22 NOVEMBER 2018. - Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van het vakantiegeld en de eindejaarspremie van de burgemeesters en schepenen
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen en algemene bepaling
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Vakantiegeld
Art. 3-6, 7.Voor, 8
HOOFDSTUK III. - Eindejaarspremie
Art. 9-12
HOOFDSTUK IV. - Opheffings en slotbepalingen
Art. 13-15
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen en algemene bepaling
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° volledige prestaties: de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt;
2° referentiejaar : het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie wordt toegestaan;
3° referentieperiode: de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar;
4° de jaarwedde: de wedde bedoeld in artikel L1123-15, § 1, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie;
5° mandataris : de burgemeester of schepen.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit, wordt elke mandataris geacht volledige prestaties te vervullen.
HOOFDSTUK II. - Vakantiegeld
Art.3. Het bedrag van het vakantiegeld bedoeld in artikel L1123-15, § 2, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie is gelijk aan tweeënnegentig procent van een twaalfde van de jaarwedde, verbonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die de wedde verschuldigd voor de maand maart van het vakantiejaar bepaalt.
Art.4. De periodes gedurende welke de mandataris tijdens het referentiejaar, de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft genoten, komen in aanmerking voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld.
Art.5. Als de mandataris niet gedurende het referentiejaar volledige prestaties heeft verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt :
1° één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
2° één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand beslaan.
Art.6. Vakantiegelden, met inbegrip van het vakantiegeld verkregen met toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt als de vakantiegelden van alle uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van een of meer ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971.
Als de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen worden toegepast op verschillende vakantiegelden, dan wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de leden 1 tot 3 moet onder het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Art. 7.Voor. de toepassing van artikel 6 deelt de mandataris die vakantiegelden cumuleert, het bedrag ervan en, eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee aan de gemeente.
Art.8. § 1. Het vakantiegeld wordt betaald vanaf 1 mei en uiterlijk op 30 juni van het jaar waarin de vakantie wordt toegekend.
§ 2. In afwijking van lid 1, wordt het vakantiegeld uitbetaald in de loop van de maand volgend op het einde van het mandaat van de mandataris.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt bij de berekening van het vakantiegeld rekening gehouden met het percentage en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de mandataris op die datum geniet.
Als de mandataris op die datum geen wedde of verminderde wedde geniet, dan wordt het percentage berekend op de wedde die hem verschuldigd zou zijn geweest.
HOOFDSTUK III. - Eindejaarspremie
Art.9. De mandataris bekomt het volledig genot van de premie bedoeld in artikel 11, indien hij het volledig voordeel van zijn wedde heeft genoten tijdens de referentieperiode.
Wanneer de mandataris niet het volledig voordeel van zijn wedde heeft genoten tijdens de referentieperiode, wordt het bedrag van de premie verminderd naar rata van de wedde die hij heeft ontvangen.
Art.10. Wanneer de mandatarissen ambten in de openbare sector cumuleren die volledige of onvolledige prestaties behelzen, mag het bedrag van de eindejaarspremies dat hun in hoofde daarvan wordt toegekend niet hoger liggen dan het bedrag dat overeenstemt met de hoogste premie die verkregen wordt wanneer de toelagen van alle ambten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Wanneer het in eerste lid bedoelde bedrag wordt overschreden, wordt het gedeelte dat een teveel aanwijst afgetrokken van de eindejaarspremie(s) die, berekend op basis van volledige prestaties, de minst hoge is (zijn), te beginnen met de laagste.
De mandataris die eindejaarspremies in de openbare sector cumuleert, deelt het bedrag ervan en, eventueel het bedrag berekend op volledige prestaties, mee aan de gemeente.
Art.11. Het bedrag van de eindejaarspremie bedoeld in artikel L1123-15, § 2, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte, berekend als volgt :
1° voor het forfaitaire gedeelte :
a) voor het jaar 2018, bedraagt het forfaitaire gedeelte van de eindejaarspremie 380 euro;
b) voor het jaar 2019 en de volgende jaren is het forfaitaire gedeelte gelijk aan het bedrag van het forfaitaire gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar, en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het betrokken jaar. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen;
2° voor het veranderlijke gedeelte: het veranderlijk gedeelte bedraagt twee en een half percent van de jaarlijkse wedde die tot grondslag diende voor de berekening van de wedde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar.
Indien de mandataris zijn wedde niet heeft genoten voor de maand oktober van het betrokken jaar, is de jaarlijkse wedde die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het veranderlijke gedeelte van de premie, degene die als basis zou gebruikt zijn om zijn wedde voor die maand te berekenen, indien die verschuldigd zou zijn geweest.
Art.12. De eindejaarspremie wordt in één keer vereffend en uitbetaald tussen 1 en 15 december van het betrokken jaar.
HOOFDSTUK IV. - Opheffings en slotbepalingen
Art.13. Het koninklijk besluit van 16 november 2000 tot vaststelling van het vakantiegeld en de eindejaarspremie van de burgemeesters en schepenen wordt opgeheven.
Art.14. Dit besluit heeft uitwerking op 1 oktober 2018.
Art. 15. De Minister van de Plaatselijke Besturen is belast met de uitvoering van dit besluit.