30 MAART 2018. - Wet betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding (NOTA : bij arrest nr 11/2020 van 23 januari 2020 (B.St. 24-02-2020, p. 10483) heeft het Grondwettelijk hof dit wet vernietigd en handhaaft de gevolgen van de vernietigde wet totdat, in voorkomend geval, nieuwe wetsbepalingen in werking treden en uiterlijk tot en met 31 december 2020) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-05-2018 en tekstbijwerking tot 29-03-2019)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 2
Afdeling 2. - Definities
Art. 3
Afdeling 3. - Invoering, toekenning en geldigheidsvoorwaarden van de mobiliteitsvergoeding
Art. 4-7
HOOFDSTUK III. - Juridische gevolgen, duur, omvang en statuut
Afdeling 1. - Juridische gevolgen van de mobiliteitsvergoeding
Art. 8-9
Afdeling 2. - Duur van de mobiliteitsvergoeding
Art. 10
Afdeling 3. - Omvang en evolutie van de mobiliteitsvergoeding
Art. 11
Art. 11 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 12
Afdeling 4. - Statuut van de mobiliteitsvergoeding
Art. 13-15
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Arbeidsrechtelijke behandeling van de mobiliteitsvergoeding
Art. 16-18
Afdeling 2. - Sociaalrechtelijke behandeling van de mobiliteitsvergoeding
Art. 19-22
Afdeling 3. - Fiscale behandeling van de mobiliteitsvergoeding
Art. 23-34
HOOFDSTUK V. - Sancties
Art. 35
HOOFDSTUK VI. - Uitvoering en inwerkingtreding
Art. 36
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art.2. Deze wet is van toepassing op werkgevers en werknemers.
Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld;
1° met werknemers: personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten in de overheidssector alsook alle andere personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon;
2° met werkgevers: de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen.
Afdeling 2. - Definities
Art.3.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
1° bedrijfswagen: het in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gedefinieerde voertuig, dat door de werkgever, rechtstreeks of onrechtstreeks, al dan niet kosteloos, aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld voor persoonlijk gebruik.
2° mobiliteitsvergoeding: het bedrag dat de werknemer ontvangt van zijn werkgever in ruil voor het inleveren van zijn bedrijfswagen en waarop de door deze wet bepaalde fiscale, sociaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke regels van toepassing zijn;
3° het loonsysteem van de werkgever: het geheel van bezoldigingen, premies en voordelen, waaronder de bedrijfswagen, die door de werkgever als tegenprestatie voor arbeid toegekend wordt;
4° gebruik voor beroepsdoeleinden: het gebruik van de bedrijfswagen om de overeengekomen arbeid uit te voeren, met uitsluiting van de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling en de zuivere privé verplaatsingen;
5° verplaatsingsvergoeding: het bedrag dat de werkgever aan de werknemer betaalt of toekent om de kosten van zijn verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling te vergoeden;
[1 6° bedrijfswagenbeleid : de door de werkgever vastgelegde voorschriften die de voorwaarden van toekenning en gebruik van de bedrijfswagen regelen.]1
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, wordt geacht ter beschikking te zijn gesteld voor persoonlijk gebruik, elk voertuig zoals gedefinieerd in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, dat op naam van de werkgever is ingeschreven of het voorwerp uitmaakt van een op naam van de werkgever gesloten huur- of leasingovereenkomst of van gelijk welke andere gebruiksovereenkomst, dat voor andere dan loutere beroepsdoeleinden wordt gebruikt en waarvoor in hoofde van de werknemer een voordeel van alle aard wordt bepaald overeenkomstig artikel 36 van hetzelfde Wetboek en waarvoor door de werkgever een solidariteitsbijdrage verschuldigd is overeenkomstig artikel 38, § 3quater, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid van werknemers;
----------
(1)<W 2019-03-17/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 3. - Invoering, toekenning en geldigheidsvoorwaarden van de mobiliteitsvergoeding
Art.4.§ 1. De invoering van een mobiliteitsvergoeding behoort tot de uitsluitende beslissingsbevoegdheid van de werkgever.
Eventuele voorwaarden die de werkgever hieraan wil verbinden, dienen bij de invoering van de mobiliteitsvergoeding ter kennis worden gebracht van alle werknemers.
§ 2. De werkgever kan dergelijke mobiliteitsvergoeding enkel invoeren indien hij reeds gedurende een ononderbroken periode van minstens 36 maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de invoering van de mobiliteitsvergoeding, één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking heeft gesteld van één of meerdere werknemers.
§ 3. Paragraaf 2 is niet van toepassing op een werkgever die minder dan 36 maanden actief is op voorwaarde dat hij op het ogenblik van het invoeren van de mobiliteitsvergoeding één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking stelt van één of meerdere werknemers. De activiteit wordt geacht te zijn gestart:
- als de werkgever een rechtspersoon is, op datum van de neerlegging van de oprichtingsakte ter griffie van de [1 ondernemingsrechtbank]1 of van een gelijkaardige registratieformaliteit in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
- als de werkgever een natuurlijk persoon is, op datum van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Wanneer de werkgever een vennootschap is waarvan de activiteit bestaat uit de voortzetting van een werkzaamheid die voorheen werd uitgeoefend door een natuurlijke persoon of een andere rechtspersoon, wordt de vennootschap-werkgever geacht te zijn opgericht op het ogenblik van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen door die natuurlijke persoon, respectievelijk van de neerlegging van de oprichtingsakte van die andere rechtspersoon ter griffie van de [1 ondernemingsrechtbank]1 of van het vervullen van een gelijkaardige registratieformaliteit door die natuurlijke persoon of andere rechtspersoon in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
[2 § 4. De werkgever kan enkel een mobiliteitsvergoeding toekennen aan werknemers die daadwerkelijk over een bedrijfswagen beschikken of die voor een bedrijfswagen in aanmerking komen.
§ 5. Komen in aanmerking voor een bedrijfswagen : werknemers die deel uitmaken van een functiecategorie waarvoor het bij de werkgever geldende bedrijfswagenbeleid in een bedrijfswagen voorziet.]2
----------
(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(2)<W 2019-03-17/06, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art.5.§ 1. Binnen het kader en de voorwaarden van de mobiliteitsvergoeding dat de werkgever conform artikel 4 heeft ingevoerd, kan de werknemer een aanvraag richten aan de werkgever [1 ...]1 voor een mobiliteitsvergoeding.
[1 § 1/1. De werkgever deelt de wijze waarop de mobiliteitsvergoeding wordt berekend en het bedrag ervan op voorhand mee aan de werknemer.]1
§ 2. [1 Een werknemer die beschikt over een bedrijfswagen, kan een dergelijke aanvraag pas doen indien hij :]1
1° op het moment van de aanvraag minstens 3 maanden ononderbroken over een bedrijfswagen beschikt bij de huidige werkgever; en
2° in de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag, minstens 12 maanden over een bedrijfswagen beschikt of heeft beschikt bij de huidige werkgever.
De periode van 36 maanden bedoeld in het eerste lid, 2° is niet van toepassing wanneer de huidige werkgever een werkgever is bedoeld in artikel 4, § 3.
§ 3. [1 Een werknemer die in aanmerking komt voor een bedrijfswagen, kan een dergelijke aanvraag pas doen indien hij :
1° op het moment van de aanvraag minstens 3 maanden ononderbroken in aanmerking kwam voor een bedrijfswagen bij de huidige werkgever; en
2° in de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag, reeds minstens 12 maanden in aanmerking kwam voor een bedrijfswagen bij de huidige werkgever.
De periode van 36 maanden bedoeld in het eerste lid, 2°, is niet van toepassing wanneer de huidige werkgever een werkgever is bedoeld in artikel 4, § 3.
Het eerste lid is niet van toepassing ter gelegenheid van de aanwerving van een werknemer.
Het eerste lid is evenmin van toepassing in geval van een bevordering of functiewijziging die zich heeft voorgedaan voor 1 maart 2019.]1
§ 4. De aanvraag van de mobiliteitsvergoeding door de werknemer gebeurt schriftelijk.
§ 5. [1 ...]1
----------
(1)<W 2019-03-17/06, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art.6. De werkgever beslist om al dan niet in te gaan op de in artikel 5, § 4, bedoelde aanvraag. Deze beslissing wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de aanvrager.
Art.7. De formele aanvraag van de werknemer en de positieve beslissing van de werkgever om op deze aanvraag in te gaan, vormen een overeenkomst die als zodanig inhoudelijk deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen beide partijen.
Deze overeenkomst wordt voorafgaandelijk aan de eerste uitbetaling van de mobiliteitsvergoeding gesloten en vermeldt onder andere het basisbedrag van de mobiliteitsvergoeding.
HOOFDSTUK III. - Juridische gevolgen, duur, omvang en statuut
Afdeling 1. - Juridische gevolgen van de mobiliteitsvergoeding
Art.8. § 1. De toekenning van de mobiliteitsvergoeding heeft tot gevolg dat het voordeel van de ingeruilde bedrijfswagen en van alle andere erop betrekking hebbende voordelen volledig verdwijnt voor de werknemer.
Het voordeel van de bedrijfswagen en van alle andere erop betrekking hebbende voordelen eindigt voor de werknemer vanaf de eerste dag van de maand waarin de mobiliteitsvergoeding wordt toegekend.
§ 2. In geval de werknemer beschikt over meerdere bedrijfswagens bij dezelfde werkgever, kan slechts één bedrijfswagen worden ingeruild voor een mobiliteitsvergoeding. De inlevering van andere bedrijfswagens kan geen recht geven op een bijkomende mobiliteitsvergoeding.
§ 3. Voor de toepassing van paragraaf 2 is vereist dat de werknemer over al zijn bedrijfswagens beschikt gedurende de minimumtermijnen voorzien in artikel 5 § 2, eerste lid, 1° en 2°. Voldoet één van de bedrijfswagens niet aan de vereiste minimumtermijnen, dan moeten alle bedrijfswagens worden ingeruild voor één mobiliteitsvergoeding.
Art.9.§ 1. De werknemer die het voordeel van een mobiliteitsvergoeding verkrijgt, kan niet meer genieten van de vrijstellingen bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 9° a) en b) en 14°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
§ 2. De bepaling van paragraaf 1 wordt vermeld in de overeenkomst bedoeld in artikel 7.
§ 3. [1 De bepaling van paragraaf 1 is niet van toepassing voor de werknemer die én een mobiliteitsvergoeding ontvangt én een andere vergoeding of een voordeel voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die recht geeft op de genoemde vrijstelling, maar die voorheen ook het voordeel van een bedrijfswagen genoot of het recht op een bedrijfswagen had verkregen en tegelijkertijd, gedurende minstens drie maanden voorafgaand aan de aanvraag van de mobiliteitsvergoeding, een vergoeding of een voordeel ontving voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die recht geeft op de genoemde vrijstelling.]1
§ 4. De bestaande verplichtingen voor de werkgever om een verplaatsingsvergoeding toe te kennen houden op te bestaan vanaf de eerste dag van de maand tijdens de welke de werknemer een mobiliteitsvergoeding wordt toegekend en herwinnen hun bindende kracht vanaf de eerste dag van de maand tijdens de welke de toekenning van de mobiliteitsvergoeding een einde neemt.
----------
(1)<W 2019-03-17/06, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 2. - Duur van de mobiliteitsvergoeding
Art.10.§ 1. De mobiliteitsvergoeding blijft toegekend zolang de werknemer geen beschikking heeft over een bedrijfswagen.
§ 2. Wanneer de werknemer op het moment van de aanvraag de beschikking had over meerdere bedrijfswagens gedurende de minimumtermijnen voorzien in artikel 5, § 2, eerste lid, 1° en 2°, bij dezelfde werkgever, dan vervalt de mobiliteitsvergoeding, in afwijking van paragraaf 1, zodra hij opnieuw beschikt over minstens hetzelfde aantal bedrijfswagens waarover hij beschikte op het moment van de aanvraag.
§ 3. De toekenning van de mobiliteitsvergoeding eindigt uiterlijk de eerste dag van de maand:
1° waarin de werknemer een functie uitoefent waarvoor geen bedrijfswagen is voorzien in het loonsysteem van de werkgever;
2° waarin de werknemer opnieuw beschikt over een bedrijfswagen of, in geval van paragraaf 2, opnieuw beschikt over minstens hetzelfde aantal bedrijfswagens als voorheen;
[1 3° waarin de werknemer beschikt over een mobiliteitsbudget bedoeld in artikel 3, § 1, 2° van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget.]1
----------
(1)<W 2019-03-17/06, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 3. - Omvang en evolutie van de mobiliteitsvergoeding
Art.11.§ 1. De mobiliteitsvergoeding bestaat uit een geldbedrag dat overeenstemt met de waarde op jaarbasis van het gebruiksvoordeel [1 van de ingeleverde bedrijfswagen of van de bedrijfswagen waarvoor men in aanmerking kwam]1.
De waarde van het gebruiksvoordeel van de bedrijfswagen wordt vastgesteld op 20 pct. van zes zevenden van de cataloguswaarde van de bedrijfswagen, waarbij de cataloguswaarde wordt bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Wanneer de brandstofkosten verbonden met het persoonlijk gebruik van het ingeruilde voertuig [1 of van de bedrijfswagen waarvoor de werknemer in aanmerking kwam, geheel of ten dele ten laste waren van de werkgever,]1, wordt de waarde van het gebruiksvoordeel evenwel vastgesteld op 24 pct. van zes zevenden van de cataloguswaarde van de bedrijfswagen.
Wanneer de werknemer voor zijn ingeleverde bedrijfswagen een eigen bijdrage bedoeld in artikel 36, § 2, tiende lid, van hetzelfde Wetboek betaalde, wordt de eigen bijdrage, betaald gedurende de laatste maand voor de inlevering van de bedrijfswagen en geprorateerd op jaarbasis, in mindering gebracht van de waarde van het gebruiksvoordeel van de bedrijfswagen bepaald in het tweede lid.
Wanneer de werknemer tijdens de laatste 12 maanden, voorafgaand aan de vervanging van zijn bedrijfswagen door de mobiliteitsvergoeding, achtereenvolgens over verschillende bedrijfswagens heeft beschikt, wordt de bedrijfswagen waarover hij in die periode het langst heeft beschikt, in aanmerking genomen om de waarde van het gebruiksvoordeel te bepalen.
Wanneer de in artikel 8, § 2, bedoelde werknemer tegelijkertijd meerdere bedrijfswagens inlevert, kiest hij diegene waarop de mobiliteitsvergoeding zal worden berekend.
Wanneer de in artikel 8, § 3, bedoelde werknemer verplicht is meer dan één bedrijfswagen in te leveren, wordt voor de bepaling van de waarde van het gebruiksvoordeel, die bedrijfswagen in aanmerking waarover hij heeft beschikt gedurende de minimumtermijnen voorzien in artikel 5, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 12, kan de mobiliteitsvergoeding bij een functieverandering of een bevordering worden verhoogd of verlaagd wanneer de werknemer door die verandering of die bevordering tot een functiecategorie behoort waarvoor het loonsysteem van de werkgever respectie-velijk in een hogere of lagere bedrijfswagen voorziet.]1
§ 4. De in aanmerking genomen cataloguswaarde wordt vermeld in de in artikel 7 bedoelde overeenkomst.
----------
(1)<W 2019-03-17/06, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art.11 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. De mobiliteitsvergoeding bestaat uit een geldbedrag dat overeenstemt met de waarde op jaarbasis van het gebruiksvoordeel [1 van de ingeleverde bedrijfswagen of van de bedrijfswagen waarvoor men in aanmerking kwam]1.
De waarde van het gebruiksvoordeel van de bedrijfswagen wordt vastgesteld op 20 pct. van zes zevenden van de cataloguswaarde van de bedrijfswagen, waarbij de cataloguswaarde wordt bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Wanneer de brandstofkosten verbonden met het persoonlijk gebruik van het ingeruilde voertuig [1 of van de bedrijfswagen waarvoor de werknemer in aanmerking kwam, geheel of ten dele ten laste waren van de werkgever,]1, wordt de waarde van het gebruiksvoordeel evenwel vastgesteld op 24 pct. van zes zevenden van de cataloguswaarde van de bedrijfswagen.
Wanneer de werknemer voor zijn ingeleverde bedrijfswagen een eigen bijdrage [2 bedoeld in artikel 36, § 2, dertiende lid]2, van hetzelfde Wetboek betaalde, wordt de eigen bijdrage, betaald gedurende de laatste maand voor de inlevering van de bedrijfswagen en geprorateerd op jaarbasis, in mindering gebracht van de waarde van het gebruiksvoordeel van de bedrijfswagen bepaald in het tweede lid.
Wanneer de werknemer tijdens de laatste 12 maanden, voorafgaand aan de vervanging van zijn bedrijfswagen door de mobiliteitsvergoeding, achtereenvolgens over verschillende bedrijfswagens heeft beschikt, wordt de bedrijfswagen waarover hij in die periode het langst heeft beschikt, in aanmerking genomen om de waarde van het gebruiksvoordeel te bepalen.
Wanneer de in artikel 8, § 2, bedoelde werknemer tegelijkertijd meerdere bedrijfswagens inlevert, kiest hij diegene waarop de mobiliteitsvergoeding zal worden berekend.
Wanneer de in artikel 8, § 3, bedoelde werknemer verplicht is meer dan één bedrijfswagen in te leveren, wordt voor de bepaling van de waarde van het gebruiksvoordeel, die bedrijfswagen in aanmerking waarover hij heeft beschikt gedurende de minimumtermijnen voorzien in artikel 5, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 12, kan de mobiliteitsvergoeding bij een functieverandering of een bevordering worden verhoogd of verlaagd wanneer de werknemer door die verandering of die bevordering tot een functiecategorie behoort waarvoor het loonsysteem van de werkgever respectie-velijk in een hogere of lagere bedrijfswagen voorziet.]1
§ 4. De in aanmerking genomen cataloguswaarde wordt vermeld in de in artikel 7 bedoelde overeenkomst.
(1)<W 2019-03-17/06, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(2)<W 2019-03-17/06, art. 7,3°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.12. § 1. De in artikel 11, § 1, tweede lid bedoelde cataloguswaarde vermeld in artikel 11 § 1, tweede lid, waarop de mobiliteitsvergoeding wordt berekend, wordt elk jaar op 1 januari geïndexeerd.
§ 2. De Koning bepaalt het indexeringsmechanisme bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad. Dit indexeringsmechanisme wordt gebaseerd op de productgroepen in de gezondheidsindex bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van `s lands concurrentievermogen, die de evolutie van de kosten voor het vervoer weergeven.
Afdeling 4. - Statuut van de mobiliteitsvergoeding
Art.13. § 1. Onder voorbehoud van de afwijkingen die in deze wet zijn voorzien, kunnen er aan de mobiliteitsvergoeding geen rechten worden ontleend, ten belope van het in deze wet bepaalde bedrag, met uitzondering van de betaling ervan door de werkgever en het bepaalde onder de paragrafen 2 en 3.
§ 2. In afwijking van § 1 zal voor de toepassing van de wettelijke, reglementaire en conventionele bepalingen waaraan de werknemer rechten zou ontlenen met betrekking tot het voordeel en de waarde van het privégebruik van de bedrijfswagen, de mobiliteitsvergoeding op dezelfde manier behandeld worden als het privégebruik van de bedrijfswagen.
§ 3. Een collectieve arbeidsovereenkomst kan voorzien in gunstigere bepalingen voor de werknemers, met uitzondering van rechten op het gebied van sociale zekerheid of jaarlijkse vakantie en zonder dat dit mag leiden tot een wijziging van de ten aanzien van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid te vervullen administratieve formaliteiten.
Art.14.[1 Voor de toepassing van deze wet mag de mobiliteitsvergoeding niet worden toegekend ter gehele of gedeeltelijke vervanging of omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of aanvulling hierbij die al dan niet in aanmerking worden genomen voor de sociale zekerheid.
De mobiliteitsvergoeding mag evenmin worden toegekend wanneer een bedrijfswagen die aanleiding zou geven tot de toekenning van een mobiliteitsvergoeding, geheel of gedeeltelijk het resultaat was van een in het eerste lid bedoelde vervanging of omzetting.
De mobiliteitsvergoeding mag worden toegekend ter vervanging of omzetting van loon of andere voordelen, indien die voordelen blijkens de individuele arbeidsovereenkomst zijn toegekend aan de werknemer omdat hij recht had op een bedrijfswagen, maar er niet effectief over beschikt heeft, tenzij die voordelen op hun beurt geheel of gedeeltelijk het resultaat waren van een in het eerste lid bedoelde vervanging of omzetting.
De mobiliteitsvergoeding mag ook worden toegekend ter vervanging van een mobiliteitsbudget bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget.]1
----------
(1)<W 2019-03-17/06, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art.15. § 1. Wanneer de werkgever tijdens de toekenning van de mobiliteitsvergoeding in het kader van deze wet, tolereert dat een in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoeld voertuig, dat louter voor beroepsredenen wordt aangewend, ook wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling of voor andere privéverplaatsingen, en behoudens uitzonderlijke omstandigheden, verliest het bedrag het statuut van mobiliteitsvergoeding zoals het in deze wet is bepaald en wordt het loon vanaf de eerste dag van de maand waarin dit gebruik zich heeft voorgedaan.
