6 SEPTEMBER 2018. - Wet tot wijziging van de regelgeving met het oog op de versterking van het adoptieverlof en tot invoering van het pleegouderverlof(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-09-2018 en tekstbijwerking tot 17-01-2019)
Art. 1-2, 2/1, 2/2, 3, 3/1, 3/2, 3/3, 3/4, 3/5, 4, 4/1, 4/2, 4/3, 5-6
1967072702 1978070303 2001022461 2006023404 2007200604 2007201505 2010A09589
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2.In artikel 30ter, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt het woord "minderjarig" ingevoegd tussen de woorden "adoptie een" en het woord "kind";
2° in het eerste lid worden de woorden "zo het kind bij het begin van dit verlof de leeftijd van drie jaar niet heeft bereikt, en maximum vier weken in de andere gevallen" opgeheven;
3° [1 het tweede lid wordt vervangen als volgt :
"Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen :
1° met één week vanaf 1 januari 2019;
2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.";";]1
4° [1 tussen het tweede en het derde lid, dat het zesde lid wordt, worden drie leden ingevoegd, luidende :
"De Koning kan een vroegere datum van inwerkingtreding vastleggen voor het recht op de bijkomende weken als bedoeld in het tweede lid, 2° tot en met 5°.
Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 3 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
In geval van twee adoptieouders worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld, waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op adoptieverlof van de andere adoptieouder bedoeld in artikel 18bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Koning kan bepalen op welke wijze de werknemer hiervan het bewijs levert.".".]1
5° het vierde lid wordt vervangen als volgt :
"De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.".
----------
(1)<W 2018-12-21/49, art. 84, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 2/1. [1 In artikel 30ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004 en gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
" § 1/1. Om het recht op adoptieverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twee maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.
Niettemin, in geval van een interlandelijke adoptie, kan het adoptieverlof al een aanvang nemen vanaf de dag na de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het kind op te halen in de Staat van herkomst met het oog op zijn daadwerkelijke onthaal in het gezin.
Met betrekking tot de interlandelijke adoptie kan de Koning bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden en nadere regels er kan worden afgeweken van het aaneengesloten karakter van het adoptieverlof zoals bepaald bij § 1, eerste lid.";
2° § 3, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : "Deze termijn kan in overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 85, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 2/2. [1 In Titel VIII van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III), wordt hoofdstuk 2, gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, dat de artikelen 88, 90 en 91 bevat, opgeheven.".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 86, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art.3.[1 In de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 30sexies ingevoegd, luidende :
"Art. 30sexies. § 1. Onverminderd artikel 30quater, heeft de werknemer die is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van l'Aide à la Jeunesse of door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand en die naar aanleiding van een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken. Indien de werknemer ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.
Het pleegouderverlof van zes weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen :
1° met één week vanaf 1 januari 2019;
2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
De Koning kan een vroegere datum van inwerkingtreding vastleggen voor het recht op de bijkomende weken als bedoeld in het tweede lid, 2° tot en met 5°.
Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 4 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het pleegouderverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld, waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op pleegouderverlof van de andere pleegouder als bedoeld in artikel 18bis, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Koning kan bepalen op welke wijze de werknemer hiervan het bewijs levert.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat tenminste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd ingeval van gelijktijdig onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg.
§ 2. Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.
De Koning kan een ander aanknopingspunt bepalen voor de aanvang van de termijn van twaalf maanden als bedoeld in het eerste lid.
§ 3. Tijdens het pleegouderverlof geniet de werknemer een uitkering, waarvan het bedrag wordt bepaald door de Koning, en die hem wordt uitbetaald in het raam van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
De Koning kan evenwel bepalen dat de werknemer voor een gedeelte van het pleegouderverlof zijn recht op loon blijft behouden ten laste van de werkgever.
§ 4. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op pleegouderverlof dient zijn werkgever ten minste één maand vóór de opname van het verlof hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen. Deze termijn kan in overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort.
De kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of door overhandiging van een geschrift, waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever. De kennisgeving dient de begin- en einddatum van het pleegouderverlof te vermelden.
De werknemer dient, uiterlijk op het ogenblik waarop het pleegouderverlof ingaat, aan de werkgever de documenten te verstrekken ter staving van de gebeurtenis die het recht op pleegouderverlof doet ontstaan.
§ 5. De werkgever mag geen handeling stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op pleegouderverlof gedurende een periode die ingaat twee maanden vóór de opname van dit verlof en eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het pleegouderverlof.
De werkgever dient te bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn.
indien de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen gelijk aan het loon voor drie maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.
Deze vergoeding mag evenwel niet worden samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag.
§ 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder langdurige pleegzorg verstaan : pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouder of dezelfde pleegouders zal verblijven.
