Details





Titel:

12 MEI 2019. - Wet tot oprichting van een Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-06-2019 en tekstbijwerking tot 03-05-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Doel en opdrachten van het Federaal Instituut voor de rechten van de mens
Art. 1-8
HOOFDSTUK 1/1. [1 - Mechanisme ter preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing]1
Art. 8/1, 8/2, 8/3, 8/4, 8/5, 8/6, 8/7, 8/8, 8/9, 8/10
HOOFDSTUK 2. - Structuur en werking van het Instituut
Art. 9-20
HOOFDSTUK 3. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 21-22



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2021042264 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Doel en opdrachten van het Federaal Instituut voor de rechten van de mens
Artikel 1. Grondwettelijke basis
  Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art.2. Definities
  Voor de toepassing van dit wetsontwerp wordt verstaan onder:
  1° "het Instituut": het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens;
  2° "fundamentele rechten": alle rechten en vrijheden zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale instrumenten ter bescherming van de rechten van de mens waarvan België partij is;
  3° "sectorale instanties voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens": de onafhankelijke instanties voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens die over een specifiek mandaat beschikken en die bij wet, decreet, ordonnantie of samenwerkingsakkoord zijn opgericht;
  4° "Principes van Parijs", de principes betreffende de status van nationale instituten ter bescherming en bevordering van de rechten van de mens, zoals vermeld in bijlage II bij resolutie 48/138 van de algemene vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 1993;
  5° "regionale mensenrechtenorganisaties": op Europees en op internationaal niveau bevoegde internationale organisaties, opgericht voor de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens.

Art. 3..
  Er wordt een Federaal Instituut voor de rechten van de mens opgericht dat de bescherming en de bevordering van de fundamentele rechten in België tot doel heeft.
  Het Instituut heeft rechtspersoonlijkheid.
  Het Instituut treedt op in overleg met de sectorale instanties voor de bescherming en de bevordering van de fundamentele rechten die onder de federale bevoegdheid vallen. Op het niveau van de Federale Staat en de deelstaten faciliteert het Instituut de dialoog en werkt samen met de organisaties belast met de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens en de organisaties van dat middenveld. Het Instituut evalueert geregeld die dialoog en die samenwerking.
  Het Instituut wordt gevestigd op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art.4. Mandaat van het Instituut
  § 1. Het mandaat van het Instituut omvat alle aangelegenheden die verband houden met de fundamentele rechten die onder de federale bevoegdheid vallen behalve die door de sectorale instanties voor de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens worden behandeld.
  § 2. Het mandaat van het Instituut beoogt de handelingen en nalatigheden van zowel de overheden als van privéinstanties en individuele personen, binnen de grenzen van de uitoefening van de in paragraaf 1 bedoelde residuaire federale bevoegdheden.

Art.5.Opdrachten van het Instituut
  Het Instituut oefent, binnen de grenzen van de in artikel 4, § 1, bedoelde residuaire federale bevoegdheden, de volgende opdrachten uit:
  1° Het Instituut verstrekt op verzoek of op eigen initiatief adviezen, aanbevelingen en verslagen betreffende alle aangelegenheden die verband houden met de bevordering en de bescherming van de fundamentele rechten aan de federale regering, de federale Kamers en andere overheidsinstanties;
  2° Het Instituut bevordert de afstemming van de wetgeving, regelgeving en handelwijzen op de internationale instrumenten met betrekking tot de rechten van de mens waarvan de Staat partij is;
  3° Het Instituut volgt de tenuitvoerlegging van de internationale verplichtingen door de Belgische overheden op;
  4° Het Instituut stimuleert de bekrachtiging van nieuwe internationale mensenrechteninstrumenten voor de bevordering en de bescherming van de fundamentele rechten of de toetreding ertoe;
  5° Het Instituut werkt samen met de organen van de Verenigde Naties en van de regionale organisaties voor de rechten van de mens.
  In het kader van de opdrachten van die organisaties met als doel het toezicht op en de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Staten kan het Instituut een verslag over de situatie van de fundamentele rechten in België voorleggen aan de in het eerste lid, 5°, bedoelde organen, informatie verstrekken en aan de debatten deelnemen. Het Instituut kan meewerken aan de bezoeken van deskundigen van de Verenigde Naties en van de regionale organisaties voor de rechten van de mens.
  6° Het Instituut werkt samen met de in de deelstaten bestaande instanties die zich inzetten voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens, alsook met de verenigingen van het middenveld die zich toeleggen op de rechten van de mens zoals bepaald in artikel 7;
  7° Het Instituut bevordert de fundamentele rechten;
  Het Instituut neemt en bevordert alle initiatieven met het oog op het bewustmaken van de publieke opinie voor de fundamentele rechten, inzonderheid door het verstrekken van informatie en onderricht. Daarvoor kan het een beroep doen op de persorganen en kan het de niet-gouvernementele organisaties voor de verdediging van de fundamentele rechten die aan die doelstelling bijdragen, ondersteunen.
  [2 8° Het Instituut vervult de opdrachten bedoeld in de artikelen 24, § 1, en 25 van de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector.]2
  [1 9° het Instituut vervult de opdrachten bedoeld in de artikelen 29, § 1, en 30, van de wet van 20 december 2022 betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie.]1
  Het Instituut kan meewerken aan de uitwerking van programma's voor het onderricht en het onderzoek inzake de fundamentele rechten en werkt mee aan de tenuitvoerlegging daarvan in scholen, universiteiten en professionele kringen, in voorkomend geval in overleg met de gemeenschappen en de gewesten die het toezicht hebben over de instanties die bevoegd zijn voor onderwijs en onderzoek.
  [3 Het Instituut vervult de taken voorzien in de artikelen 3 en 17 tot 23 van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, overeenkomstig hoofdstuk 1/1. Dat hoofdstuk richt een mechanisme ter preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing op, als autonoom departement binnen het Instituut.]3
  ----------
  (1)<W 2022-12-08/09, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 02-01-2023>
  (2)<W 2022-11-28/02, art. 52, 003; Inwerkingtreding : 15-02-2023>
  (3)<W 2024-04-21/05, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>

