Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

9 OKTOBER 2018. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden inzake selectie, aanwerving, kennis en opleiding van de vaststellende beambte ter uitvoering van de wet op de politie van de spoorwegen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - De vaststellende beambte
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen en slotbepalingen
Art. 5-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - De vaststellende beambte
Artikel 1. De vaststellende beambten zijn de personeelsleden van de infrastructuurbeheerder, van de stationsbeheerder, van de spoorwegondernemingen en van de veiligheidsdienst, aangewezen door de Koning en daartoe beëdigd, belast met het toezicht op de naleving van de wet van 27 april 2018 op de politie van de spoorwegen (hierna de wet) en van haar uitvoeringsbesluiten, onder de voorwaarden en binnen de grenzen bepaald in artikel 25 van deze wet.

Art.2. De vaststellende beambte moet aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° minstens achttien jaar oud zijn;
  2° niet veroordeeld zijn, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek of tot een soortgelijke straf in het buitenland, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer;
  3° minstens over een getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs of over een gelijkwaardige graad beschikken;
  4° voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3.
  De voorwaarde onder 2° wordt bij de aanwijzing aangetoond aan de hand van een uittreksel uit het strafregister dat op het ogenblik van de aanwijzing minder dan zes maanden oud is.

Art.3. § 1. Wat de bevoegdheden betreft die hen in het kader van de wet worden toegekend, volgen de vaststellende beambten die tot het personeel van de veiligheidsdienst behoren, een opleiding van acht dagen. De opleiding bestaat uit vier onderdelen:
  1° grondige studie van de wetten en reglementen betreffende de politie van de spoorwegen, specifieke bevoegdheden van een personeelslid van de veiligheidsdienst;
  2° begrippen van strafrecht en strafrechtelijke procedure;
  3° conflictbeheersing, inbegrepen conflictbeheersing met minderjarigen;
  4° het vaststellen van de overtredingen en de redactie van processen-verbaal.
  § 2. Wat de bevoegdheden betreft die hen in het kader van de wet worden toegekend, volgen de vaststellende beambten die tot het treinbegeleidingspersoneel behoren, een opleiding van zeven dagen. De opleiding bestaat uit drie onderdelen :
  1° studie van de wetgeving betreffende de politie van de spoorwegen, binnen de grenzen van de bevoegdheden van het begeleidingspersoneel, zoals bepaald in artikel 25, § 1, vierde lid van de wet;
  2° conflictbeheersing, inbegrepen conflictbeheersing met minderjarigen;
  3° het vaststellen van de overtredingen en de redactie van vaststellingen.
  § 3. Wat de bevoegdheden betreft die hen in het kader van de wet worden toegekend, volgen de vaststellende beambten die tot het perronpersoneel behoren, een opleiding van vier dagen. De opleiding bestaat uit drie onderdelen :
  1° studie van de wetgeving betreffende de politie van de spoorwegen, met bijzondere aandacht voor de overtredingen die worden vastgesteld in de onmiddellijke omgeving van de perrons;
  2° conflictbeheersing, inbegrepen conflictbeheersing met minderjarigen;
  3° het vaststellen van de overtredingen en de redactie van processen-verbaal.
  § 4. Wat de bevoegdheden betreft die hen in het kader van de wet worden toegekend, volgen de vaststellende beambten die tot het personeel van de infrastructuurbeheerder behoren, een opleiding van drie dagen. De opleiding bestaat uit twee onderdelen:
  1° studie van de wetgeving betreffende de politie van de spoorwegen, met bijzondere aandacht voor de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de vaststellende beambte en in het bijzonder de maatregelen betreffende de instandhouding van de spoorwegen en de veilige exploitatie ervan bedoeld in Titel 2, Hoofdstuk III van de wet, alsook de rechten en plichten van de burgers;
  2° het vaststellen van de overtredingen en de redactie van processen-verbaal en vaststellingen.
  § 5. Wat de bevoegdheden betreft die hen in het kader van de wet worden toegekend, volgen de vaststellende beambten die belast zijn met de vaststelling van het falen van de minnelijke procedure bedoeld in artikel 32, § 1 van de wet, een opleiding van vier dagen. De opleiding bestaat uit twee onderdelen:
  1° studie van de wetgeving betreffende de politie van de spoorwegen, met bijzondere aandacht voor de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de vaststellende beambte alsook voor de rechten en plichten van de burgers;
  2° het vaststellen van de overtredingen en de redactie van processen-verbaal en vaststellingen.
  § 6. Er wordt een examen georganiseerd voor alle in de §§ 1 tot en met 5 bedoelde onderdelen. De kandidaat is geslaagd voor het examen als hij voor elk onderdeel minstens 50 % van de punten behaald heeft en minstens 60 % van de punten voor alle onderdelen samen.

Art.4. De vaststellende beambten die voldoen aan de in de artikelen 2 en 3 bepaalde voorwaarden, zijn houder van een legitimatiekaart.
  Deze legitimatiekaart bevat de volgende vermeldingen :
  1° de naam en de voornaam met een foto van de houder;
  2° de naam van de onderneming waarvan de vaststellende beambte afhangt;
  3° de functie van de vaststellende beambte overeenkomstig de wet.

HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen en slotbepalingen
Art.5. De personen die voor de datum van inwerkingtreding van de wet beëdigd en aangewezen werden door de Koning als beambten belast met de vaststelling van de inbreuken op de wetgeving op de politie van de spoorwegen op basis van artikel 10 van de wet van 25 juli 1891 op de politie der spoorwegen, worden aangewezen als vaststellende beambten in de zin van de wet en krijgen de legitimatiekaart bedoeld in artikel 5 van dit besluit.
  Ze volgen desalniettemin de opleiding van de respectieve categorie waartoe ze behoren en waarvan in artikel 3, §§ 1 tot en met 5 sprake is maar zijn vrijgesteld van het examen waarvan in artikel 3, § 6 sprake is.

Art. 6. De minister bevoegd voor het spoorwegvervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.