerslag hebben op de pensioenberekening voor loopbaanjaren die gelegen zijn vóór het jaar waarin deze aanpassingen gebeuren.
  § 2. De Koning kan, om de twee jaar, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3°, in artikel 9, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3° en in artikel 9bis, § 3, eerste lid, 3° en § 4, eerste lid, 3° verhogen door toepassing van een verhogingscoëfficiënt die gelijk dient te zijn aan de verhogingscoëfficiënt vastgesteld in uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.".

Art.19. Met uitzondering van artikel 14 dat van toepassing is op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan vanaf 1 juli 2019 en van artikel 17, 8°, dat van toepassing is op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2015 is dit hoofdstuk van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2020.

Art.20. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2020, met uitzondering van artikel 14, dat in werking treedt op 1 juli 2019, en van artikel 17, 8°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2015.

TITEL 5. - Federale gezondheidszorgen
Art. 21. In artikel 55 van de programmawet van 20 juli 2006, laatst gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het negende lid worden de woorden "ln 2018" vervangen door de woorden "Vanaf 2018";
  2° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het tiende en het elfde lid :
  "In 2019 wordt een bedrag van 4 646 336 euro en een bedrag van 13 792 390 euro van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overgedragen naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren, ten gunste van de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector. Het bedrag van 13. 792 390 euro valt ten laste van de begroting 2018 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.";
  3° in het vroegere elfde lid, dat het twaalfde lid wordt, worden de woorden "Een bedrag van 12 000 000 euro wordt" vervangen door de woorden "Vanaf 2019 wordt een bedrag van 12 000 000 euro";
  4° het artikel wordt aangevuld met drie leden, luidende:
  "Op een door de Koning te bepalen tijdstip en meer bepaald na oprichting van het pensioenfonds voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector, worden de in uitvoering van de vorige leden gedane stortingen ten behoeve van de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector door het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren overgedragen aan dit nog op te richten pensioenfonds.
  Op dat ogenblik zullen alle in de vorige leden voorziene stortingen ten behoeve van de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector niet langer aan het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren maar wel aan dit nieuw op te richten fonds voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector gebeuren.
  Een overeenkomst opgesteld tussen de Federale Staat en het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren zal de modaliteiten organiseren van de overhevelingen bedoeld in de vorige leden met betrekking tot de werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst met een werkgever van de publieke sector.".