27 MAART 2019. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de begeleidingsdiensten inzake peterschap(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-06-2019 en tekstbijwerking tot 23-02-2024)
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Opdrachten
Art. 4-6
HOOFDSTUK 3. - Subsidiëring
Art. 7-8
HOOFDSTUK 4. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 9-12
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
Artikel 1. De bijzondere voorwaarden voor de erkenning en toekenning van subsidies voor begeleidingsdiensten voor peterschap zijn in dit besluit vastgelegd.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder peterschap verstaan de vrijwillige, occasionele of regelmatige opvang van een jongere door een natuurlijke persoon, "peetouder" genoemd, ongeacht enige hulp of beschermingsmaatregel.
Deze opvang heeft tot doel een bevoorrechte band tussen de jongere en de peetouder op te bouwen met het oog op de harmonieuze ontwikkeling en zelfontplooiing van de jongere, met respect voor de plaats van zijn ouders of andere personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen bij de uitoefening van dit gezag.
Het peterschapsproces is een verbintenis van tijd en regelmaat. Indien nodig kan dit op een meer occasionele basis worden overwogen.
Art.3. Peterschap is een preventieve actie gericht op het socialiseren, erkennen, waarderen en opbouwen van het zelfvertrouwen van jongeren en het verminderen van het risico van moeilijkheden die de jongere ervaart.
HOOFDSTUK 2. - Opdrachten
Art.4. De opdracht van de begeleidingsdienst voor peterschap, hierna "de dienst" genoemd, is:
1° samen met de volwassenen die er verantwoordelijk voor zijn, met inbegrip van de professionals eromheen, het belang van het peterschapsproject voor de jongere te evalueren;
2° de steun aan de houders van het ouderlijk gezag en, indien van toepassing, van de mandaatverlenende overheid te vragen voor het peterschapsproject;
3° ervoor te zorgen dat er een aangepastheid bestaat tussen de jongere die een peetouder moet krijgen en de persoon die voorstelt hem als peetouder te begeleiden;
4° elk van de partijen bij het peterschapsproject op de hoogte te stellen van de gevolgen ervan en de verplichting om elkaars plaats te respecteren;
5° in overleg met de partijen bij het peterschapsproject de praktische regelingen te bepalen, zoals het tempo van de vergaderingen, het vervoer, de huisvesting, enz;
6° het organiseren van de informatie, selectie en aanwerving van kandidaten voor peterschap, d.w.z:
a) gezinnen te informeren over de gevolgen van peterschap en de verplichting om ieders plaats te respecteren;
b) hun aanvragen en verwachtingen voor peterschap te beoordelen;
c) hen voor te bereiden op het peterschapsproject;
d) het administratieve dossier van de kandidaten voor peterschap samen te stellen;
7° zorgen voor de follow-up en ondersteuning van het peterschapsproject in rechtstreeks contact, indien de situatie dit toelaat, met de houders van het ouderlijk gezag, indien van toepassing, in samenwerking met de gemandateerde dienst die belast is met de situatie van de jongere; in het kader van deze opdracht bevordert de dienst de positie van derde bemiddelaar ten opzichte van de personen en diensten die bij de situatie betrokken zijn;
8° een actie voor peetouders te ontwikkelen om de zorg voor jongeren te ondersteunen;
9° peterschap te bevorderen, ten minste binnen het in het erkenningsbesluit vermelde territoriale optredengebied;
10° de al dan niet goedgekeurde diensten die meewerken aan de toepassing van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming en die erom vragen, informeren en adviseren over de peterschapspraktijken, de beperkingen, de indicaties en tegenaanwijzingen ervan, en hen de instrumenten aanreiken die gericht zijn op het bereiken van een harmonisering van de praktijken op het hele grondgebied van de Franse Gemeenschap.
Ten eerste ondersteunt de dienst proactief het peterschap. Geleidelijk aan wordt de steun versoepeld in functie van de evolutie van het peterschap, met als doel het empowerment van het peterschap. De dienst kan echter opnieuw worden gecontacteerd om advies of het reactiveren van de follow-up in geval van moeilijkheden of een belangrijke wijziging van de toestand van de jongere.