Art.6.Uitoefening van de opdrachten
  § 1. Het Instituut oefent zijn opdrachten uit in alle onafhankelijkheid, overeenkomstig de Principes van Parijs.
  § 2. In het kader van zijn werking:
  1° onderzoekt het vrij alle aangelegenheden waarvoor het bevoegd is, op verzoek van de regering of van de federale Kamers, uit eigen beweging of op voorstel van [1 ...]1 de Raad van bestuur;
  2° hoort het alle personen en verkrijgt het alle inlichtingen en documenten die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van situaties die tot zijn bevoegdheid behoren;
  3° richt het zich rechtstreeks of via om het even welk persorgaan tot de publieke opinie.
  § 3. Het Instituut kan beslissen om zijn adviezen, aanbevelingen en verslagen openbaar te maken en kan aan de in paragraaf 2, 1°, bedoelde overheden vragen om schriftelijke uitleg te verschaffen over de follow-up van die adviezen, aanbevelingen en verslagen.
  § 4. Onverminderd artikel 17, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, is het Instituut gemachtigd om alle schendingen van de fundamentele rechten aanhangig te maken bij de Raad van State en het Grondwettelijk Hof, binnen de grenzen van de in artikel 4, § 1, bedoelde residuaire federale bevoegdheden.
  ----------
  (1)<W 2024-04-21/05, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>

Art.7. Ontwikkeling van een dialoog voor de bevordering en de bescherming van de fundamentele rechten
  § 1. Bij de uitoefening van zijn opdrachten en binnen de grenzen van zijn mandaat, stimuleert het Instituut overleg met en tussen alle actoren die zich bezighouden met aangelegenheden die verband houden met de fundamentele rechten.
  § 2. Deze bepaling beoogt daartoe zowel de wetgevende, administratieve en rechtsprekende instanties als de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de sectorale instanties voor de bevordering en de bescherming van de fundamentele rechten.

Art.8. Internationaal overleg
  Het Instituut werkt samen met de andere nationale instituten voor de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens opgericht in andere landen en met de regionale en mondiale netwerken van nationale instituten voor de rechten van de mens.

