Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

30 JULI 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan



Inhoudstafel:


Art. 1-19



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001009191 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 november 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "van het recht op deeltijds ouderschapsverlof bedoeld in artikel 31 en" ingevoegd tussen de woorden "zijn niettemin uitgesloten" en de woorden " van het recht op deeltijdse loopbaanonderbreking";
  2° in paragraaf 3 wordt het tweede lid vervangen als volgt:
  " Voor wat het verlof voor loopbaanonderbreking betreft, zijn uitsluitend de bepalingen betreffende de loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging, de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof en de loopbaanonderbreking voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, op hen van toepassing.".

Art.2. In hetzelfde koninklijk besluit, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 2/1. Bij de vaststelling van een verlof of een afwezigheid in toepassing van artikel 7, 8, 11, 17, 18, 19, 35 en 38 wordt één werkdag gelijkgesteld aan 7 u. 36 min. wanneer het personeelslid werkt volgens een stelsel van de 38 uren-werkweek.
  In afwijking van het eerste lid, kan een specifieke arbeidsregeling worden bepaald op basis van een 38 uren-werkweek indien dit noodzakelijk is voor de werking van de dienst, met een in ministerraad overlegd besluit.".

Art.3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 6/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 6/1. § 1. Het personeelslid dat een ouderschapsverlof wenst te genieten in toepassing van de artikelen 31 en 32,, een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden in toepassing van artikel 61, een loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 64 of verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden in toepassing van artikel 87, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan.
  Die mededeling gebeurt schriftelijk en minstens twee maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
  § 2. In voorkomend geval wordt de arbeidsregeling voor de vermindering van de prestaties in toepassing van artikel 31, 32, 64 en 87, als volgt bepaald:
  1° de vermindering van de prestaties met één tiende is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één tiende minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren en de prestaties kunnen gespreid worden over twee weken;
  2° de vermindering van de prestaties met één vijfde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één vijfde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over één week;
  3° de vermindering van de prestaties met één vierde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één vierde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over twee weken;
  4° de vermindering van de prestaties met één derde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één derde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over drie weken;
  5° de vermindering van de prestaties met de helft is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid de helft minder prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over een week of een maand.
  In afwijking van het eerste lid kunnen de arbeidsregelingen opgesomd in het eerste lid worden aangepast zodat ze in een ploegensysteem kunnen worden ingepast.
  § 3. De aanvraag van het verlof in toepassing van paragraaf 1, bevat de wensen van het personeelslid rond de dag of de dagen waarop hij in verlof is.
  De minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Indien het personeelslid niet akkoord gaat met de werkkalender, kan hij van zijn verlofaanvraag afzien.
  In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
  Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord tussen het personeelslid en zijn hiërarchische chef of zijn gemachtigde.".

Art.4. Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2013, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 8. § 1. Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
  Het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
  Indien het verlof gesplitst wordt en indien het personeelslid het vraagt, omvat het een doorlopende periode van ten minste twee weken.
  § 2. De minister bevoegd voor Justitie bepaalt de modaliteiten van een eventuele overdracht van jaarlijks vakantieverlof naar het volgende jaar. Deze overdracht geldt voor maximum één jaar.
  Indien het personeelslid zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen opnemen ten gevolge van een afwezigheid wegens ziekte, wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval op weg van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, dan is de overdracht niet beperkt tot één jaar. Bij de terugkeer van het personeelslid wordt het jaarlijks vakantieverlof opgenomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
  § 3. Op jaarbasis wordt het aantal werkdagen jaarlijks vakantieverlof dat kan worden opgespaard begrensd. Enkel het aantal werkdagen jaarlijks vakantieverlof hoger dan de minimumduur bij voltijdse prestaties vastgelegd in artikel 9 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector komt in aanmerking. Voor deeltijdwerkers wordt dit pro rata berekend.
  Het totale opgespaarde jaarlijkse vakantieverlof mag niet hoger liggen dan 100 werkdagen.
  Bij de vaststelling van de maximumduur van 100 werkdagen bepaald in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met het jaarlijks vakantieverlof dat overgedragen wordt in toepassing van paragraaf 2.
  Het opgespaarde jaarlijks vakantieverlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
  Indien het personeelslid een doorlopende periode van ten minste 20 werkdagen opgespaard jaarlijks vakantieverlof wenst op te nemen dan dient hij dit, in afwijking van het vierde lid, twee maanden voor de aanvang ervan aan te vragen, tenzij de overheid waaronder hij ressorteert een kortere termijn aanvaardt. Dit verlof kan hem niet geweigerd worden om dienstredenen.
  In afwijking van het vierde en vijfde lid, kan het jaarlijks vakantieverlof aanvangen op de eerste dag van de week volgend op de aanvraag wanneer het personeelslid wordt geconfronteerd met een ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont of van een kind, de vader of de moeder van het personeelslid of een kind, de vader of de moeder van zijn echtgeno(o)t(e).".

