22 DECEMBER 2016. - Waalse wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling - Reglementair deel(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-04-2017 en tekstbijwerking tot 29-04-2025)
Art. R.0.1-1
Art. R.0.1-1 Duitstalige gemeenschap
Art. R.0.1-2
Art. R.0.1-2 Duitstalige gemeenschap
Boek 1. - Algemene bepalingen
Enige titel - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK I. - Doelstellingen en middelen
Art. R.I.2-1
Art. R.I.2-1 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK II. - Delegaties vanwege de Regering
Art. R.I.3-1
Art. R.I.3-1 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK III. - Commissies
Afdeling 1. - Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening
Onderafdeling 1. - Oprichting en opdrachten
Onderafdeling 2. - Samenstelling en werking
Art. R.I.5-1
Art. R.I.5-1 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.5.-2
Art. R.I.5.-2 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.5-3
Art. R.I.5-3 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.5.-4
Art. R.I.5.-4 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.5-5
Art. R.I.5-5 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.5-6
Art. R.I.5-6 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.5-7
Art. R.I.5-7 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 2. - Adviescommissie over de beroepen
Afdeling 2. Duitstalige gemeenschap.[1 - Beroepscommissie]1
Art. R-I.6-1
Art. R.I.6-1 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.6-2
Art. R.I.6-2 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.6-3
Art. R.I.6-3 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.6-4
Art. R.I.6-4 Duitstalige gemeenschap
Art. R-I.6-5
Art. R.I.6-5 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 3. - Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit
Onderafdeling 1. - Oprichting en opdrachten
Onderafdeling 2. - Samenstelling en werking
Art. R.I.10-1-R.I.10-5
Art. R.I.10-5 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK IV. - Erkenningen
Art. R.I.11-1-R.I.11-2
Art. R.I.11-2 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.11-3
Art. R.I.11-3 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.11-4
Art. R.I.11-4 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.11-5
Art. R.I.11-5 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.11-6-R.I.11-7
Art. R.I.11-7 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.11-8
HOOFDSTUK V. - Subsidies
Afdeling 1. - Subsidies voor de opmaak van het basisdossier voor de herziening van het gewestplan
Art. R.I.12-1
Art. R.I.12-1 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 2. - Subsidies voor de opmaak of de herziening van een (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw
Art. R.I.12-2
Art. R.I.12-2 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 3. [1 - Subsidies voor de opmaak van een milieueffectenrapport in verband met een ontwerp van herziening van het gewestplan, een (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan of een gemeentelijk ontwikkelingsplan, een lokaal beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding]1
Art. R.I.12-3
Art. R.I.12-3 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 4. - " Maisons de l'urbanisme ", " Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme " en " Maison des plus beaux villages de Wallonie "
Art. R.I.12-4
Art. R.I.12-4 Duitstalige gemeenschap
Art. R.I.12-5
Art. R.I.12-5 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 5. - Subsidies voor de werking en de vorming van de gemeentelijke commissie en voor de vorming van haar leden en het betrokken gemeentepersoneel
Art. R.I.12-6
Art. R.I.12-6 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 6. - Subsidies voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw
Art. R.I.12-7
Art. R.I.12-7 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 7. [1 - Subsidie met betrekking tot de Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling]1
Art. R.I.12-8
Art. R.I.12-8 Duitstalige gemeenschap
Hoofdstuk V.1 Duitstalige gemeenschap.[1 - Duurzaamheidsfonds]1
HOOFDSTUK VI. - Nadere regels voor verzendingen en het berekenen van termijnen
Art. R.I.13-1
HOOFDSTUK VII. - Overgangsrecht
Afdeling 1. - Commissies
Afdeling 2. - Erkenningen
Afdeling 3. - Toelagen
Boek 2. - Planificatie
Boek 2. Duitstalige gemeenschap.[1 - Planning en omtrekken]1
Titel 1. - Ontwikkelingsplannen
HOOFDSTUK I. - Ruimtelijk ontwikkelingsplan
Afdeling 1. - Begripsomschrijving en inhoud
Afdeling 2. - Procedure
Afdeling 3. - Herziening
HOOFDSTUK II. - Meergemeentelijk ontwikkelingsplan
Afdeling 1-. Begripsomschrijving en inhoud
Afdeling 2. - Procedure
Afdeling 3. - Herziening
HOOFDSTUK III. - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen
Afdeling 1. - Algemeen
Afdeling 2. - Begripsomschrijving en inhoud
Onderafdeling 1. - Gemeentelijk ontwikkelingsplan
Onderafdeling 2. - Lokaal beleidsontwikkelingsplan
Afdeling 3. - Procedure
Afdeling 4. - Herziening
HOOFDSTUK IV. - Opvolging van de milieueffecten
HOOFDSTUK V. - Opheffing
HOOFDSTUK VI. - Juridische gevolgen en hiërarchie
Afdeling 1. - Rechtsgevolgen
Afdeling 2. - Hiërarchie
Titel 2. - Gewestplannen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK II. - Inhoud
Afdeling 1. - Algemeen
Onderafdeling 1. - Verkeersnetten en leidingen voor het vervoer van vloei- en energiestoffen
Art. R.II.21-1
Art. R.II.21-1 Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.21-2-R.II.21-3
Art. R.II.21-3 Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.21-4
Onderafdeling 2. - Doelstellingen en effecten van de beschermingsomtrekken
Art. R.II.21-5-R.II.21-9, R.II.21-9/1
Onderafdeling 3. - Grafische weergave van het gewestplan
Art. R.II.21-10
Art. R.II.21-11 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 2. - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden
Art. R.II.23-1
Art. R II.23-1.Duitstalige gemeenschap
Onderafdeling 1. - Gebieden van aanhorigheden van ontginningen
Art. R.II.33-1-R.II.33-2
Onderafdeling 2. - Landbouwgebieden
Art. R.II.36-1-R.II-36-4
Art. .Duitstalige gemeenschap..
Art. R.II-36-6-R.II.36-9
Art. R II.36-9.Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.36-10-R.II.36-11
Art. R II.36-11.Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.36-12
Onderafdeling 3. - Bosgebieden
Art. R.II.37-1-R.II.37-11
Art. R.II.37-11 Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.37-12-R.II.37-14
Art. R II.37-14.Duitstalige gemeenschap
Onderafdeling 4. - Lijst van de handelingen en werken die uitgevoerd mogen worden in een parkgebied, zoals bedoeld in artikel D.II.40
Art. R.II.40-1
Onderafdeling 5. - Uitvoering van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen wordt zoals bedoeld in artikel D.II.42, § 2
Art. R.II.42-1
Afdeling 3. - Tracé van de hoofdinfrastructuren
HOOFDSTUK III. - Procedure
Afdeling 1. - Inhoud van het basisdossier
Afdeling 2. - Op de herziening toepasselijke principes
Art. R.II.45-1
Art. R II.45-1.Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.45-2
Art. R II.45-2.Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.45-3-R.II.45-4
Art. R.II.45-4 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 3. - Gewone herzieningen
Onderafdeling 1. - Herzieningen op initiatief van de Regering
Onderafdeling 2. - Herzieningen op initiatief van de gemeente
Art. R.II.47
Art. R.II.47 Duitstalige gemeenschap
Onderafdeling 3. - Herziening op initiatief van een privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon
Art. R.II.48
Art. R.II.48 Duitstalige gemeenschap
Onderafdeling 4. - Gemeenrechtelijke procedure
Art. R.II.49-1
Art. R.II.49-1 Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.49-2
Art. R.II.49-2 Duitstalige gemeenschap
Art. R.II.50-1
Art. R.II.50-1 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 4-. Versnelde herzieningen
Onderafdeling 1. [1 - Procedure voor de herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gewestelijk belang zonder compensatie]1
Art. R.II.51-1
Art. R.II.51-1 Duitstalige gemeenschap
Onderafdeling 2. - Herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gemeentelijk belang zonder compensatie of herziening van een gewestplan waarvoor geen compensatie vereist is [1 , een niet-bebouwingsgebied, een beschermingsomtrek voor ruimten gelegen buiten een centrumgebied of een bijkomend voorschrift met betrekking tot de ruimteoptimalisatie]1
Art. R.II.52-1
Art. R.II.52-1 Duitstalige gemeenschap
Afdeling 5. - Opmakingsprocedure
HOOFDSTUK IV. - Gezamenlijke procedure plan-vergunningen
Afdeling 1. [1 Toepassingsgebied.]1
Afdeling 2. [1 Indiening van de gezamenlijke aanvraag]1
Onderafdeling 1. [1 Indiening van de aanvraag tot de herziening van het gewestplan]1
Onderafdeling 2. [1 Gezamenlijke effectenbeoordeling]1
Art. R.II.54/4-1, R.II.54/5-1, R.II.54/5-2
Onderafdeling 3. [1 Indiening van de vergunningsaanvraag]1
Art. R.II.54/7-1
Afdeling 3. [1 Behandeling van de gezamenlijkeaanvraag]1
Art. R.II.54/8-1
Afdeling 4. [1 Beslissing]1
Art. R.II.54/9-1, R.II.54/9-2, R.II.54/10-1, R.II.54/11-1
HOOFDSTUK V. - Juridische gevolgen
Titel 2.1. Duitstalige gemeenschap.[1 - Omtrekken]1
HOOFDSTUK I. Duitstalige gemeenschap.[1 - Algemeen]1
Art. R.II.57.1-1, R.II.57.1-2. DUITSTAALIGE, R.II.57.1-3. DUITSTAALIGE
HOOFDSTUK II. DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrek]1
Afdeling 1. DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Initiatiefrecht en voorstel]1
Art. R.II.57.3-1. DUITSTAALIGE, R.II.57.3-2. DUITSTAALIGE
Afdeling 2. DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Procedure]1
HOOFDSTUK III. DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Bijzondere bepalingen voor saneringslocaties]1
Art. R.II.57.7-1. DUITSTAALIGE, R.II.57.9-1. DUITSTAALIGE
Afdeling 1. - Algemeen
Titel 3. - Overgangsrecht
HOOFDSTUK I. - Gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan
HOOFDSTUK III. - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen
Afdeling 1. - Gemeentelijk structuurplan
Afdeling 2. - Stedenbouwkundig en leefmilieuverslag
HOOFDSTUK III. - Plannen van aanleg
Afdeling 1. - Gewestplan
Onderafdeling 1. - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden
Onderafdeling 2. - Procedure
Afdeling 2. - Gemeentelijk plan van aanleg
Onderafdeling 1. - Juridische draagwijdte
Art. R.II.66-1
Art. R.II.66-1 Duitstalige gemeenschap
Onderafdeling 2. - Procedure
HOOFDSTUK IV. - Andere plannen en schema's
Boek 3. - Handleidingen voor stedenbouw
Titel 1. - Gewestelijke handleiding voor stedenbouw
HOOFDSTUK I. - Algemeen
HOOFDSTUK II. - Inhoud
Art. R.III.3-1
HOOFDSTUK III. - Procedure
Art. R.III.3-1
Titel 2. - de gemeentelijke handleiding voor stedenbouw
HOOFDSTUK I. - Algemeen
HOOFDSTUK II. - Inhoud
HOOFDSTUK III. - Procedure
Titel 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK I. - Herziening en opheffing
HOOFDSTUK II. - Juridische gevolgen
HOOFDSTUK III. - Hiërarchie
Afdeling 1. - Het verband tussen de gewestelijke handleiding en de gemeentelijke handleiding
Afdeling 2. - Het verband tussen de ontwikkelingsplannen en de handleidingen
Titel 4. - Overgangsrecht
HOOFDSTUK I. - Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen
HOOFDSTUK II. - Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen
Boek 4. - Stedenbouwkundige vergunningen en attesten
Titel 1. - Algemeen
HOOFDSTUK I. - Begrippen
Art. R.IV.1-1
Art. R.IV.1-1 Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.1-2
Art. R IV.1-2.Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK II. - Handelingen die onderworpen zijn aan een bebouwingsvergunning
HOOFDSTUK II. Duitstalige gemeenschap.[1 - Handelingen die een ontsluitingsvergunning of opsplitsingsvergunning vereisen]1
HOOFDSTUK III. - Handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning
Art. R.IV.4-1
Art. R IV.4-1.Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-2-R.IV.4-3
Art. R IV.4-3.Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-4
Art. R IV.4-4.Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-5
Art. R IV.4-5.Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-6
Art. R IV.4-6.Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-7-R.IV.4-8
Art. R IV.4-8.Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-9
Art. R.IV.4-9 Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-10
Art. R.IV.4-10 Duitstalige gemeenschap
Art. R.IV.4-11
Art. R.IV.4-11 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen en verschillen
Afdeling 1. - Verschillen
Afdeling 2. - Afwijkingen
Art. R.IV.9.1-1
Titel 2. - Procedure
HOOFDSTUK I. - Bevoegde overheden
Afdeling 1. - Gemeentecollege
Onderafdeling 1. - Algemeen
Onderafdeling 2. - Vergunning
Onderafdeling 3. - Stedenbouwkundige attesten
Afdeling 2. - Gemachtigde ambtenaar
Afdeling 2 Duitstalige gemeenschap.Onderafdeling 1. - VergunningArt. R.IV.22-1Art. R.IV.22-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.22-2Art. R.IV.22-2 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.22-3Art. R IV.22-3.Duitstalige gemeenschapOnderafdeling 2. - Stedenbouwkundig attestAfdeling 3. - RegeringAfdeling 3 Duitstalige gemeenschap. Art. R.IV.25-1HOOFDSTUK II. - AanvraagdossiersAfdeling 1. - VergunningsaanvraagdossierArt. R.IV.26-1Art. R IV.26-1.Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.26-2Art. R.IV.26-2 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.26-3Art. R.IV.26-3 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.28-1Art. R IV.28-1.Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.28-2Art. R IV.28-2.Duitstalige gemeenschapAfdeling 2. - Aanvraagdossier voor een stedenbouwkundig attestArt. R.IV.30-1-R.IV.30-2Art. R.IV.30-2 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.30-3HOOFDSTUK III. - ProjectvergaderingHOOFDSTUK IV. - Indiening van de aanvraagAfdeling 1. - AlgemeenArt. R.IV.32-1Art. R.IV.32-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.34-1Art. R.IV.34-1 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK V. - RaadplegingenArt. R.IV.35-1Art. R.IV.35-1 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK VI. - Aanvullende formaliteitenAfdeling 1. - Bijzondere bekendmakingmaatregelenOnderafdeling 1. - Aanvragen onderworpen aan een openbaar onderzoekArt. R.IV.40-1Art. R.IV.40-1 Duitstalige gemeenschapOnderafdeling 2. - Aanvragen onderworpen aan een project aankondigingArt. R.IV.40-2Art. R IV.40-2.Duitstalige gemeenschapAfdeling 2. - Opening en wijziging van gemeentewegenAfdeling 3. - Wijziging van de vergunningsaanvraag in de loop van de procedureAfdeling 4. - Voorafgaandelijk verkrijgen van een erfgoedcertificaatAfdeling 4. Duitstalige gemeenschap. [1 - Opschorting van de procedure om de vergunningsaanvraag te rectificeren]1Afdeling 5. - Recreatieve logiesOnderafdeling 1. - AlgemeenArt. R.IV.45-1Afdeling 2. - Voorwaarden voor de vestiging van een vakantiedorpArt. R.IV.45-2Onderafdeling 3. - Vergunningsaanvraagdossier voor een vakantiedorpArt. R.IV.45-3Onderafdeling 4. - Inrichtings- en bebouwingsvoorwaarden voor weekendverblijfparkenArt. R.IV.45-4Onderafdeling 5. - Vergunningsaanvraagdossier voor een weekendverblijfparkArt. R.IV.45-5Art. R IV.45-5.Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK VII. - Beslissingen over aanvragen van vergunningen en stedenbouwkundige attestenHOOFDSTUK VII. Duitstalige gemeenschap. [1 - Beslissing over de aanvragen voor een vergunning of voor een stedenbouwkundig attest]1Afdeling 1. - TermijnOnderafdeling 1. - Beslissing van het gemeentecollegeOnderafdeling 2. - Beslissing van de gemachtigd ambtenaar of van de RegeringOnderafdeling 2 Duitstalige gemeenschap. - Beslissing [1 ...]1 van de RegeringOnderafdeling 3. - Beslissing van het ParlementOnderafdeling 4. - Aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 1Afdeling 2. - Inhoud van de beslissingOnderafdeling 1. - AlgemeenOnderafdeling 2. - Stedenbouwkundige lastenArt. R.IV.54-1-R.IV.54-3Art. R IV.54-4.Duitstalige gemeenschapArt. R IV.54-5.Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.54/2-1, R.IV.54/2-2, R.IV.54/2-3, R.IV.54/2-4, R.IV.54/3-1, R.IV.54/5-1Onderafdeling 3. - Motieven in verband met het bouwrijp maken van grondenOnderafdeling 4. - Motieven in verband met de bescherming van de personen, de goederen of het leefmilieuOnderafdeling 5. - Motieven in verband met de lopende planologieAfdeling 3. - Diverse bepalingenOnderafdeling 1. - Volgorde van de werkenArt. R.IV.59-1Onderafdeling 2. - Financiële garantiesArt. R.IV.60-1Afdeling 4. - Beslissingen over aanvragen van stedenbouwkundige attesten nr. 2HOOFDSTUK VIII. - Toezicht van de gemachtigd ambtenaar op de vergunningen en attestenHOOFDSTUK VIII. Duitstalige gemeenschap. - Toezicht [1 van de Regering]1 op de vergunningen en attestenHOOFDSTUK IX. - BeroepenAfdeling 1. - BeroepsgerechtigdenAfdeling 2. - ProcedureArt. R.IV.66-1Art. R.IV.66-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.66-1bis, R.IV.66-1/1, R.IV.66-2Art. R.IV.66-2 Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.66-3-R.IV.69-1Afdeling 3. - BeslissingHOOFDSTUK X. - Formaliteiten ter afronding van het beslissingsstadiumAfdeling 1. - Aanplakking van de vergunningAfdeling 2. - Kennisgeving van de aanvang van de werkenAfdeling 3. - Aanwijzing van de plaats van vestiging van nieuwbouwAfdeling 3.1. Duitstalige gemeenschap. [1 - Vereenvoudigde aanvraag tot wijziging van de toegekende vergunning voorafgaand aan of tijdens de uitvoering van de werken]1Art. R.IV.72-1Afdeling 4. - Aanmelding van voltooiing van de werkenAfdeling 4. Duitstalige gemeenschap. [1 - Documenten na uitvoering van de handelingen of werken]1Afdeling 4. Duitstalige gemeenschap. - Conformiteitsplannen en conformiteitsverklaring na voltooiing van de werkenArt. R.IV.73-1Art. R IV.73-1.Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.73-1-1Art. R IV.73-1-1.Duitstalige gemeenschapArt. R.IV.73-1.2Art. R IV.73-1.2.Duitstalige gemeenschapAfdeling 5. - Vaststelling van de uitvoering van de stedenbouwkundige voorwaarden of lasten en tienjarige verantwoordelijkheidAfdeling 6. - BekendmakingTitel 3. - Effecten van de vergunningHOOFDSTUK I. - AlgemeenHOOFDSTUK II. - Vergunningen met beperkte duurHOOFDSTUK III. - Vervallen van vergunningenAfdeling 1. - Vervallen van de bebouwingsvergunningAfdeling 1. Duitstalige gemeenschap. [1 - Het vervallen van de ontsluitings- of opsplitsingsvergunning]1Afdeling 2. - Vervallen van de stedenbouwkundige vergunningenAfdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingenHOOFDSTUK G. IV - Opschorting van de vergunningHOOFDSTUK V. - Intrekking van de vergunningHOOFDSTUK V. Duitstalige gemeenschap. [1 - Intrekking van de vergunning]1HOOFDSTUK VI. - Overdracht van de vergunningHOOFDSTUK VII. - Afzien van de vergunningHOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de bebouwingsvergunningHOOFDSTUK VIII. Duitstalige gemeenschap. [1 - Wijziging of opheffing van de ontsluitings- of opsplitsingsvergunning]1Titel 4. - Gevolgen van het stedenbouwkundig attestArt. R.IV.97-1Art. R.IV.97-1 Duitstalige gemeenschapTitel 5. - Verplichtingen tot informatieverstrekking over het administratieve statuut van de goederenHOOFDSTUK I. - Vermeldingen in akten van overdrachtHOOFDSTUK II. - Akte voorafgaand aan elke verdelingAfdeling 1. - Verdeling na toekenning van een vergunningAfdeling 2. - Niet-vergunningsplichtige verdelingHOOFDSTUK III. - Akte na de wijziging van de bebouwingsvergunningHOOFDSTUK III. Duitstalige gemeenschap. [1 - Akte na de wijziging van de ontsluitingsvergunning]1HOOFDSTUK IV. - Informatie over de overdracht van de vergunningenTitel 6. - Te verstrekken inlichtingenArt. R.IV.105-1Art. R.IV.105.5-1 Duitstalige gemeenschapTitel 7. - Vergunningen in verband met andere administratieve dienstenTitel 7.1. Duitstalige gemeenschap. [1 - Spoedprocedure]1HOOFDSTUK I. Duitstalige gemeenschap. [1 - Toepassingsgebied]1HOOFDSTUK II. Duitstalige gemeenschap. [1 - Afwijkingen en verschillen]1HOOFDSTUK III. Duitstalige gemeenschap. [1 - Procedure]1Art. R.IV.109.5-1-R.IV.109.7-1Art. R.IV.109.11-1.Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK IV.Duitstalige gemeenschap. [1 - Van toepassing zijnde bepalingen]1Titel 8. - OvergangsrechtHOOFDSTUK I. - ProcedureHOOFDSTUK II. - Juridische gevolgenAfdeling 1. - BebouwingsvergunningenOnderafdeling 1. - RechtsgeldigheidOnderafdeling 2. - VervalOnderafdeling 3. - WijzigingAfdeling 2. - Het vervallen van de stedenbouwkundige vergunningenBoek 5. - Operationele ruimtelijke ordening en stedenbouwBoek 5. Duitstalige gemeenschap. Titel 1. - Te herontwikkelen bedrijfsruimtenTitel 1. Duitstalige gemeenschap. HOOFDSTUK I. - AlgemeenHOOFDSTUK I. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.1-1Art. R.V.1-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.1-2Art. R.V.1-2 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.1-3Art. R V.1-3.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.1-4Art. R V.1-4.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.1-5Art. R.V.1-5 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK II. - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrekHOOFDSTUK II. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.2-1Art. R.V.2-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.2-2Art. R.V.2-2 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK III. - OnderzoekingenHOOFDSTUK III. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.3-1Art. R.V.3-1 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK IV. - VervreemdingHOOFDSTUK IV. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.4-1Art. R.V.4-1 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK V. - Instandhouding van de schoonheid van de landschappenHOOFDSTUK V. Duitstalige gemeenschap. HOOFDSTUK VI. - OvergangsrechtHOOFDSTUK VI. Duitstalige gemeenschap. Titel 2. - sites bestemd voor herontwikkeling wat betreft de landschappen en het leefmilieuTitel 2. Duitstalige gemeenschap. HOOFDSTUK I. - Sites bestemd voor herontwikkeling wat betreft de landschappen en het leefmilieuHOOFDSTUK I. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.7-1Art. R.V.7-1 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK II. - OvergangsrechtHOOFDSTUK II. Duitstalige gemeenschap. Titel 3. - Stedelijke verkavelingsomtrekkenTitel 3. Duitstalige gemeenschap. HOOFDSTUK I. - AlgemeenHOOFDSTUK I. Duitstalige gemeenschap. HOOFDSTUK II. - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrekHOOFDSTUK II. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.11-1Art. R V.11-1.Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK III. - OvergangsrechtHOOFDSTUK III. Duitstalige gemeenschap. Titel 4. - stadsheroplevingTitel 4. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.13-1Art. R V.13-1.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.13-2Art. R V.13-2.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.13-3Art. R.V.13-3 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.13-4Art. R.V.13-4 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.13-5Art. R V.13-5.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.13-6Art. R.V.13-6 Duitstalige gemeenschapTitel 5. - StadsvernieuwingTitel 5. Duitstalige gemeenschap. Titel 6. - Bevoorrechte initiatiefgebiedenTitel 6. Duitstalige gemeenschap. Titel 7. - Gezamenlijke procedure voor omtrekken en vergunningenTitel 7. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.16-1Art. R V.16-1.Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK I . [1 Toepassingsgebied.]1HOOFDSTUK 2. [1 Indiening van de gezamenlijke aanvraag]1Afdeling 1. [1 Indiening van de omtrekaanvraag]1Art. R.V.16/2-1, R.V.16/2-2, R.V.16/2-3Afdeling 2 [1 "De procedure". Gezamenlijke effectenbeoordeling]1Afdeling 3. [1 Indiening van de vergunningsaanvraag]1Art. R.V.16/5-1HOOFDSTUK 3. [1 Indiening van de gezamenlijke aanvraag]1Art. R.V.16/6-1HOOFDSTUK IV. [1 - Beslissing]1Art. R.V.16/7-1, R.V.16/8-1HOOFDSTUK 5. [1 Onderzoekingen]1Titel 8. - Fonds voor operationele inrichting en fonds voor de sanering van de te herontwikkelen locaties en locaties met te herontwikkelen landschappen en milieusTitel 8. Duitstalige gemeenschap. Titel 9. - Financiële bepalingenTitel 9. Duitstalige gemeenschap. HOOFDSTUK I. - BeginselHOOFDSTUK I. Duitstalige gemeenschap. Afdeling 1. - Subsidies toegekend aan de publiekrechtelijke personen voor de aankoop van goederen opgenomen in een herin te richten locatie en voor de voorafgaande studies of handelingen en werken uitgevoerd in een omtrek met betrekking tot een herin te richten locatieAfdeling 1. Duitstalige gemeenschap. Onderafdeling 1. - AlgemeenOnderafdeling 1. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.19-1Art. R.V.19-1 Duitstalige gemeenschapOnderafdeling 2. - AankopenOnderafdeling 2. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.19-2Art. R V.19-2.Duitstalige gemeenschapOnderafdeling 3. - Studies en handelingen en herontwikkelings- en renovatiewerkenOnderafdeling 3. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.19-3Art. R.V.19-3 Duitstalige gemeenschapAfdeling 2. - Subsidies aan de privaatrechtelijke personen voor de voorafgaande studies of handelingen en werken uitgevoerd in een omtrek met betrekking tot een herin te richten locatie of locatie met herstel van landschap en leefmilieu overeenkomstig artikel D.V.19, 2°Afdeling 2. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.19-4Art. R V.19-4.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.19-5Art. R.V.19-5 Duitstalige gemeenschapAfdeling 3. - Subsidies aan de privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen voor de handelingen en werken uitgevoerd in een omtrek met betrekking tot een herin te richten locatie of locatie met herstel van landschap en leefmilieu overeenkomstig artikel D.V.19, 3°Afdeling 3. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.19-6Art. R V.19-6.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.19-7Art. R.V.19-7 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.19-8Art. R.V.19-8 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.19-9Art. R V.19-9.Duitstalige gemeenschapAfdeling 4. - Subsidies voor de uiterlijke verfraaiing van de woongebouwenAfdeling 4. Duitstalige gemeenschap. Afdeling 5. - Nadere regels voor de uitbetaling van de subsidiesAfdeling 5. Duitstalige gemeenschap. Art. R.V.19-10Art. R V.19-10.Duitstalige gemeenschapArt. R.V.19-11Art. R.V.19-11 Duitstalige gemeenschapArt. R.V.19-12Art. R V.19-12.Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK II. - OvergangsrechtHOOFDSTUK II. Duitstalige gemeenschap. Boek 6. - GrondbeleidTitel 1. - Onteigeningen en vergoedingenHOOFDSTUK I. - Goederen die onteigend zouden kunnen wordenHOOFDSTUK II. - Onteigenende overhedenHOOFDSTUK III. - Administratieve procedureHOOFDSTUK IV. - Gerechtelijke procedureHOOFDSTUK V. - Berekening van de vergoedingenHOOFDSTUK VI. - Onteigening op verzoek van een derdeHOOFDSTUK VII. - AankoopcomitéHOOFDSTUK VIII. - Verzaak aan de onteigeningHOOFDSTUK IX. - OvergangsrechtTitel 2. - VoorkooprechtHOOFDSTUK I. - ToepassingsgebiedAfdeling 1. - De omtrekken van voorkoopArt. R.VI.17-1Art. R.VI.17-1 Duitstalige gemeenschapAfdeling 2. - Voorwerp van de voorkoopAfdeling 3. - Voorkoopgerechtigde overhedenAfdeling 4. - Akten die de voorkoopprocedure doen ontstaanAfdeling 5. - DuurtijdHOOFDSTUK II. - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrekkenHOOFDSTUK III. - VoorkoopprocedureAfdeling 1. - Verklaring van het voornemen tot vervreemdingArt. R.VI.25-1-R.VI.25-2Art. R.VI.25-2 Duitstalige gemeenschapAfdeling 2. - Overdracht van de verklaring van het voornemen tot vervreemdenAfdeling 3. - Beslissing van de voorkoopgerechtigdenAfdeling 4. - Verzaking aan de uitoefening van het recht van voorkoopArt. R.VI.29-1Art. R.VI.29-1 Duitstalige gemeenschapAfdeling 5. - Voorkoop en betaling van de prijsHOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingenArt. R.VI.32-1-R.VI.32-2Art. R.VI.32-2 Duitstalige gemeenschapArt. R.VI.32-3HOOFDSTUK V. - OvergangsrechtTitel 3. - ruilverkaveling en herverkavelingTitel 4. - stelsel van de minderwaarden en de winstenHOOFDSTUK 1. - Vergoeding van de minderwaardenAfdeling 1. - BeginselAfdeling 2. - Onverschuldigde vergoedingAfdeling 3. - Vermindering of weigering van de vergoedingAfdeling 4. - Ontstaan van het recht op de vergoedingAfdeling 5. - Berekening van de vergoedingAfdeling 6. - ProcedureAfdeling 7. - Uitvoering van de verplichting tot vergoedingAfdeling 8. - OvergangsrechtHOOFDSTUK II. - PlanwinstenstelselAfdeling 1. - Gewestelijke retributieOnderafdeling 1. - Grondslag, vrijstellingen en opschortingenArt. R.VI.50-1-R.VI.51-3Onderafdeling 2. - De retributieplichtigeOnderafdeling 3-. - Berekening van de retributieOnderafdeling 4-. - Register van de grondwinstenArt. R.VI.56-1-R.Onderafdeling 5. - Vestiging, inning, vordering, betaaltermijnen en beroepenArt. R.VI.57-1-R.VI.59-1Onderafdeling 6. - EvaluatieOnderafdeling 7. - OvergangsrechtArt. R.VI.62.1-1 DUITSTALIGEAfdeling 2. - Gemeentelijke retributiesBoek 7. - overtredingen en straffenHOOFDSTUK I. - Strafbare handelingenHOOFDSTUK Ibis. Duitstalige gemeenschap. [1 - Handelingen en werken die vermoedelijk in overeenstemming zijn met het recht inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw]1HOOFDSTUK Iter. Duitstalige gemeenschap. [1 - Verklaringen betreffende de overeenstemming van handelingen en werken met het recht inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw]1Art. R.VII.1ter-1Art. R VII.1ter-2.Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK II. - OvertredersHOOFDSTUK III. - Vaststelling van de overtredingenAfdeling 1. - Vaststellende beambtenArt. R.VII.3-1Art. R.VII.3-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.VII.3-2Art. R.VII.3-2 Duitstalige gemeenschapAfdeling 2. - Voorafgaande waarschuwing en het in overeenstemming brengenArt. R.VII.4-1Afdeling 3. - Proces-verbaalArt. R.VII.5-1-R.VII.9-1Afdeling 3. - Verzoeken tot opheffen van het bevelAfdeling 4. - Aanvullende maatregelenHOOFDSTUK V. - Vervolging voor de correctionele rechtbankHOOFDSTUK VI. - Vergelijk en teruggavemaatregelenHOOFDSTUK VI. Duitstalige gemeenschap. [1 - Buitengerechtelijke maatregelen na het opstellen van een proces-verbaal]1Afdeling 1. - Afwezigheid van vervolgingenAfdeling 2. - OverlegAfdeling 3. [1 Regularisatie en vergelijk]1Afdeling 3. Duitstalige gemeenschap. [1 - Regularisatieonderzoek en vergelijk]1Art. R.VII.18-1Art. R VII.18-2.Duitstalige gemeenschapArt. R VII.18-3.Duitstalige gemeenschapOnderafdeling 1. Onderafdeling 1. Duitstalige gemeenschap. Art. R.VII.19-1Art. R VII.19-1.Duitstalige gemeenschapArt. R.VII.19-2Art. R.VII.19-2 Duitstalige gemeenschapOnderafdeling 2. Onderafdeling 2. Duitstalige gemeenschap. Afdeling 4. -TeruggavemaatregelenAfdeling 4. Duitstalige gemeenschap. [1 - Administratieve maatregelen]1Afdeling 5. Duitstalige gemeenschap. [1 - Compenserende maatregelen]1Afdeling 6. Duitstalige gemeenschap. [1 - Administratieve geldboetes]1HOOFDSTUK VII. - Vervolging voor de correctionele rechtbankHOOFDSTUK VIII. - Recht van derden en diverse bepalingenHOOFDSTUK IX. - OvergangsrechtBoek 8. - Inspraak en evaluatie van de gevolgen van de plannen en programma'sTitel 1. - Inspraak van het publiekHOOFDSTUK I. - Algemene bepalingenAfdeling 1. - Indeling van de plannen, omtrekken, ontwikkelingsplannen, leidraden, vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2Afdeling 2. - Algemene principes van de inspraakArt. R.VIII.4-1Art. R.VIII.4-1 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK II. - Voorafgaandelijke informatievergaderingAfdeling 1. [1 - Informatievergadering voorafgaand aan de herziening van het gewestplan]1Afdeling 2. [1 Informatiebijeenkomst voorafgaand aan een gezamenlijke plan - vergunningsprocedure.]1Art. R.VIII.5/4-1Afdeling 3. [1 Informatiebijeenkomst voorafgaand aan een gezamenlijke omtrek - vergunningsprocedure.]1Art. R.VIII.5/11-1HOOFDSTUK III. - Project aankondigingArt. R.VIII.6-1HOOFDSTUK IV. - Openbaar onderzoekAfdeling 1. - Maatregelen inzake de algemene aankondiging van het openbaar onderzoekArt. R.VIII.7-1Art. R VIII.7-1.Duitstalige gemeenschapArt. R.VIII.7-2-R.VIII.8-1Art. R.VIII.8-1 Duitstalige gemeenschapAfdeling 2. - Informatievergadering over het ruimtelijk ontwikkelingsplanArt. R.VIII.10-1Art. R.VIII.10-1 Duitstalige gemeenschapAfdeling 3. - Maatregelen inzake de individuele aankondiging van het openbaar onderzoekArt. R.VIII.12-1-R.VIII.12-2Afdeling 4. - Bijkomende bekendmakingAfdeling 5. - Duur van het openbaar onderzoekAfdeling 6. - Modaliteiten van de toegang tot de informatie in het kader van het openbaar onderzoekArt. R.VIII.18-1Afdeling 7. - VervangingsbevoegdheidArt. R.VIII.21-1Art. R.VIII.21-1 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK V. - Bekendmaking betreffende de beslissingTitel 2. [1 - Beoordeling van de impact van plannen, ontwikkelingsplannen, leidraden, omtrekken en gezamenlijke aanvragen]1HOOFDSTUK I. - DoelstellingenHOOFDSTUK II. [1 Systeem voor de beoordeling van de effecten van de plannen, ontwikkelingsplannen, leidraden en omtrekken op het leefmilieu]1Art. R.VIII.31-1Art. R.VIII.31-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.VIII.33-1Art. R.VIII.33-1 Duitstalige gemeenschapArt. R.VIII.34-1-R.VIII.34-2Art. R.VIII.34-2 Duitstalige gemeenschapHOOFDSTUK 3. [1 Systeem voor de evaluatie van effecten van gezamenlijke plan- en vergunningsaanvragen op het leefmilieu.]1Art. R.VIII.40-1-R.VIII.45-1HOOFDSTUK 4. [1 Systeem voor de evaluatie van effecten van gezamenlijke omtrek- en vergunningsaanvragen]1Art. R.VIII.49-1-R.VIII.54-1BIJLAGEN.Art. NArt. N Duitstalige gemeenschap
2019014632 2020041187 2020200550 2020202958 2020205408 2020A05408 2021021103 2021031333 2021033115 2021203314 2022015423 2022043449 2022201536 2022A15423 2023203571 2024004013 2024200913 2024202586 2024A00913 2025003388
Art. R.0.1-1.Voor het reglementair deel van het Wetboek wordt verstaan onder :
1° de Minister : de Minister van Ruimtelijke Ordening;
2° de Waalse Overheidsdienst : de diensten van de Waalse overheid;
3° [1 ...]1;
4° [1 ...]1;
5° de Beleidsgroep : de beleidsgroep " Ruimtelijke Ordening ";
6° de Adviescommissie : de Commissie van advies over de beroepen;
7° de Gemeentelijke Commissie : de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit;
8° de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw : de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw bedoeld in artikel D.I.12.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.0.1-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Voor het reglementair deel van het Wetboek wordt verstaan onder : 1° de Minister : de Minister van Ruimtelijke Ordening; 2° de Waalse Overheidsdienst : de diensten van de Waalse overheid; 3° DGO3 : het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst; 4° [1 het departement: het departement van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap dat bevoegd is voor Ruimtelijke Ordening;]1 5° [1 de Adviesraad: de Adviesraad voor Ruimtelijke Ordening;]1 6° [2 ...]2; 7° de Gemeentelijke Commissie : de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit; 8° de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw : de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw bedoeld in artikel D.I.12. [1 9° het erfgoeddecreet: het decreet van 23 juni 2008 betreffende de bescherming van monumenten, klein erfgoed, ensembles en historische cultuurlandschappen en betreffende de opgravingen;]1 [1 10° het Samenwerkingsakkoord: het Samenwerkingsakkoord van 14 november 2019 tussen het Waals Gewest en de Duitstalige Gemeenschap over de uitoefening van de bevoegdheden inzake ruimtelijke ordening en bepaalde aanverwante materies.]1
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.0.1-2.[1 Naast de delegaties, bepaald in dit Wetboek, heeft de Minister van Ruimtelijke Ordening delegatie voor : de procedure tot goedkeuring van de uitwerking, de herziening en de opheffing van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan, een lokaal beleidsontwikkelingsplan, een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding, de oprichting en de hernieuwing van een gemeentelijke commissie, [2 ...]2 en het huishoudelijk reglement ervan en alle dienovereenkomstige handelingen van het administratief toezicht die onder dit Wetboek vallen.
[2 Worden eveneens gedelegeerd aan de Minister van Ruimtelijke Ordening:
1° de procedure voor de opstelling, de herziening en de intrekking, met inbegrip van de milieueffectbeoordeling en de gevolgen voor een ander Gewest of een andere Staat :
a) van een gewestplan op gemeentelijk initiatief;
b) een door een particuliere natuurlijke of rechtspersoon geïnitieerd gewestplan, behalve wanneer het tot doel heeft een gebied van meer dan vijftig hectare dat niet voor bebouwing bestemd is, voor bebouwing aan te wijzen;
c) van een site die wordt herontwikkeld, ongeacht of het al dan niet op de lijst van landschaps- en milieusaneringsgebieden staat;
d) van een stedelijke herverkavelingsomtrek;
e) van een omtrek met recht van voorkoop;
f) van een ruilverkaveling ;
g) van een herkaveling ;
2° het nemen van de individuele beslissingen bedoeld in de boeken IV en VII]2.
De Minister van Ruimtelijke Ordening is tevens bevoegd voor de gezamenlijke procedures, bedoeld [2 in de artikelen D.II.54 tot D.II.54/11 en D.V.16 tot D.V.16/9]2, in de gevallen, bedoeld in het tweede lid.
Wanneer de gewestelijke handleiding voor stedenbouw of een deel van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw betrekking heeft op een deel van het gewestelijk grondgebied waarvan de Regering de grenzen heeft vastgesteld, is de Minister van Ruimtelijke Ordening bevoegd om het territoriaal toepassingsgebied van die handleiding of dat deel van de handleiding aan te nemen, te herzien of op te heffen zonder er de inhoud van te wijzigen.
De Minister tot wiens bevoegdheden de stadsheropleving en de stadsvernieuwing behoren, is bevoegd voor de aanneming van de desbetreffende besluiten als bedoeld in boek V
Voor alle in dit Wetboek bedoelde delegaties kan de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening, bij afwezigheid of verhindering van laatstgenoemde de Minister een andere Minister aanwijzen die bevoegd is om in diens naam en opdracht te tekenen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.0.1-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 Naast de delegaties, bepaald in dit Wetboek, heeft de Minister van Ruimtelijke Ordening delegatie voor : de procedure [3 en de beslissingen]3 tot goedkeuring van de uitwerking, de herziening en de opheffing van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan, een lokaal beleidsontwikkelingsplan, een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding, de oprichting en de hernieuwing van een gemeentelijke commissie, de afdelingen ervan en het huishoudelijk reglement ervan en alle dienovereenkomstige handelingen van het administratief toezicht die onder dit Wetboek vallen. De volgende taken worden eveneens gedelegeerd aan de Minister van Ruimtelijke Ordening : de procedure voor [3 en de beslissingen]3 het opstellen, herzien en opheffen, met inbegrip van de beoordeling van de milieueffecten en de gevolgen daarvan voor een ander Gewest of een andere Staat, van een gewestplan op gemeentelijk initiatief of op initiatief van een privaatrechtelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, van een [3 saneringslocatie]3, van een stedelijke verkavelingsomtrek, van een omtrek van voorkooprecht, van een ruilverkaveling en herverkaveling, alsmede het nemen van de individuele beslissingen zoals bedoeld in de boeken IV en VII. [3 In de gevallen vermeld in het tweede lid is de Minister van Ruimtelijke Ordening ook bevoegd voor de gecombineerde procedure en de beslissingen bedoeld in artikel D.II.54]3. Wanneer de gewestelijke handleiding voor stedenbouw of een deel van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw betrekking heeft op een deel van [2 het Duitse taalgebied]2 waarvan de Regering de grenzen heeft vastgesteld, is de Minister van Ruimtelijke Ordening bevoegd om het territoriaal toepassingsgebied van die handleiding of dat deel van de handleiding aan te nemen, te herzien of op te heffen zonder er de inhoud van te wijzigen. [3 ...]3 Voor alle in dit Wetboek bedoelde delegaties kan de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening, bij afwezigheid of verhindering van laatstgenoemde de Minister een andere Minister aanwijzen die bevoegd is om in diens naam en opdracht te tekenen.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<BDG 2024-04-18/28, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Boek 1. - Algemene bepalingen
Enige titel - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK I. - Doelstellingen en middelen
Art. R.I.2-1.Na het advies van de directeur van de betrokken buitendirectie(s) te hebben ingewonnen, dient de directeur-generaal van DGO4 het verslag bedoeld in artikel D.I.2, § 1, 2°, betreffende de opvolging van de significante effecten van de uitvoering van de gewestplannen en het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan op het leefmilieu, [1 de eventueel te nemen corrigerende maatregelenen het monitoren van ontwikkeling inzake stadsontwikkeling, verharding en grondbeschikbaarheid]1.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.2-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 De Minister dient]1 het verslag bedoeld in artikel D.I.2, § 1, 2°, betreffende de opvolging van de significante effecten van de uitvoering van de gewestplannen en het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan op het leefmilieu, en de eventuele in te leiden corrigerende maatregelen in.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK II. - Delegaties vanwege de Regering
Art. R.I.3-1.§ 1. De gemachtigde ambtenaren in de zin van artikel D.I.3 zijn :
1° de directeur-generaal van [1 de administratie]1;
2° de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van [1 de administratie]1;
3° de directeurs van de buitendirecties van [1 de administratie]1;
4° bij afwezigheid van de directeur bedoeld in 3°, het staflid bekleed met de graad A5 van de betrokken buitendirectie of, bij ontstentenis, het personeelslid van niveau A met de hoogste graad of, bij gelijke graden, met de hoogste anciënniteit of, bij gelijke anciënniteit, het oudste personeelslid.
Bij afwezigheid van het personeelslid bedoeld in lid 1, 4°, wijst de Minister een personeelslid van niveau A binnen [1 de administratie]1 aan.
§ 2. Het grondgebied van het Waalse Gewest is onderverdeeld in acht ambtsgebieden waarin de bevoegdheden van een gemachtigd ambtenaar uitgeoefend worden volgens de onderverdeling bedoeld in bijlage 1. De ambtenaren bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3°, oefenen elk in één van die acht ambtsgebieden de bevoegdheid van gemachtigd ambtenaar uit.
De ambtenaren bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 1° en 2°, oefenen de bevoegdheid van gemachtigd ambtenaar uit op het gehele Waalse grondgebied.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.3-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK III. - Commissies
Afdeling 1. - Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening
Onderafdeling 1. - Oprichting en opdrachten
Onderafdeling 2. - Samenstelling en werking
Art. R.I.5-1.Samenstelling van de afdelingen.
De afdeling " Gewestelijke Inrichting " van de Beleidsgroep telt twaalf zetels, waaronder vier zetels voor de sociale partners zoals vertegenwoordigd in [1 de Sociaal-Economische en Milieuraad van Wallonië]1 en acht zetels, verdeeld als volgt :
1° één voor de vertegenwoordiger van de plaatselijke besturen;
2° één voor de vertegenwoordiger van de milieuorganisaties;
3° twee voor de vertegenwoordigers van de ontwikkelingsintercommunales;
4° één voor de vertegenwoordiger van de steengroevensector;
5° één voor de vertegenwoordiger van de verenigingen voor stedenbouwers;
6° één voor de vertegenwoordiger van de Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling;
7° één voor de vertegenwoordiger van de landbouwsector.
De afdeling " Operationele Inrichting " van de Beleidsgroep telt twaalf zetels, waaronder vier zetels voor de sociale partners zoals vertegenwoordigd in [1 de Sociaal-Economische en Milieuraad van Wallonië]1 en acht zetels, verdeeld als volgt :
1° één voor de vertegenwoordiger van de plaatselijke besturen;
2° één voor de vertegenwoordiger van de milieuorganisaties;
3° twee voor de vertegenwoordiger van de huisvestingssector;
4° één voor de vertegenwoordiger van de " Fondation rurale de Wallonie ";
5° één voor de vertegenwoordiger van de stadsontwikkeling;
6° twee voor de vertegenwoordigers van de architectenverenigingen.
[1 "De afdeling " Ontwikkeling van handelsvestigingen " van de Beleidsgroep telt twaalf zetels, waaronder vier zetels voor de sociale partners zoals vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische en Milieuraad van Wallonië en acht zetels, verdeeld als volgt:
1° één vertegenwoordiger van de plaatselijke besturen;
2° één vertegenwoordiger van de milieuverenigingen;
3° één vertegenwoordiger van de stadsontwikkeling ;
4° één vvertegenwoordiger van de verenigingen voor stedenbouwers ;
5° een vertegenwoordiger van de architectenverenigingen
6° één vertegenwoordiger van de CPDT;
7° een vertegenwoordiger van de federatie voor handels en diensten
8° één vertegenwoordiger van een vereniging voor consumentenbescherming erkend overeenkomstig artikel XVII.39, 2°, van het Wetboek van economisch recht;]1
De ondervoorzitter nodigt de deskundigen uit op wie de afdeling een beroep wenst te doen overeenkomstig artikel 2, § 1, 20°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisering van de raadgevende functie.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.5-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.5.-2.Opdrachten van de afdelingen.
De afdeling " Gewestelijke Inrichting " van de Beleidsgroep bereidt de adviezen voor betreffende de instrumenten voor ruimtelijke ordening en stedenbouw of volgende handelingen :
1° het gewestplan;
2° de ontwikkelingsplannen [2 voor meergemeentelijke ontwikkelingsplannen met betrekking tot mobiliteit of groene infrastructuur]2;
3° de handleidingen;
4° de oprichting van natuurparken;
5° het gewestelijk ontwikkelingsplan voor handelsvestigingen;
6° de vergunningsaanvragen waarvoor een milieueffectenonderzoek vereist is [2 met uitzondering van die welke betrekking hebben op winkels in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 8°]2.
De afdeling " Operationele Inrichting " van de Beleidsgroep bereidt de adviezen voor betreffende de ontwerpen van ruimtelijke ordening en stedenbouw met een operationeel karakter, zoals volgt :
1° de stadsvernieuwingen;
2° de stadsheroplevingen;
3° de herin te richten locaties;
4° de locaties met herstel van landschap en leefmilieu;
5° het gemeentelijk plattelandsontwikkelingsprogramma.
[1 6° het perspectief voor stedelijke ontwikkeling overeenkomstig de artikelen L3353-1 en L3353-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie.]1
[2 De afdeling "Ontwikkeling van handelsvestigingen" van de Beleidsgroep bereidt adviezen voor met betrekking tot vergunningsaanvragen voor handelsvestigingen in de zin van artikel D.IV.4, paragraaf 1, 8°, met een netto handelsoppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2.
De afdeling " Gewestelijke Inrichting " en de afdeling "Ontwikkeling van handelsvestigingen" van de Beleidsgroep bereidt de adviezen voor betreffende de instrumenten voor ruimtelijke ordening en stedenbouw of volgende handelingen:
1° de globale gemeentelijke ontwikkelingsplannen, thematische gemeentelijke ontwikkelingsplannen, globale meergemeentelijke ontwikkelingsplannen en meergemeentelijke ontwikkelingsplannen met betrekking tot ruimtelijke optimalisatie ;
2° de vergunningsaanvragen onderworpen aan effectenonderzoeken met betrekking tot handelsvestigingen in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 8°.]2
----------
(1)<BWG 2019-02-28/18, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 18-04-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.5.-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.5-3.Aanwijzing van de leden.
Uitgezonderd voor de voorzitter en de ondervoorzitters benoemt de Regering, voor elk in te vullen mandaat, de leden van de Beleidsgroep en hun plaatsvervangers op basis van lijsten met minstens twee kandidaten gewone leden en twee plaatsvervangende leden. De lijsten worden voorgedragen door de instellingen, organisaties, federaties, sectoren of verenigingen bedoeld in artikel D.I.5.
[1 Ze omvatten ten minste een derde van de kandidaten van elk geslacht.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.5-3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.5.-4.Bureau.
Het bureau organiseert de werkzaamheden van de Beleidsgroep. Het bureau gaat de motivering na van de adviezen, voorgelegd door een afdeling, vervolledigt ze in voorkomend geval, coördineert de adviezen, voorgelegd door [1 drie]1 afdelingen, en leidt het secretariaat.
Het bureau kan elk vraagstuk, behandeld door de afdelingen, te berde brengen. Wanneer het bureau vergissingen in de vorm of de beoordeling of de onmogelijkheid tot coördinatie van de adviezen vaststelt, stuurt het de adviezen naar de betrokken afdeling(en) om het dossier te laten heronderzoeken.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 9, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.5.-4_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.5-5. Voorzitterschap en ondervoorzitterschap.
De voorzitter leidt de werkzaamheden van het bureau. Elke ondervoorzitter leidt de werkzaamheden van zijn afdeling.
De voorzitter ondertekent de adviezen en de verslagen van de Beleidsgroep.
Bij afwezigheid of verhindering wordt de voorzitter vervangen door de ondervoorzitter, aangewezen door het bureau.
Art. R.I.5-5_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.5-6.Secretariaat.
De [1 Sociaal-Economische en Milieuraad van Wallonië]1 verzorgt het secretariaat van de Beleidsgroep en bezorgt het de menselijke en materiële middelen voor de goede werking ervan.
Een lid van het secretariaat woont de vergaderingen van de Beleidsgroep, van de afdelingen en van het bureau bij en neemt er de functie van verslaggever waar. Genoemd lid stelt de adviezen en de notulen van de besprekingen die in de vergadering plaatsvonden, op.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.5-6_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.5-7. Beraadslaging van de afdelingen en van het bureau.
§ 1.De ondervoorzitter en de leden van de afdelingen hebben stemrecht. Bij stemmengelijkheid weegt de stem van de ondervoorzitter door.
Wanneer minstens één vierde van de aanwezige leden tegen het advies van de meerderheid gekant is, wordt het advies aangevuld met een nota waarin melding wordt gemaakt van de afwijkende mening.
Het advies van de afdeling wordt ondertekend door de ondervoorzitter of diens plaatsvervanger en door de bestendige secretaris of, bij afwezigheid, door de adjunct-secretaris.
§ 2. Elk lid van het bureau heeft raadgevende stem. Bij stemmengelijkheid weegt de stem van de voorzitter door. Het bureau richt de adviezen bij meerderheid van stemmen, overeenkomstig artikel R.I.5-4, opnieuw aan de betrokken afdeling(en).
Het bij de stemmingen vastgesteld aanwezigheidsquorum wordt vastgelegd op de helft van de leden.
Het stemmenquorum wordt vastlegd op de gewone meerderheid der aanwezige leden.
Art. R.I.5-7_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - Adviescommissie over de beroepen
Afdeling 2. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Beroepscommissie]1
----------
(1)
Art. R-I.6-1. Voorzitter.
De voorzitter leidt de werkzaamheden van de Commissie. De voorzitter heeft geen stemrecht.
Op de voordracht van de Minister benoemt de Regering de persoon die de voorzitter vervangt.
Art. R.I.6-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Voorzitter. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de [2 beroepscommissie]2. De voorzitter heeft geen stemrecht. [1 De Regering wijst de persoon aan]1 die de voorzitter vervangt.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.I.6-2.Samenstelling.
Uitgezonderd voor de voorzitter en zijn plaatsvervanger, benoemt de Regering de commissieleden en hun plaatsvervangers op grond van :
1° een lijst van twaalf personen, voorgedragen door de Orde van de architecten [1 ...]1;
2° [1 een dubbele lijst voorgesteld door de Kamer van Stedenbouwkundigen van België bestaande uit enerzijds twaalf personen met het oog op de aanwijzing van de leden bedoeld in artikel D.I.6/1, § 1, 3°, en anderzijds zes personen met het oog op de aanwijzing van het lid bedoeld in artikel D.I.6/1, § 1 7°]1;
3° een lijst van zes personen, voorgedragen door de Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen van het Waalse Gewest;
[1 4° een lijst van twaalf personen voorgesteld door de Waalse Economische, Sociale en Milieuraad van Wallonië;
5° een lijst van zespersonen, voorgedragen door de administratie bevoegd voor vervoer;
6° een lijst van zes personen voorgedragen door de instellingen, organisaties, federaties, sectoren of verenigingen bedoeld in artikel D.I.6./1, § 1, 5°.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 11, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.6-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 Duur van het mandaat Het mandaat van de [2 leden van de beroepscommissie]2 die door de Regering worden aangewezen, duurt hoogstens vijf jaar en kan worden verlengd. Op verzoek kan de Regering het mandaat van een lid vroegtijdig beëindigen en een nieuw lid aanwijzen dat het mandaat van zijn voorganger voortzet.]1
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.I.6-3. Secretariaat.
§ 1. Het commissiesecretariaat bestaat uit een bestendige secretaris van niveau A, een adjunct-secretaris van niveau A en twee administratieve personeelsleden van niveau B of C.
§ 2. De opdracht van het secretariaat bestaat in :
1° het voorbereiden van de vergaderingen en de werkzaamheden van de Commissie;
2° het bijwonen van de hoorzittingen, het aanvullen van het dossier met stukken die ter hoorzitting zijn voorgelegd en het opstellen van een voorstel tot advies;
3° het verzamelen van de algemene documentatie betreffende de werkzaamheden van de Commissie;
4° het vervullen van iedere nuttige opdracht voor de goede werking van de Commissie.
Art. R.I.6-3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Secretariaat. § 1. [1 Het departement zorgt voor het secretariaat van de [2 beroepscommissie]2.]1 § 2. De opdracht van het secretariaat bestaat in : 1° het voorbereiden van de vergaderingen en de werkzaamheden van de Commissie; 2° het bijwonen van de hoorzittingen, het aanvullen van het dossier met stukken die ter hoorzitting zijn voorgelegd en het opstellen van een voorstel tot advies; 3° het verzamelen van de algemene documentatie betreffende de werkzaamheden van de Commissie; 4° het vervullen van iedere nuttige opdracht voor de goede werking van de [2 beroepscommissie]2.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.I.6-4.Werking.
De Commissie brengt een gemotiveerd advies uit in functie van het plaatsen van een merkteken en de eerste analyse van het onderzoek bedoeld in artikel D.IV.66, van de plaatselijke stedenbouwkundige omstandigheden, van de gegevens die tijdens de besprekingen in de hoorzitting naar voren zijn gekomen en de stukken die tijdens de hoorzitting bij het dossier zijn gevoegd.
Bij stemmengelijkheid wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de beroepsindiener.
Het advies van de Commissie wordt ondertekend door de voorzitter of diens plaatsvervanger en door de bestendige secretaris of, bij afwezigheid, door de adjunct-secretaris.
[1 De Adviescommissie kan per video-call beraadslagen.]1
----------
(1)<BWG 2021-06-17/01, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
<BWG 2022-06-23/12, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. R.I.6-4_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Werking. De [2 beroepscommissie]2 brengt een gemotiveerd advies uit in functie van het plaatsen van een merkteken en de eerste analyse van het onderzoek bedoeld in artikel D.IV.66, van de plaatselijke stedenbouwkundige omstandigheden, van de gegevens die tijdens de besprekingen in de hoorzitting naar voren zijn gekomen en de stukken die tijdens de hoorzitting bij het dossier zijn gevoegd. [2 Het advies bevat een met redenen omkleed voorstel tot beslissing.]2 [1 De beslissingen over adviezen worden genomen bij meerderheid van stemmen, uitgebracht door de aanwezige leden.]1 Bij stemmengelijkheid wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de beroepsindiener. Het advies van de [2 beroepscommissie]2 wordt ondertekend door de voorzitter of diens plaatsvervanger en [1 door een vertegenwoordiger van het departement]1. [1 Binnen twee maanden na de eerste vergadering neemt de [2 beroepscommissie]2 een huishoudelijk reglement aan dat door de Regering moet worden goedgekeurd. Dat huishoudelijk reglement regelt de details van de werkwijze van de Commissie.]1 [1 Om haar taken te vervullen, kan de [2 beroepscommissie]2 deskundigen op de vergaderingen uitnodigen. Ze nemen met raadgevende stem deel aan de vergaderingen.]1
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 7, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R-I.6-5.Aanwezigheidsgeld.
De voorzitter van de Adviescommissie of diens plaatsvervanger krijgen 35 euro aanwezigheidsgeld per behandeld dossier [6 met een maximum van twaalf dossier per dag]6 evenals de voorziene vergoedingen voor reiskosten zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 16°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviserende functie.
De commissieleden krijgen 25 euro aanwezigheidsgeld per behandeld dossier [6 met een maximum van twaalf dossier per dag]6 evenals de voorziene vergoedingen voor reiskosten zoals bedoeld in artikel 2, § 1,16°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviserende functie.
[7 De presentiegelden van de voorzitter en de leden van de Commissie kunnen, binnen de budgettaire grenzen die op 1 januari van elk jaar beschikbaar zijn, geïndexeerd worden op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen van het land, volgens de formule : 35/25 vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het indexcijfer op 1 juni 2017.]7
----------
(1)<BWG 2020-04-30/13, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2020>
(2)<BWG 2020-04-30/13, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2020>
(3)<BWG 2020-12-18/10, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(4)<BWG 2020-12-18/10, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(5)<BWG 2021-06-17/01, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(6)<BWG 2022-06-23/12, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(7)<BWG 2024-04-25/42, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.6-5_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Aanwezigheidsgeld. [2 De voorzitter van de beroepscommissie of diens plaatsvervanger heeft recht op presentiegeld ten belope van 75 euro per behandeld dossier, met een minimumbedrag van 150 euro en een maximumbedrag van 300 euro per dag, alsook op de reisvergoeding bepaald in het besluit van de Regering van 12 juli 2001 tot harmonisatie van het presentiegeld en van de reisvergoedingen in instellingen en raden van beheer van de Duitstalige Gemeenschap]2. De [2 leden van de beroepscommissie]2 krijgen 25 euro aanwezigheidsgeld per behandeld dossier, met een minimum van 50 euro en een maximum van 150 euro per dag, evenals [1 de reisvergoeding bepaald in het besluit van de Regering van 12 juli 2001 tot harmonisatie van het presentiegeld en van de reisvergoedingen in instellingen en raden van beheer van de Duitstalige Gemeenschap]1.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 8, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Afdeling 3. - Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit
Onderafdeling 1. - Oprichting en opdrachten
Onderafdeling 2. - Samenstelling en werking
Art. R.I.10-1. Nadere samenstellingsregels.
Naast de voorzitter bestaat de gemeentelijke commissie uit :
1° acht gewone leden, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de gemeenteraad, voor een bevolking van minstens tienduizend inwoners;
2° twaalf gewone leden, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de gemeenteraad, voor een bevolking tussen tien- en twintigduizend inwoners;
3° zestien gewone leden, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de gemeenteraad, voor een bevolking van meer dan twintigduizend inwoners.
Voor elk gewoon lid, gekozen uit de kandidatenlijst, kan de gemeenteraad één of meerdere plaatsvervangers aanwijzen die dezelfde belangen vertegenwoordigen als het gewone lid.
Art. R.I.10-2.Nadere regels voor de oproep tot het indienen van kandidaturen.
§ 1. Het gemeentecollege doet een publieke oproep tot het indienen van kandidaturen binnen de maand na de beslissing van de gemeenteraad om de gemeentelijke commissie op te richten of te vernieuwen.
De publieke oproep wordt aangekondigd bij wijze van aanplakking op de gewone aanplakplaatsen, via een bericht opgenomen in een kosteloos aan de bevolking verdeeld reclameblad en via een gemeentelijk infoblad, indien bestaand. De oproep wordt op de website van de gemeente, indien bestaand, bekendgemaakt. Het bericht stemt overeen met het model opgenomen in bijlage 2.
§ 2. De kandidaatstelling is persoonlijk; deze akte wordt in de vorm en binnen de termijn, zoals bepaald in de publieke oproep, ingediend. De kandidaat die een vereniging vertegenwoordigt, is erdoor gemandateerd. De kandidaat is woonachtig in de gemeente of de maatschappelijke zetel van de vereniging die de kandidaat vertegenwoordigt, is in de gemeente gelegen.
In de akte van kandidaatstelling worden minstens de naam, voornaam, woonplaats, leeftijd, het geslacht en het beroep van de kandidaat vermeld. De kandidaat wijst op het belang of de belangen die hij wenst te vertegenwoordigen onder de maatschappelijke, economische, erfgoed-, leefmilieu-, energie- en mobiliteitsbelangen, en geeft aan welke motivaties hij ten opzichte van die belangen inroepen. Elke niet behoorlijk gemotiveerde kandidaatstelling is onontvankelijk.
§ 3. Als het gemeentecollege het aantal kandidaatstellingen die het bij de publieke oproep gekregen heeft, onvoldoende acht, [1 of wanneer de ontvangen kandidaturen niet een aantal leden van beide geslachten kunnen aanwijzen ten minste gelijk aan veertig percent van het totaalaantal leden]1 wordt uiterlijk twee maanden na sluiten van de eerste oproep een aanvullende oproep gedaan.
Die oproep loopt vanaf de datum, vastgesteld door het gemeentecollege. Voor die oproep zijn de bekendmakingsformaliteiten identiek aan de eerste oproep.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.10-3.Nadere aanwijzingsregels.
§ 1. Het gemeentecollege deelt de lijst van de ontvangen kandidaturen aan de gemeenteraad mee. De belangen worden bepaald in functie van de motiveringen die in de kandidaatstellingen vermeld worden. De ontvankelijke, maar niet in aanmerking genomen kandidaturen vormen de reserve. Tijdens de zitting waarin de gemeentelijke commissie wordt opgericht of vernieuwd en de voorzitter en de commissieleden aangewezen worden, neemt de gemeenteraad het huishoudelijk reglement van de gemeentelijke commissie aan [1 die de indeling van de Gemeenschappelijke Commissie in afdelingen kan organiseren]1. De beslissingen bedoeld in artikel D.I.9, lid 1, worden ter goedkeuring aan de Minister gericht.
§ 2. De gemeenteraad wijst een voorzitter aan, wiens ervaring en competenties gezaghebbend zijn ter zake van ruimtelijke ordening en stedenbouw.
De voorzitter is noch een gewoon lid, noch een plaatsvervanger, noch een lid van de gemeenteraad. De voorzitter heeft geen plaatsvervanger.
§ 3. De evenredige vertegenwoordiging die in de gemeenteraad de verhouding tussen meerderheid en minderheid vastlegt, wordt eveneens in acht genomen voor de commissieleden die de gemeenteraad vertegenwoordigen. De gemeenteraadsleden van de meerderheid, enerzijds, en van de minderheid, anderzijds, wijzen elk hun vertegenwoordigers aan, zowel gewone als plaatsvervangende leden. De gemeenteraad kan van de evenredigheidsregel afwijken ten gunste van de minderheid.
Deze beslissingen worden door de gemeenteraad goedgekeurd. Wordt er in de minderheid geen politieke overeenstemming bereikt, dan kan de vertegenwoordiging door de meerderheid overgenomen worden.
§ 4. De voorzitter en de leden mogen niet meer dan twee opeenvolgende uitvoerende mandaten uitoefenen.
Het lid oefent een uitvoerend mandaat uit wanneer het als gewoon lid zetelt, of als plaatsvervangend lid dat het gewoon lid vervangt bij meer dan de helft van de jaarlijkse vergaderingen.
§ 5. Het lid of de leden van het gemeentecollege, bevoegd voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en mobiliteit, evenals de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw, ook als dit lid het secretariaat waarneemt, zetelen van ambtswege met raadgevende stem in de gemeentelijke commissie. Het gemeenteraadslid heeft als opdrachten advisering bij en voorbereiding van de adviezen van de gemeentelijke commissie.
Elke ambtenaar die ruimtelijke ordenings-, stedenbouw- of mobiliteitsdossiers met betrekking tot de gemeente moet behandelen, kan geen lid zijn van de gemeentelijke commissie.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.10-4.Nadere regels voor wijzigingen in de loop van de ambtstermijn.
§ 1. Als het voorzittersmandaat openvalt, kiest de gemeenteraad een nieuwe voorzitter uit de leden van de gemeentelijke commissie.
Als het mandaat van een gewoon lid openvalt, wordt het door zijn plaatsvervanger ingenomen.
Als het mandaat van een plaatsvervangend lid openvalt, wijst de gemeenteraad een nieuw plaatsvervangend lid aan uit de kandidaten van de reserve die een gelijkwaardig belang behartigen.
§ 2. Wanneer de reserve uitgeput is of er geen enkel belang meer is vertegenwoordigd of wanneer een belang niet meer vertegenwoordigd is omdat geen enkele kandidatuur die betrokken belang behartigt in aanmerking is genomen, [1 of wanneer de reserve voordrachten van het mannelijk of vrouwelijk geslacht minder dan veertig procent van de reserve voordrachten bedragen]1 wordt de gemeentelijke commissie door de gemeenteraad gedeeltelijk vernieuwd.
De nadere regels zoals bepaald voor de oprichting of de algehele vernieuwing van een gemeentelijke commissie zijn van toepassing.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 15, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.10-5.Nadere werkingsregels.
§ 1. Het gemeentecollege wijst onder het personeel van het gemeentebestuur de persoon aan, die het secretariaat van de commissie waarneemt. Deze hoedanigheid is onverenigbaar met de hoedanigheid van voorzitter of commissielid.
De adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw verschaft de voorzitter en de commissieleden alle technische en wettelijke informatie nodig voor hun doeltreffende beraadslaging.
§ 2. De voorzitter en elk lid van de gemeentelijke commissie zijn verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens in de dossiers die zij ter kennis nemen, evenals van de besprekingen en stemmingen in de gemeentelijke commissie.
Bij een belangenconflict verlaten de voorzitter of het commissielid de zitting van de gemeentelijke commissie voor het ter bespreking of stemming voorliggende punt.
§ 3. Na beslissing van de gemeenteraad of het gemeentecollege over de dossiers die de commissie ter advies worden voorgelegd, licht de gemeentelijke overheid de commissie daarover in en verzorgt de bekendmaking van haar adviezen.
§ 4. De Gemeentelijke Commissie vergadert :
1° minstens vier keer per jaar voor een commissie met acht leden;
2° minstens zes keer per jaar voor een commissie met twaalf leden;
3° minstens acht keer per jaar voor een commissie met zestien leden.
De voorzitter roept de vergadering op de dag, het uur en de plaats, vastgesteld in het huishoudelijk reglement, bijeen.
Daarnaast roept de voorzitter de gemeentelijke commissie op verzoek van het gemeentecollege samen wanneer het advies van de gemeentelijke commissie krachtens een wetgevende of reglementaire bepaling vereist is.
§ 5. De voorzitter legt de agenda van de vergadering vast en vermeldt ze in de oproeping gericht aan de commissieleden, minstens acht werkdagen voor de datum die voor de vergadering is vastgelegd.
Een afschrift van de oproeping wordt eveneens gericht aan :
1° de schepen bevoegd voor ruimtelijke ordening;
2° de schepen bevoegd voor stedenbouw;
3° de schepen bevoegd voor mobiliteit;
4° indien bestaand, de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw.
[1 Het gewone lid brengt de plaatsvervanger van zijn afwezigheid op de hoogte.]1
§ 6. De commissie kan op eigen initiatief deskundigen of bijzonder ingelichte personen uitnodigen.
Laatstgenoemden wonen enkel het agendapunt bij waarvoor ze uitgenodigd zijn. Zij hebben geen stemrecht.
Met de eventuele kosten die ontstaan uit een deskundige interventie moet het gemeentecollege vooraf instemmen.
§ 7. De adviezen die de gemeentelijke commissie uitbrengt zijn behoorlijk gemotiveerd en maken in voorkomend geval melding van de uitslag van de stemming. Ze maken het voorwerp uit van een proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de gemeentelijke commissie.
§ 8. De gemeentelijke commissie beraadslaagt slechts rechtsgeldig in aanwezigheid van de meerderheid der leden met stemrecht.
Er wordt bij gewone meerderheid gestemd. Bij stemmengelijkheid weegt de stem van de voorzitter door.
§ 9. De leden van de gemeentelijke commissie blijven aan tot aan de installatie van de hen opvolgende commissieleden.
§ 10. Wanneer de opgelegde woonplaatsvoorwaarde niet meer vervuld is of wanneer er zich een geval van onverenigbaarheid, zoals vastgesteld in deze afdeling, voordoet, worden de voorzitter, het commissielid of diens plaatsvervanger geacht van rechtswege ontslagnemend te zijn.
§ 11. Het gemeentecollege richt het commissieverslag bedoeld in artikel D.I.10, § 3, lid 2, aan DGO4 tegen 30 juni van het jaar volgend op de installatie van de gemeenteraad ten gevolge van de verkiezingen.
Het activiteitenverslag ligt ter inzage bij het gemeentebestuur.
§ 12. De Minister kan onder de ambtenaren van DGO4 zijn vertegenwoordiger aanwijzen, die met raadgevende stem zitting heeft in de gemeentelijke commissie.
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. R.I.10-5_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Nadere werkingsregels. § 1. Het gemeentecollege wijst onder het personeel van het gemeentebestuur de persoon aan, die het secretariaat van de commissie waarneemt. Deze hoedanigheid is onverenigbaar met de hoedanigheid van voorzitter of commissielid. De adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw verschaft de voorzitter en de commissieleden alle technische en wettelijke informatie nodig voor hun doeltreffende beraadslaging. § 2. De voorzitter en elk lid van de gemeentelijke commissie zijn verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens in de dossiers die zij ter kennis nemen, evenals van de besprekingen en stemmingen in de gemeentelijke commissie. Bij een belangenconflict verlaten de voorzitter of het commissielid de zitting van de gemeentelijke commissie voor het ter bespreking of stemming voorliggende punt. § 3. Na beslissing van de gemeenteraad of het gemeentecollege over de dossiers die de commissie ter advies worden voorgelegd, licht de gemeentelijke overheid de commissie daarover in en verzorgt de bekendmaking van haar adviezen. § 4. De Gemeentelijke Commissie vergadert : 1° minstens vier keer per jaar voor een commissie met acht leden; 2° minstens zes keer per jaar voor een commissie met twaalf leden; 3° minstens acht keer per jaar voor een commissie met zestien leden. De voorzitter roept de vergadering op de dag, het uur en de plaats, vastgesteld in het huishoudelijk reglement, bijeen. Daarnaast roept de voorzitter de gemeentelijke commissie op verzoek van het gemeentecollege samen wanneer het advies van de gemeentelijke commissie krachtens een wetgevende of reglementaire bepaling vereist is. § 5. De voorzitter legt de agenda van de vergadering vast en vermeldt ze in de oproeping gericht aan de commissieleden, minstens acht werkdagen voor de datum die voor de vergadering is vastgelegd. Een afschrift van de oproeping wordt eveneens gericht aan : 1° de schepen bevoegd voor ruimtelijke ordening; 2° de schepen bevoegd voor stedenbouw; 3° de schepen bevoegd voor mobiliteit; 4° indien bestaand, de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw. [1 Het gewone lid brengt de plaatsvervanger van zijn afwezigheid op de hoogte.]1 § 6. De commissie kan op eigen initiatief deskundigen of bijzonder ingelichte personen uitnodigen. Laatstgenoemden wonen enkel het agendapunt bij waarvoor ze uitgenodigd zijn. Zij hebben geen stemrecht. Met de eventuele kosten die ontstaan uit een deskundige interventie moet het gemeentecollege vooraf instemmen. § 7. De adviezen die de gemeentelijke commissie uitbrengt zijn behoorlijk gemotiveerd en maken in voorkomend geval melding van de uitslag van de stemming. Ze maken het voorwerp uit van een proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de gemeentelijke commissie. § 8. De gemeentelijke commissie beraadslaagt slechts rechtsgeldig in aanwezigheid van de meerderheid der leden met stemrecht. Er wordt bij gewone meerderheid gestemd. Bij stemmengelijkheid weegt de stem van de voorzitter door. § 9. De leden van de gemeentelijke commissie blijven aan tot aan de installatie van de hen opvolgende commissieleden. § 10. Wanneer de opgelegde woonplaatsvoorwaarde niet meer vervuld is of wanneer er zich een geval van onverenigbaarheid, zoals vastgesteld in deze afdeling, voordoet, worden de voorzitter, het commissielid of diens plaatsvervanger geacht van rechtswege ontslagnemend te zijn. § 11. Het gemeentecollege richt het commissieverslag bedoeld in artikel D.I.10, § 3, lid 2, aan [2 het departement]2 tegen 30 juni van het jaar volgend op de installatie van de gemeenteraad ten gevolge van de verkiezingen. Het activiteitenverslag ligt ter inzage bij het gemeentebestuur. § 12. De Minister kan [2 ...]2 zijn vertegenwoordiger aanwijzen, die met raadgevende stem zitting heeft in de gemeentelijke commissie. ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IV. - Erkenningen
Art. R.I.11-1. Soorten erkenningen.
De Minister erkent, volgens onderstaande criteria en procedures, de natuurlijke of publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen die belast kunnen worden met :
1° de opmaak of de herziening van het (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, "erkenning type 1" genoemd;
2° de opmaak of de herziening van het plaatselijke beleidsontwikkelingsplan en de gemeentelijke handleiding voor stedenbouw, "erkenning type 2" genoemd.
Art. R.I.11-2. Erkenningsvoorwaarden.
§ 1. De erkenning type 1 wordt verleend aan iedere rechtspersoon die onder haar personeel of medewerkers minstens één natuurlijke persoon telt die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw of over een nuttige ervaring beschikt ten opzichte van de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw verwoord in artikel D.I.1, § 1; laatstgenoemde persoon is per overeenkomst verbonden aan de rechtspersoon en haar naam wordt op alle stukken in de hoedanigheid van gemandateerd persoon vermeld.
Onder natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw voor de erkenning van type 1 wordt iedere persoon verstaan die een diploma van het hoger onderwijs bezit in de zin van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, waarbij een vorming van minstens zestig kredieten aangetoond wordt in de vakgebieden stedenbouw en ruimtelijke ordening.
Onder natuurlijke persoon die over een nuttige ervaring beschikt voor de erkenning type 1 wordt de natuurlijke persoon verstaan die verantwoordelijk was voor de opmaak of de herziening of deel uitmaakt van een team dat zorgde voor de opmaak of herziening van minstens drie (meer)gemeentelijke ontwikkelingsplannen, goedgekeurd door de Regering of de Minister, of van minstens drie gelijksoortige akten van stedenbouw of ruimtelijke ordening, aangenomen in een ander Gewest of een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
De rechtspersoon toont aan dat ze over een multidisciplinair team beschikt dat onderling aanvullende competenties bezit in de vakgebieden in verband met stedenbouw, ruimtelijke ordening en leefmilieu.
§ 2. De erkenning type 2 wordt verleend :
1° aan iedere natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd inzake ruimtelijke ordening of stedenbouw of architectuur, of over een nuttige ervaring beschikt ten opzichte van de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw verwoord in artikel D.I.1, § 1;
2° aan iedere rechtspersoon die onder haar personeel of medewerkers minstens één natuurlijke persoon telt die de voorwaarden, verwoord onder 1°, vervult en die met laatstgenoemde persoon per overeenkomst verbonden is; de naam van de natuurlijke persoon wordt op alle stukken in de hoedanigheid van gemandateerd persoon vermeld; de rechtspersoon heeft als maatschappelijk doel aangelegenheden inzake ruimtelijke ordening of stedenbouw.
Onder natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw of architectuur voor de erkenning van type 2 wordt iedere persoon bedoeld in lid 2, paragraaf 1, verstaan, dan wel iedere burgerlijk ingenieur architect of iedere architect die een diploma van het hoger onderwijs bezit in de zin van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, waarbij een vorming van minstens tien kredieten aangetoond wordt in de vakgebieden stedenbouw en ruimtelijke ordening.
Onder natuurlijke persoon die over een nuttige ervaring beschikt voor de erkenning type 2 wordt de natuurlijke persoon verstaan die verantwoordelijk was voor de opmaak of de herziening of deel uitmaakt van een team dat zorgde voor de opmaak of herziening van minstens drie plaatselijke ontwikkelingsplannen of gemeentelijke handleidingen voor stedenbouw, aangenomen of goedgekeurd door de Regering of de Minister, of van minstens drie gelijksoortige akten van stedenbouw of ruimtelijke ordening, aangenomen in een ander Gewest of een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
§ 3. Iedere persoon kan mits verantwoording een erkenning of een gelijkwaardig diploma laten gelden voor elke erkenningscategorie, bij dit hoofdstuk vastgelegd en verleend in een ander Gewest van een Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
Art. R.I.11-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Erkenningsvoorwaarden. § 1. De erkenning type 1 wordt verleend aan iedere rechtspersoon die onder haar personeel of medewerkers minstens één natuurlijke persoon telt die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw of over een nuttige ervaring beschikt ten opzichte van de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw verwoord in artikel D.I.1, § 1; laatstgenoemde persoon is per overeenkomst verbonden aan de rechtspersoon en haar naam wordt op alle stukken in de hoedanigheid van gemandateerd persoon vermeld. Onder natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw voor de erkenning van type 1 wordt iedere persoon verstaan die een diploma van het hoger onderwijs bezit [1 ...]1, waarbij een vorming van minstens zestig kredieten aangetoond wordt in de vakgebieden stedenbouw en ruimtelijke ordening. Onder natuurlijke persoon die over een nuttige ervaring beschikt voor de erkenning type 1 wordt de natuurlijke persoon verstaan die verantwoordelijk was voor de opmaak of de herziening of deel uitmaakt van een team dat zorgde voor de opmaak of herziening van minstens drie (meer)gemeentelijke ontwikkelingsplannen, goedgekeurd door de Regering of de Minister, of van minstens drie gelijksoortige akten van stedenbouw of ruimtelijke ordening, aangenomen in een ander Gewest of een andere Lid-Staat van de Europese Unie. De rechtspersoon toont aan dat ze over een multidisciplinair team beschikt dat onderling aanvullende competenties bezit in de vakgebieden in verband met stedenbouw, ruimtelijke ordening en leefmilieu. § 2. De erkenning type 2 wordt verleend : 1° aan iedere natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd inzake ruimtelijke ordening of stedenbouw of architectuur, of over een nuttige ervaring beschikt ten opzichte van de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw verwoord in artikel D.I.1, § 1; 2° aan iedere rechtspersoon die onder haar personeel of medewerkers minstens één natuurlijke persoon telt die de voorwaarden, verwoord onder 1°, vervult en die met laatstgenoemde persoon per overeenkomst verbonden is; de naam van de natuurlijke persoon wordt op alle stukken in de hoedanigheid van gemandateerd persoon vermeld; de rechtspersoon heeft als maatschappelijk doel aangelegenheden inzake ruimtelijke ordening of stedenbouw. Onder natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw of architectuur voor de erkenning van type 2 wordt iedere persoon bedoeld in lid 2, paragraaf 1, verstaan, dan wel iedere burgerlijk ingenieur architect of iedere architect die een diploma van het hoger onderwijs bezit [1 ...]1, waarbij een vorming van minstens tien kredieten aangetoond wordt in de vakgebieden stedenbouw en ruimtelijke ordening. Onder natuurlijke persoon die over een nuttige ervaring beschikt voor de erkenning type 2 wordt de natuurlijke persoon verstaan die verantwoordelijk was voor de opmaak of de herziening of deel uitmaakt van een team dat zorgde voor de opmaak of herziening van minstens drie plaatselijke ontwikkelingsplannen of gemeentelijke handleidingen voor stedenbouw, aangenomen of goedgekeurd door de Regering of de Minister, of van minstens drie gelijksoortige akten van stedenbouw of ruimtelijke ordening, aangenomen in een ander Gewest of een andere Lid-Staat van de Europese Unie. § 3. Iedere persoon kan mits verantwoording een erkenning of een gelijkwaardig diploma laten gelden voor elke erkenningscategorie, bij dit hoofdstuk vastgelegd en verleend in een ander Gewest van een Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.11-3.Erkenningsprocedure.
§ 1. Het erkenningsaanvraagdossier wordt aan DGO4 gericht en bevat :
1° het (de) aangevraagde erkenningstype(s);
2° indien het een natuurlijke persoon betreft, haar naam, titels, diploma's en referenties;
3° indien het een rechtspersoon betreft, haar maatschappelijk doel en de namen, titels, diploma's en referenties van de mandataris en de overeenkomst die ze bindt;
4° als het een erkenning van type 1 betreft, de namen, titels, diploma's en referenties van de leden van het multidisciplinair team dat de onderling aanvullende competenties aantoont in de vakgebieden met betrekking tot stedenbouw, ruimtelijke ordening en leefmilieu;
5° bij gebreke van het vereiste diploma, elk stuk waarmee een nuttige ervaring aangetoond wordt in de zin van artikel R.I.II-2, § 1, lid 3, of § 2, lid 3;
6° elk stuk waarmee een gelijkwaardige erkenning aangetoond wordt voor elke erkenningscategorie, bij dit hoofdstuk vastgelegd en verleend in een ander Gewest van een Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
§ 2. Binnen de twintig dagen na ontvangst van het dossier richt DGO4 een bericht van ontvangst of een lijst van de ontbrekende stukken aan de aanvrager. Binnen dezelfde termijn richt [1 de administratie]1, als het dossier volledig is, een voorstel tot beslissing aan de Minister. Het bericht van ontvangst vermeldt de termijn waarbinnen de beslissing verstuurd wordt.
Binnen de dertig dagen te rekenen van het verzenden van het bericht van ontvangst van het volledige dossier richt de Minister zijn beslissing aan de natuurlijke of de rechtspersoon.
De erkenning loopt te rekenen van de datum van de beslissing tot erkenning.
De beslissing tot toekenning van de erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van [1 de administratie]1 bekendgemaakt.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.11-3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Erkenningsprocedure. § 1. Het erkenningsaanvraagdossier wordt aan [1 het departement]1 gericht en bevat : 1° het (de) aangevraagde erkenningstype(s); 2° indien het een natuurlijke persoon betreft, haar naam, titels, diploma's en referenties; 3° indien het een rechtspersoon betreft, haar maatschappelijk doel en de namen, titels, diploma's en referenties van de mandataris en de overeenkomst die ze bindt; 4° als het een erkenning van type 1 betreft, de namen, titels, diploma's en referenties van de leden van het multidisciplinair team dat de onderling aanvullende competenties aantoont in de vakgebieden met betrekking tot stedenbouw, ruimtelijke ordening en leefmilieu; 5° bij gebreke van het vereiste diploma, elk stuk waarmee een nuttige ervaring aangetoond wordt in de zin van artikel R.I.II-2, § 1, lid 3, of § 2, lid 3; 6° elk stuk waarmee een gelijkwaardige erkenning aangetoond wordt voor elke erkenningscategorie, bij dit hoofdstuk vastgelegd en verleend in een ander Gewest van een Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Lid-Staat van de Europese Unie. § 2. Binnen de twintig dagen na ontvangst van het dossier richt DGO4 een bericht van ontvangst of een lijst van de ontbrekende stukken aan de aanvrager. Binnen dezelfde termijn richt [1 het departement]1, als het dossier volledig is, een voorstel tot beslissing aan de Minister. Het bericht van ontvangst vermeldt de termijn waarbinnen de beslissing verstuurd wordt. Binnen de dertig dagen te rekenen van het verzenden van het bericht van ontvangst van het volledige dossier richt de Minister zijn beslissing aan de natuurlijke of de rechtspersoon. De erkenning loopt te rekenen van de datum van de beslissing tot erkenning. De beslissing tot toekenning van de erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website [1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap]1 bekendgemaakt.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.11-4. Vertrek of vervanging van een personeelslid of een medewerker van een rechtspersoon, beschikkend over een erkenning van type 1.
§ 1. Wanneer een personeelslid of een medewerker ander dan de gemandateerd persoon niet meer bij overeenkomst gebonden is aan de rechtspersoon bedoeld in artikel R.I.11-2, § 1, ongeacht of hij al dan niet vervangen wordt, licht de rechtspersoon DGO4 daarover in, waarna laatstgenoemde nagaat of de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn. Bij vervanging bevat de zending de inlichtingen bedoeld in artikel R.I.11-3, 4°.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn, licht DGO4 de rechtspersoon daar binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 over in.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn, richt DGO4 binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 een voorstel tot beslissing aan de Minister. Binnen de vijftig dagen te rekenen van het verzenden van het bericht bedoeld in lid 1 richt de Minister zijn beslissing aan de rechtspersoon.
§ 2. De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 bekendgemaakt.
Art. R.I.11-4_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Vertrek of vervanging van een personeelslid of een medewerker van een rechtspersoon, beschikkend over een erkenning van type 1. § 1. Wanneer een personeelslid of een medewerker ander dan de gemandateerd persoon niet meer bij overeenkomst gebonden is aan de rechtspersoon bedoeld in artikel R.I.11-2, § 1, ongeacht of hij al dan niet vervangen wordt, licht de rechtspersoon [1 het departement]1 daarover in, waarna laatstgenoemde nagaat of de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn. Bij vervanging bevat de zending de inlichtingen bedoeld in artikel R.I.11-3, 4°. Wanneer de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn, licht [1 het departement]1 de rechtspersoon daar binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 over in. Wanneer de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn, richt [1 het departement]1 binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 een voorstel tot beslissing aan de Minister. Binnen de vijftig dagen te rekenen van het verzenden van het bericht bedoeld in lid 1 richt de Minister zijn beslissing aan de rechtspersoon. § 2. De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website [1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap]1 bekendgemaakt.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.11-5.Vertrek of vervanging van een gemandateerd persoon van een rechtspersoon, beschikkend over een erkenning van type 1 of type 2.
§ 1. Als de gemandateerd persoon vervangen wordt door een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de rechtspersoon op het ogenblik waarop de erkenning verleend is en die natuurlijke persoon de voorwaarden vervult bedoeld in artikel R.1.11-2, lid 2 of 3, of in artikel R.1.11-2, § 2, 1°, licht de rechtspersoon [1 de administratie]1 daarover in, waarna laatstgenoemde nagaat of de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn, licht [1 de administratie]1 de rechtspersoon daar binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 over in.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn, richt [1 de administratie]1 binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 een voorstel tot beslissing aan de Minister. Binnen de vijftig dagen te rekenen van de ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 richt de Minister zijn beslissing aan de rechtspersoon.
§ 2. De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van [1 de administratie]1 bekendgemaakt.
§ 3. Als de gemandateerd persoon vertrekt en niet vervangen wordt door een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de rechtspersoon op het ogenblik waarop de erkenning verleend is en die de voorwaarden vervult bedoeld in artikel R.1.11-2, § 2, 1°, licht de rechtspersoon [1 de administratie]1 daar per zending over in. De erkenning wordt ingetrokken volgens de procedure bedoeld in de paragrafen 1 en 2 en een nieuwe erkenning kan worden aangevraagd.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.11-5_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Vertrek of vervanging van een gemandateerd persoon van een rechtspersoon, beschikkend over een erkenning van type 1 of type 2. § 1. Als de gemandateerd persoon vervangen wordt door een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de rechtspersoon op het ogenblik waarop de erkenning verleend is en die natuurlijke persoon de voorwaarden vervult bedoeld in artikel R.1.11-2, lid 2 of 3, of in artikel R.1.11-2, § 2, 1°, licht de rechtspersoon [1 het departement]1 daarover in, waarna laatstgenoemde nagaat of de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn. Wanneer de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn, licht [1 het departement]1 de rechtspersoon daar binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 over in. Wanneer de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn, richt [1 het departement]1 binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 een voorstel tot beslissing aan de Minister. Binnen de vijftig dagen te rekenen van de ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 richt de Minister zijn beslissing aan de rechtspersoon. § 2. De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website [1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap]1 bekendgemaakt. § 3. Als de gemandateerd persoon vertrekt en niet vervangen wordt door een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de rechtspersoon op het ogenblik waarop de erkenning verleend is en die de voorwaarden vervult bedoeld in artikel R.1.11-2, § 2, 1°, licht de rechtspersoon [1 het departement]1 daar per zending over in. De erkenning wordt ingetrokken volgens de procedure bedoeld in de paragrafen 1 en 2 en een nieuwe erkenning kan worden aangevraagd.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 15, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.11-6. Vrijstelling van erkenning.
Een erkenning als projectontwerper in de zin van artikel D.I.11 is niet nodig voor :
1° de opmaak of de herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan dat een oppervlakte bestrijkt, lager dan twee hectare, of waarvan de toekomstige bestemming een gebied is, dat niet voor bebouwing is bestemd;
2° de (gedeeltelijke) herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw, voor zover deze geldt voor een deel van het gemeentelijk grondgebied en de herziening verricht wordt door de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw van de betrokken gemeente.
Art. R.I.11-7.Waarschuwing en intrekking van de erkenning.
Wanneer de houder van de erkenning de verplichtingen bedoeld bij het Wetboek niet in acht neemt, stelt [1 de administratie]1 de tekortkoming vast en licht er de Minister over in. [1 De administratie]1 roept de houder van de erkenning voor een hoorzitting op, waarop deze zijn bemerkingen te gelde kan maken. De houder kan zich laten vergezellen door iedere persoon die hij nuttig acht.
In voorkomend geval richt [1 de administratie]1 een gemotiveerd voorstel tot waarschuwing met een termijn om de zaken op orde te stellen of een gemotiveerd voorstel tot intrekking van de erkenning aan de Minister en licht er de aanvrager over in. De Minister richt zijn beslissing aan de aanvrager.
Wordt er geen orde op zaken gesteld in de voorgeschreven termijn, dan richt [1 de administratie]1 een gemotiveerd voorstel tot intrekking van de erkenning aan de Minister.
De beslissing tot intrekking van de erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van [1 de administratie]1 bekendgemaakt.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.11-7_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Waarschuwing en intrekking van de erkenning. Wanneer de houder van de erkenning de verplichtingen bedoeld bij het Wetboek niet in acht neemt, [1 stelt het departement]1 de tekortkoming vast en licht er de Minister over in. [1 Het departement roept]1 de houder van de erkenning voor een hoorzitting op, waarop deze zijn bemerkingen te gelde kan maken. De houder kan zich laten vergezellen door iedere persoon die hij nuttig acht. In voorkomend geval richt [1 het departement]1 een gemotiveerd voorstel tot waarschuwing met een termijn om de zaken op orde te stellen of een gemotiveerd voorstel tot intrekking van de erkenning aan de Minister en licht er de aanvrager over in. De Minister richt zijn beslissing aan de aanvrager. Wordt er geen orde op zaken gesteld in de voorgeschreven termijn, dan richt [1 het departement]1 een gemotiveerd voorstel tot intrekking van de erkenning aan de Minister. De beslissing tot intrekking van de erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website [1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap]1 bekendgemaakt.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 16, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.11-8. Aanwijzingsvoorwaarden.
De privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die erkend is voor de opmaak of de herziening van een (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw mag geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben bij de uitvoering van bedoeld plan of bedoelde handleiding waarvoor zij aangewezen wordt.
In afwijking van de artikelen R.I.11-3 tot R.I.11-5 blijft de hoedanigheid van erkende persoon van de persoon, aangewezen voor de opmaak of de herziening van een ontwikkelingsplan of handleiding tijdens de gehele duur van de opmaak of herziening van het instrument waarvoor zij aangewezen is, voortduren.
HOOFDSTUK V. - Subsidies
Afdeling 1. - Subsidies voor de opmaak van het basisdossier voor de herziening van het gewestplan
Art. R.I.12-1.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een gemeente een subsidie toekennen voor de opmaak van het basisdossier voor een gewestplanherziening in de zin van artikel D.II.44, voor zover de ontwerp-herziening voor het gewestplan door de Regering aangenomen wordt.
§ 2. Het gemeentecollege dient de subsidieaanvraag bij DGO4 in op grond van een dossier dat een afschrift van het gemeenteraadsbesluit bevat, waarbij beslist wordt tot de opmaak van het basisdossier voor de herziening van het gewestplan en waarbij doel en mtovering ervan worden vastgesteld, evenals :
1° wanneer de gemeente een beroep doet op een projectontwerper, een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad, een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot aanwijzing van de projectontwerper en een afschrift van de in aanmerking genomen offerte waarbij het ereloonbedrag van de projectontwerper gedetailleerd uiteengezet is;
2° wanneer het dossier door de gemeente wordt opgesteld, de specifieke uitgaven die vastgelegd dienen te worden voor de samenstelling van het dossier, kosten voor het gemeentepersoneel niet meegerekend;
3° wanneer het dossier door de gemeente opgesteld wordt en deze voor thematische onderzoeken een beroep doet op een projectontwerper, de gegevens vermeld onder 1° en 2°.
§ 3. [1 De subsidie wordt tegen maximum zestig percent van het bedrag van het ereloon toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot een bedrag van maximum:"
1° twintigduizend euro wanneer de beslissing van de gemeenteraad tot opmaak van het basisdossier voor de herziening van het gewestplan wordt genomen binnen de vijf jaar na de inwerkingtreding van het lokale of meergemeentelijke ontwikkelingsplan dat de geplande herziening van het gewestplan aanduidt, overeenkomstig artikel D.II.10, § 6, 2° ;
2° twintigduizend euro als het basisdossier een kaart van het grondgebruik bevat;
3° twaalf duizend euro in de andere gevallen.
De bedragen in paragraaf 1 worden geïndexeerd, binnen de beschikbare perken van de begroting, op 1 januari van elk jaar op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex zoals gedefinieerd in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen van het land volgens de formule: initieel bedrag vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de index op 1 januari 2024]1.
§ 4. De subsidie wordt in één enkele schijf vereffend, onmiddellijk na het aannemen van de ontwerp-herziening van het gewestplan door de Regering en mits overlegging van verantwoordingsstukken voor de uitgaven die de gemeente deed.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 16, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.12-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een gemeente een subsidie toekennen voor de opmaak van het basisdossier voor een gewestplanherziening in de zin van artikel D.II.44, voor zover de ontwerp-herziening voor het gewestplan door de Regering aangenomen wordt. § 2. Het gemeentecollege dient de subsidieaanvraag [1 bij het departement]1 in op grond van een dossier dat een afschrift van het gemeenteraadsbesluit bevat, waarbij beslist wordt tot de opmaak van het basisdossier voor de herziening van het gewestplan en waarbij doel en mtovering ervan worden vastgesteld, evenals : 1° wanneer de gemeente een beroep doet op een projectontwerper, een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad, een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot aanwijzing van de projectontwerper en een afschrift van de in aanmerking genomen offerte waarbij het ereloonbedrag van de projectontwerper gedetailleerd uiteengezet is; 2° wanneer het dossier door de gemeente wordt opgesteld, de specifieke uitgaven die vastgelegd dienen te worden voor de samenstelling van het dossier, kosten voor het gemeentepersoneel niet meegerekend; 3° wanneer het dossier door de gemeente opgesteld wordt en deze voor thematische onderzoeken een beroep doet op een projectontwerper, de gegevens vermeld onder 1° en 2°. § 3. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de subsidie tegen maximum zestig percent van het bedrag bedoeld in paragraaf 2 toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot twaalf duizend euro. Indien het basisdossier een bodembestemmingsplan bevat, wordt de subsidie op twintig duizend euro gebracht. § 4. De subsidie wordt in één enkele schijf vereffend, onmiddellijk na het aannemen van de ontwerp-herziening van het gewestplan door de Regering en mits overlegging van verantwoordingsstukken voor de uitgaven die de gemeente deed.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 17, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - Subsidies voor de opmaak of de herziening van een (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw
Art. R.I.12-2.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister, tegen onderstaande voorwaarden, [1 een subsidie toekennenvoor de opstelling of gehele of gedeeltelijke herziening van een thematisch of globaal meergemeentelijk ontwikkelingsplan, een thematisch of globaal gemeentelijk ontwikkelingsplan]1, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw :
1° de opmaak of de herziening van het ontwikkelingsplan of de handleiding wordt verricht door een erkende projectontwerper, aangewezen door het gemeentecollege;
2° de subsidieaanvraag voor een gehele of gedeeltelijke herziening van een ontwikkelingsplan of handleiding wordt ten vroegste zes maanden na de inwerkingtreding van het ontwikkelingsplan of de handleiding, of van de laatste gehele of gehele herziening ervan ingediend, en uiterlijk drie jaar voor de datum van de niet-verlengde opheffing van rechtswege van het ontwikkelingsplan of de handleiding.
Er kunnen maximum twee gedeeltelijke herzieningen van een ontwikkelingsplan, een handleiding of gedeelte ervan gesubsidieerd worden voor éénzelfde ontwikkelingsplan of handleiding die niet geheel herzien worden.
§ 2. Het gemeentecollege of, voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het begeleidingscomité, gemandateerd door de gemeentecolleges, dient de subsidieaanvraag bij [2 de administratie]2 in op basis van een dossier, dat hetvolgende bevat :
1° een afschrift van het gemeenteraadsbesluit of van het besluit van de gemeenteraden tot gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een ontwikkelingsplan of een handleiding;
2° voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, de lijst van de betrokken gemeenten;
3° een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad (gemeenteraden) [1 of de overeenkomst met de projectontwerper wanneer de relatie tussen de gemeente en de projectontwerper voldoet aan de voorwaarden voor "in house" controle zoals bepaald in artikel 30 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten]1;
4° een afschrift van het besluit van het (de) gemeentecollege(s) tot aanwijzing van de projectontwerper;
5° [1 behoudens in het geval dat de relatie tussen de gemeente en de projectontwerper voldoet aan de voorwaarden van "in house" controle zoals bepaald in artikel 30 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten,]1 een afschrift van de in aanmerking genomen offerte, waarbij het bedrag van het ereloon van de projectontwerper gedetailleerd wordt vermeld en waarbij de fases voor de opmaak van de documenten en dienovereenkomstige termijnen nader bepaald worden.
[1 6° in het geval dat de relatie tussen de gemeente en de projectauteur voldoet aan de voorwaarden van "in house" controle zoals bepaald in artikel 30 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, een afschrift van de overeenkomst die de gemeente heeft gesloten met de projectontwerper, waarin de details van het bedrag van de erelonen van de projectontwerper worden gespecificeerd, evenals de fasen van voorbereiding van de documenten en de bijbehorende termijnen.]1
§ 3. De subsidie wordt tegen maximum zestig percent van het bedrag van het ereloon toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot een bedrag van maximum :
1° 50.000 euro per gemeente voor de gehele opmaak of herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, [1 globaal]1 met een maximumbedrag van 150.000 euro;
2° 60.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een [1 globaal]1 gemeentelijk ontwikkelingsplan;
3° 24.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan;
4° 16.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw;
5° [1 30.000 euro per gemeente voor de gedeeltelijke herziening van een globaal meergemeentelijk ontwikkelingsplan, voor de uitwerking of de totale herziening van een thematisch meergemeentelijk ontwikkelingsplan, voor de uitwerkingg van een globaal meergemeentelijk ontwikkelingsplan, wanneer de gemeente al over een of meer thematische gemeentelijke of meergemeentelijke ontwikkelingsplannen beschikt, tot een maximum van 90.000 euro]1;
6° [1 30.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een globaal gemeentelijk ontwikkelingsplan, voor de uitwerking of volledige herziening van een thematisch gemeentelijk ontwikkelingsplan, of voor de uitwerking van een globaal gemeentelijk ontwikkelingsplan wanneer de gemeente reeds over een of meer thematische gemeentelijke of meergemeentelijke ontwikkelingsplannen beschikt]1;
7° 10.000 euro voor de gedeeltelijke herziening [1 een thematisch meergemeentelijk ontwikkelingsplan met een maximum van 30.000 EUR, een thematisch gemeentelijk ontwikkelingsplan of]1 van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan;
8° 4.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw.
Wanneer het meergemeentelijk ontwikkelingsplan een deel van een gemeentelijk grondgebied beslaat, wordt de aan die gemeente toegekende subsidie naar verhouding beperkt tot het percentage van de oppervlakte van het gemeentelijke grondgebied waarop bedoeld plan betrekking heeft.
§ 4. De vereffening van de subsidie geschiedt als volgt :
1° zestig percent van de subsidie bij de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie en voor zover de dienovereenkomstige schuldvorderingsverklaring ingediend wordt binnen een termijn van achttien maanden te rekenen van de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie;
2° veertig percent van de subsidie onmiddellijk na de inwerkingtreding van het ontwikkelingsplan of de handleiding voor stedenbouw en mits overlegging van de verantwoordingsstukken voor de uitgaven die de gemeente deed.
[1 § 5. De bedragen in paragraaf 3 worden, binnen de beschikbare begrotingsperken, op 1 januari van elk jaar geïndexeerd op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen van het land volgens de formule: initieel bedrag vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de index op 1 januari 2024.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 17, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.12-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister, tegen onderstaande voorwaarden, een subsidie toekennen voor de gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw : 1° de opmaak of de herziening van het ontwikkelingsplan of de handleiding wordt verricht door een erkende projectontwerper, aangewezen door het gemeentecollege; 2° de subsidieaanvraag voor een gehele of gedeeltelijke herziening van een ontwikkelingsplan of handleiding wordt ten vroegste zes maanden na de inwerkingtreding van het ontwikkelingsplan of de handleiding, of van de laatste gehele of gehele herziening ervan ingediend, en uiterlijk drie jaar voor de datum van de niet-verlengde opheffing van rechtswege van het ontwikkelingsplan of de handleiding. Er kunnen maximum twee gedeeltelijke herzieningen van een ontwikkelingsplan, een handleiding of gedeelte ervan gesubsidieerd worden voor éénzelfde ontwikkelingsplan of handleiding die niet geheel herzien worden. § 2. Het gemeentecollege of, voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het begeleidingscomité, gemandateerd door de gemeentecolleges, dient de subsidieaanvraag [1 bij het departement]1 in op basis van een dossier, dat hetvolgende bevat : 1° een afschrift van het gemeenteraadsbesluit of van het besluit van de gemeenteraden tot gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een ontwikkelingsplan of een handleiding; 2° voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, de lijst van de betrokken gemeenten; 3° een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad (gemeenteraden); 4° een afschrift van het besluit van het (de) gemeentecollege(s) tot aanwijzing van de projectontwerper; 5° een afschrift van de in aanmerking genomen offerte, waarbij het bedrag van het ereloon van de projectontwerper gedetailleerd wordt vermeld en waarbij de fases voor de opmaak van de documenten en dienovereenkomstige termijnen nader bepaald worden. § 3. De subsidie wordt tegen maximum zestig percent van het bedrag van het ereloon toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot een bedrag van maximum : 1° 50.000 euro per gemeente voor de gehele opmaak of herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, met een maximumbedrag van 150.000 euro; 2° 60.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 3° 24.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan; 4° 16.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw; 5° 20.000 euro per gemeente voor de gedeeltelijke herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, met een maximumbedrag van 60.000 euro; 6° 20.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 7° 10.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan; 8° 4.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw. Wanneer het meergemeentelijk ontwikkelingsplan een deel van een gemeentelijk grondgebied beslaat, wordt de aan die gemeente toegekende subsidie naar verhouding beperkt tot het percentage van de oppervlakte van het gemeentelijke grondgebied waarop bedoeld plan betrekking heeft. § 4. De vereffening van de subsidie geschiedt als volgt : 1° zestig percent van de subsidie bij de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie en voor zover de dienovereenkomstige schuldvorderingsverklaring ingediend wordt binnen een termijn van achttien maanden te rekenen van de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie; 2° veertig percent van de subsidie onmiddellijk na de inwerkingtreding van het ontwikkelingsplan of de handleiding voor stedenbouw en mits overlegging van de verantwoordingsstukken voor de uitgaven die de gemeente deed.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 18, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 3. [1 - Subsidies voor de opmaak van een milieueffectenrapport in verband met een ontwerp van herziening van het gewestplan, een (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan of een gemeentelijk ontwikkelingsplan, een lokaal beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding]1
----------
(1)
Art. R.I.12-3.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een subsidie toekennen aan de gemeenten voor de opmaak van een milieueffectenverslag voor de gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een plan, een (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan [1 , een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een stedenbouwkundige handleiding]1 tegen volgende voorwaarden :
1° wanneer het verslag wordt opgesteld in het kader van een gewestplanherziening, moet dit door een in de zin van artikel D.I.11 erkende projectontwerper verricht worden;
2° de ontwerp-opmaak of -herziening van het plan [1 dan wel de handleiding]1 wordt door de Regering aangenomen of het ontwikkelingsplan maakt het voorwerp uit van een beslissing van de bevoegde overheid tot vaststelling van de inhoud van het milieueffectenverslag.
§ 2. Het gemeentecollege of, voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het begeleidingscomité, gemandateerd door de gemeentecolleges, dient de subsidieaanvraag bij DGO4 in op basis van een dossier, dat een afschrift van de beslissing bevat tot vaststelling van de omvang en de nauwkeurigheidsgraad van het milieueffectenverslag, evenals :
1° wanneer de gemeente een beroep doet op een projectontwerper, een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad, een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot aanwijzing van de projectontwerper en een afschrift van de in aanmerking genomen offerte waarbij het ereloonbedrag van de projectontwerper gedetailleerd uiteengezet is [1 of wanneer de relatie tussen de gemeente en de projectontwerper voldoet aan de voorwaarden voor een "in house" controle zoals bepaald in artikel 30 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, een afschrift van de overeenkomst met de projectontwerper en een afschrift van het besluit van het gemeentecollege tot aanstelling van de projectontwerper]1;
2° wanneer het dossier door de gemeente wordt opgesteld, de specifieke uitgaven die vastgelegd dienen te worden voor de samenstelling van het dossier, kosten voor het gemeentepersoneel niet meegerekend;
3° wanneer het dossier door de gemeente opgesteld wordt en deze voor thematische onderzoeken een beroep doet op een projectontwerper, de gegevens vermeld onder 1° en 2°.
§ 3. De subsidie wordt tegen maximum zestig percent van het bedrag bedoeld in paragraaf 2 toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot een bedrag van maximum :
1° 24.000 euro voor de uitvoering van het verslag voor een gewestplanherziening of voor de opmaak of gehele herziening van een [1 globaal]1 meergemeentelijk ontwikkelingsplan per gemeente, met een maximumbedrag van 72.000 euro;
2° 16.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de opmaak of gehele herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan;
3° 12.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de opmaak of gehele herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan;
4° 12.000 euro per gemeente voor de uitvoering van het verslag voor de gedeeltelijke herziening van een [1 globaal]1 meergemeentelijk ontwikkelingsplan, met een maximumbedrag van 36.000 euro;
5° 10.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de gedeeltelijke herziening van een [1 globaal]1 gemeentelijk ontwikkelingsplan [1 , de opmaak of volledige herziening van een thematisch gemeentelijk ontwikkelingsplan, of de voorbereiding van een globaal gemeentelijk ontwikkelingsplan wanneer de gemeente al een of meer thematische gemeentelijke of meergemeentelijke ontwikkelingsplannen heeft]1;
6° 6.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de gedeeltelijke herziening van [1 een thematisch meergemeentelijk ontwikkelingsplan tot maximaal 18.000 euro, een thematisch gemeentelijk ontwikkelingsplan of]1 een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan.
[1 7° 16.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de opmaak of gehele herziening van een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding ;
8° 10.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding.]1
§ 4. De vereffening van de subsidie geschiedt als volgt :
1° zestig percent van de subsidie onmiddellijk na de aanneming van de ontwerp-herziening van het gewestplan door de Regering en na overlegging van de verantwoordingsstukken van de uitgaven van de gemeente of voor de ontwikkelingsplannen [1 en handleidingen]1 op de datum van verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie en voor zover de dienovereenkomstige schuldvorderingsverklaring ingediend wordt binnen de achttien maanden te rekenen van de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie;
2° veertig percent van de subsidie bij de aanneming van het plan [1 , ontwikkelingsplan of handleiding]1.
Een gemeente kan niet tegelijk een subsidie krijgen voor de opmaak of gehele of gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan en een subsidie voor de opmaak of gehele of gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan.
[1 § 5. De bedragen in paragraaf 3 worden, binnen de beschikbare begrotingsperken, op 1 januari van elk jaar geïndexeerd op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen van het land volgens de formule: initieel bedrag vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de index op 1 januari 2024.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 19, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.12-3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een subsidie toekennen aan de gemeenten voor de opmaak van een milieueffectenverslag voor de gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een plan, een (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan of een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan tegen volgende voorwaarden : 1° wanneer het verslag wordt opgesteld in het kader van een gewestplanherziening, moet dit door een in de zin van artikel D.I.11 erkende projectontwerper verricht worden; 2° de ontwerp-opmaak of -herziening van het plan wordt door de Regering aangenomen of het ontwikkelingsplan maakt het voorwerp uit van een beslissing van de bevoegde overheid tot vaststelling van de inhoud van het milieueffectenverslag. § 2. Het gemeentecollege of, voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het begeleidingscomité, gemandateerd door de gemeentecolleges, dient de subsidieaanvraag [1 bij het departement]1 in op basis van een dossier, dat een afschrift van de beslissing bevat tot vaststelling van de omvang en de nauwkeurigheidsgraad van het milieueffectenverslag, evenals : 1° wanneer de gemeente een beroep doet op een projectontwerper, een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad, een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot aanwijzing van de projectontwerper en een afschrift van de in aanmerking genomen offerte waarbij het ereloonbedrag van de projectontwerper gedetailleerd uiteengezet is; 2° wanneer het dossier door de gemeente wordt opgesteld, de specifieke uitgaven die vastgelegd dienen te worden voor de samenstelling van het dossier, kosten voor het gemeentepersoneel niet meegerekend; 3° wanneer het dossier door de gemeente opgesteld wordt en deze voor thematische onderzoeken een beroep doet op een projectontwerper, de gegevens vermeld onder 1° en 2°. § 3. De subsidie wordt tegen maximum zestig percent van het bedrag bedoeld in paragraaf 2 toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot een bedrag van maximum : 1° 24.000 euro voor de uitvoering van het verslag voor een gewestplanherziening of voor de opmaak of gehele herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan per gemeente, met een maximumbedrag van 72.000 euro; 2° 16.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de opmaak of gehele herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 3° 12.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de opmaak of gehele herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan; 4° 12.000 euro per gemeente voor de uitvoering van het verslag voor de gedeeltelijke herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, met een maximumbedrag van 36.000 euro; 5° 10.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 6° 6.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de gedeeltelijke herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan. § 4. De vereffening van de subsidie geschiedt als volgt : 1° zestig percent van de subsidie onmiddellijk na de aanneming van de ontwerp-herziening van het gewestplan door de Regering en na overlegging van de verantwoordingsstukken van de uitgaven van de gemeente of voor de ontwikkelingsplannen op de datum van verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie en voor zover de dienovereenkomstige schuldvorderingsverklaring ingediend wordt binnen de achttien maanden te rekenen van de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie; 2° veertig percent van de subsidie bij de aanneming van het plan of ontwikkelingsplan. Een gemeente kan niet tegelijk een subsidie krijgen voor de opmaak of gehele of gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan en een subsidie voor de opmaak of gehele of gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 19, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 4. - " Maisons de l'urbanisme ", " Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme " en " Maison des plus beaux villages de Wallonie "
Art. R.I.12-4.Nadere subsidieregels.
§ 1. Subsidie voor de eerste installatie.
Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een eenmalige subsidie toekennen voor de eerste installatie van de " Maisons de l'urbanisme ", " Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme " en " Maison des plus beaux villages de Wallonie ", erkend voor de organisatie van de informatie in verband met ruimtelijke ordening en stedenbouw overeenkomstig artikel D.I.12, lid 1, 5°.
De subsidie dekt de kosten voor de eerste installatie. De in aanmerking komende kosten houden verband met de investeringen voor de verwerving, de renovatie of de inrichting van onroerende goederen voor de opvang ervan, evenals met de aankoop van roerende goederen en uitrustingen, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer deze verschuldigd en door de persoon niet terugvorderbaar is.
De subsidie wordt in één keer vereffend op grond van de gezamenlijke verantwoordingsstukken en het detail van andere eventuele subsidies, waarvan de tegemoetkomingen voor de dekking van gelijkaardige voorwerpen afgetrokken worden, na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel R.I.12-5, § 3, lid 3, 1°.
Het bedrag van deze subsidie wordt beperkt tot 75.000 euro.
[1 Het in lid 3 bedoelde bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingsperken, op 1 januari van elk jaar geïndexeerd op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen van het land, volgens de formule: initieel bedrag vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de index op 1 januari 2024.]1
§ 2. Werkingssubsidies.
Binnen de perken van de beschikbare kredieten kent de Minister een jaarlijkse werkingssubsidie toe aan de erkende " Maisons de l'urbanisme ", " Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme " en " Maison des plus beaux villages de Wallonie ". De subsidie dekt de kosten in verband met de uitoefening van hun activiteiten, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer deze verschuldigd en door de persoon niet terugvorderbaar is en met de bezoldiging van het personeel dat ingezet wordt om haar taken uit te voeren.
De subsidieaanvraag wordt samen ingediend met het ontwerp voor jaarlijkse activiteiten en de desbetreffende begroting en wordt uiterlijk op 30 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan [2 de administratie]2 overgemaakt.
De subsidie wordt in twee schijven vereffend :
1° zestig percent van de goedgekeurde begroting, bij de goedkeuring, door de Minister, van het ontwerp voor jaarlijkse activiteiten en de dienovereenkomstige begroting, na het advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel R.I.12-5, § 3, lid 3, 2° ;
2° veertig percent, bij de goedkeuring, door de Minister, van het activiteitenverslag en de dienovereenkomstige rekening op grond van de verantwoordingsstukken, na het advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel R.I.12-5, § 3, lid 3, 3°.
Het bedrag van de subsidie wordt bij de vereffening van het saldo aangepast op grond van de werkelijk gedane uitgaven en wordt beperkt tot 75.000 euro.
Het activiteitenverslag en de rekeningen worden uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan [2 de administratie]2 overgemaakt.
[1 Het in lid 3 bedoelde bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingsperken, op 1 januari van elk jaar geïndexeerd op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen van het land, volgens de formule: initieel bedrag vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de index op 1 januari 2024.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 20, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.12-4_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.I.12-5.Voorwaarden om voor de subsidies in aanmerking te komen.
§ 1. Opdrachten.
De " Maisons de l'urbanisme " hebben als opdracht het sensibiliseren en informeren van de burgers, het bespreken van en het communiceren over elke aangelegenheid die rechtstreeks verband houdt met de vraagstukken van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw en met de omschrijving van de leefomgeving.
De " Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme " sensibiliseert de beroepsarchitecten voor, en betrekt ze bij de vraagstukken en de decreetgevende en reglementaire bepalingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw.
De " Maison des plus beaux villages de Wallonie " heeft als opdrachten het sensibiliseren van de burgers, de informatie over de bepalingen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw betreffende het algemeen reglement voor gebouwen in landelijke omgeving, met name in de omtrekken waarop bedoeld reglement van toepassing is in de dorpen, erkend door de vzw "Les plus beaux villages de Wallonie". Op verzoek van de betrokken gemeentecolleges brengt ze advies uit over de vergunningsaanvragen en de aanvragen voor stedenbouwkundige attesten nr. 2.
Deze " Maisons " voeren die opdrachten uit door activiteiten te organiseren met een permanent of een occasioneel karakter. Deze activiteiten staan open voor een zo breed mogelijk publiek en bevorderen de uitwisselingen met de professionals uit deze sector.
§ 2. Erkenning.
Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister de " Maisons de l'urbanisme ", de " Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme " en de " Maison des plus beaux villages de Wallonie " tegen volgende voorwaarden erkennen :
1° een vereniging zonder winstoogmerkt zijn, opgericht overeenkomstig [1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1;
2° een maatschappelijk doel hebben dat de opdrachten bedoeld in paragraaf 1 bevat;
3° de tewerkstelling van een voltijdse medewerker of van meerdere medewerkers wier samengetelde arbeidstijd aan één voltijdse medewerker beantwoordt en de noodzakelijke competenties voor het uitvoeren van voormelde opdrachten aantonen.
Naast de " Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme " en de " Maison des plus beaux villages de Wallonie " worden er voor Wallonië maximum acht " Maisons de l'urbanisme " erkend.
[1 ...]1.
De erkenningsaanvraag wordt samen ingediend met een algemeen beleidsdocument dat de activiteiten uitzet voor een periode van vijf jaar, evenals een gedetailleerde begroting en gedetailleerd programma voor de activiteiten van het eerste jaar.
De erkenning wordt verleend voor een periode van vijf jaar.
De erkenning wordt verlengd onder dezelfde nadere regels als de eerste aanvraag.
De Minister kan de erkenning van elke "Maison" intrekken die voormelde opdrachten niet vervult of die de erkenningsvoorwaarden niet meer in acht neemt, na het begeleidingscomité gehoord te hebben.
Elke intrekking, verlenging of nieuwe aanvraag wordt ter advies voorgelegd aan het begeleidingscomité bedoeld in paragraaf 3.
§ 3. Begeleidingscomité.
Het begeleidingscomité bestaat uit :
1° één vertegenwoordiger van de Minister, die het voorzitterschap waarneemt;
2° twee vertegenwoordigers van [2 de administratie]2, die het secretariaat waarnemen, onder wie één voor de betrokken buitendirectie;
3° één vertegenwoordiger van de Beleidsgroep;
4° één vertegenwoordiger van de Unie van de steden en gemeenten van Wallonië.
Op de voordracht van de betrokken instanties wijst de Minister de leden aan voor een verlengbare duur van vijf jaar.
Op verzoek van [2 de administratie]2 brengt het begeleidingscomité advies uit volgens de consensusprocedure, over :
1° de verantwoordingsstukken die betrekking hebben op de kosten voor de eerste installatie;
2° de jaarlijks ontwerpen voor activiteiten en de desbetreffende begrotingen;
3° de jaarlijkse activiteitenverslagen en de dienovereenkomstige rekeningen;
4° de aanvragen, de verlenging of de intrekking van erkenningen;
5° de zorgvuldige uitvoering van de opdrachten bedoeld in paragraaf 1.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.12-5_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-19/34, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 5. - Subsidies voor de werking en de vorming van de gemeentelijke commissie en voor de vorming van haar leden en het betrokken gemeentepersoneel
Art. R.I.12-6.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kent de Minister een jaarlijkse subsidie toe aan de gemeente :
1° waarvan de gemeentelijke commissie in de loop van het jaar voorafgaand aan het jaar van de subsidieaanvraag aantoont dat ze haar bevoegdheden regelmatig heeft uitgeoefend en dat ze het minimumaantal jaarlijkse vergaderingen bedoeld in artikel R.I.10.5, § 4, heeft gehouden voor zover het stemmingsquorum op die vergaderingen is bereikt;
2° die de deelname aantoont van de voorzitter, de leden of de persoon die het secretariaat waarneemt in de zin van artikel R.I.10-5, § 1, aan vormingen in verband met hun respectievelijke mandaat.
Het bedrag van de jaarlijkse subsidie bedraagt maximum :
1° 2.500 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit acht leden naast de voorzitter;
2° 4.500 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit twaalf leden naast de voorzitter;
3° 6.000 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit zestien leden naast de voorzitter.
De jaarlijkse subsidie dekt met name de kosten voor :
1° de werking van de gemeentelijke commissie, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer ze verschuldigd is en niet door de gemeente terugvorderbaar is en, in voorkomend geval, de betaling van aanwezigheidsgeld;
2° de vormingen aangevraagd door de voorzitter, de leden of de persoon die het secretariaat waarneemt in de zin van artikel R.I.10-5, § 1, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer ze verschuldigd is en niet door de gemeente terugvorderbaar is.
De voorzitter van de gemeentelijke commissie heeft recht op 25 euro aanwezigheidsgeld per vergadering.
De leden van de gemeentelijke commissie en, in voorkomend geval, hun plaatsvervangers, hebben recht op 12,50 euro aanwezigheidsgeld per vergadering.
[1 Het bedrag van het presentiegeld waarop de voorzitter en de leden van de gemeentelijke commissie recht hebben, kan door de gemeente geïndexeerd worden. De indexering gebeurt jaarlijks op 1 januari op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex zoals gedefinieerd in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen van het land, volgens de formule: oorspronkelijk bedrag vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de index op 1 januari 2024.]1
§ 2. Het gemeentecollege stuurt de subsidieaanvraag aan DGO4 tegen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, op grond van een dossier dat hetvolgende bevat :
1° het jaarlijks activiteitenverslag van de gemeentelijke commissie;
2° het presentieblad van de leden voor elke vergadering;
3° de verantwoordingsstukken voor de kosten inherent aan de organisatie van vormingen;
4° de lijst van de uitgaven gedragen door de gemeente in het kader van de werking van de commissie.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 22, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.12-6_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kent de Minister een jaarlijkse subsidie toe aan de gemeente : 1° waarvan de gemeentelijke commissie in de loop van het jaar voorafgaand aan het jaar van de subsidieaanvraag aantoont dat ze haar bevoegdheden regelmatig heeft uitgeoefend en dat ze het minimumaantal jaarlijkse vergaderingen bedoeld in artikel R.I.10.5, § 4, heeft gehouden voor zover het stemmingsquorum op die vergaderingen is bereikt; 2° die de deelname aantoont van de voorzitter, de leden of de persoon die het secretariaat waarneemt in de zin van artikel R.I.10-5, § 1, aan vormingen in verband met hun respectievelijke mandaat. Het bedrag van de jaarlijkse subsidie bedraagt maximum : 1° 2.500 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit acht leden naast de voorzitter; 2° 4.500 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit twaalf leden naast de voorzitter; 3° 6.000 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit zestien leden naast de voorzitter. De jaarlijkse subsidie dekt met name de kosten voor : 1° de werking van de gemeentelijke commissie, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer ze verschuldigd is en niet door de gemeente terugvorderbaar is en, in voorkomend geval, de betaling van aanwezigheidsgeld; 2° de vormingen aangevraagd door de voorzitter, de leden of de persoon die het secretariaat waarneemt in de zin van artikel R.I.10-5, § 1, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer ze verschuldigd is en niet door de gemeente terugvorderbaar is. De voorzitter van de gemeentelijke commissie heeft recht op 25 euro aanwezigheidsgeld per vergadering. De leden van de gemeentelijke commissie en, in voorkomend geval, hun plaatsvervangers, hebben recht op 12,50 euro aanwezigheidsgeld per vergadering. § 2. Het gemeentecollege stuurt de subsidieaanvraag aan [1 het departement]1 tegen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, op grond van een dossier dat hetvolgende bevat : 1° het jaarlijks activiteitenverslag van de gemeentelijke commissie; 2° het presentieblad van de leden voor elke vergadering; 3° de verantwoordingsstukken voor de kosten inherent aan de organisatie van vormingen; 4° de lijst van de uitgaven gedragen door de gemeente in het kader van de werking van de commissie.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 21, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 6. - Subsidies voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw
Art. R.I.12-7.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister één gemeente of verschillende aangrenzende gemeenten of een vereniging van gemeenten een subsidie toekennen voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw, tegen de volgende voorwaarden :
1° de gemeente, of de aangrenzende gemeenten, of de vereniging van gemeenten nemen een adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw in dienst binnen de zes maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie;
2° de adviseur voert bij de gemeentelijke commissie, indien bestaand, de door het Wetboek opgelegde opdrachten uit;
3° de adviseur volgt de jaarlijkse vorming, verzorgd door de Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling, bedoeld in artikel D.I.12, lid 1, 8°.
§ 2. De adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw :
1° ofwel, is houder van een aanvullend masterdiploma " ruimtelijke ordening en stedenbouw ", burgerlijk ingenieur-architect, architect of enig ander diploma van universitair niveau of van het hoger onderwijs van het lange type, dat een vorming inhoudt van minstens tien kredieten omvat in het vakgebied ruimtelijke ordening en stedenbouw;
2° ofwel, toont een ervaring van minstens zeven jaar aan in het beheer en de praktijk op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw.
§ 3. Het gemeentecollege richt het aanvraagdossier voor de subsidie voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw aan [1 de administratie]1, op grond van een dossier met :
1° een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot indienstneming of tot behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw of tot aanwijzing van één of meerdere statutaire of contractuele gemeentepersoneelsleden in de hoedanigheid van adviseur;
2° een afschrift van het (de) diploma(`s) bedoeld in paragraaf 2, 1°, of een document waaruit de ervaring blijkt in het beheer en de praktijk op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw zoals bedoeld in paragraaf 2, 2°.
Bij vervanging van de adviseur of bij aanwijzing van een bijkomende adviseur richt het gemeentecollege een nieuwe aanvraag aan DGO4, samen met de documenten bedoeld in lid 1, 1° en 2°.
§ 4. De vereniging van gemeenten dient een dossier in of de aangrenzende gemeenten dienen een gezamenlijk dossier in voor een subsidieaanvraag met het oog op de indienstneming van een adviseur wiens activiteit uitgeoefend wordt op het grondgebied van betrokken gemeenten.
§ 5. Het bedrag van de jaarlijkse subsidie wordt forfaitair per aanvraag vastgesteld voor voltijdse arbeidsprestaties van één enkele adviseur ten bedrage van :
1° 28.000 euro maximum als de gemeente de toepassingsvoorwaarden verenigt van artikel D.IV.15, lid 1, 1°, of als alle gemeenten de toepassingsvoorwaarden verenigen van artikel D.IV.15, lid 1, 1° voor een vereniging van gemeenten of een groepering van aangrenzende gemeenten;
2° 22.000 euro maximum, als de gemeentelijke commissie bestaat in alle betrokken gemeenten in geval van een vereniging van gemeenten of van een groepering van aangrenzende gemeenten;
3° 7.500 euro maximum, als de gemeentelijke commissie niet bestaat in één van de betrokken gemeenten in geval van een vereniging van gemeenten of van een groepering van aangrenzende gemeenten.
§ 6. De vereffening van de subsidie wordt na afloop van het verlopen kalenderjaar verricht in verhouding tot de werkelijk uitgevoerde prestaties en op grond van :
1° de verantwoording van de uitgaven, waarin met name de arbeidsregeling van de adviseur, diens brutto-jaarsalaris en de werkingskosten voor diens opdrachten begrepen zijn;
2° het activiteitenverslag voor de opdrachten uitgevoerd door de adviseur, met inbegrip van diens opdrachten bij de gemeentelijke commissie en diens deelname aan de activiteiten georganiseerd door één of meerdere "Maisons de l'urbanisme" bedoeld in artikel R.I.12-5, § 1, lid 1;
3° het attest voor de jaarlijkse verplichte vorming bedoeld in paragraaf 1, 3°, waaraan de adviseur deelgenomen heeft in de loop van het kalenderjaar dat voorwerp van de subsidie is.
Het gemeentecollege stuurt de vereffeningsaanvraag, samen met de documenten bedoeld in lid 1, aan [1 de administratie]1 tegen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar dat voorwerp van de subsidie is.
De vereffeningsaanvraag geldt als aanvraag tot verlenging van de subsidie.
De Minister kan de inhoud van het activiteitenverslag bedoeld in lid 1, 2°, nader bepalen.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.I.12-7_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister één gemeente of verschillende aangrenzende gemeenten of een vereniging van gemeenten een subsidie toekennen voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw, tegen de volgende voorwaarden : 1° de gemeente, of de aangrenzende gemeenten, of de vereniging van gemeenten nemen een adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw in dienst binnen de zes maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie; 2° de adviseur voert bij de gemeentelijke commissie, indien bestaand, de door het Wetboek opgelegde opdrachten uit; 3° de adviseur volgt de jaarlijkse vorming, verzorgd door de Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling, bedoeld in artikel D.I.12, lid 1, 8°. § 2. De adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw : 1° ofwel, is houder van een aanvullend masterdiploma " ruimtelijke ordening en stedenbouw ", burgerlijk ingenieur-architect, architect of enig ander diploma van universitair niveau of van het hoger onderwijs van het lange type, dat een vorming inhoudt van minstens tien kredieten omvat in het vakgebied ruimtelijke ordening en stedenbouw; 2° ofwel, toont een ervaring van minstens zeven jaar aan in het beheer en de praktijk op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw. § 3. Het gemeentecollege richt het aanvraagdossier voor de subsidie voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw aan [1 het departement]1, op grond van een dossier met : 1° een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot indienstneming of tot behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw of tot aanwijzing van één of meerdere statutaire of contractuele gemeentepersoneelsleden in de hoedanigheid van adviseur; 2° een afschrift van het (de) diploma(`s) bedoeld in paragraaf 2, 1°, of een document waaruit de ervaring blijkt in het beheer en de praktijk op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw zoals bedoeld in paragraaf 2, 2°. Bij vervanging van de adviseur of bij aanwijzing van een bijkomende adviseur richt het gemeentecollege een nieuwe aanvraag aan [1 het departement]1, samen met de documenten bedoeld in lid 1, 1° en 2°. § 4. De vereniging van gemeenten dient een dossier in of de aangrenzende gemeenten dienen een gezamenlijk dossier in voor een subsidieaanvraag met het oog op de indienstneming van een adviseur wiens activiteit uitgeoefend wordt op het grondgebied van betrokken gemeenten. § 5. Het bedrag van de jaarlijkse subsidie wordt forfaitair per aanvraag vastgesteld voor voltijdse arbeidsprestaties van één enkele adviseur ten bedrage van : 1° 28.000 euro maximum als de gemeente de toepassingsvoorwaarden verenigt van artikel D.IV.15, lid 1, 1°, of als alle gemeenten de toepassingsvoorwaarden verenigen van artikel D.IV.15, lid 1, 1° voor een vereniging van gemeenten of een groepering van aangrenzende gemeenten; 2° 22.000 euro maximum, als de gemeentelijke commissie bestaat in alle betrokken gemeenten in geval van een vereniging van gemeenten of van een groepering van aangrenzende gemeenten; 3° 7.500 euro maximum, als de gemeentelijke commissie niet bestaat in één van de betrokken gemeenten in geval van een vereniging van gemeenten of van een groepering van aangrenzende gemeenten. § 6. De vereffening van de subsidie wordt na afloop van het verlopen kalenderjaar verricht in verhouding tot de werkelijk uitgevoerde prestaties en op grond van : 1° de verantwoording van de uitgaven, waarin met name de arbeidsregeling van de adviseur, diens brutto-jaarsalaris en de werkingskosten voor diens opdrachten begrepen zijn; 2° het activiteitenverslag voor de opdrachten uitgevoerd door de adviseur, met inbegrip van diens opdrachten bij de gemeentelijke commissie en diens deelname aan de activiteiten georganiseerd door één of meerdere "Maisons de l'urbanisme" bedoeld in artikel R.I.12-5, § 1, lid 1; 3° het attest voor de jaarlijkse verplichte vorming bedoeld in paragraaf 1, 3°, waaraan de adviseur deelgenomen heeft in de loop van het kalenderjaar dat voorwerp van de subsidie is. Het gemeentecollege stuurt de vereffeningsaanvraag, samen met de documenten bedoeld in lid 1, aan [1 het departement]1 tegen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar dat voorwerp van de subsidie is. De vereffeningsaanvraag geldt als aanvraag tot verlenging van de subsidie. De Minister kan de inhoud van het activiteitenverslag bedoeld in lid 1, 2°, nader bepalen.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 22, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 7. [1 - Subsidie met betrekking tot de Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling]1
----------
(1)
Art. R.I.12-8. [1 § 1. De Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling, hierna de P.C.R.O. genoemd, omvat de "Université catholique de Louvain" (CREAT), de "Université libre de Bruxelles" (IGEAT) en de "Université de Liège" (LEPUR).
§ 2. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de regering een werkingssubsidie toekennen aan de PCRO voor de volgende opdrachten:
1° de voortgezette opleiding van de adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw :
2° elk onderzoek of elke expertise met betrekking tot de doelstellingen bedoeld in artikel D.II.2, § 2, tweede lid;
3° de kapitalisatie van dit onderzoek of deze expertise en de verspreiding ervan door middel van publicaties, een internetsite, symposia of studiebijeenkomsten;
4° de promotie van doctoraten in het kader van de thematische doctoraatsschool voor Ruimtelijke Ontwikkeling die de drie Franstalige academies samenbrengen.
Het subsidiebesluit stelt de lijst van de opdrachten die aan de P.C.R.O. worden toevertrouwd vast in een jaarlijks werkprogramma.
Tenzij in het subsidiebesluit anders is bepaald, wijden universitaire centra ten minste één halftijdse onderzoeker aan het onderzoek of de expertise waaraan zij worden toegewezen. De universitaire centra kunnen een beroep doen op elke onderaanneming die nodig is voor de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma.
De subsidie is jaarlijks. Het wordt toegekend en vereffend tegen een tarief van een derde aan elke universiteit
§ 3. De vereffening van de subsidie geschiedt als volgt :
1° vijfenveertig procent van de jaarlijkse subsidie op het moment dat het besluit dat de subsidie toekent wordt verzonden;
2° vijfenveertig procent van de jaarlijkse subsidie op basis van een gezamenlijk tussentijds verslag dat door het sturingscomité is goedgekeurd.
3° tien procent van de jaarlijkse subsidie op basis van een gezamenlijk eindverslag dat uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar wordt ingediend en door het sturingscomité wordt goedgekeurd.
§ 4. De Regering richt een sturingscomité op en wijst de leden ervan aan voor een periode van maximaal vijf jaar.
Het comité bestaat uit :
1° één vertegenwoordiger van de Minister, die het voorzitterschap waarneemt ;
2° een vertegenwoordiger van elk van de andere Ministers van de Regering;
3° de inspecteur-generaal van het departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw en een gemachtigd ambtenaar van een buitendirectie van hetzelfde departement van het DGO4.
4° een vertegenwoordiger van het "Institut wallon de l'évaluation, de la prospective et de la statistique" (Waals instituut voor Evaluatie, Toekomstverwachting en Statistiek);
5° één vertegenwoordiger van elk van de drie universiteiten.
Voor elk onderzoek waarbij een of meer bevoegdheden van een ander operationeel directoraat-generaal van de Waalse Overheidsdienst dan de DGO4 betrokken zijn, wordt een vertegenwoordiger van deze directie, aangewezen door de minister, uitgenodigd op voorstel van de minister waarvan deze directie deel uitmaakt.
Het Comité wordt ten minste driemaal per jaar door de voorzitter van het Comité bijeengeroepen. De vertegenwoordiger van elk van de drie universiteiten zetelt met raadgevende stem.
§ 5. Het secretariaat van de P.C.R.O. en van het sturingscomité wordt waargenomen door het departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van het DGO4.
§ 6. De opdrachten van het comité bestaan uit:
1° de prioriteiten en de kalender m.b.t. de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma vaststellen;
2° de goede uitvoering van de in paragraaf 2 bedoelde opdrachten evalueren en controleren, de tussentijdse en eindverslagen goedkeuren en, indien nodig, het werkprogramma bijstellen;
3° de noodzakelijke aanpassingen tussen de begrotingsposten binnen het goedgekeurde werkprogramma valideren;
4° instemmen met het gebruik van onderzoeksresultaten of expertise door universitaire centra of derden.
§ 7. Het comité stelt de minister voor, op gemotiveerde wijze, volgens de consensusprocedure en na de vertegenwoordigers van elk van de drie universiteiten te hebben uitgenodigd om hun argumenten te laten gelden, om een onderzoek, expertise of opdracht te schorsen wanneer hij van oordeel is dat de voorwaarden voor het welslagen ervan niet langer vervuld zijn.
Onverminderd de bepalingen van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsook voor de organisatie van de controle van Rekenhof, en rekening houdend met de wetenschappelijke aard van de resultaten van onderzoek, expertise of opdrachten, stelt het sturingscomité aan de Minister voor, op gemotiveerde wijze, volgens de consensusprocedure en na de vertegenwoordigers van elk van de drie universiteiten uitgenodigd te hebben om hun argumenten te laten gelden, het bedrag van de al dan niet terug te betalen subsidie, indien het gezamenlijk tussentijds verslag of het gezamenlijk eindverslag niet wordt goedgekeurd. Hij stelt ook een herverdeling van de desbetreffende begroting voor.
Tussentijdse of eindresultaten van een opgeschort of niet-goedgekeurd onderzoek of expertise worden op geen enkele wijze verspreid of gecommuniceerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. R.I.12-8_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 § 1. De Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling, hierna de P.C.R.O. genoemd, omvat de "Université catholique de Louvain" (CREAT), de "Université libre de Bruxelles" (IGEAT) en de "Université de Liège" (LEPUR). § 2. [2 De Regering kan binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen en onder de door haar vastgestelde voorwaarden subsidies toekennen aan de PCRO. De nadere regels omtrent de subsidiëring en de desbetreffende bedragen worden vastgelegd in een overeenkomst die tussen de Regering en de PCRO wordt gesloten.]2 § 3. [2 ...]2 § 4. [2 ...]2 § 5. [2 ...]2 § 6. [2 ...]2 § 7. [2 ...]2]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 23, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Hoofdstuk V.1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Duurzaamheidsfonds]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VI. - Nadere regels voor verzendingen en het berekenen van termijnen
Art. R.I.13-1.De procédés waarbij een vaststaande datum aan het versturen en het ontvangen van een akte wordt verleend zijn [1 met name]1:
1° voor het versturen, een gedateerde ontvangstmelding van het schrijven, verstrekt door de distributiedienst [1 , in voorkomend geval overeenkomstig het decreet van 27 maart 2014 betreffende de communicaties via elektronische weg tussen de gebruikers en de Waalse openbare overheden, of ondertekend door de geadresseerde van de mail]1;
2° voor het ontvangen, een bericht van ontvangst of een ontvangstmelding, gedateerd en ondertekend door de bestemmeling van het schrijven;
3° voor het ontvangen, een bewijs van de ontvangstdatum van het schrijven door de bestemmeling ervan, verstrekt door de distributiedienst. [1 De aangetekende elektronische berichten moeten de bepalingen van het decreet van 27 maart 2014 betreffende de communicaties via elektronische weg tussen de gebruikers en de Waalse openbare overheden, in acht nemen.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 23, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
HOOFDSTUK VII. - Overgangsrecht
Afdeling 1. - Commissies
Afdeling 2. - Erkenningen
Afdeling 3. - Toelagen
Boek 2. - Planificatie
Boek 2. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Planning en omtrekken]1
----------
(1)
Titel 1. - Ontwikkelingsplannen
HOOFDSTUK I. - Ruimtelijk ontwikkelingsplan
Afdeling 1. - Begripsomschrijving en inhoud
Afdeling 2. - Procedure
Afdeling 3. - Herziening
HOOFDSTUK II. - Meergemeentelijk ontwikkelingsplan
Afdeling 1-. Begripsomschrijving en inhoud
Afdeling 2. - Procedure
Afdeling 3. - Herziening
HOOFDSTUK III. - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen
Afdeling 1. - Algemeen
Afdeling 2. - Begripsomschrijving en inhoud
Onderafdeling 1. - Gemeentelijk ontwikkelingsplan
Onderafdeling 2. - Lokaal beleidsontwikkelingsplan
Afdeling 3. - Procedure
Afdeling 4. - Herziening
HOOFDSTUK IV. - Opvolging van de milieueffecten
HOOFDSTUK V. - Opheffing
HOOFDSTUK VI. - Juridische gevolgen en hiërarchie
Afdeling 1. - Rechtsgevolgen
Afdeling 2. - Hiërarchie
Titel 2. - Gewestplannen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK II. - Inhoud
Afdeling 1. - Algemeen
Onderafdeling 1. - Verkeersnetten en leidingen voor het vervoer van vloei- en energiestoffen
Art. R.II.21-1. Hoofdverkeersinfrastructuren.
Uitgezonderd de aansluitingen op ondernemingen, gebieden van gewestelijk belang, bedrijfsruimtes, recreatiegebieden, gebieden van aanhorigheden van ontginningsgebieden en ontginningsgebieden bestaat het net van de hoofdverkeersinfrastructuren uit het net, opgenomen in de territoriale structuur van het ruimtelijk ontwikkelingsplan en omvat :
1° de autosnelwegen en de gewestelijke verbindingswegen met tweemaal twee rijstroken, daaronder inbegrepen de singelwegen wanneer ze bestaan uit vakken van die wegen, die het Waalse grondgebied zijn structuur verlenen door vermazing van de gewestelijke kernen;
2° de spoorlijnen, uitgezonderd die met een uitsluitend toeristische bestemming;
3° de bevaarbare waterwegen, daaronder inbegrepen de door deze gevormde watervlakken.
Art. R.II.21-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Hoofdverkeersinfrastructuren. Uitgezonderd de aansluitingen op ondernemingen, gebieden van gewestelijk belang, bedrijfsruimtes, recreatiegebieden, gebieden van aanhorigheden van ontginningsgebieden en ontginningsgebieden bestaat het net van de hoofdverkeersinfrastructuren uit het net, opgenomen in de territoriale structuur van het ruimtelijk ontwikkelingsplan en omvat : 1° de autosnelwegen en de gewestelijke verbindingswegen met tweemaal twee rijstroken, daaronder inbegrepen de singelwegen wanneer ze bestaan uit vakken van die wegen, die het [1 Duitse taalgebied]1 zijn structuur verlenen door vermazing van de gewestelijke kernen; 2° de spoorlijnen, uitgezonderd die met een uitsluitend toeristische bestemming; 3° de bevaarbare waterwegen, daaronder inbegrepen de door deze gevormde watervlakken.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.II.21-2. Hoofdinfrastructuren voor elektriciteitstransport.
Het hoofdinfrastructuurnet voor elektriciteitstransport bestaat uit de boven- en ondergrondse lijnen met een hogere spanning dan honderdvijftig kilovolt die het elektriciteitstransport waarborgen en deel uitmaken van het structurerend net.
Onder elektriciteitstransport wordt verstaan, de elektriciteitstransmissie, onder uitsluiting van de aansluiting op een eindafnemer, verstaan als zijnde iedere natuurlijke of publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die elektriciteit koopt voor eigen gebruik.
De aansluiting van de elektriciteitsproductie-installaties, voor wat de injectie in het net betreft, maakt geen deel uit van het hoofdinfrastructuurnet.
Art. R.II.21-3. Hoofdinfrastructuren voor aardgastransport.
Het hoofdinfrastructuurnet voor aardgastransport bestaat uit de leidingen die deel uitmaken van het op gewestelijke schaal structurerend aardgastransportnet.
Er wordt verstaan onder :
1° aardgastransport : aardgastransmissie, onder uitsluiting van de installaties voor de distributie en de aansluiting van de eindafnemer, verstaan als zijnde iedere persoon die gas koopt voor eigen gebruik;
2° op gewestelijke schaal structurerend net : het net voor aardgastransport, bestaande uit :
a) de interconnecties met de buitenlandse netten voor aardgastransport waarmee de in het buitenland gelegen gasproductiebronnen verbonden zijn met de leidingennetten die ofwel de distributienetten ofwel de elektriciteitscentrales ofwel de industriële verbruikers bevoorraden;
b) de leidingen, hoofdzakelijk bestemd voor aardgastransport zonder leveringen op het grondgebied van het Waalse Gewest;
c) de verbindingen tussen die infrastructuren.
Art. R.II.21-3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Hoofdinfrastructuren voor aardgastransport. Het hoofdinfrastructuurnet voor aardgastransport bestaat uit de leidingen die deel uitmaken van het op gewestelijke schaal structurerend aardgastransportnet. Er wordt verstaan onder : 1° aardgastransport : aardgastransmissie, onder uitsluiting van de installaties voor de distributie en de aansluiting van de eindafnemer, verstaan als zijnde iedere persoon die gas koopt voor eigen gebruik; 2° op gewestelijke schaal structurerend net : het net voor aardgastransport, bestaande uit : a) de interconnecties met de buitenlandse netten voor aardgastransport waarmee de in het buitenland gelegen gasproductiebronnen verbonden zijn met de leidingennetten die ofwel de distributienetten ofwel de elektriciteitscentrales ofwel de industriële verbruikers bevoorraden; b) de leidingen, hoofdzakelijk bestemd voor aardgastransport zonder leveringen op het [1 Duitse taalgebied]1; c) de verbindingen tussen die infrastructuren.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 25, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.II.21-4. Hoofdinfrastructuren voor vloeistoftransport.
Het hoofdinfrastructuurnet voor vloeistoftransport bestaat uit de leidingen die deel uitmaken van het transportnet voor gas- of vloeistofelementen, onder uitsluiting van water en opgenomen in de territoriale structuur van het ruimtelijk ontwikkelingsplan, onder uitsluiting van de aansluiting op een eindafnemer.
Onderafdeling 2. - Doelstellingen en effecten van de beschermingsomtrekken
Art. R.II.21-5. De omtrek van waardevolle vergezichten streeft naar de vrijwaring van de buitengewone uitzichten op een bebouwd of onbebouwd landschap.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan voorwaarden waarvan het doel erin bestaat te voorkomen dat het waardevolle vergezicht aangetast wordt.
Art. R.II.21-6. De omtrek van ecologische doorgangsgebieden strekt ertoe, de ruimtes die als doorgang dienen tussen de biotopen van dieren- en plantensoorten in stand te houden.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere beschermingsvoorwaarden.
Art. R.II.21-7. De landschappelijk waardevolle omtrek streeft naar de bescherming, het beheer of de inrichting van het landschap.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er toegelaten worden voor zover ze bijdragen tot de bescherming, het beheer of de inrichting van het (on)bebouwd landschap.
Art. R.II.21-8. De omtrek van cultureel, historisch of esthetisch waardevolle gebieden strekt ertoe, in een bebouwde omgeving naar een evenwicht te streven tussen de al dan niet bebouwde ruimten en de monumenten of plaatsen die overheersend zijn in of kenmerkend zijn voor die gebieden.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere beschermingsvoorwaarden.
Art. R.II.21-9. De omtrek voor de uitbreiding van ontginningsgebieden strekt ertoe, afzettingen van rotsgesteenten potentieel te benutten.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan voorwaarden waarvan het doel erin bestaat te voorkomen dat een potentiële afzetting aangetast wordt.
Art. R.II.21-9/1. [1 De beschermingsomtrek voor gebieden buiten centrumsteden is bedoeld om land te beschermen tegen bodemverharding, stadsuitbreiding en waterdicht maken.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere beschermingsvoorwaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 24, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Onderafdeling 3. - Grafische weergave van het gewestplan
Art. R.II.21-10. Bijlage 3 vormt de verklaring voor de grafische weergave van de ontwerpen van plannen en gewestplannen. Bijlage 3 heeft geen enkele reglementaire draagwijdte voor zover ze er enkel toe strekt, in de grafische weergave van de gebieden, tracés of omtrekken bedoeld in de artikelen D.II.18 tot D.II.68 te voorzien.
Art. R.II.21-11_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 - De gecoördineerde gewestplannen van de Duitstalige Gemeenschap omvatten de delen van de gewestplannen VERVIERS-EUPEN, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 28 augustus 1979, HOGE VENEN, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 28 augustus 1979, en MALMEDY-SANKT-VITH, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 19 november 1979, die betrekking hebben op het Duitse taalgebied.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 11, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Afdeling 2. - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden
Art. R.II.23-1. In de zin van deze afdeling wordt verstaan onder eigendom, een in rechte en feite homogeen onroerend geheel.
Art. R_II.23-1.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. In de zin van deze afdeling wordt verstaan onder [1 goed]1, een in rechte en feite homogeen onroerend geheel.
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Onderafdeling 1. - Gebieden van aanhorigheden van ontginningen
Art. R.II.33-1.Voorwaarden voor het samenbrengen van inerte afvalstoffen en de benutting van aarde en stenen.
§ 1. Voor het samenbrengen van inerte afvalstoffen kunnen volgende afvalstoffen, opgenomen in het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus, toegelaten worden :
1° aarde en afvalstoffen van bouw- en afbraakwerken bedoeld onder de codes 17.01, 17.05 en 17.07;
2° afvalstoffen uit de ontginning van de mineralen bedoeld onder code 01.01;
3° afvalstoffen afkomstig van de fysische verwerking van niet-metaalhoudende mineralen bedoeld onder code 01.04.
Onder het samenbrengen van inerte afvalstoffen wordt verstaan, de installatie voor het samenbrengen of sorteren van inerte afvalstoffen, zoals bedoeld onder rubriek 90.21.01 [1 of onder rubriek 90.21.01]1 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
[1 Voor de verwerking kunnen worden toegelaten :
Conforme grond tegen de gebruiksvoorwaarden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2018 betreffende beheer en traceerbaarheid van grond en tot wijziging van verscheidene bepalingen terzake;
Natuursteenachtige materialen in overeenstemming met bijlage 1 bij het besluit van 14 juni 2001 waarbij de benutting van sommige afvalstoffen bevorderd wordt (code 010102)";
Zavel geproduceerd bij de bewerking van natuursteen, in overeenstemming met de verwerkingsvoorwaarden bedoeld in bijlage 1 bij het besluit van 14 juni 2001 waarbij de benutting van sommige afvalstoffen bevorderd wordt (code 010409I);
De beperkte mechanische activiteiten zoals het sorteren, het zeven en/of het fijn zeven zijn toelaatbaar voor zover ze nodig zijn en een randvoorwaarde vormen voor de ter plaatse vergunde verwerking [2 zonder dat het bodembestemmingstype het bodembestemmingstype III overschrijdt]2.";
3° "Onder "geëxploiteerde groeven" dient te worden verstaan: groeven waarvan de vergunning voor de activiteit is verstreken of is vervallen na de stopzetting van de activiteit gedurende twee opeenvolgende jaren.]2]1
§ 2. Het samenbrengen, noch het benutten van afvalstoffen zijn toegelaten :
1° in de locaties, erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud;
2° in een vastgelegd preventiegebied, in een preventiegebied of in een toezichtsgebied betreffende de winningen van tot drinkwater verwerkbaar water, ingevoerd krachtens Boek II van het Milieuwetboek;
3° in de reeds uitgebate steengroeven.
----------
(1)<BWG 2018-07-05/29, art. 62, 006; Inwerkingtreding : 01-11-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 25, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.33-2.Procedure.
De stedenbouwkundige of de globale vergunning voor het samenbrengen van inerte afvalstoffen of de benutting van aarde en stenen kan slechts verstrekt worden na advies van [1 de milieuadministratie]1 - Departement Bodems en Afvalstoffen.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 26, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Onderafdeling 2. - Landbouwgebieden
Art. R.II.36-1. Aanvullende diversificatieactiviteiten.
De aanvullende diversificatieactiviteiten zijn :
1° de verwerking, de benutting en de verhandeling van producten van één of meerdere, gebundelde landbouwbedrijven, voor zover de gebouwen en de installaties in de nabijheid gelegen zijn van de landbouwproductie-eenheid van één van de landbouwers;
2° het verschaffen van een toeristisch onderkomen op de hoeve, met inbegrip van een hoevekampeerterrein, voor zover de installaties voor het verschaffen van een toeristisch onderkomen in de nabijheid gelegen zijn van de gebouwen en, in voorkomend geval, van het woongedeelte van het landbouwbedrijf;
3° de leerboerderijen in de zin van het Waalse Landbouwwetboek en de boerderijen voor sociale inschakeling;
4° het toerisme op de hoeve, met inbegrip van de recreatie-activiteiten van het bedrijfshoofd zoals boerderijgolf, paardenmanèges of het inrichten van weiden voor tijdelijke verhuur ervan aan jeugdbewegingen;
5° onverminderd de onontbeerlijke biomethaniseringseenheid voor een landbouwbedrijf, in de zin van artikel D.II.36, § 1, lid 2, de biomethaniseringseenheid die gevoed wordt door gewasresten en dierlijke mest, geproduceerd door meerdere landbouwbedrijven.
Art. R.II.36-2. Windturbines.
De mast van de windturbines, bedoeld in artikel D.II.36, § 2, lid 2, staat op maximum duizend vijfhonderd meter van de as van de hoofdverkeersinfrastructuren in de zin van artikel R.II.21-1 of van de grens van een bedrijfsruimte.
Art. R.II.36-3.Bebossing.
Bebossing wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° de bebossing beoogt, een goed of een deel van een goed dat voorheen nog niet van bomen was voorzien voor een langere periode dan twaalf jaar van bomen te voorzien door aanplanting of spontane plantengroei;
2° het project is op een goed gelegen, dat grenst aan een bestaand bos, bosje of woud of aan een bosgebied opgenomen op het gewestplan, behalve als de te bebossen oppervlakte hoger is dan drie hectare uit één stuk;
3° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in een landschappelijk waardevolle omtrek, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3° ;
4° het project houdt geen enkele reliëfwijziging of drainage in;
5° de aanplantingen voldoen aan de criteria van het ecologisch boomsoortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek en zijn aangepast aan de pedologische omstandigheden van het betrokken perceel;
6° de aanplantingen bevatten minstens tien percent loofboomsoorten, waaronder aan de buitenkant een gelaagde bosrand bestaande uit inlandse soorten.
[1 7° de bebossing is verenigbaar met het Waalse landbouwmodel zoals bepaald in artikel D.1 van het Waalse Landbouwwetboek.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II-36-4. Intensieve teelt van bosboomsoorten.
Intensieve teelt van bosboomsoorten wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° ze beoogt de productie van biomassa of energiehout en bestaat erin, een goed of een deel van een goed dat voorheen nog niet van bomen was voorzien voor een langere periode dan twaalf jaar van bomen te voorzien door aanplanting of spontane plantengroei;
2° het project is op een goed gelegen, dat grenst aan een bestaand bos, bosje of woud of aan een bosgebied opgenomen op het gewestplan, behalve als de te bebossen oppervlakte hoger is dan drie hectare uit één stuk;
3° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in een landschappelijk waardevolle omtrek, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3° ;
4° het project houdt geen enkele reliëfwijziging of drainage in;
5° wanneer de intensieve teelt van bosboomsoorten beëindigd wordt, krijgt de locatie haar landbouwbestemming terug.
Art.R.II.36-5.Poel.
Poelen worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° de waterdiepte is maximum 2 meter;
2° de oppervlakte is maximum 10 are;
3° een deel van de omtrek vertoont een zeer zachte helling;
4° de omtreklijnen zijn onregelmatig;
5° ze wordt omringd door een onbewerkt of niet extensief bewerkt buffergebied.
[1 6° genoemde poel is verenigbaar met het Waalse landbouwmodel zoals bepaald in artikel D.1 van het Waalse Landbouwwetboek.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 28, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art.R_II.36-5 .DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP...[1 - Vijvers Een of meer vijvers worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten: 1° de vijver of vijvers hebben een waterdiepte van maximaal twee meter; 2° de vijver of vijvers hebben een totale oppervlakte van maximaal 10 are; 3° minstens een derde van de grond rond de vijver of vijvers is zeer zacht hellend; 4° de omtreklijnen van de vijver of vijvers zijn onregelmatig; 5° de vijver of vijvers worden omringd door een onbewerkt of niet extensief bewerkt buffergebied; 6° het wateroppervlak ligt door boombeplanting gedeeltelijk in de schaduw.]1
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 12, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II-36-6.Visteelt.
Visteeltbedrijven worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° ze bestaan uit vijvers, bekkens, technische lokalen en aansluitende uitrustingen, nodig voor de teelt en de productie van vissen en andere aquatische producten;
2° de bedrijfsgebouwen bestaan uit verdiepingloze eenvoudige bouwvolumes met een zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of uit een groendak met uitsluitend inlandse soorten;
3° de opgaande muren bestaan uit natuurlijke materialen of worden bedekt met een houten gevelbekleding;
4° het bedrijf wordt in het kader van een beroepsactiviteit gerund.
De woning van de uitbater die visteelt als beroepsactiviteit beoefent wordt, voor zover ze volledig deel uitmaakt van het bedrijf, toegelaten als de onderneming minstens één beroepskrachteenheid verantwoordt.
[1 5° het is verenigbaar met het Waalse landbouwmodel zoals bepaald in artikel D.1 van het Waalse Landbouwwetboek.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 29, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.36-7. Vissershut.
Vissershutten worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° één enkele vissershut wordt per vijver of groep van vijvers met een minimumoppervlakte van tien are toegelaten;
2° de vissershut is gelegen aan de rand van de vijvers of groep van vijvers;
3° de hut beslaat een bodemoppervlakte van maximum veertig vierkante meter;
4° de hut bestaat uit één enkel verdiepingloos eenvoudig bouwvolume met een donker, mat zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of met een groendak met uitsluitend inlandse soorten;
5° de opgaande muren bestaan uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurig beschermingsproduct.
Art. R.II.36-8. Jagershutten.
Jagershutten worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° één enkele jagershut wordt per jachtgebied in de zin van artikel 2bis van de jachtwet van 28 februari 1882 toegelaten;
2° de bodemoppervlakte beslaat maximum veertig vierkante meter;
3° de hut bestaat uit één enkel verdiepingloos eenvoudig bouwvolume met een donker, mat zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of met een groendak met uitsluitend inlandse soorten;
4° de opgaande muren bestaan uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurig beschermingsproduct.
De oppervlakte bedoeld in lid 1, 2°, kan met tien vierkante meter uitgebreid worden indien een koelkamer voor wild ingericht wordt.
Art. R.II.36-9. Kleine schuilplaatsen voor dieren.
Kleine schuilplaatsen voor dieren worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° één enkele schuilplaats per eigendom;
2° de bodemoppervlakte beslaat maximum zestig vierkante meter;
3° de schuiplaats bestaat uit één enkel verdiepingloos eenvoudig bouwvolume met een donker, mat zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of met een groendak met uitsluitend inlandse soorten;
4° de opgaande muren bestaan uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurig beschermingsproduct.
De oppervlakte bedoeld in lid 1, 2°, kan met vijftien vierkante meter uitgebreid worden met het oog op de opslag van diervoeders.
Art. R_II.36-9.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Kleine schuilplaatsen voor dieren. Kleine schuilplaatsen voor dieren worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° één enkele schuilplaats per [1 goed]1; 2° de bodemoppervlakte beslaat maximum zestig vierkante meter; 3° de schuiplaats bestaat uit één enkel verdiepingloos eenvoudig bouwvolume met een donker, [1 mat lessenaarsdak of zadeldak]1 waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of met een groendak met uitsluitend inlandse soorten; 4° de opgaande muren bestaan uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurig beschermingsproduct. De oppervlakte bedoeld in lid 1, 2°, kan met vijftien vierkante meter uitgebreid worden met het oog op de opslag van diervoeders.
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. R.II.36-10.Recreatieve openluchtactiviteiten.
Recreatieve openluchtactiviteiten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° het betreft ontspanningsactiviteiten uit de recreatiesector, met name activiteiten in verband met een dierenpark, of sport, die in specifieke ruimtes beoefend worden, zoals hengelsport, golf, paardrijden, mountainbike, schuttersporten, voetbal, avonturenparcoursen, luchtmodelbouw, ultra lichte gemotoriseerde vliegtuigjes en openluchtactiviteiten waarbij voertuigen met een elektrische, thermische of verbrandingsmotor worden gebruikt;
2° de bestemming van het gebied wordt erdoor niet onherroepelijk gewijzigd;
[1 2° /1 ze zijn verenigbaar met het Waalse landbouwmodel zoals bepaald in artikel D.1 van het Waalse Landbouwwetboek.]1
3° uitgezonderd de vijvers, de uitrustingen voor de opslagverrichtingen van brandstoffen en de uitrustingen voor schuttersactiviteiten, mag geen enkel deel van de bodem met een ondoordringbare grondlaag bedekt worden binnen in de omtrek van de uitrustingen;
4° de parkeerruimte voor voertuigen wordt aangelegd op waterdoorlatend en niet gladgestreken terrein;
5° uitgezonderd de uitrustingen betreffende de schuttersactiviteiten worden de funderingen van gebouwen uitgevoerd op tegeldragers en de opgaande muren worden niet gemetseld of ter plaatse in beton gegoten.
De terreinen waarop openluchtactiviteiten plaatsvinden die gebruik maken van thermische of verbrandingsmotoren zijn op voldoende afstand gelegen van de bewoonde plaatsen en de ruimten die doorgaans voor rust en ontspanning worden gebruikt, zodat ze verenigbaar zijn met de omgeving en de hoofdbestemming van bedoelde plaats en ruimte niet in gevaar brengen.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 30, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.36-11. Modules voor de productie van elektriciteit en warmte.
Een biomethaniseringseenheid per eigendom wordt toegelaten op voorwaarde dat dit verenigbaar is met de omgeving.
Een windturbine per eigendom wordt toegelaten voor zover de mast hoogstens vierentwintig meter meet.
Een module voor de productie van elektriciteit of warmte met de zon als energiebron wordt tegen volgende voorwaarden toegelaten :
1° ofwel, de module wordt rechtstreeks op een bestaand gebouw aangebracht;
2° ofwel, de module wordt rechtstreeks of via een montageconstructie in de bodem verankerd voor zover de module, in verhouding tot de toegangsweg, achter de gebouwen geplaatst wordt.
Art. R_II.36-11.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Modules voor de productie van elektriciteit en warmte. Een biomethaniseringseenheid per [1 goed]1 wordt toegelaten op voorwaarde dat dit verenigbaar is met de omgeving. Een windturbine per [1 goed]1 wordt toegelaten voor zover de mast hoogstens vierentwintig meter meet. Een module voor de productie van elektriciteit of warmte met de zon als energiebron wordt tegen volgende voorwaarden toegelaten : 1° ofwel, de module wordt rechtstreeks op een [2 legaal bestaand]2 gebouw aangebracht; 2° ofwel, de module wordt rechtstreeks of via een montageconstructie in de bodem verankerd voor zover de module, in verhouding tot de [1 openbare toegangsweg]1, achter de gebouwen geplaatst wordt.
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II.36-12. Elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 en elke stedenbouwkundige vergunning of elk stedenbouwkundig attest nr. 2 betreffende de activiteiten bedoeld in de artikelen R.II.36-2 tot R.II.36-11 wordt formeel gemotiveerd ten opzichte van de effecten van die activiteiten op de landbouw, het landschap, de flora, de fauna, de bodem, het aflopend hemelwater, het debiet en de kwaliteit van de waterlopen.
De vrijwaring van de kenmerken van een naburige locatie, beschermd krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud of de Richtlijnen 2009/147/EU van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna mag niet in gevaar worden gebracht.
Onderafdeling 3. - Bosgebieden
Art. R.II.37-1. Kerstbomenteelt.
Kerstbomenaanplantingen worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht;
2° de kerstbomen worden geveld of uitgetrokken in de periode van twaalf jaar volgend op de aanplanting;
3° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;
4° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, in een landschappelijk waardevolle omtrek bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3°, in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud of in een biologisch zeer waardevolle locatie zoals vermeld op de cartografische portaalsite van de Waalse Overheidsdienst;
5° de oppervlakte, ingenomen door de kerstbomen, beslaat maximum één hectare per beboste oppervlakte van tien hectare uit één stuk;
6° de aanplanting mag niet de plaats innemen van een loofbos;
7° het terrein is toegankelijk via minstens één weg waarop het voertuigverkeer bij of krachtens het Boswetboek toegelaten is;
8° wanneer de kerstbomenteelt beëindigd wordt, wordt de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie.
Art. R.II.37-2. Windturbines.
De mast van de windturbines bedoeld in artikel D.II.37, § 1, lid 6, is gelegen :
1° buiten de omtrek van een locatie, erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud;
2° op een afstand van maximum zevenhonderdvijftig meter van de as van de hoofdverkeersinfrastructuren in de zin van artikel R.II.21-1;
3° buiten een loofbomenbestand in de zin van het Boswetboek.
Art. R.II.37-3. Constructies voor bostoezicht.
Constructies voor bostoezicht worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° het betreft een observatiepost;
2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;
3° de grondinneming bedraagt maximum tien vierkante meter;
4° de opgaande muren, indien onontbeerlijk, bevatten lichtspleten en bestaan uit hout dat enkel ingestreken mag worden met een donkerkleurig beschermingsproduct;
5° in voorkomend geval heeft het dak een donkerkleurige en matte laag of bestaat uit uitsluitend inlandse soorten.
Art. R.II.37-4. Constructies voor de uitbating van de bossen.
Constructies voor de uitbating van de bossen worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° het betreft een hangar voor het onderbrengen van het materiaal voor de uitbating van de bossen;
2° één enkele hangar wordt toegelaten per eigendom van vijfentwintig hectare bos uit één stuk;
3° de hangar is toegankelijk via minstens één weg waarop het voertuigverkeer bij of krachtens het Boswetboek toegelaten is;
4° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;
5° de hangar bestaat uit één enkel enkelvoudig verdiepingloos bouwvolume met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;
6° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag.
In afwijking van lid 1, 2°, wordt één hangar per eigendom van tien hectare uit één stuk toegelaten voor zover de grondinneming beperkt blijft tot veertig vierkante meter.
Art. R.II.37-5. Constructies voor de eerste houtverwerking.
Constructies voor de eerste houtverwerking worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° het betreft constructies voor de opslag, het zagen, het drogen, het ontschorsen of het schaven van hout;
2° ze worden opgetrokken aan de rand van een bosgebied opgenomen op het gewestplan, op een terrein dat slechts een klein bosbouwkundig, biologisch, waterbouwkundig of landschappelijk belang vertoont;
3° ze zijn gelegen langs een weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, over een wegverharding beschikt en breed genoeg is, rekening houdend met de verwerkingscapaciteit van de onderneming;
4° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht.
Art. R.II.37-6. Eenheden voor de energievalorisering van de biomassa.
Eenheden voor de energievalorisering van de biomassa worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° het betreft verbrandingsinstallaties en bijhorende uitrustingen, waarvoor de brandstof tegen minstens negentig percent bestaat uit reststoffen die rechtstreeks afkomstig zijn van de uitbating van de bossen en de eerste houtverwerking;
2° de eenheid wordt gevestigd aan de rand van een bosgebied opgenomen op het gewestplan, op een terrein dat slechts een klein bosbouwkundig, biologisch, waterbouwkundig of landschappelijk belang vertoont;
3° de eenheid is gelegen langs een weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, over een wegverharding beschikt en breed genoeg is, rekening houdend met de verwerkingscapaciteit van de onderneming;
4° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht.
Art. R.II.37-7. Visteelt.
Visteelt wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° de visteeltinrichtingen bestaan uit vijvers, bassins, technische lokalen en bijhorende uitrustingen voor de teelt en de productie van vissen en andere aquatische producten;
2° het project wordt aangelegd op een terrein dat een klein bosbouwkundig, biologisch of waterbouwkundig belang vertoont;
3° het project is toegankelijk via minstens één weg waarop het voertuigverkeer bij of krachtens het Boswetboek toegelaten is;
4° de bedrijfsgebouwen bestaan uit enkelvoudige verdiepingloze bouwvolumes met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;
5° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout of worden bekleed met houtplanken die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag.
6° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht.
Voor zover de uitbaterswoning volledig deel uitmaakt van het bedrijf, mag de uitbater wiens beroep uit visteelt bestaat zijn woonst vestigen als de onderneming minstens de inzet van één arbeidskrachteenheid verantwoordt.
Art. R.II.37-8. Jachthutten.
Jachthutten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° één enkele jachthut wordt toegelaten per jachtgebied in de zin van artikel 2bis van de jachtwet van 28 februari 1882;
2° de grondinneming beslaat een oppervlakte van maximum veertig vierkante meter;
3° de jachthut bestaat uit één enkel enkelvoudig verdiepingloos bouwvolume met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;
4° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag.
De oppervlakte bedoeld in lid 1, 2°, kan uitgebreid worden met tien vierkante meter indien er een koelkamer voor de opslag van wildvlees voorzien wordt.
Art. R.II.37-9. Vissershutten.
Vissershutten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° één enkele vissershut wordt toegelaten per vijver of groep van vijvers met een oppervlakte van minstens tien are;
2° de vissershut is gelegen langs een vijver of groep van vijvers;
3° de grondinneming van de vissershut beslaat een oppervlakte van maximum veertig vierkante meter;
4° de vissershut bestaat uit één enkel enkelvoudig verdiepingloos bouwvolume met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;
5° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag.
Art. R.II.37-10. Vrijetijdsverblijven.
Van de lijst van de vrijetijdsverblijven bedoeld in artikel D.II.37, § 4, maken deel uit : de tent, de tipi, de joert, de luchtbel en de houten blokhut, met inbegrip van de paalhut.
Art. R.II.37-11.Bouwwerken, uitrustingen, wegen, onmiddellijke omgeving en parkeergelegenheden van publieke activiteiten met didactische doeleinden, bosinitiatie, bosobservatie, recreatieve of toeristische activiteiten.
§ 1. De publieke activiteiten met didactische doeleinden, bosinitiatie, bosobservatie, recreatieve of toeristische activiteiten, behalve de vrijetijdsverblijven, zijn toegelaten in bosgebieden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden :
1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of voor recreatieve of toeristische activiteiten, in een integraal reservaat, bedoeld in artikel 71, leden 1 en 2, van het Boswetboek of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd :
a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, de beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;
b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;
3° de bouwwerken, installaties en uitrustingen worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen;
4° de bouwwerken worden op een maximumafstand van honderd meter gevestigd ten opzichte van de openbare toegangsweg;
5° voor de ontvangst van het publiek wordt één enkel verdiepingloos bouwwerk met een grondinneming van maximum zestig vierkante meter toegelaten;
6° de bouwwerken en uitrustingen bestaan uit een verdiepingloos enkelvoudig bouwvolume;
7° de opgaande muren van de bouwwerken en uitrustingen worden hoofdzakelijk in hout uitgevoerd;
8° indien nodig, worden de binnenwegen en de parkeergelegenheden voor dienstvoertuigen aangelegd op een waterdoorlatende en niet gladgestreken ondergrond;
9° wanneer de activiteit beëindigd wordt, wordt in voorkomend geval de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie.
De punten 2°, 5° en 6° zijn niet van toepassing voor zover tegelijk :
1° het project kadert in een project tot toeristische valorisering van bosarealen, ontwikkeld door het Waalse Gewest in de zin van het Waalse Toerismewetboek [1 ...]1;
2° als het project gevestigd wordt in een bos van meer dan twintig hectare uit één stuk onder bosregeling, wordt het plan tot bosinrichting, bedoeld in artikel 57 van het Boswetboek definitief aangenomen.
§ 2. Vrijetijdsverblijven worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in een integraal reservaat, in de zin van artikel 71, leden 1 en 2, van het Boswetboek of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd :
a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, de beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;
b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;
3° het project bevat maximum tien onderkomens per hectare;
4° de onderkomens worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen;
5° de onderkomens worden op een maximumafstand van honderd meter gevestigd ten opzichte van de openbare toegangsweg;
6° de oppervlakte van de onderkomens beslaat maximum zestig vierkante meter;
7° voor hutten worden de opgaande muren en het dak opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag;
8° als het project gevestigd wordt in een bos van meer dan twintig hectare uit één stuk onder bosregeling, wordt het plan tot bosinrichting, bedoeld in artikel 57 van het Boswetboek, definitief aangenomen.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 31, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.37-11_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Bouwwerken, uitrustingen, wegen, onmiddellijke omgeving en parkeergelegenheden van publieke activiteiten met didactische doeleinden, bosinitiatie, bosobservatie, recreatieve of toeristische activiteiten. § 1. De publieke activiteiten met didactische doeleinden, bosinitiatie, bosobservatie, recreatieve of toeristische activiteiten, behalve de vrijetijdsverblijven, zijn toegelaten in bosgebieden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden : 1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of voor recreatieve of toeristische activiteiten, in een integraal reservaat, bedoeld in artikel 71, leden 1 en 2, van het Boswetboek of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd : a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, de beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn; b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in; 3° de bouwwerken, installaties en uitrustingen worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen; 4° de bouwwerken worden op een maximumafstand van honderd meter gevestigd ten opzichte van de openbare toegangsweg; 5° voor de ontvangst van het publiek wordt één enkel verdiepingloos bouwwerk met een grondinneming van maximum zestig vierkante meter toegelaten; 6° de bouwwerken en uitrustingen bestaan uit een verdiepingloos enkelvoudig bouwvolume; 7° de opgaande muren van de bouwwerken en uitrustingen worden hoofdzakelijk in hout uitgevoerd; 8° indien nodig, worden de binnenwegen en de parkeergelegenheden voor dienstvoertuigen aangelegd op een waterdoorlatende en niet gladgestreken ondergrond; 9° wanneer de activiteit beëindigd wordt, wordt in voorkomend geval de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie. De punten 2°, 5° en 6° zijn niet van toepassing voor zover tegelijk : 1° het project kadert in [1 ...]1 een project tot toeristische valorisering van de bossen, ontwikkeld door de Duitstalige Gemeenschap; 2° als het project gevestigd wordt in een bos van meer dan twintig hectare uit één stuk onder bosregeling, wordt het plan tot bosinrichting, bedoeld in artikel 57 van het Boswetboek definitief aangenomen. § 2. Vrijetijdsverblijven worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in een integraal reservaat, in de zin van artikel 71, leden 1 en 2, van het Boswetboek of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd : a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, de beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn; b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in; 3° het project bevat maximum tien onderkomens per hectare; 4° de onderkomens worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen; 5° de onderkomens worden op een maximumafstand van honderd meter gevestigd ten opzichte van de openbare toegangsweg; 6° de oppervlakte van de onderkomens beslaat maximum zestig vierkante meter; 7° voor hutten worden de opgaande muren en het dak opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag; 8° als het project gevestigd wordt in een bos van meer dan twintig hectare uit één stuk onder bosregeling, wordt het plan tot bosinrichting, bedoeld in artikel 57 van het Boswetboek, definitief aangenomen.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 26, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.II.37-12. Dierenparkactiviteiten.
Dierenparkactiviteiten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd :
a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;
b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;
3° voor de ontvangst van het publiek wordt één enkel verdiepingloos bouwwerk met een grondinneming van maximum zestig vierkante meter toegelaten;
4° de bouwwerken, installaties en uitrustingen worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen;
5° de bouwwerken en uitrustingen bestaan uit een verdiepingloos enkelvoudig bouwvolume;
6° de materialen voor de opgaande muren bestaan hoofdzakelijk uit hout en de daken hebben een donkere en matte kleur;
7° indien nodig, worden de binnenwegen en de parkeergelegenheden voor dienstvoertuigen op een waterdoorlatende en niet-gladgestreken ondergrond uitgevoerd;
8° wanneer de activiteit beëindigd wordt, wordt in voorkomend geval de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie.
Art. R.II.37-13. Ontbossing voor landbouwdoeleinden.
Ontbossing wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten :
1° ontbossingen worden verricht voor teelt- en weidelanddoeleinden in het kader van een landbouwbedrijf;
2° het project wordt aangelegd op een terrein dat een klein bosbouwkundig, biologisch of waterbouwkundig belang vertoont;
3° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd :
a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;
b) in de erkende locaties, de uitvoering van een beheersplan voor een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
4° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;
5° wanneer de landbouwactiviteit beëindigd wordt, wordt in voorkomend geval de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie.
Art. R.II.37-14. Elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 en elke stedenbouwkundige vergunning of elk stedenbouwkundig attest nr. 2 betreffende de activiteiten bedoeld in de artikelen R.II.37-1 tot R.II.37-13 wordt formeel gemotiveerd ten opzichte van de effecten van die activiteiten op het landschap, de flora, de fauna, het debiet en de kwaliteit van de waterlopen.
De vrijwaring van de kenmerken van een naburige locatie, beschermd krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud of de Richtlijnen 2009/147/EU van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna mag niet in gevaar worden gebracht.