HOOFDSTUK 1/1. [1 - Mechanisme ter preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing]1   ----------   (1)
Art.8/1. [1 Oprichting van een Preventiemechanisme
   Binnen het Instituut wordt een mechanisme ter preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing opgericht, overeenkomstig het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen te New York op 18 december 2002.
   Het Preventiemechanisme, opgericht binnen een autonoom departement, beschikt over autonoom personeel en een autonoom budget.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/2. [1 Definities
   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
   1° "OPCAT": het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen te New York op 18 december 2002 en ondertekend door België op 24 oktober 2005;
   2° "Preventiemechanisme": een onafhankelijk mechanisme, als bedoeld in artikel 3 van het OPCAT, dat is belast met het brengen van regelmatige bezoeken aan de plaatsen waar zich personen bevinden die van hun vrijheid zijn beroofd, met als doel foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen;
   3° "vrijheidsberoving": enige vorm van detentie of gevangenneming of de plaatsing van een persoon in een openbare of particuliere instelling waar toezicht wordt uitgeoefend, die hij niet naar eigen goeddunken mag verlaten, bevolen door een rechterlijke of bestuurlijke autoriteit of door enige andere openbare autoriteit;
   4° "plaats van vrijheidsberoving": enig onder de rechtsmacht of toezicht van België vallende plaats waar zich personen bevinden of kunnen bevinden die van hun vrijheid beroofd werden op bevel of op instigatie van een openbare autoriteit, met of zonder de uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming ervan;
   5° "gespecialiseerde instantie": instantie opgericht op grond van een wet, en op grond waarvan ze toeziet op de naleving van de mensenrechten op bepaalde plaatsen van vrijheidsberoving of ten aanzien van bepaalde personen die van hun vrijheid zijn beroofd;
   6° "AVG": Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
   7° "bevoegde autoriteiten": autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de personen die van hun vrijheid zijn beroofd en de plaatsen van vrijheidsberoving;
   8° "gespecialiseerde internationale organisatie": intergouvernementele organisatie die op Europees of internationaal niveau bevoegd is voor de preventie van en de strijd tegen foltering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/3. [1 Opdrachten van het Preventiemechanisme
   Het Preventiemechanisme oefent de volgende opdrachten uit:
   1° Het Preventiemechanisme onderzoekt regelmatig de toestand van personen die van hun vrijheid beroofd werden en zich bevinden in elke plaats van vrijheidsberoving teneinde, in voorkomend geval, hun bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te versterken;
   2° Het Preventiemechanisme formuleert aanbevelingen ten aanzien van de bevoegde autoriteiten met als doel de behandeling en de toestand van personen die van hun vrijheid beroofd werden te verbeteren, alsook foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen, rekening houdend met de relevante internationale normen ter zake. De bevoegde autoriteiten onderzoeken de aanbevelingen van het Preventiemechanisme en gaan de dialoog ermee aan inzake de maatregelen die zouden kunnen worden genomen om deze aanbevelingen uit te voeren. De bevoegde autoriteiten informeren het Preventiemechanisme binnen de zes maanden over het gevolg dat zij aan de aanbevelingen hebben gegeven of zullen geven;
   3° Het Preventiemechanisme formuleert, op verzoek of op eigen initiatief, voorstellen en opmerkingen betreffende geldende wetgeving of wetsontwerpen ter zake;
   4° Het Preventiemechanisme stelt jaarlijks een verslag op van zijn werkzaamheden. Dat verslag wordt openbaar gemaakt. Het Preventiemechanisme en de bevoegde autoriteiten staan in voor de verspreiding van het jaarverslag. Het Preventiemechanisme bezorgt het ook aan de Kamer van volksvertegenwoordigers voor bespreking;
   5° Het Preventiemechanisme staat in voor de informatiedoorstroming naar de burger;
   6° Het Preventiemechanisme is het aanspreekpunt voor alle gespecialiseerde internationale organisaties en alle Preventiemechanismen in andere landen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/4. [1 Uitoefening van de opdrachten door het Preventiemechanisme
   § 1. Het Preventiemechanisme oefent zijn opdrachten uit in alle onafhankelijkheid, overeenkomstig de Principes van Parijs.
   § 2. Het Preventiemechanisme werkt nauw samen met de gespecialiseerde instanties.
   Ingeval een gespecialiseerde instantie krachtens haar wetgeving niet over alle nodige middelen beschikt om preventieve bezoeken in de zin van dit hoofdstuk te brengen, machtigt het Preventiemechanisme haar om gebruik te maken van de in paragraaf 4 bedoelde actiemiddelen. Die machtiging vindt plaats op voorwaarde dat de gespecialiseerde instantie de in paragraaf 5 bedoelde normen en standaarden en de in paragrafen 6 en 7 bedoelde nadere regels van de samenwerking naleeft.
   Ingeval een gespecialiseerde instantie de in paragraaf 5 bedoelde normen en standaarden en de in paragrafen 6 en 7 bedoelde nadere regels van de samenwerking niet naleeft, heeft het Preventiemechanisme de mogelijkheid die machtiging niet toe te kennen of ze op te heffen, zulks na voorafgaand overleg met de gespecialiseerde instantie in kwestie.
   Deze paragraaf houdt geen wijziging in van de bevoegdheden waarover de gespecialiseerde instanties beschikken krachtens hun wetgeving.
   § 3. Het Preventiemechanisme is de bevoegde instantie voor het uitoefenen van de opdracht bedoeld in artikel 8/3, 1° met betrekking tot de personen die van hun vrijheid werden beroofd en tot de plaatsen van vrijheidsberoving waarvoor geen enkele gespecialiseerde instantie bevoegd is.
   Het kan van geval tot geval deelnemen aan de preventieve bezoeken door de gespecialiseerde instanties teneinde de goede toepassing van paragraaf 7 te verzekeren, inzonderheid met betrekking tot de toepasselijkheid of de interpretatie van het Verdrag tegen foltering, om het eenvormig gebruik van de methodologie en de gegevensverzameling te verzekeren, om hulp te bieden bij dringende situaties, of op verzoek van de gespecialiseerde instantie die belast is met het bezoek.
   § 4. Bij de uitoefening van zijn opdrachten:
   1° krijgt het Preventiemechanisme van de bevoegde autoriteiten alle informatie betreffende het aantal personen dat van hun vrijheid is beroofd in de plaatsen van vrijheidsberoving bedoeld in artikel 8/2, 4°, alsook betreffende het aantal plaatsen van vrijheidsberoving en de ligging ervan;
   2° geven alle bevoegde autoriteiten, op vraag van het Preventiemechanisme, alle informatie betreffende de behandeling van de personen die van hun vrijheid zijn beroofd en betreffende hun omstandigheden van vrijheidsberoving;
   3° heeft het Preventiemechanisme een vrije en onaangekondigde toegang tot alle plaatsen van vrijheidsberoving, de inrichting en uitrusting ervan;
   4° heeft het Preventiemechanisme, met eerbiediging van de bevoegdheden van de gespecialiseerde instanties, volledige vrijheid bij het kiezen van de plaatsen van vrijheidsberoving die het bezoekt alsook van de personen die het ontmoet; en
   5° kan het Preventiemechanisme vertrouwelijke gesprekken voeren, al dan niet in het bijzijn van een tolk, met elke persoon die van zijn vrijheid is beroofd, alsook met elke persoon van wie het Preventiemechanisme vermoedt dat deze relevante informatie kan verstrekken.
   Wat 3° en 4° betreft, dienen de leden van het Preventie-mechanisme die het bezoek afleggen, te beschikken over een geldig veiligheidsadvies, voor zover de toegang tot een plaats van vrijheidsberoving onderhevig zou zijn aan een veiligheidsverificatie overeenkomstig de artikelen 22quinquies en 22sexies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dient.
   Wat 5° betreft, is elke communicatie in het kader van een preventief bezoek in de zin van dit hoofdstuk tussen die personen en het Preventiemechanisme vertrouwelijk.
   § 5. Het Preventiemechanisme en de gespecialiseerde instanties houden zich aan de internationale vereisten op het vlak van preventieve bezoeken, zoals bepaald in het OPCAT en de richtsnoeren van het Subcomité voor de preventie van foltering, inclusief de vereiste om op onafhankelijke wijze preventieve bezoeken te verrichten.
   § 6. Het Preventiemechanisme en de gespecialiseerde instanties werken op een harmonieuze, georganiseerde, loyale en gecoördineerde wijze samen: ze plegen regelmatig overleg, raadplegen elkaar en werken constructief samen.
   § 7. Het Preventiemechanisme is verantwoordelijk voor de coördinatie met en tussen de gespecialiseerde instanties. Het Preventiemechanisme werkt, in overleg met de gespecialiseerde instanties, een gemeenschappelijke strategie en methodologie uit voor het uitoefenen van het toezicht op de plaatsen van vrijheidsberoving.
   Aan de hand van de gemeenschappelijke methodologie kan worden gewaarborgd dat de bezoeken die in het kader van de preventie van foltering worden afgelegd door het Preventiemechanisme en de gespecialiseerde instanties, voldoen aan de criteria inzake onafhankelijkheid, vertrouwelijkheid, expertise, representativiteit en volledigheid, gelijkheid en non-discriminatie. De transparante en voorzienbare gemeenschappelijke methode waarborgt de eenvormigheid van de bezoeken en de passende opvolging van de bevindingen van de bezoeken en de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen.
   In het kader van de preventie van foltering staan de gespecialiseerde instanties in voor: /1° de medewerking, onder de coördinatie van het Preventiemechanisme, aan een gemeenschappelijke strategie en methodologie; /2° het brengen van de preventieve bezoeken overeenkomstig die gemeenschappelijke strategie en methodologie; en /3° de overdracht van alle relevante inlichtingen, voorstellen en resultaten aan het Preventiemechanisme.
   De nadere regels van deze samenwerking worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol tussen het Preventiemechanisme en de gespecialiseerde instanties. Dat protocol wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
   § 8. Het Preventiemechanisme en de gespecialiseerde instanties kunnen voor de uitoefening van hun OPCAT opdrachten een beroep doen op externe experten. De expertise dient complementair te zijn aan de expertise die binnen het Preventiemechanisme of de gespecialiseerde instanties bestaat.
   De experten handelen in hun persoonlijke hoedanigheid, maken geen deel uit van het Preventiemechanisme noch van de gespecialiseerde instanties en kunnen hen noch vertegenwoordigen, noch binden bij de uitoefening van hun opdrachten.
   De experten nemen met een raadgevende stem deel aan de beraadslagingen van het Preventiemechanisme en de gespecialiseerde instanties en aan de besprekingen met betrekking tot ontwerpadviezen en aanbevelingen.
   Personen wier activiteiten rechtstreeks of onrechtstreeks zouden kunnen worden begunstigd door de mogelijke beslissingen of standpunten van het Preventiemechanisme of die een rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in bepaalde dossiers of in die waarin hun ouders of bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad een persoonlijk of rechtstreeks belang hebben, kunnen niet worden benoemd als expert voor die dossiers.
   De onverenigbaarheden voor de functie van lid van de Raad van bestuur bedoeld in artikel 11, § 8, zijn tevens van toepassing op de experten.
   § 9. De bepalingen met betrekking tot de uitoefening van de opdrachten, het personeel, de gegevensbescherming, de toegang tot informatie, het beroepsgeheim, de bescherming tegen represailles, alsook de onschendbaarheid bedoeld in de artikelen 8/4, § 4, 8/5, 8/6, 8/7, 8/8, 8/9 en 18, zijn toepasselijk op de externe experten die optreden namens het Preventiemechanisme, alsook op de leden van de gespecialiseerde instanties die handelen in het kader van de machtiging bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, en hun externe experten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/5. [1 Personeel van het Preventiemechanisme
   De experten van het Preventiemechanisme beschikken over de vereiste bekwaamheid en beroepskennis.
   Het Preventiemechanisme streeft naar een evenwicht tussen mannen en vrouwen en een passende vertegenwoordiging van de etnische groepen en minderheidsgroepen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/6. [1 Gegevensbescherming en vertrouwelijkheid van informatie
   § 1. Het Preventiemechanisme verzamelt en behandelt persoonsgegevens binnen het kader van zijn opdrachten bedoeld in artikel 8/3, 1°, 2° en 6°. Deze verzameling van persoonsgegevens draagt bij tot het onderzoek van de situatie van personen die van hun vrijheid zijn beroofd en die zich bevinden in plaatsen van vrijheidsberoving, doordat deze het Preventiemechanisme in staat stelt kennis te nemen van alle facetten van één of meer vrijheidsberovingen. Hierdoor kan het Preventiemechanisme de onderliggende oorzaken en de gevolgen ervan, de frequentie, de omvang en de evolutie van behandelingen die neerkomen op foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en de statistieken van gerechtelijke of tuchtrechtelijke procedures, alsmede de doeltreffendheid van preventieve maatregelen en het geldende rechtskader analyseren. Op basis van deze persoonsgegevens kan het Preventiemechanisme individuele dossiers samenstellen, aanbevelingen doen aan de bevoegde autoriteiten en gespecialiseerde internationale organisaties informeren of om bijstand vragen.
   Het Preventiemechanisme verwerkt persoonsgegevens in gepseudonimiseerde vorm met het oog op de uitvoering van zijn opdrachten bedoeld in artikel 8/3, 3°, 4° en 5°. Deze gegevensverwerking draagt bij tot de analyse van de onderliggende oorzaken en de gevolgen ervan, de frequentie, de omvang en de evolutie van behandelingen die neerkomen op foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en de statistieken van gerechtelijke of disciplinaire procedures, zowel voor een plaats van vrijheidsberoving als voor een groep van plaatsen. Deze behandeling maakt het ook mogelijk om verschillende plaatsen of soorten plaatsen van vrijheidsberoving met elkaar te vergelijken en om de doeltreffendheid van preventieve maatregelen en het geldende rechtskader te onderzoeken. Wanneer deze gegevens worden gecommuniceerd aan de buitenwereld in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 8/3, 3°, 4° en 5°, worden deze geanonimiseerd.
   § 2. Het Preventiemechanisme verzamelt en verwerkt persoonsgegevens van de volgende personen:
   - personen die van hun vrijheid zijn of waren beroofd;
   - derden, in relatie of in vroegere relatie met personen die van hun vrijheid zijn beroofd.
   § 3. Wat betreft de personen die van hun vrijheid zijn of waren beroofd, kunnen de volgende categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt:
   1° de identificatiegegevens, te weten de gegevens die het mogelijk maken de persoon die van zijn vrijheid is beroofd op unieke wijze te identificeren;
   2° de gerechtelijke gegevens, te weten de gegevens met betrekking tot de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel die aan de basis ligt van zijn vrijheidsberoving;
   3° de gegevens met betrekking tot de interne rechtspositie van de persoon die van zijn vrijheid is beroofd, te weten de gegevens die verband houden met het leven van de persoon in de inrichting en de in dat kader op hem van toepassing zijnde rechten en plichten;
   4° de gegevens met betrekking tot de externe rechtspositie van de persoon die van zijn vrijheid is beroofd, te weten de gegevens die verband houden met de duur van de vrijheidsberoving en het al dan niet tijdelijk verlaten van de inrichting;
   5° de gegevens met betrekking tot de gezondheid, te weten de gegevens die worden bijgehouden in het kader van de medische opvolging en behandeling van de persoon die van zijn vrijheid is beroofd;
   6° de gegevens met betrekking tot de behandeling en de voorwaarden van de vrijheidsberoving van de persoon die van zijn vrijheid is beroofd.
   Wat betreft de derden die in contact staan met de personen die van hun vrijheid zijn beroofd, kunnen de volgende categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt:
   1° de identificatiegegevens;
   2° het beroep;
   3° de gegevens die bepalen welk soort contact ze hebben met de personen die van hun vrijheid zijn beroofd, waaronder de context, de aard en de frequentie van dat contact.
   Die gegevens kunnen zowel worden verzameld bij de personen die van hun vrijheid zijn beroofd als bij de derden die in contact staan met de personen die van hun vrijheid zijn beroofd.
   § 4. Op basis van de verzamelde gegevens en indien het Preventiemechanisme zulks noodzakelijk acht voor de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten, opent het Preventiemechanisme een individueel dossier.
   De persoonsgegevens die kunnen leiden tot de identificatie van de betrokkene, alsook de vertrouwelijke informatie die het Preventiemechanisme verzamelt en verwerkt in het kader van de opdrachten die er in het kader van dit hoofdstuk aan zijn toevertrouwd, worden als vertrouwelijk behandeld en mogen als zodanig niet openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene.
   § 5. De persoonsgegevens die het Preventie-mechanisme verwerkt in het kader van zijn opdrachten worden bewaard tot vijf jaar na de aanneming van de aanbevelingen die zijn geformuleerd op basis van die gegevensverzameling of, wanneer er geen aanbeveling werd gedaan, tot vijf jaar na het einde van het bezoek waarbij de gegevens werden verzameld.
   In afwijking van het eerste lid, kan het Preventie-mechanisme persoonsgegevens die verband houden met een individueel dossier dat werd opgesteld op basis van gegevens die werden verzameld tijdens bezoeken langer dan deze periode van vijf jaar bewaren, wanneer dit omstandig wordt gemotiveerd.
   § 6. Het Preventiemechanisme treedt op als verwerkingsverantwoordelijke voor de persoonsgegevens die het verwerkt.
   § 7. Het Preventiemechanisme stelt een functionaris voor gegevensbescherming aan.
   § 8. De Koning kan bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de categorieën van verwerkte gegevens bedoeld in paragrafen 3 en 4 preciseren.
   § 9. Indien de uitwisseling noodzakelijk blijkt voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in paragraaf 1 en met inachtneming van de respectieve bevoegdheden, kunnen de in paragrafen 2 en 3 bedoelde gegevens worden uitgewisseld tussen de gespecialiseerde instanties, de externe experten en het Preventiemechanisme.
   In bepaalde gevallen kan de uitoefening van de opdrachten bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, een doorgifte van persoonsgegevens inhouden van het Preventiemechanisme naar een gespecialiseerde internationale organisatie.
   § 10. Met toepassing van artikel 23, lid 1, d), e), h) en i), van de AVG kan de verwerkingsverantwoordelijke beslissen om de verplichtingen en de rechten, bedoeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens die betrekking hebben op de personen die van hun vrijheid werden beroofd of derden die in contact staan met hen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede tot en met zevende lid.
   De afwijkingsmogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, geldt alleen voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doeleinden bedoeld in artikel 8/3, 1° en 2°.
   Als de betrokkene in het geval, als bedoeld in het eerste lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de functionaris voor gegevensbescherming van het Preventiemechanisme de ontvangst daarvan.
   De functionaris voor gegevensbescherming van het Preventiemechanisme brengt de betrokkene schriftelijk zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop het Preventiemechanisme het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van de weigering of beperking van de rechten, bedoeld in het eerste lid. Als het nodig is, kan de voormelde reactietermijn met drie maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen, de complexiteit ervan of het bezit van deze gegevens door verschillende instanties in toepassing van dit hoofdstuk. Het Preventiemechanisme brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel.
   De functionaris voor gegevensbescherming van het Preventiemechanisme informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Gegevensbeschermingsautoriteit conform de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit en om een beroep in rechte in te stellen.
   De functionaris voor gegevensbescherming van het Preventiemechanisme noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing tot afwijking door het Preventiemechanisme is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Gegevensbeschermingsautoriteit.
   Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, bedoeld in artikelen 13 tot en met 22 van de AVG, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/7. [1 Specifieke bepalingen betreffende de toegang tot informatie
   § 1. Informatie die onder het medisch beroepsgeheim valt en betrekking heeft op een persoon die van zijn vrijheid is beroofd, wordt, met toestemming van laatstgenoemde, meegedeeld aan de arts die door het Preventiemechanisme is aangesteld. Echter mag noodzakelijke en relevante informatie die onder het beroepsgeheim valt en betrekking heeft op een persoon die van zijn vrijheid is beroofd zonder toestemming van de betrokkene worden meegedeeld aan de arts die door het Preventiemechanisme is aangesteld, wanneer de houder van het beroepsgeheim zulks noodzakelijk acht voor de uitoefening, door het Preventiemechanisme, van de opdracht bedoeld in artikel 8/3, 1°.
   § 2. In het kader van de uitoefening van de opdrachten zoals bedoeld in dit hoofdstuk, kan het geheime karakter van de gegevens en documenten waarvan het Preventiemechanisme mededeling vraagt, hem niet worden tegengeworpen, behalve indien de mededeling ervan inbreuk kan maken op het geheim van het onderzoek of op het beroepsgeheim dat van toepassing is op de betrekkingen tussen een advocaat en zijn cliënt.
   § 3. Geclassificeerde informatie met betrekking tot de landsverdediging of de nationale veiligheid moet worden toegezonden aan het lid van het Preventiemechanisme dat over de vereiste veiligheidsmachtiging beschikt bedoeld in artikelen 12 en volgende van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/8. [1 Beroepsgeheim
   Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de leden van de Raad van bestuur en het personeel in het kader van de uitoefening van de opdrachten die hun krachtens dit hoofdstuk zijn toevertrouwd, en dit zonder afbreuk te doen aan de opdrachten bedoeld in artikel 8/3, 1°, 2° et 6°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/9. [1 Represailles
   Er mogen geen sancties, represailles of beletsels worden bevolen, toegepast, toegestaan of getolereerd ten aanzien van een persoon of een organisatie die met het Preventiemechanisme zou hebben gecommuniceerd of het juiste of verkeerde informatie zou hebben verstrekt. Dergelijke personen of organisaties mogen op geen enkele wijze worden benadeeld.
   De sancties, represailles of beletsels bedoeld in het eerste lid moeten verband houden met het communiceren met of verstrekken van informatie aan het Preventiemechanisme, als bepaald in dit hoofdstuk.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