Art.5. De dienst stelt het administratieve dossier van de peetouder, dat ten minste het volgende omvat:
1° een uittreksel uit het strafregister van het model bedoeld in artikel 596, lid 2, van het wetboek van strafvordering, dat ten minste om de vijf jaar wordt bijgewerkt, van de peetouder en van elke volwassen persoon die onder hetzelfde dak als de peetouder woont;
2° een medisch attest betreffende de peetouder en de personen die onder hetzelfde dak als de peetouder wonen, waarin wordt verklaard dat er geen medische tegenaanwijzing voor de opvang bestaat;
3° de samenstelling van het huishouden van de peetouder;
4° een afschrift van de gezinsverzekering van de peetouder.
Art.6. Indien de jongere reeds het voorwerp uitmaakt van een bijstands- of beschermingsmaatregel, organiseren de gemandateerde dienst die de situatie op zich neemt en de begeleidingsdienst voor het peterschap, het peterschap.
De gemandateerde dienst die de situatie van de jongere op zich neemt, informeert de mandaatverlenende overheid van de effectieve start van het peterschap en de beëindiging ervan.
De gemandateerde dienst die de situatie van de jongere op zich neemt, informeert de mandaatverlenende overheid tevens over de voortgang van het peterschap, telkens wanneer deze daarom verzoekt.
HOOFDSTUK 3. - Subsidiëring
Art.7. § 1. Een dienst kan worden goedgekeurd in categorie 1, 2, 3 of 4, waarbij de referentienormen voor elk van deze categorieën in artikel 8 zijn opgenomen.
§ 2. Elke nieuwe dienst moet eerst worden goedgekeurd in categorie 1 voor een periode van ten minste één jaar.
Na afloop van deze termijn wordt de dienst automatisch goedgekeurd in categorie 2, tenzij anders bepaald door de bevoegde administratie, in welk geval de zaak om advies aan de erkenningscommissie wordt voorgelegd.
Vervolgens kan de dienst, op basis van een uitbreiding van zijn activiteiten, een aanvraag indienen om erkenning in een hogere categorie.
Art.8.§ 1. [1 De provisionele jaarlijkse subsidie voor personeelskosten bedoeld in de artikelen 53 tot 55 van het besluit van 5 december 2018 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten bedoeld in artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, hierna "het besluit van 5 december 2018" genoemd, wordt aan de dienst op basis van de volgende normen inzake personeelsbestand toegekend, uitgedrukt in voltijdse equivalenten voor de diensten van categorie 2, 3 en 4 :
1° dienst catégorie 1 :
in afwijking van artikel 53 van het besluit van 5 december 2018 moet een bedrag van 83.000 euro toegewezen worden aan het psycho-sociaal personeel;
2° dienst catégorie 2 :
a) 0,5 psycho-sociaal personeel met een barema van master ;
b) 1,5 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor ;
3° dienst catégorie 3 :
a) 0,75 psycho-sociaal personeel met een barema van master ;
b) 2 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor ;
4° dienst catégorie 4 :
a) 1 psycho-sociaal personeel met een barema van master ;
b) 2,5 psycho-sociaal personeel met een barema van bachelor.
§ 2. Voor de rechtvaardiging van de in paragraaf 1 bedoelde provisionele jaarlijkse subsidie wordt rekening gehouden met alle ambten opgenomen in bijlage 2, A, B en F, van het besluit van 5 december 2018.]1
§ 3. De voorlopige jaarlijkse subsidie voor werkingskosten als bedoeld in de artikelen 57 tot en met 61 van het besluit van 5 december 2018 wordt aan de dienst toegewezen op basis van de volgende referentienormen:
1° categorie 1-dienst: 25.000 euro;
2° categorie 2 dienst: 27.500 euro;
3° categorie 3 dienst: 30.000 euro;
4° categorie 4 dienst: 35.000 euro.
----------
(1)<BFG 2024-01-25/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 4. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art.9. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 mei 2014 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor optreden en begeleiding in het kader van de gezinsopvang, wordt opgeheven.
Art.10. De diensten die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit een facultatieve toelage genieten voor de uitvoering van de opdracht van peetouder die overeenkomstig dit besluit als begeleidingsdiensten voor peetouders wensen te worden goedgekeurd, dienen uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag tot erkenning in.
Art.11. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2019.
Art. 12. De minister bevoegd voor preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit.