Details





Titel:

17 AUGUSTUS 2019. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het geldelijk statuut van de houder van het mandaat van beheerder en van de houders van de adjunct-mandaten van stafdirecteur van de Raad van State, bedoeld in artikelen 102bis en 102ter van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973



Inhoudstafel:


Art. 1-5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2014000446 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. De houder van het mandaat van beheerder, bedoeld in artikel 102bis van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, geniet een wedde gelijk aan de wedde van de hoofdgriffier van de Raad van State met een weddeanciënniteit van achttien jaar, zoals vastgesteld bij de artikelen 1, § 1, en 3, § 1, 1°, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State en de magistraten en leden van de griffie van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

Art.2. De houders van de adjunct-mandaten van stafdirecteur, bedoeld in artikel 102ter van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, genieten een wedde gelijk aan de wedde van de hoofdgriffier van de Raad van State met een weddeanciënniteit van negen jaar zoals vastgesteld bij de artikelen 1, § 1, en 3, § 1, 1°, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State en de magistraten en leden van de griffie van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

Art.3. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel der federale diensten is eveneens van toepassing op de wedden die in de artikelen 1 en 2 vermeld zijn. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

Art.4. Het koninklijk besluit van 25 april 2014 tot vaststelling van het geldelijk statuut van de beheerder en de houders van de adjunct-mandaten van de Raad van State, bedoeld in artikelen 102bis en 102ter van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juni 2016, wordt opgeheven.

Art. 5. De Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.