Art.8/10. [1 Evaluatie van het preventiesysteem
   Twee jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk voert het Preventiemechanisme, in samenwerking met alle gespecialiseerde instanties, een eerste evaluatie uit van het totaalbudget dat is toegekend aan het preventiesysteem als bedoeld in dit hoofdstuk en licht het het gebruik ervan nader toe. De gespecialiseerde instanties delen daartoe de nodige budgettaire gegevens met het Preventiemechanisme. Het Preventiemechanisme stelt die evaluatie voor aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
   Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk stelt het Preventiemechanisme een evaluatieverslag van het preventiesysteem op als bedoeld in dit hoofdstuk, in samenwerking met alle gespecialiseerde instanties. Dat verslag omvat ook een evaluatie van het budget dat is toegekend aan het preventiesysteem zoals bedoeld in dit hoofdstuk. De gespecialiseerde instanties delen daartoe de nodige budgettaire gegevens met het Preventiemechanisme. Dat verslag wordt voorgesteld aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/05, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>


HOOFDSTUK 2. - Structuur en werking van het Instituut
Art.9.Structuur van het Instituut
  Het Instituut heeft een Raad van bestuur en een Overlegraad.
  Het beschikt over een voldoende grote personeelsformatie voor de uitvoering van zijn opdrachten.
  [1 Het Instituut waakt erover dat de principes van pluralisme en diversiteit gereflecteerd worden in zijn samenstelling en/of werk.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-21/05, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>

Art.10. Bevoegdheid van de Raad van bestuur
  § 1. De Raad van bestuur beschikt over alle noodzakelijke bevoegdheden om de werking van het Instituut en de uitvoering van zijn opdrachten te verzekeren.
  § 2. De Raad van bestuur is belast met de volgende taken:
  1° het algemeen beleid van het Instituut bepalen;
  2° de schriftelijke mededelingen bedoeld in artikel 5 goedkeuren;
  3° een ontwerp van begroting goedkeuren, op voorstel van de directeur of van de directrice, binnen het kader van de beschikbare kredieten;
  4° een jaarlijks operationeel plan goedkeuren, op voorstel van de directeur of van de directrice;
  5° het personeelsplan, het organigram en de functieomschrijvingen vastleggen;
  6° beslissen over de vastleggingen en de vastleggingsprocedure, in het kader van de beschikbare kredieten;
  7° beslissen om de gevallen bedoeld in artikel 6, § 4, al dan niet aanhangig te maken bij de Raad van State of het Grondwettelijk Hof;
  8° studies laten uitvoeren in samenhang met de opdrachten van het Instituut.
  § 3. De Raad van bestuur stelt binnen drie maanden na de aanwijzing ervan zijn huishoudelijk reglement op. Het huishoudelijk reglement betreft de interne organisatie van de Raad van bestuur en wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art.11.Samenstelling van de Raad van bestuur
  § 1. De Raad van bestuur is samengesteld uit twaalf leden, aangewezen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, van wie er maximaal twee derde hetzelfde geslacht hebben en van wie er zes tot de Nederlandse taalrol en zes tot de Franse taalrol behoren.
  Ten minste één lid moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits.
  De taal waarin de kandidatuur is ingediend bepaalt de taalrol.
  § 2. De leden van de Raad van bestuur worden aangewezen op grond van hun competentie, hun ervaring, hun onafhankelijkheid en hun moreel gezag. Zij zijn inzonderheid afkomstig uit de academische wereld, de gerechtelijke wereld, het maatschappelijk middenveld en de sociale partners.
  De Raad van bestuur wordt op een zo pluralistisch [1 en divers]1 mogelijke wijze samengesteld. Elke in het eerste lid bedoelde categorie moet vertegenwoordigd zijn door een maximum van vier leden voor elk van hen.
  § 3. De Kamer van volksvertegenwoordigers organiseert een kandidaatstellingsprocedure. De vacatures worden uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van het mandaat openbaar gemaakt, door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en via de website van het Instituut en van de Kamer en via de pers. Als een van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde categorieën niet vertegenwoordigd is in de kandidaturen of indien de in paragraaf 1 bedoelde quota niet worden bereikt, wordt een nieuwe oproep georganiseerd.
  [1 Het maatschappelijk middenveld wordt bij de selectieprocedure betrokken, inzonderheid door de verspreiding op ruime schaal van de oproep tot kandidaatstelling bij het maatschappelijk middenveld of hen uit te nodigen bij de hoorzittingen van de kandidaten door de Kamer van volksvertegenwoordigers.]1
  § 4. De Raad van bestuur wordt voorgezeten door een voorzitter en een vicevoorzitter die tot een verschillende taalrol behoren en die van het andere geslacht zijn, aangewezen door de Raad van bestuur voor een periode van twee jaar; een eerste jaar als vicevoorzitter en een tweede jaar als voorzitter.
  § 5. De voorzitter, de vicevoorzitter en de leden van de Raad van bestuur zetelen in eigen naam. Zij worden aangewezen voor een duur van zes jaar. Hun mandaat kan eenmaal worden verlengd.
  § 6. Om de twee jaar wordt een derde van de Raad van bestuur vernieuwd.
  § 7. Elk effectief lid heeft een plaatsvervanger die hem vervangt bij afwezigheid. De plaatsvervangende leden worden aangewezen met inachtneming van dit artikel
  Wanneer een effectief lid om welke reden ook zijn mandaat niet kan voleindigen, wordt het lid dat hem vervangt benoemd tot effectief lid voor de resterende duur van het mandaat en wordt een nieuw plaatsvervangend lid benoemd voor de zelfde periode.
  § 8. Het mandaat van effectief lid of van plaatsvervangend lid is onverenigbaar met:
  - de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, van een van de federale Kamers, of van een gemeenschaps- of gewestparlement;
  - de hoedanigheid van lid van de federale regering, van lid van een gemeenschaps- of gewestregering of van een provinciaal of gemeentelijk college;
  - de hoedanigheid van ambtenaar in functie bij een administratie;
  - de hoedanigheid van directeur of directrice van het Instituut of van een sectorale instantie voor de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens;
  - de hoedanigheid van lid van een ministerieel kabinet of van een beleidsce;
  [1 - de hoedanigheid van bestuurder, leidinggevende of personeelslid van een plaats van vrijheidsberoving]1
  § 9. Het bedrag van de zitpenningen en van de verplaatsingskosten toegekend aan de covoorzitters en aan de werkende en plaatsvervangende leden van de Raad van bestuur wordt bepaald door de Raad van bestuur, binnen de grenzen van de beschikbare door de Kamer van volksvertegenwoordigers vastgestelde kredieten.
  § 10. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan een lid van de Raad van bestuur slechts van zijn mandaat ontheffen indien hij op ernstige wijze is tekortgeschoten of niet langer aan de vereisten voor de uitvoering van de taken voldoet.
  Een lid van de Raad van bestuur kan niet van zijn mandaat worden ontheven voor meningen die hij uit bij het vervullen van zijn functies.
  Het mandaat kan slechts worden opgeheven bij twee derde meerderheid van de stemmen uitgebracht nadat de betrokkene gehoord is over de aangevoerde redenen.
  Voorafgaandelijk aan de hoorzitting stelt de Kamer van volksvertegenwoordigers een dossier samen dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de aangevoerde redenen.
  Ten minste vijf dagen voor de hoorzitting wordt de betrokkene opgeroepen bij een aangetekende zending, met ten minste opgave van:
  1° de aangevoerde ernstige redenen;
  2° het gegeven dat de opheffing van zijn mandaat wordt overwogen;
  3° de plaats, de datum en het uur van de hoorzitting;
  4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze;
  5° de plaats waar en de termijn waarbinnen hij het dossier kan inzien;
  6° het recht om getuigen te doen oproepen.
  Vanaf de oproeping tot en met de dag van de hoorzitting kunnen de betrokkene en de persoon die hem bijstaat het dossier inzien.
  Van de hoorzitting wordt een verslag opgesteld.
  Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
  ----------
  (1)<W 2024-04-21/05, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>

Art.12. Werking van de Raad van bestuur
  § 1. De Raad van bestuur kan slechts geldig beslissen wanneer de meerderheid van de leden aanwezig is.
  Is dit quorum niet bereikt, dan kan de Raad van bestuur over dezelfde agenda geldig beraadslagen en beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden, binnen een termijn die hij zelf bepaalt en die evenwel niet korter mag zijn dan tweeënzeventig uur. De uitnodiging zal de aard van de vergadering aangeven. De beslissingen van de Raad van bestuur worden dan genomen met een volstrekte meerderheid van de door de aanwezige leden uitgebrachte stemmen. Onder uitgebrachte stemmen worden stemmen voor en tegen verstaan, onthoudingen worden niet meegerekend.
  Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
  De directeur of de directrice van het Instituut woont de beraadslagingen van de Raad van bestuur bij en heeft een raadgevende stem, behalve wanneer ze betrekking hebben op zijn/haar functie.
  Er mag niet bij volmacht of per brief worden gestemd. Bij staking van stemmen wordt het voorstel verworpen.
  § 2. De Raad van bestuur vergadert op regelmatige basis en zo vaak als nodig in aanwezigheid van al zijn regelmatig opgeroepen leden.
  § 3. De stemming gebeurt bij handopsteking. Er wordt evenwel tot een geheime stemming overgegaan:
  - op verzoek van de covoorzitters of van ten minste twee derde van de leden;
  - bij het nemen van beslissingen over personen.
  § 4. De voorzitter en de vicevoorzitter bereiden de vergaderingen van de Raad van bestuur voor in overleg met de directeur of de directrice van het Instituut. De agenda en de nota's die er verband mee houden, worden ten minste zes werkdagen voor de vergadering van de Raad van bestuur plaatsvindt, bezorgd aan de leden van de Raad van bestuur.
  § 5. De Raad van bestuur kan intern werkgroepen samenstellen waarvan hij de opdrachten bepaalt.

Art.13.Overlegraad - opdrachten
  Er wordt een Overlegraad opgericht met als opdracht het faciliteren van het werk van de verschillende sectorale instanties voor de bevordering en de bescherming van de fundamentele rechten [1 ...]1 en het bewerkstellingen van een gecoördineerde actie rond de dossiers die onder de bevoegdheid van verschillende van die instanties kunnen vallen.
  De bevoegdheden en de werking van de Overlegraad worden geregeld in een protocolakkoord dat de leden van de raad uitwerken en goedkeuren.
  De Overlegraad kan de vertegenwoordiging van de instanties bij een orgaan van de Verenigde Naties of bij een regionale organisatie voor de rechten van de mens organiseren.
  ----------
  (1)<W 2024-04-21/05, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>

Art.14. Overlegraad - samenstelling
  De Overlegraad is samengesteld uit alle sectorale instanties voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens en het Instituut. Die instanties worden vertegenwoordigd door de directeur of de directrice of door de persoon die zij voor deze functie aanwijzen.
  De directeur of de directrice van het Instituut neemt het voorzitterschap van de Overlegraad waar. Hij of zij wijst een personeelslid aan.

Art.15. Werking van de Overlegraad
  De Overlegraad komt minstens vier keer per jaar samen in plenaire vergadering.
  Bovendien kunnen, naargelang van de behoeften, plenaire vergaderingen of vergaderingen in beperktere groep worden samengeroepen door de directeur of de directrice van het Instituut, zulks telkens wanneer hij/zij dat nodig acht of op verzoek van een lid.
  De Overlegraad is een dialoogorgaan.

Art.16. Leiding van het Instituut
  Het Instituut wordt geleid door een directeur of een directrice die voor een periode van zes jaar wordt benoemd door de Raad van bestuur.
  De directeur of de directrice wordt aangewezen op grond van zijn/haar competenties en zijn/haar ervaring op het gebied van de fundamentele rechten.
  De directeur of de directrice is afwisselend afkomstig van een andere taalrol. Hij of zij moet een functionele kennis hebben van het Nederlands en het Frans alsook van het Engels, overeenkomstig de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
  Het statuut van de directeur of van de directrice wordt vastgelegd door de Raad van bestuur, overeenkomstig artikel 10, § 2, 5°.

Art.17. Personeel
  Het personeel van het Instituut voert de opdrachten ervan uit en neemt het secretariaat van de Raad van bestuur en van de Overlegraad waar.
  De werving wordt gedaan door de Raad van bestuur binnen de grenzen van de beschikbare kredieten.

Art.18. Aansprakelijkheid van het Instituut
  Het Instituut voert zijn opdrachten uitsluitend in het algemeen belang uit.
  De leden van zijn organen en zijn personeelsleden zijn niet burgerlijk of strafrechtelijk aansprakelijk voor hun beslissingen, handelingen of gedragingen in de uitoefening van de wettelijke opdrachten van het Instituut, behoudens in de wettelijk bepaalde gevallen en behoudens een bij tweederdemeerderheid goedgekeurde beslissing van de Kamer van volksvertegenwoordigers. In dat geval wordt in artikel 11 bedoelde procedure toegepast.

Art.19.Jaarverslag
  Het Instituut publiceert jaarlijks een verslag betreffende zijn werkzaamheden en de aanwending van de hem ter beschikking gestelde middelen. Dat verslag wordt opgesteld in de drie landstalen en wordt overgezonden aan de overheden [1 en voor bespreking aan het Parlement]1.
  ----------
  (1)<W 2024-04-21/05, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 13-05-2024>

Art.20. Financiering
  Om de werking van het Instituut te financieren, wordt een door de Kamer toegewezen dotatie uitgetrokken op de algemene uitgavenbegroting van het Rijk. Die dotatie moet de werking van het Instituut mogelijk maken, ook wanneer een eventuele samenvoeging van diensten en infrastructuur van het Instituut met andere sectorale instanties voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens die onder federale bevoegdheid vallen niet mogelijk of werkbaar zou zijn.
  Het Instituut stelt jaarlijks een ontwerp van begroting op voor zijn werking. Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de Kamer van volksvertegenwoordigers de gedetailleerde begrotingsvoorstellen van het Instituut, keurt ze goed en controleert de uitvoering van zijn begroting. Zij onderzoekt ze en keurt daarenboven de gedetailleerde rekeningen goed.
  Het Instituut hanteert voor zijn begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

HOOFDSTUK 3. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.21. Inwerkingtreding en oprichting van het Instituut
  § 1. De artikelen 13 tot 15 zullen in werking treden op de datum van inwerkingtreding van een samenwerkingsakkoord waarbij het Instituut wordt geïnterfederaliseerd.
  § 2. Voor de eerste aanwijzing van de leden van de Raad van bestuur moet ten laatste een maand na de inwerkingtreding van deze wet worden overgegaan tot de oproep tot kandidaatstelling zoals bedoeld in artikel 11, § 3.
  Hun effectieve aanwijzing zal uiterlijk vier maanden na de inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden.
  Het mandaat van de leden van de Raad van bestuur zal voor een derde van de leden worden beperkt tot twee jaar en voor een ander derde tot vier jaar, teneinde de alternerende vernieuwing zoals bedoeld in artikel 11 mogelijk te maken. De duur van de respectieve mandaten zal bij loting worden bepaald. Evenzo wordt de eerste voorzitter uitzonderlijk slechts voor een jaar aangewezen teneinde een alternerende vernieuwing mogelijk te maken.
  § 3. De Raad van bestuur zal binnen zes maanden na de aanwijzing ervan overgaan tot de werving van het personeel dat noodzakelijk is voor de effectieve werking van het Instituut.

Art. 22. De eerste betaling zoals bedoeld in artikel 20, wordt verricht ten laatste vijf maanden na de inwerkingtreding van deze wet, zulks ten belope van een derde van het jaarlijkse budget.