Art.5. In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt het vijfde lid opgeheven;
  2° in de Nederlandse tekst van paragraaf 2 wordt in het eerste en het tweede lid het woord " compensatietoelage" telkens vervangen door de woorden " compenserende toelage";
  3° in paragraaf 2 wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd luidende:
  " Bij het overlijden van het personeelslid wordt de compenserende toelage voor niet opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof uitbetaald aan de erfgenamen.";
  4° in paragraaf 2 wordt tussen het tweede en het derde lid drie leden ingevoegd luidende:
  "Indien het personeelslid zijn jaarlijks vakantieverlof opgespaard in toepassing van artikel 8, § 3, niet heeft opgenomen vooraleer hij de dienst verlaat, dan heeft hij recht op een compenserende toelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet opgenomen verlofdagen.
  De niet-opgenomen dagen worden uitgedrukt in een breuk waarvan de teller het aantal niet-opgenomen dagen is en de noemer het aantal arbeidsdagen . Als het aantal uren varieert naargelang van de dagen, zijn de teller en de noemer de overeenstemmende uuraantallen.
  Bij het overlijden van het personeelslid wordt de compenserende toelage voor niet opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof uitbetaald aan de erfgenamen, met inbegrip van het jaarlijks vakantieverlof opgespaard in toepassing van artikel 8, § 3.".

Art.6. Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 31. § 1. Aan het personeelslid in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van zijn kind of bij de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, een ouderschapsverlof toegestaan dat kan opgenomen worden:
  1° hetzij gedurende een periode van drie maanden als voltijds verlof; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in maanden;
  2° hetzij gedurende een periode van zes maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met de helft wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
  3° hetzij gedurende een periode van vijftien maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met één vijfde wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
  Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand voltijds verlof gelijk is aan twee maanden verminderde prestaties met de helft en gelijk is aan vijf maanden verminderde prestaties met één vijfde.
  Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof:
  1° naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
  2° in het kader van de adoptie van een kind gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt;
  3° in het kader van een plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg vanaf het ogenblik van de plaatsing van het kind in het gezin tot het einde van de plaatsing en uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
  Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, is er geen leeftijdsgrens.
  Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
  § 2. Het in dit artikel beoogde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; voor het overige wordt het gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit.".

Art.7. Artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 33bis, dat het personeelslid reeds heeft bekomen voor hetzelfde kind.".

Art.8. Artikel 61 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk 14 juli 2004, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 61. Het personeelslid krijgt machtiging voltijds afwezig te zijn voor een periode van maximum vier jaar tijdens de hele loopbaan.
  Bij opsplitsing van deze afwezigheid moet de afwezigheid minstens zes maanden bedragen.
  In afwijking van het tweede lid, kan het personeelslid zes maal tijdens de hele loopbaan vragen om een afwezigheid van één maand te bekomen.".

Art.9. In artikel 64 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt het vijfde lid opgeheven;
  2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
  " § 2. Het personeelslid die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken, voegt bij de mededeling bedoeld in artikel 6/1 het formulier voor de aanvraag om uitkeringen bedoeld in artikel 81.".

Art.10. Artikel 87 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 87. Het personeelslid mag zijn ambt met verminderde prestaties uitoefenen voor persoonlijke aangelegenheden.
  Het personeelslid moet de helft, twee derden, drie vierden, vier vijfden of negen tienden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
  De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden.
  De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand.".

Art.11. In artikel 89, § 2, van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.

Art.12. In artikel 90/1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2013,wordt het eerste lid vervangen als volgt:
  "Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek met premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.".

Art.13. In artikel 90/3, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2013, wordt het eerste lid vervangen als volgt:
  "Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.".

Art.14. In artikel 90/4, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2013, wordt het eerste lid vervangen als volgt:
  "Het vastbenoemd personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.".

Art.15. Artikel 90/5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2013, wordt aangevuld met drie leden, luidende:
  "Het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar wordt ambtshalve opgeschort wanneer het vastbenoemd personeelslid één van de volgende verloven geniet:
  1° ouderschapsverlof;
  2° adoptieverlof en opvangverlof;
  3° verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid.
  Wanneer het vastbenoemd personeelslid, in toepassing van het derde lid, niet tijdens een volledige maand het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bevat en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
  In de andere gevallen, wanneer de vijftig procent van de wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet, prorata verminderd.".

Art.16. Artikel 92 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2004, wordt aangevuld met twee leden, luidende:
  "Voor de personeelsleden die tussen 1 mei 2001 en 1 januari 2019 een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden hebben genoten, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maximumduur vermeld in artikel 61.
  Voor de personeelsleden die tussen 1 mei 2001 en 1 januari 2019 een ouderschapsverlof in toepassing van artikel 31 hebben genoten, worden deze periodes van verlof aangerekend op de maximumduur vermeld in artikel 31. ".

Art.17. In hetzelfde besluit worden de woorden "Minister van Justitie" telkens vervangen door de woorden "minister bevoegd voor Justitie".

Art.18. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019 met uitzondering van artikel 5, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 12 juni 2014 en buiten werking treedt op 31 december 2018.

Art. 19. De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.