De Koning kan voor de toepassing van dit artikel de begrippen onthaal en langdurige pleegzorg verder verduidelijken.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/49, art. 87, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 3/1. [1 In artikel 56, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, wordt het woord "30sexies," ingevoegd tussen het woord "30ter," en het woord "49"."]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 88, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 3/2. [1 Artikel 148 van het Sociaal Strafwetboek wordt vervangen als volgt :
"Art. 148. Het adoptieverlof, de afwezigheid met het oog op het verstrekken van pleegzorgen en het pleegouderverlof
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten:
1° het adoptieverlof niet toegekend heeft aan de werknemer die er recht op heeft;
2° aan de werknemer die aangesteld is als pleegouder, het recht om van het werk afwezig te zijn met het oog op het verstrekken van pleegzorgen niet toegekend heeft;
3° het pleegouderverlof niet toegekend heeft aan de werknemer die er recht op heeft.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 89, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 3/3. [1 In de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 138 ingevoegd, luidende :
"Art. 138. De inbreuken op de bepalingen van de artikelen 30ter, 30quater en 30sexies van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de voormelde bepalingen en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 90, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 3/4. [1 Artikel 60 van de programmawet van 27 april 2007 wordt opgeheven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 91, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 3/5. [1 In het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt een artikel 34quater ingevoegd, luidende :
"Art. 34quater. Onder "pleegouderverlof" wordt verstaan de periode waarin de werknemer het recht heeft om van zijn werk afwezig te zijn omwille van het onthaal van een kind in zijn gezin in het kader van een langdurige pleegzorg, met toepassing van artikel 30sexies van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 92, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art.4.[1 Artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 december 2006 tot invoering van de toekenningsvoorwaarden van een adoptie-uitkering ten gunste van de zelfstandigen wordt vervangen als volgt :
"Art. 3. § 1. Het bedrag van de adoptie-uitkering als gevolg van de adoptie van een minderjarig kind wordt vastgesteld in functie van een periode van maximaal zes weken ongeacht de leeftijd van het kind.
Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen :
1° met één week vanaf 1 januari 2019;
2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
Het recht op deze bijkomende week of weken gaat telkens in voor de adoptieverloven die ten vroegste vanaf de inwerkingtreding van de betrokken verlenging aanvangen. In geval van twee adoptieouders worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op adoptieverlof van de andere adoptieouder bedoeld in artikel 30ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het minderjarige kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat tenminste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
§ 2. De periode van adoptieverlof bedoeld in paragraaf 1 vangt aan op de dag die door de zelfstandige wordt gekozen, maar ten vroegste op de dag van de inschrijving van het kind in de hoofdverblijfplaats van de adoptant en uiterlijk twee maanden na deze inschrijving.
Niettemin kan het adoptieverlof, in geval van een interlandelijke adoptie, al een aanvang nemen vanaf de dag na de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het kind op te halen in de Staat van herkomst met het oog op zijn daadwerkelijke onthaal in het gezin.
§ 3. Tijdens de periode van adoptieverlof bedoeld in paragraaf 1 mag de zelfstandige, ten persoonlijke titel, geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen. Indien de zelfstandige ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken van deze periode op te nemen, dient deze ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/49, art. 93, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 4/1. [1 Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 wordt de uitkering bedoeld in paragraaf 1 toegekend wanneer de zelfstandige zich buiten het Belgische grondgebied bevindt overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid.".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 94, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 4/2. [1 In artikel 6, § 2, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede streepje wordt vervangen als volgt :
"- indien het een interlandelijke adoptie betreft, een kopie van het bewijs van registratie van een buitenlandse beslissing houdende een adoptie overeenkomstig artikel 367-2 van het Burgerlijk Wetboek, afgeleverd door de Dienst internationale adoptie van de FOD Justitie, voor te leggen, of een kopie van het document voor te leggen dat de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek bewijst als de zelfstandige het adoptieverlof overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid opneemt;";
2° de paragraaf wordt aangevuld met een derde streepje, luidende :
"- indien de zelfstandige gebruik maakt van het recht bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid, en er twee adoptieouders zijn, een verklaring op eer voor te leggen die, al naargelang van het geval, de verdeling van deze weken tussen de twee adoptieouders vastlegt of de toewijzing van deze week of weken aan de enige adoptieouder vastlegt die van dit recht gebruik maakt."."]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 95, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 4/3. [1 Artikel 18bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 16 juli 2015, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende :
" § 4. Een uitkering wegens pleegouderverlof wordt toegekend ten gunste van zelfstandigen die een minderjarig kind in hun gezin onthalen naar aanleiding van langdurige pleegzorg.
Worden beoogd door deze uitkering wegens pleegouderverlof, de zelfstandigen die de hoedanigheid van gerechtigde hebben in de uitkeringsverzekering voorzien voor de zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten.
De vordering tot uitbetaling of tot terugbetaling van de uitkering wegens pleegouderverlof verjaart na twee jaar overeenkomstig de bepalingen van artikel 174 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toekenningsregels van deze uitkering wegens pleegouderverlof bepalen :
1) de toekenningsvoorwaarden;
2) de instellingen en organen bevoegd voor de toekenning en het beheer;
3) de aanvraagprocedure;
4) de toekenningsperiode, het bedrag en de betalingswijze.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 96, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art.5.De Koning kan de bij [1 de artikelen 4, 4/1 en 4/2]1 gewijzigde bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.
----------
(1)<W 2018-12-21/49, art. 97, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art. 6.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2019.
[1 De artikelen 2, 2/1 en 3 zijn enkel van toepassing op aanvragen die bij de werkgever worden ingediend vanaf 1 januari 2019 en voor zover het verlof ten vroegste aanvangt vanaf 1 januari 2019.
De artikelen 4, 4/1 en 4/2 zijn enkel van toepassing op de adoptieverloven die ten vroegste vanaf 1 januari 2019 een aanvang nemen.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/49, art. 98, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2018>