§ 2. Behalve in het geval voorzien in artikel 9, § 3, vormen vergoedingen of voordelen, die worden betaald of toegekend aan een werknemer met een mobiliteitsvergoeding, loon in zoverre de vergoeding of het voordeel betrekking heeft op verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Arbeidsrechtelijke behandeling van de mobiliteitsvergoeding
Art.16. In artikel 6bis van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt een bepaling onder d) ingevoegd, luidende:
"d) de overeenkomst bedoeld in artikel 7 van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding.".
Art.17. In boek 2, hoofdstuk 6, van het Sociaal Strafwetboek, wordt het opschrift van afdeling 2 vervangen als volgt:
"Afdeling 2. - De overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, de overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, de beroepsinlevingsovereenkomst, de overeenkomst voor de mobiliteitsvergoeding met toepassing van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid".
Art.18. In artikel 186 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) het opschrift van artikel 186 wordt weggelaten;
b) in het eerste lid, in de bepaling onder 1°, worden de woorden "en geen schriftelijke overeenkomst voor de mobiliteitsvergoeding met toepassing van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding" ingevoegd tussen het woord "studenten" en het woord "opmaakt";
c) in het eerste lid, in de bepaling onder 3°, worden de woorden ", de overeenkomst voor de mobiliteitsvergoeding met toepassing van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding;" tussen het woord "beroepsinlevingsovereenkomst" en de woorden "en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid" ingevoegd;
d) in het eerste lid, in de bepaling onder 4°, worden de woorden ", de overeenkomst voor de mobiliteitsvergoeding met toepassing van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding" tussen het woord "beroepsinlevingsovereenkomst" en de woorden "en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid" ingevoegd.
Afdeling 2. - Sociaalrechtelijke behandeling van de mobiliteitsvergoeding
Art.19. In artikel 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015, wordt een paragraaf 3ter ingevoegd, luidende:
" § 3ter. De bedragen die toegekend worden als mobiliteitsvergoeding overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding zijn uitgesloten uit het loonbegrip.".
Art.20. Artikel 45 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 mei 2014, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Dit artikel is niet van toepassing op de mobiliteitsvergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding.".
Art.21. In artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 2008, 23 december 2009, 25 april 2014 en 16 november 2015, wordt tussen het derde en vierde lid, dat het vijfde lid wordt, een lid ingevoegd, luidende:
"De bedragen die toegekend worden als mobiliteitsvergoeding overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding zijn uitgesloten uit het loonbegrip.".
Art.22. In artikel 38 van dezelfde wet wordt een § 3octdecies ingevoegd, luidende:
" § 3octdecies. Op het bedrag van de mobiliteitsvergoeding, toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, is de werkgever een solidariteitsbijdrage verschuldigd.
Het bedrag van deze bijdrage is gelijk aan het bedrag van de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het voertuig, met toepassing van § 3quater, voor de maand onmiddellijk voorafgaand aan de maand waarin het voertuig vervangen werd door de mobiliteitsvergoeding, en dit voor de volledige duur dat de mobiliteitsvergoeding wordt toegekend met toepassing van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding.
Indien aan de werknemer opeenvolgend meerdere voertuigen ter beschikking werden gesteld tijdens de maand onmiddellijk voorafgaand aan de maand waarin het voertuig vervangen werd door de mobiliteitsvergoeding, is het bedrag van de bijdrage gelijk aan de solidariteitsbijdrage, met toepassing van § 3quater, verschuldigd voor het voertuig dat het hoogste aantal dagen ter beschikking stond van de werknemer.
De bepalingen van § 3quater, 8°, 9° en 10°, zijn van toepassing op de solidariteitsbijdrage die verschuldigd is op de mobiliteitsvergoeding.".
Afdeling 3. - Fiscale behandeling van de mobiliteitsvergoeding
Art.23. In titel II, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling I, onderdeel F van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 33ter ingevoegd luidende:
"Art. 33ter. § 1. Wanneer de terbeschikkingstelling voor persoonlijk gebruik van een in artikel 65 bedoeld voertuig wordt vervangen door een mobiliteitsvergoeding, bedoeld in de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, vormt deze mobiliteitsvergoeding een belastbaar voordeel.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 is het jaarlijks belastbare voordeel van de mobiliteitsvergoeding die is vastgesteld overeenkomstig artikel 11 van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, gelijk aan 4 procent van zes zevenden van de cataloguswaarde van de ingeruilde bedrijfswagen, waarbij de cataloguswaarde wordt bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, tweede lid, en zonder dat het voordeel lager kan zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 36, § 2, negende lid.
