Details





Titel:

30 AUGUSTUS 2018. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor middelgrote stookinstallaties en tot wijziging van diverse milieubepalingen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Doel, begripsomschrijving en toepassingsgebied
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Emissiegrenswaarden
Art. 4-5
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van de exploitant
Art. 6-10
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
Art. 11-19
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 20-22
BIJLAGEN.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002027817  2002027818  2013201396 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Doel, begripsomschrijving en toepassingsgebied
Artikel 1. Bij dit besluit wordt Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en van de Raad van 25 november 2015inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties omgezet.

Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° emissie: de uitstoot van stoffen in de lucht door een stookinstallatie;
  2° emissiegrenswaarde: de toelaatbare hoeveelheid van een stof die met de afgassen van een stookinstallatie gedurende een bepaalde periode in de lucht mag worden uitgestoten;
  3° stikstofoxiden (NOx) : stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide (NO2);
  4° stof: in de gasfase onder bemonsteringscondities verstrooide deeltjes van welke vorm, structuur of dichtheid dan ook, die kunnen worden opgevangen door filtering onder specifiek omschreven omstandigheden na representatieve bemonstering van het te analyseren gas en vóór het filter en op het filter achterblijven;
  5° stookinstallatie: elke technische eenheid waarin brandstoffen worden geoxideerd teneinde de aldus opgewekte warmte te gebruiken;
  6° bestaande stookinstallatie: een stookinstallatie die vóór 20 december 2018 in bedrijf is gesteld of waarvoor een vergunning werd verleend vóór 19 december 2017, op voorwaarde dat de installatie uiterlijk 20 december 2018 in bedrijf wordt gesteld;
  7° nieuwe stookinstallatie: een andere stookinstallatie dan een bestaande stookinstallatie;
  8° motor: een gasmotor, dieselmotor of dual-fuelmotor;
  9° gasmotor: een verbrandingsmotor die werkt volgens de Otto-cyclus en die gebruik maakt van vonkontsteking om brandstof te verbranden;
  10° dieselmotor: een verbrandingsmotor die werkt volgens de dieselcyclus en die gebruik maakt van compressieontsteking om brandstof te verbranden;
  11° dual-fuelmotor: en verbrandingsmotor die gebruik maakt van compressieontsteking en die werkt volgens de dieselcyclus tijdens het verbranden van vloeibare brandstoffen en volgens de Otto-cyclus tijdens het verbranden van gasvormige brandstoffen;
  12° gasturbine: elke roterende machine die thermische energie in arbeid omzet en die in hoofdzaak bestaat uit een compressor, een thermisch toestel waarin brandstof wordt geoxideerd om het werkmedium te verhitten en een turbine; deze definitie omvat zowel een open- of gecombineerde-cyclus gasturbine als een gasturbine in warmtekrachtkoppelingsmodus, met of zonder aanvullende verbranding;
  13° klein geïsoleerd systeem: elk systeem met een verbruik van minder dan 3 000 GWh in 1996 en waarvan minder dan 5 % van het jaarverbruik via interconnectie met andere systemen wordt verkregen;
  14° geïsoleerd microsysteem: elk systeem met een verbruik van minder dan 500 GWh in 1996, zonder interconnectie met andere systemen;
  15° brandstof: elke vaste, vloeibare of gasvormige brandbare stof;
  16° raffinaderijbrandstof: elke vaste, vloeibare of gasvormige brandbare stof, afkomstig uit de distillatie en de omzettingsstappen bij de raffinage van ruwe olie, met inbegrip van raffinaderijgas, syngas, geraffineerde oliën en petroleumcokes;
  17° decreet: een decreet in de zin van artikel 2, punt 1°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
  18° biomassa: de volgende producten :
  a) producten die bestaan uit plantaardig landbouw- of bosbouwmateriaal dat gebruikt kan worden als brandstof om de energetische inhoud ervan te benutten;
  b) de afvalstoffen:
  (1) plantaardig afval uit land- en bosbouw;
  2) plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie, indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
  3) vezelachtig plantaardig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit pulp; indien het op de plaats van productie wordt meeverbrand en de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
  (4) kurkafval;
  5) houtafval, met uitzondering van houtafval dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten wat in het bijzonder het geval is voor houtafval afkomstig van bouw- en sloopafval;
  19° gasolie: elke uit aardolie verkregen vloeibare brandstof:
  a) die onder GN-codes 2710 19 25, 2710 19 29, 2710 19 47, 2710 19 48, 2710 20 17 of 2710 20 19 valt, of
  b) waarvan minder dan 65 volumeprocent (met inbegrip van verliezen) bij 250 ° C overdistilleert, en waarvan ten minste 85 volumeprocent (met inbegrip van verliezen) bij 350 ° C overdistilleert, gemeten met de ASTM-methode D86;
  20° aardgas: in de natuur voorkomend methaan met maximaal 20 % (v/v) inerte en andere bestanddelen;
  21° zware stookolie: elke uit aardolie verkregen vloeibare brandstof:
  a) die onder GN-codes 22710 19 51 tot en met 2710 19 68, 2710 20 31, 2710 20 35 of 2710 20 39 valt, of
  b) met uitzondering van gasolie, die op grond van de distillatiegrenzen ervan behoort tot de categorie zware oliën welke zijn bestemd om als brandstof te worden gebruikt en die, verliezen inbegrepen, voor minder dan 65 volumeprocent overdistilleren bij 250 ° C, gemeten met ASTM-methode D86, of
  c) waarvan de distillatie niet volgens ASTM-methode D86 kan worden bepaald;
  22° bedrijfsuren : de tijd, uitgedrukt in uren, gedurende de welke een stookinstallatie in werking is en emissies in de lucht uitstoot, met uitzondering van de voor het opstarten en stilleggen benodigde tijd;
  23° Minister: de Minister die voor Leefmilieu bevoegd is.

Art.3. § 1. Dit besluit is van toepassing op stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MW of meer en van minder dan 50 MW, ongeacht het toegepaste type brandstof, bedoeld in de rubrieken 40.50.01.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, hierna "middelgrote stookinstallaties" genoemd.
  Het samenstel van twee of meer nieuwe middelgrote stookinstallaties wordt voor de toepassing van dit besluit als één middelgrote stookinstallatie beschouwd en hun nominaal thermisch ingangsvermogen wordt samengeteld voor de berekening van het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van de installatie, indien:
  1° de afgassen van die middelgrote stookinstallaties via een gemeenschappelijke schoorsteen worden uitgestoten, of
  2° de afgassen van die middelgrote stookinstallaties - met inachtneming van technische en economische factoren - volgens het oordeel van de bevoegde autoriteit via een gemeenschappelijke schoorsteen kunnen worden uitgestoten.
  Dit besluit is ook van toepassing op het in het tweede lid bedoelde samenstel, met inbegrip van een samenstel met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, tenzij dit samenstel een stookinstallatie vormt die valt onder het besluit van de Waalse Regering van .van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor grote stookinstallaties.
  § 2. Dit besluit is niet van toepassing op:
  1° stookinstallaties die vallen onder het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor grote stookinstallaties of van het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties;
  2° stookinstallaties die vallen onder het koninklijk besluit van 5 december 2004 houdende vaststelling van productnormen voor inwendige verbrandingsmotoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines;
  3° stookinstallaties op landbouwbedrijven met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 5 MW of minder, die als brandstof uitsluitend onverwerkte mest van gevogelte gebruiken, zoals bedoeld in artikel 9, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten);
  4° stookinstallaties waar de gasvormige producten van het stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen, drogen of anderzijds behandelen van voorwerpen of materialen;
  5° stookinstallaties waarin de gasvormige producten van het stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen met gas van binnenruimten ter verbetering van de omstandigheden op de arbeidsplaats;
  6° naverbrandingsinstallaties voor de zuivering door verbranding van afgassen die vrijkomen bij industriële processen en die niet als autonome stookinstallatie worden geëxploiteerd;
  7° technische voorzieningen die bij de voortstuwing van een voertuig, schip of vliegtuig worden gebruikt;
  8° gasturbines en gasmotoren of dieselmotoren die op offshore-platforms worden gebruikt;
  9° installaties voor het regenereren van katalysatoren voor het katalytisch kraakproces;
  10° installaties om zwavelwaterstof om te zetten in zwavel;
  11° in de chemische industrie gebruikte reactoren;
  12° cokesbatterijovens;
  13° windverhitters van hoogovens;
  14° crematoria;
  15° stookinstallaties die raffinaderijbrandstof stoken, alleen of in combinatie met andere brandstoffen voor de productie van energie in minerale olie-en gasraffinaderijen;
  16° terugwinningsinstallaties in installaties voor de productie van pulp.
  Dit besluit is niet van toepassing op onderzoeksactiviteiten, ontwikkelingsactiviteiten of testactiviteiten in verband met middelgrote stookinstallaties.

HOOFDSTUK II. - Emissiegrenswaarden
Art.4. § 1. De middelgrote stookinstallaties leven de emissiegrenswaarden na die bepaald zijn in bijlage 1, onverminderd, in voorkomend geval, de artikelen 19, § 5, eerste lid, 1°, en 46, § 5, eerste lid, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
  De emissiegrenswaarden bepaald in bijlage 1, deel 1, tabellen 2.1, 2.2. en 3.2 zijn van toepassing bij gebrek aan strengere emissiegrenswaarden bepaald in de vergunning.
  § 2. De bevoegde overheid kan nochtans een afwijking toestaan van de verplichting tot het naleven van de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in paragraaf 1:
  1° voor SO2 bij middelgrote stookinstallaties waar voor dit doel normaliter laagzwavelige brandstof wordt verstookt, indien de exploitant wegens een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige brandstof ten gevolge van een ernstig tekort aan dergelijke brandstoffen niet in staat is die emissiegrenswaarden in acht te nemen;
  2° in het geval van een middelgrote stookinstallatie die uitsluitend gasvormige brandstof gebruikt maar die als gevolg van een plotselinge onderbreking in de gasvoorziening bij uitzondering een andere brandstof moet gebruiken en om die reden met aanvullende emissiebeperkende apparatuur zou moeten worden uitgerust.
  De in het eerste lid, 1°, bedoelde afwijking wordt voor maximum zes maanden toegekend.
  De in het eerste lid, 2°, bedoelde afwijking wordt voor ten hoogste tien dagen toegekend, tenzij de exploitant de bevoegde autoriteit aantoont dat een langere periode gerechtvaardigd is.

Art.5. Indien in een middelgrote stookinstallatie gelijktijdig twee of meer brandstoffen worden gebruikt, wordt de emissiegrenswaarde voor elke verontreinigende stof als volgt berekend:
  1° bepaal voor elke individuele brandstof de emissiegrenswaarde, zoals bepaald in bijlage 1;
  2° bepaal per brandstof de gewogen emissiegrenswaarde per brandstof die wordt verkregen door de onder 1° bedoelde emissiegrenswaarden te vermenigvuldigen met de hoeveelheid door elke brandstof geleverde warmte, en deel het resultaat van deze vermenigvuldiging te delen door de warmte geleverd door alle brandstoffen tezamen, en;
  3° tel de per brandstof gewogen emissiegrenswaarden bij elkaar op.

HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van de exploitant
Art.6. De exploitant zorgt voor de monitoring van een middelgrote stookinstallatie, overeenkomstig bijlage 2, deel 1.
  Voor middelgrote stookinstallaties waarin meerdere brandstoffen worden gebruikt, moet de monitoring van emissies plaatsvinden tijdens het stoken van de brandstof of het brandstofmengsel dat waarschijnlijk het hoogste emissieniveau zal opleveren en gedurende een periode onder normale bedrijfsomstandigheden.

Art.7. De exploitant houdt de resultaten van de in artikel 6 bedoelde monitoring op zodanige wijze bij dat kan worden gecontroleerd of de emissiegrenswaarden worden nageleefd, overeenkomstig bijlage 2, deel 2.
  Voor middelgrote stookinstallaties die aanvullende emissiebeperkende apparatuur gebruiken om aan de emissiegrenswaarden te voldoen, houdt de exploitant informatie bij ten bewijze van de doeltreffende voortdurende exploitatie van die apparatuur.

Art.8. De exploitant bewaart het volgende:
  1° de monitoringresultaten en -informatie als bedoeld in artikel 7;
  2° in voorkomend geval een verslag over het aantal bedrijfsuren als bedoeld in bijlage 1, deel 1, tabel 4 en deel 2, tabel 3;
  3° een overzicht van de soort en de hoeveelheid in de installatie gebruikte brandstoffen en van eventuele storingen of uitvallen van aanvullende emissiebeperkende apparatuur;
  4° een overzicht van de gevallen van niet-naleving van de emissiegrenswaarden en de getroffen maatregelen om ervoor te zorgen dat die grenswaarden zo spoedig mogelijk weer worden nageleefd.
  De exploitant stelt de gegevens en de informatie die vermeld worden in het eerste lid zonder onnodige vertraging op verzoek ter beschikking aan de bevoegde autoriteit of aan de toezichthoudende ambtenaar.

Art.9. De exploitant houdt de perioden voor het opstarten en stilleggen van de middelgrote stookinstallaties zo kort mogelijk.

Art.10. De exploitant van een bestaande middelgrote stookinstallatie deelt de in bijlage 3 bedoelde informatie mede volgens de door de Minister bepaalde termijnen en modaliteiten.
  Het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat) maakt de in bijlage 3 bedoelde informatie alsook de bijwerking ervan voor elke middelgrote stookinstallatie op zijn internetsite bekend.

HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
Art.11. In bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, vervangen bij het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de rubrieken 40.10.01.03, 40.30.01, 40.30.03, 40.30.04 en 40.30.05 worden opgeheven;
  2° rubriek 40, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016, wordt aangevuld met aangevuld met de rubrieken 40.5 en 40.6, luidend als volgt :
  "


<td colspan="3" valign="top">Deelfactoren
Nummer - Installatie of activiteit Klasse EIE Te raadplegen instellingen
    ZH ZHR ZI
  
40.5. Stookinstallatie die valt binnen het toepassingsgebied van het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor grote stookinstallaties of van het besluit van de Waalse Regering van 30 augustus 2018 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor middelgrote stookinstallaties en tot wijziging van diverse milieubepalingen; en ingedeeld volgens het nominaal thermisch ingangsvermogen, door toepassing van de samenstellingsregels bedoeld in artikel 4 van bovenvermeld besluit van 21 februari 2013. Het nominaal thermisch ingangsvermogen (Pn) is de maximale hoeveelheid thermische energie per tijdseenheid, uitgedrukt op basis van de onderste verbrandingswaarde, aangegeven en gegarandeerd door de fabrikant en die door de brandstof kan worden geleverd en door de verbrandingsapparatuur in continu gebruik kan worden verbruikt. Het wordt berekend op basis van de volgende vergelijking . Pn = qv x Hi, waarbij qv = volumetrisch debiet van de brandstof en waarbij Hi = onderste verbrandingswaarde van de brandstof.
  Stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van:
      
40.50.01.01. 1 thermische MW of meer en van minder dan 50 thermische MW 2  AwAC,
  DEBD
   
40.50.01.02. 50 thermische MW of meer en van minder dan 200 thermische MW 2  AWAC,
  DEBD
   
40.50.02. van 200 thermische MW of meer 1 X AWAC    
40.6. Stookinstallatie die niet bedoeld is in een andere rubriek en met een nominaal thermisch ingangsvermogen van:
  40.60.01. 0,1 thermische MW of meer en van minder dan 1 thermische MW

  3
 AWAC    
40.60.02. 1 thermische MW of meer en van minder dan 200 thermische MW 2  AWAC,
  DEBD
   
40.60.03. 200 thermische MW of meer 1 X AWAC,
  DEBD
  
".

Art.12. In artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt lid 21, ingevoegd bij het besluit van 16 januari 2014, vervangen door wat volgt:
  "Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een inrichting met één of meerdere stookinstallaties, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXVIII bij dit besluit. ".

Art.13. In artikel 19, § 7, van hetzelfde besluit worden de woorden "in rubriek 40.10.01.03 of 40.30.01" vervangen door de woorden "in rubriek 40.50.01.02 of 40.50.02".

Art.14. In artikel 30 van hetzelfde besluit wordt lid 21, ingevoegd bij het besluit van 16 januari 2014, vervangen als volgt:
  "Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een inrichting met één of meerdere stookinstallaties, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXVIII bij dit besluit.".

Art.15. In artikel 46, § 7, van hetzelfde besluit worden de woorden "in rubriek 40.10.01.03 of 40.30.01" vervangen door de woorden "in rubriek 40.50.01.02 of 40.50.02".

Art.16. In artikel 120quinquies, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 16 januari 2014, wordt het woord "grote" ingevoegd tussen de woorden "voorwaarden voor" en het woord "stookinstallaties".

Art.17. In hetzelfde besluit wordt bijlage XXVIII, ingevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014, vervangen door bijlage 4 die bij dit besluit gaat.

Art.18. In het opschrift van het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor stookinstallaties wordt het woord "grote" ingevoegd tussen de woorden "voorwaarden voor" en het woord "stookinstallaties".

Art.19. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden "in de rubrieken 40.10.01.03 of 40.30.011" vervangen door de woorden "in de rubrieken 40.50.01.02 of 40.50.02".

HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art.20. Artikel 4 is van toepassing op:
  1° de nieuwe middelgrote stookinstallaties vanaf 20 december 2018;
  2° de bestaande middelgrote stookinstallaties volgens de gevallen en termijnen bedoeld in bijlage 1.
  In afwijking van het eerste lid, 2°, leven de bestaande middelgrote stookinstallaties die deel uitmaken van kleine geïsoleerde systemen of geïsoleerde microsystemen de emissiegrenswaarden bedoeld in bijlage 1, deel 1, tabellen 2.1, 2.2 en 3.2, vanaf 1 januari 2030 na.

Art.21. Tot 1 januari 2030 mogen de bestaande middelgrote stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5 MW vrijgesteld worden van naleving van de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in bijlage 1, op voorwaarde dat ten minste 50 % van de nuttige warmteproductie van de installatie, berekend als een voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar, wordt verstrekt in de vorm van stoom of heet water aan een openbaar net voor stadsverwarming. De emissiegrenswaarden die worden vastgesteld in de vergunning bedragen ten hoogste 1 100 mg/Nm3 voor SO2 en ten hoogste 150 mg/Nm3 voor stof.
  Tot 1 januari 2030 mogen de bestaande middelgrote stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5 MW die gebruikt worden om gascompressiestations aan te drijven om de veiligheid en de zekerheid van nationale gastransmissiesystemen te waarborgen, vrijgesteld worden van naleving van de emissiegrenswaarden voor NOx die zijn bepaald in tabel 3.2. van deel 1 van bijlage 1.

Art.22. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2018, p. 79720)