Het in deze paragraaf bedoelde bedrag van het voordeel wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig artikel 12 van dezelfde wet van 30 maart 2018.
§ 3. Het bedrag van de mobiliteitsvergoeding dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 11 van dezelfde wet, dat het in paragraaf 2 bedoelde voordeel overschrijdt, wordt vrijgesteld.
§ 4. Wanneer in de loop van de 12 maanden voorafgaand aan de vervanging, meerdere voertuigen, al dan niet kosteloos, opeenvolgend ter beschikking werden gesteld, dan wordt het in paragraaf 2 bedoelde belastbare gedeelte van de mobiliteitsvergoeding berekend op de cataloguswaarde van het ter beschikking gestelde voertuig waarover de belastingplichtige in die periode het langst heeft beschikt. Wanneer die voertuigen gedurende een identieke periode ter beschikking werden gesteld, bepaalt de werkgever welk voertuig in aanmerking wordt genomen om de mobiliteitsvergoeding te berekenen.
§ 5. Wanneer de mobiliteitsvergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 11, § 2, eerste lid, van dezelfde wet van 30 maart 2018, is het in paragraaf 2 bedoelde belastbare gedeelte van de mobiliteitsvergoeding gelijk aan dat bij de vorige werkgever op datum van uitdiensttreding.
Wanneer de mobiliteitsvergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 11, § 2, tweede lid, van dezelfde wet van 30 maart 2018, wordt het in paragraaf 2 bedoelde belastbare gedeelte ervan berekend op basis van de cataloguswaarde van het bij de uitdiensttreding ingeleverde voertuig.".
Art.24. In artikel 33ter, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "bedoeld in artikel 36, § 2, negende lid." vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 36, § 2, twaalfde lid.".
Art.25. Artikel 38, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De vrijstellingen bedoeld in het eerste lid, 9°, a) en b) en 14°, zijn niet van toepassing wanneer de belastingplichtige tegelijkertijd een mobiliteitsvergoeding ontvangt in toepassing van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, tenzij in het in artikel 9, § 3, van dezelfde wet bedoelde geval.".
Art.26. Artikel 52, 3°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 2007 en 16 november 2015, wordt aangevuld met een bepaling onder f, luidende:
"f) de solidariteitsbijdrage die verschuldigd is krachtens artikel 38, § 3octdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.".
Art.27. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 52ter ingevoegd, luidende:
"Art. 52ter. De mobiliteitsvergoeding die beantwoordt aan de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding is ten belope van 75 pct. aftrekbaar.".
Art.28. In hetzelfde Wetboek, wordt artikel 66, § 5, vervangen bij de wet van 6 juli 1994 en gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, aangevuld met een lid, luidende:
"In de in het eerste lid bedoelde gevallen, mag dat forfait nooit meer bedragen dan het in artikel 33ter bepaalde eventueel belastbaar voordeel.".
Art.29. In artikel 198, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de huidige tekst van 9° wordt 9°, a);
2° het 9° wordt aangevuld met een bepaling onder b), luidende:
"b) de kosten van de mobiliteitsvergoeding overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding ten belope van 17 pct. van het overeenkomstig artikel 33ter bepaalde belastbare voordeel.";
3° in de huidige tekst van 9° bis die 9° bis, a) wordt, worden de woorden "in afwijking van de bepaling onder 9°, " vervangen door de woorden "a) in afwijking van de bepaling onder 9°, a),";
4° het 9° bis wordt aangevuld met een bepaling onder b), luidende:
"b) in afwijking van de bepaling onder 9° b) de kosten van de mobiliteitsvergoeding overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, ten belope van 40 pct. van het overeenkomstig artikel 33ter bepaalde belastbare voordeel wanneer de brandstofkosten verbonden aan het persoonlijk gebruik van het vervangen voertuig geheel of gedeeltelijk door de vennootschap ten laste werden genomen.".
Art.30. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 198ter ingevoegd, luidende:
"Art. 198ter. § 1. In afwijking van artikel 52ter is het aftrekpercentage voor de periode tot 31 december van het eerste kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het voertuig bedoeld in artikel 65 werd vervangen door de mobiliteitsvergoeding bedoeld in de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, gelijk aan het aftrekpercentage dat overeenkomstig artikel 198bis van toepassing was op het vervangen voertuig.
In afwijking van het eerste lid, is het aftrekpercentage gelijk aan:
- 95 pct. als het aftrekpercentage dat overeenkomstig artikel 198bis van toepassing was op het vervangen voertuig hoger is dan 95 pct.;
- 75 pct. als het aftrekpercentage dat overeenkomstig artikel 198bis van toepassing was op het vervangen voertuig lager is dan 75 pct.
Met ingang van 1 januari van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het in artikel 65 bedoelde voertuig zoals is vervangen door de mobiliteitsvergoeding wordt het in het eerste en tweede lid bedoelde percentage, als het hoger ligt dan 75 pct., jaarlijks op 1 januari verlaagd met 10 procentpunten, en dit tot het percentage van de aftrek het tarief van 75 pct. bereikt.
§ 2. Om het in paragraaf 1 bedoelde tarief te bepalen wordt enkel rekening gehouden met het tarief dat van toepassing is op andere autokosten dan de brandstofkosten.
§ 3. Wanneer aan de werknemer in de loop van de 12 maanden voorafgaand aan de vervanging, opeenvolgend meerdere voertuigen ter beschikking werden gesteld, is het in paragraaf 1 bedoelde tarief gelijk aan het percentage van aftrekbaarheid dat van toepassing was op het voertuig waarover de werknemer het langst heeft beschikt in die periode.
§ 4. Wanneer de mobiliteitsvergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 11, § 2, eerste en tweede lid, van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, is het tarief van aftrekbaarheid gelijk aan het tarief dat is vastgelegd in artikel 52ter.".
Art.31. In artikel 223, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er wordt een bepaling onder 4° bis ingevoegd, luidende:
"4° bis een bedrag gelijk aan 17 pct. van het belastbare voordeel bepaald overeenkomstig artikel 33ter;";
2° er wordt een bepaling onder 5° bis ingevoegd, luidende:
"5° bis een bedrag gelijk aan 40 pct. van het belastbare voordeel bepaald overeenkomstig artikel 33ter, wanneer de brandstofkosten verbonden met het persoonlijk gebruik van het vervangen voertuig geheel of gedeeltelijk door de rechtspersoon ten laste werden genomen;".
Art.32. In artikel 225, tweede lid, 5°, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de woorden "en op de in artikel 223, eerste lid, 4° en 5°, bedoelde bedragen", vervangen door de woorden "en op de in artikel 223, eerste lid, 4°, 4° bis, 5° en 5° bis, bedoelde bedragen".
Art.33. In artikel 234, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er wordt een bepaling onder 6° bis ingevoegd, luidende:
"6° bis op een bedrag gelijk aan 17 pct. van het belastbare voordeel bepaald overeenkomstig artikel 33ter;";
2° er wordt een bepaling onder 7° bis ingevoegd, luidende:
"7° bis op een bedrag gelijk aan 40 pct. van het belastbare voordeel bepaald overeenkomstig artikel 33ter, wanneer de brandstofkosten verbonden met het persoonlijk gebruik van het vervangen voertuig geheel of gedeeltelijk door de rechtspersoon ten laste werden genomen;".
Art.34. In artikel 247, 2°, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de woorden "de in artikel 234, eerste lid, 6° en 7°, bedoelde bedragen" vervangen door de woorden "de in artikel 234, eerste lid, 6°, 6° bis, 7° en 7° bis, bedoelde bedragen".
HOOFDSTUK V. - Sancties
Art.35. In geval van inbreuk op de artikelen 4, § 2, 4, § 3, 5, § 2, 5, § 3, 7 tot en met 15 vervalt de sociaalrechtelijke en fiscaalrechtelijke behandeling van de artikelen 19 tot en met 34 en zijn de fiscale en sociaalrechtelijke sanctiebepalingen van toepassing.
HOOFDSTUK VI. - Uitvoering en inwerkingtreding
Art. 36. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2018 behalve artikel 24 dat in werking treedt op 1 januari 2020 en van toepassing is vanaf aanslagjaar 2021 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2020.