Art. R_II.37-14.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Elke aanvraag voor een [1 vergunning]1 of een stedenbouwkundig attest nr. 2 en elke stedenbouwkundige vergunning of elk stedenbouwkundig attest nr. 2 betreffende de activiteiten bedoeld in de artikelen R.II.37-1 tot R.II.37-13 wordt formeel gemotiveerd ten opzichte van de effecten van die activiteiten op het landschap, de flora, de fauna, het debiet en de kwaliteit van de waterlopen. De vrijwaring van de kenmerken van een naburige locatie, beschermd krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud of de Richtlijnen 2009/147/EU van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna mag niet in gevaar worden gebracht.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 15, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Onderafdeling 4. - Lijst van de handelingen en werken die uitgevoerd mogen worden in een parkgebied, zoals bedoeld in artikel D.II.40
Art. R.II.40-1. De aanvullende handelingen en werken, toegelaten in parkgebied, hebben betrekking op volgende uitrustingen :
1° sport- en speelgronden in de open lucht;
2° loopzones voor zachte mobiliteit;
3° een restaurant of een cafetaria per drie hectare parkgebied;
4° de gebouwen en de installaties voor de ontvangst van het publiek met didactische of recreatieve doeleinden, met inbegrip van dierenschuilplaatsen;
5° het bezorgen van een onderkomen aan het publiek dat aan de didactische activiteiten deelneemt;
6° het plaatsen van tenten, tipis, joerten, luchtbellen en houten blokhutten, met inbegrip van paalhutten, tegen volgende cumulatieve voorwaarden :
a) hun oppervlakte beslaat maximum veertig vierkante meter;
b) ze zijn niet aangesloten op water, gas, elektriciteit en riolering;
c) voor hutten bestaan de materialen volledig uit hout;
d) het project vervult de voorwaarden bedoeld in artikel R.II.37-11, § 2, 2°, 3°, 4° en 5° ;
7° één of meerdere ruimtes voor parkeergelegenheden in waterdoorlatende en niet gladgestreken materialen.
De totale oppervlakte van de handelingen en werken bedoeld in lid 1 en in artikel D.II.40, lid 3, mag tien percent van de totale oppervlakte van een parkgebied kleiner dan of gelijk aan 5 ha niet overschrijden, en vijftien percent van de totale oppervlakte van een parkgebied groter dan 5 ha. Loopzones voor zachte mobiliteit zijn niet inbegrepen in de tien en in de vijftien percent.
Onderafdeling 5. - Uitvoering van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen wordt zoals bedoeld in artikel D.II.42, § 2
Art. R.II.42-1.De vereenvoudigde inhoud van het plaatselijke beleidsontwikkelingsplan bedoeld in artikel D.II.42, § 2, bevat de elementen bedoeld in artikel D.II.11, § 2, 1° en 2° [1 a) en]1, c tot f. Wanneer het de uitvoering betreft, als geheel of als deel, van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen als parkgebied waarvan de oppervlakte vijf hectare overschrijdt om er de handelingen en werken bedoeld in artikel D.II.40, lid 3, te vergunnen, bevat de vereenvoudigde inhoud van het plaatselijke beleidsontwikkelingsplan bedoeld in artikel D.II.42, § 2, de elementen bedoeld in artikel D.II.11, § 2,1° en 2°, a en c tot f.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 32, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Afdeling 3. - Tracé van de hoofdinfrastructuren
HOOFDSTUK III. - Procedure
Afdeling 1. - Inhoud van het basisdossier
Afdeling 2. - Op de herziening toepasselijke principes
Art. R.II.45-1.§ 1. Een compensatie, omschreven in operationele termen, draagt met name bij tot :
1° het uitvoeren van de handelingen en werken voor het herstel, de renovatie, de sanering, de bouw of de heropbouw in een herin te richten locatie, met inbegrip van een locatie tot herstel van landschap en leefmilieu voor de teruggave van haar bebouwingspotentieel;
2° stadshernieuwings-, stadsheroplevings- of plattelandsontwikkelingsverrichtingen uitvoeren;
[1 3° verharde ruimtes ontharden.]1
§ 2. Een compensatie, omschreven in leefmilieutermen, draagt met name bij tot :
1° het verlenen van een hogere bescherming aan onroerende goederen gelegen :
a) in een locatie, erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud;
b) in een gebied onderhevig aan een overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek;
2° de herstelling van buitengewone vergezichten in een (on)bebouwd landschap;
3° het waarborgen van doorgangsgebieden tussen de verschillende biotopen van plant- en diersoorten;
4° de bescherming, het beheer en de inrichting van het landschap;
5° het verlenen van een hoger beschermingsniveau aan elk gebied opgenomen in het gewestplan door voorrang te verlenen aan niet voor bebouwing bestemde gebieden in de zin van artikel D.II.23, lid 3.
§ 3. Een compensatie, omschreven in energietermen, draagt met name bij tot het beperken van de effecten van de vectoren die energieverbruik bevorderen zoals uitrustingen, verplaatsingen, op lucht en klimaat.
§ 4. Een compensatie, omschreven in mobiliteitstermen, draagt met name bij tot :
1° een effectieve of verbeterde vermazing van het wegennet;
2° een vlotter en toegankelijker verkeersnet vanuit het gebied of de gebieden waarvan de opneming op het gewestplan overwogen wordt;
3° een vlotter gebruik van loopzones voor zwakke weggebruikers;
4° het aanmoedigen van het gebruik van zachte vervoersmodi en collectief vervoer;
[1 5° trajecten creëren voor de actieve vervoerswijzen;
6° parkeerruimte creëren voor de actieve vervoerswijzen.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 33, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_II.45-1.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. [1 - Een compensatie, omschreven in operationele termen, draagt met name bij tot: 1° het uitvoeren van handelingen en werken inzake sanering, renovatie en bodemsanering en inzake bouw of heropbouw, om het bebouwingspotentieel van het betrokken goed te herstellen; 2° het uitvoeren van maatregelen voor plattelandsontwikkeling; 3° het uitvoeren van maatregelen inzake herwaardering en ontwikkeling van stedelijke functies]1. § 2. Een compensatie, omschreven in leefmilieutermen, draagt met name bij tot : 1° het verlenen van een hogere bescherming aan onroerende goederen gelegen : a) in een locatie, erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud; b) in een gebied onderhevig aan een overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek; 2° de herstelling van buitengewone vergezichten in een (on)bebouwd landschap; 3° het waarborgen van doorgangsgebieden tussen de verschillende biotopen van plant- en diersoorten; 4° de bescherming, het beheer en de inrichting van het landschap; 5° het verlenen van een hoger beschermingsniveau aan elk gebied opgenomen in het gewestplan door voorrang te verlenen aan niet voor bebouwing bestemde gebieden in de zin van artikel D.II.23, lid 3. § 3. Een compensatie, omschreven in energietermen, draagt met name bij tot het beperken van de effecten van de vectoren die energieverbruik bevorderen zoals uitrustingen, verplaatsingen, op lucht en klimaat. § 4. Een compensatie, omschreven in mobiliteitstermen, draagt met name bij tot : 1° een effectieve of verbeterde vermazing van het wegennet; 2° een vlotter en toegankelijker verkeersnet vanuit het gebied of de gebieden waarvan de opneming op het gewestplan overwogen wordt; 3° een vlotter gebruik van loopzones voor zwakke weggebruikers; 4° het aanmoedigen van het gebruik van zachte vervoersmodi en collectief vervoer.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 16, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II.45-2. De omvang van de alternatieve compensatie wordt beoordeeld op grond van de oppervlakte van het (de) toekomstige bebouwingsgebied(en) die niet het voorwerp uitmaken van een planologische compensatie. Het proportionaliteitsbeginsel vereist een redelijke verhouding tussen, enerzijds, de residuele impact van de oppervlakte die het voorwerp uitmaakt van de alternatieve compensatie en, anderzijds, de overwogen alternatieve compensatie.
Om de inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel te onderzoeken, wordt de kostprijs van de alternatieve compensatie voortvloeiend uit de opneming van het (de) bebouwingsgebied(en) vergeleken met een redelijk geachte kostprijs, geraamd op grond van een theoretisch bedrag, vastgesteld door de Regering tijdens de procedure van de opmaak of herziening van het gewestplan. Dat theoretisch bedrag, bepaald per oppervlakte-eenheid en forfaitair vastgesteld, is gegrond op het type op te nemen gebieden, zoals bepaald in artikel D.II.23, lid 2, 1° tot 7°. De kostprijs voor de alternatieve compensatie mag niet significant hoger of lager zijn dan het theoretisch bedrag dat als ijkpunt dient.
De aard van de alternatieve compensatie is bij voorkeur verbonden aan de aard van de impact, die gecompenseerd dient te worden door maatregelen van operationele, leefmilieu-, energie, of mobiliteitsgerelateerde aard of een combinatie ervan.
Art. R_II.45-2.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De omvang van de alternatieve compensatie wordt beoordeeld op grond van de oppervlakte van het (de) toekomstige bebouwingsgebied(en) die niet het voorwerp uitmaken van een planologische compensatie. Het proportionaliteitsbeginsel vereist een redelijke verhouding tussen, enerzijds, de residuele impact van de oppervlakte die het voorwerp uitmaakt van de alternatieve compensatie en, anderzijds, de overwogen alternatieve compensatie. Om de inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel te onderzoeken, wordt de kostprijs van de alternatieve compensatie voortvloeiend uit de opneming van het (de) bebouwingsgebied(en) vergeleken met een redelijk geachte kostprijs, geraamd op grond van een theoretisch bedrag, vastgesteld door de Regering tijdens de procedure van de opmaak of herziening van het gewestplan. Dat theoretisch bedrag, bepaald per oppervlakte-eenheid en forfaitair vastgesteld, is gegrond op het type op te nemen gebieden, zoals bepaald in artikel D.II.23, lid 2, 1° tot 7°. De kostprijs voor de alternatieve compensatie mag niet significant hoger of lager zijn dan het theoretisch bedrag dat als ijkpunt dient. [1 De aard van de alternatieve compensatie is bij voorkeur verbonden aan de aard van de impact die gecompenseerd dient te worden. Er is een combinatie mogelijk van maatregelen van operationele, leefmilieugerelateerde, energiegerelateerde of mobiliteitsgerelateerde aard]1.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II.45-3. De alternatieve compensaties kunnen geheel of gedeeltelijk concreet gemaakt worden door de wijziging van elk bestanddeel van het gewestplan, ongeacht of het gaat om een gebied, een tracé of de plaatsvervangende reservingsomtrek in de zin van artikel D.II.21, § 1, of een bijkomende omtrek of een bijkomend voorschrift, op het gewestplan opgenomen in het kader van de herziening die tot compensatie aanleiding geeft.
Art. R.II.45-4.Wanneer de alternatieve compensatie pas na de aanneming van de gewestplanherziening aangenomen kan worden, wordt in het besluit, om er de doeltreffendheid van te waarborgen, vermeld wie belast is met de uitvoering van de compensatie, welke de uitvoeringsmodaliteiten ervan zijn, en welke maatregelen als controle op de uitvoering genomen worden. Wanneer de alternatieve compensatie in een overeenkomst is opgenomen, wordt deze bekendgemaakt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van [1 de administratie]1.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.45-4_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Wanneer de alternatieve compensatie pas na de aanneming van de gewestplanherziening aangenomen kan worden, wordt in het besluit, om er de doeltreffendheid van te waarborgen, vermeld wie belast is met de uitvoering van de compensatie, welke de uitvoeringsmodaliteiten ervan zijn, en welke maatregelen als controle op de uitvoering genomen worden. Wanneer de alternatieve compensatie in een overeenkomst is opgenomen, wordt deze bekendgemaakt op de website [1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap]1.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 27, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 3. - Gewone herzieningen
Onderafdeling 1. - Herzieningen op initiatief van de Regering
Onderafdeling 2. - Herzieningen op initiatief van de gemeente
Art. R.II.47.[1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.47, § 2, nuttig acht om te raadplegen en draagt [2 de administratie]2 op om het dossier voor advies voor te leggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.47_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.47, § 2, nuttig acht om te raadplegen en draagt [2 het departement]2 op om het dossier voor advies voor te leggen.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 28, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 3. - Herziening op initiatief van een privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon
Art. R.II.48. [1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.48, § 4, nuttig acht om te raadplegen en draagt de DGO4 op om het dossier voor advies voor te leggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. R.II.48_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.48, § 4, nuttig acht om te raadplegen en draagt [2 het departement]2 op om het dossier voor advies voor te leggen.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 29, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 4. - Gemeenrechtelijke procedure
Art. R.II.49-1.[1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.49, § 2, nuttig acht om te raadplegen en draagt [2 de administratie]2 op om het dossier voor advies voor te leggen.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.49-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.49, § 2, nuttig acht om te raadplegen en draagt [2 het departement]2 op om het dossier voor advies voor te leggen.]1 ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 30, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.II.49-2.[2 De administratie]2 licht de gemeenteraad [1 of de privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon,]1 in over de beslissing tot goedkeuring van het ontwerp-plan, overeenkomstig artikel D.II.49, § 3.
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.49-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [2 Het departement]2 licht de gemeenteraad [1 of de privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon,]1 in over de beslissing tot goedkeuring van het ontwerp-plan, overeenkomstig artikel D.II.49, § 3. ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 31, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.II.50-1.[1 De administratie]1 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten, overeenkomstig artikel D.II.50, § 2.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.50-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 Het departement]1 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten, overeenkomstig artikel D.II.50, § 2.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 32, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 4-. Versnelde herzieningen
Onderafdeling 1. [1 - Procedure voor de herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gewestelijk belang zonder compensatie]1
----------
(1)
Art. R.II.51-1.[1 [2 De administratie]2 richt het afschrift van het besluit voor advies aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.51, § 1. De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.51, § 2, nuttig acht om te raadplegen en draagt [2 de administratie]2 op om het dossier voor advies voor te leggen. DGO4 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten en aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.51, § 5.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.51-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 [2 Het departement richt]2 het afschrift van het besluit voor advies aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.51, § 1. De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.51, § 2, nuttig acht om te raadplegen en [2 draagt het departement op]2 om het dossier voor advies voor te leggen. DGO4 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten en aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.51, § 5.]1 ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 33, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 2. - Herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gemeentelijk belang zonder compensatie of herziening van een gewestplan waarvoor geen compensatie vereist is [1 , een niet-bebouwingsgebied, een beschermingsomtrek voor ruimten gelegen buiten een centrumgebied of een bijkomend voorschrift met betrekking tot de ruimteoptimalisatie]1
----------
(1)
Art. R.II.52-1.[1 [2 De administratie]2 richt het afschrift van het besluit voor advies aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.52, § 1. De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.52, § 3, nuttig acht om te raadplegen en draagt [2 de administratie]2 op om het dossier voor advies voor te leggen. DGO4 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten en aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.52, § 7.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.52-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 [2 Het departement richt]2 het afschrift van het besluit voor advies aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.52, § 1. De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.52, § 3, nuttig acht om te raadplegen en [2 draagt het departement op]2 om het dossier voor advies voor te leggen. DGO4 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten en aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.52, § 7.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-09/32, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 34, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 5. - Opmakingsprocedure
HOOFDSTUK IV. - Gezamenlijke procedure plan-vergunningen
Afdeling 1. [1 Toepassingsgebied.]1
----------
(1)
Afdeling 2. [1 Indiening van de gezamenlijke aanvraag]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 Indiening van de aanvraag tot de herziening van het gewestplan]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. [1 Gezamenlijke effectenbeoordeling]1
----------
(1)
Art. R.II.54/4-1. [1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.54/4 nuttig acht om te raadplegen en draagt de administratie op om het dossier voor advies voor te leggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.54/5-1. [1 De administratie stuurt de aanvrager de beslissing van de Regering overeenkomstig artikel D.II.54/5.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.54/5-2. [1 De aanmaning bedoeld in artikel D.II.54/5 wordt gezonden aan de minister met een afschrift aan de directeur-generaal van de administratie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Onderafdeling 3. [1 Indiening van de vergunningsaanvraag]1
----------
(1)
Art. R.II.54/7-1. [1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.II.54/7, § 2, nuttig acht om te raadplegen en draagt de administratie op om het dossier voor advies voor te leggen.
De directeur-generaal van de administratie of, bij gebrek, de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van de administratie wijst de gemeenten aan op wier grondgebied het openbaar onderzoek wordt uitgevoerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 39, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Afdeling 3. [1 Behandeling van de gezamenlijkeaanvraag]1
----------
(1)
Art. R.II.54/8-1. [1 De beslissing van de aanvrager om geen vergunning als bedoeld in artikel D.II.54/8 aan te vragen, wordt gericht aan de Minister met een afschrift, in het geval van een aanvraag om een stedenbouwkundige vergunning, aan de directeur-generaal van de administratie en aan de gedelegeerd ambtenaar en, in het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning, aan de directeur-generaal van de administratie, aan de directeur-generaal van de administratie Leefmilieu, aan de gedelegeerd ambtenaar en aan de technisch ambtenaar. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 40, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Afdeling 4. [1 Beslissing]1
----------
(1)
Art. R.II.54/9-1. [1 De aanvulling wordt verstuurd naar de minister met een afschrift, in het geval van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, naar de directeur-generaal van de Administratie en de gedelegeerd ambtenaar en, in het geval van een aanvraag voor een globale vergunning, naar de directeur-generaal van de Administratie, de directeur-generaal van de Milieuadministratie, de gedelegeerd ambtenaar en de technisch ambtenaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 41, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.54/9-2. [1 De administratie stuurt de aanvrager de beslissing van de Regering overeenkomstig artikel D.II.54/9.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 41, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.54/10-1. [1 Krachtens artikel D.II.54/10 stuurt de administratie een afschriftvan de beslissing naar de leidend ambtenaar en de operator in de zin van het decreet van 2 februari 2017 betreffende de ontwikkeling van bedrijfsparken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 41, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.54/11-1. [1 Overeenkomstig artikel D.II.54/11 zendt de administratie een afschrift van de beslissing aan de gemeenten en aan de bevoegde autoriteiten van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo en die advies heeft uitgebracht over het verzoek op grond van artikel D.VIII.45.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 41, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
HOOFDSTUK V. - Juridische gevolgen
Titel 2.1. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Omtrekken]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Algemeen]1
----------
(1)
Art. R.II.57.1-1. [1 - De saneringshandelingen en -werken bedoeld in artikel D.II.57.1, § 1, 2°, omvatten: 1° de dringende maatregelen die verband houden met: a) de afbraakwerken bevolen bij een besluit van de burgemeester om redenen van openbare veiligheid; b) de opheffing van het gevaar voor de buurt in verband met het instabiliteitsrisico van bouwwerken, bouwelementen of uitrustingen; c) de beperking van risico's op ongevallen voor de personen die het goed betreden, in verband met gevaarlijke gronden, bouwwerken, bouwelementen of uitrustingen; d) de beperking van ongeoorloofde betredingen, voor voertuigen of personen, van gronden of bouwwerken die een makkelijke prooi zijn voor krakers, kleine delinquenten, daders van ongeoorloofde activiteiten, sluik- of afvalstorters, al naar gelang de aard van de locatie; e) bewarende maatregelen voor in stand te houden bouwwerken, bouwelementen of uitrustingen die aangetast dreigen te worden door menselijk toedoen (vandalisme, moedwillige afbraak, diefstallen) of door de weersomstandigheden, zoals de instandhoudingswerken, het afdekken van daken met zeilen, het dichtmetselen van openingen, het herstellen van regenpijpen of het weghalen van wildgroeiende planten; 2° de inzameling, de verwijdering of de verwerking van producten, materialen, materieel, puin en afval die achtergelaten werden of afkomstig zijn van de verrichtingen; het leegpompen van kelders, tanks, leidingen, het reinigen van putten, vijvers en bekkens; de afvalwaterverwerking; de verwijdering en verwerking van afvalstoffen overeenkomstig het decreet van het Waals Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen; 3° de afbraak van bouwwerken en uitrustingen, met inbegrip van ingegraven structuren en volgens hiernavolgende bepalingen: a) het laten instorten van ingegraven holle structuren, kelders, leidingen, onderaardse gangen en tanks, ongeacht hoe diep hun ligging is; b) de afbraak van ingegraven dichte structuren, funderingen, onderbouwen en vloerplaten tot op een diepte van één meter onder het afgewerkte niveau of dieper indien ze hinderend zijn voor heropbouw; c) het in kaart brengen van de ingegraven structuren die behouden werden, uitgezonderd de herbruikbare funderingen, gedocumenteerd met een plan; 4° het verwijderen van het struikgewas en het opruimen van de gronden; 5° de grondwerken en het effenen van de grond, met inbegrip van de afvoer, de toevoer en de stabilisering van de gronden; 6° het inzaaien van grasperken, het planten van sierplanten en het aanleggen van bossen; 7° het herstellen van bouwwerken voor het draineren, vergaren en opvangen van regenwater, bestemd voor exclusief gebruik van de locatie; 8° de herstellingen, de beschermingen en de stabiliseringen van gronden, installaties en uitrustingen die vrijgekomen zijn bij afbraakwerken of voortvloeien uit erfdienstbaarheden die op het onroerend goed wegen; 9° de herstelling, de vervanging of de plaatsing van afsluitingen, omringende muren, poorten en hoofdingangen; 10° het saneren van de bodem, onverminderd het decreet van het Waals Gewest van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering; 11° de gedeeltelijke ontmantelingen en het schoonmaken in de bouwwerken die in stand te houden zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 20, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II.57.1-2._DUITSTAALIGE. [1 - De renovatiehandelingen en -werken bedoeld in artikel D.II.57.1, § 1, 2°, omvatten voor de bestaande, ter plaatse in stand gehouden gebouwen waarvan de afmeting nageleefd wordt, de schimmeldodende behandelingen, de ontmanteling, het schoonmaken, het herstel in oorspronkelijke staat of de vervanging van de structuurelementen en de buitenmuren, met inbegrip van de bescherming via gevelbekleding of vochtwerende middelen en hun isolatie, evenals het buitenschrijnwerk, het dakgebinte, de bedekking en de isolatie van daken, de zonnepanelen als ze volledig deel uitmaken van de bedekking, de schoorstenen, de kroonlijsten, de dakgoten, de regenpijpen en de werken die de afvoer van de regen mogelijk maken, alsook de onderzoeken ernaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 21, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II.57.1-3._DUITSTAALIGE. [1 - De voor de sanering en renovatie van de locatie geplande handelingen en werken die deel uitmaken van het aanvraagdossier om aanneming of wijziging van de omtrek mogen niet betrekking hebben op een onroerend goed dat met toepassing van het erfgoeddecreet voorlopig of definitief gerangschikt is of zich op een archeologische vindplaats bevindt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 22, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
HOOFDSTUK II._DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrek]1
----------
(1)
Afdeling 1._DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Initiatiefrecht en voorstel]1
----------
(1)
Art. R.II.57.3-1._DUITSTAALIGE. [1 - De Minister beslist over de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 24, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II.57.3-2._DUITSTAALIGE. [1 - Het kaartmodel bedoeld in artikel D.II.57.3, eerste lid, 2°, geeft de omtrek weer en bestaat uit de volgende vier luiken, elk opgesteld in A4-formaat of een veelvoud van dat formaat volgens de oppervlakte van de omtrek en gevouwen tot A4-formaat: 1° de afbakening van de geplande omtrek op een kadastraal plan, met vermelding van: a) voor elk perceel van de omtrek, het overeenstemmende kadastraal nummer; b) het geografische noorden; c) de schaal van het plan; 2° de kadastrale inlichtingen, in voorkomend geval, gewijzigd bij de aanwijzingen van de ontvanger der registratie, voorgesteld onder de vorm van een tabel met evenveel lijnen als kadastrale percelen betrokken bij de ontwerp-omtrek en vijf kolommen met de volgende titels: a) nr.: het volgnummer van de regel van de tabel; b) perceelnummer: het kadastraal nummer van een perceel of perceelsgedeelte dat de geplande omtrek vormt alsook zijn gemeente, en zijn bij het kadaster gekende afdeling en sectie; c) aard: de aard, volgens de kadastrale informatie, van het perceel of van het betrokken perceelsgedeelte; d) totale oppervlakte: de oppervlakte van het betrokken perceel of perceelsgedeelte, in drie subkolommen gescheiden die respectievelijk overeenstemmen met het aantal hectaren (ha), aren (a) en centiaren (ca); e) eigenaar(s): de identiteit en het adres van de eigenaar(s) van het perceel of van het betrokken perceelsgedeelte; 3° de afbakening van de geplande omtrek voorgesteld op een uittreksel van een NGI-kaart op schaal 1/10.000e; 4° voor de saneringslocatie, een officieel document, opgesteld door de ontvanger der registratie van het betrokken gebied, dat de eigendomstitels van de percelen opgenomen in de omtrek van de locatie vermeldt en de datum van hun opsporing. De tabel bedoeld in het eerste lid, 2°, ziet er als volgt uit: NR. PERCEELNUMMER AARD TOTALE OPPERVLAKTE EIGENAAR(S) ha a ca Totaal: De eigendomstitels bedoeld in het eerste lid, 4°, vermelden:
1° als het gaat om een natuurlijke persoon: de naam, de voornamen, de woonplaats, de geboorteplaats en -datum;
2° als het gaat om een vennootschap: de rechtsvorm, de benaming, de maatschappelijke zetel, de oprichtingsplaats, de oprichtingsdatum en het ondernemingsnummer;
3° voor elk goed: de oorsprong van het eigendom en de laatst overgeschreven titel indien hij minder dan dertig jaar oud is en de identiteit van de verkoper.
Als hij de kaart naar het departement stuurt, stuurt de persoon bedoeld in artikel D.II.57.2, eerste lid, 2° of 3°, een versie ervan op informaticadrager, in tekstformaat voor het luik bedoeld in het eerste lid, 2°, en in pdf-formaat voor de luiken bedoeld in het eerste lid, 1°, 3° en 4°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 26, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Afdeling 2._DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Procedure]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III._DUITSTAALIGE GEMEENSCHAP.[1 - Bijzondere bepalingen voor saneringslocaties]1
----------
(1)
Art. R.II.57.7-1._DUITSTAALIGE. [1 - De Regering wijst de beambten aan die bevoegd zijn om de onderzoekingen en controles bedoeld in artikel D.II.57.7 te verrichten. De beambten kunnen zich voor de behoorlijke uitoefening van hun opdracht laten bijstaan door elke persoon die zij noodzakelijk achten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 29, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.II.57.9-1._DUITSTAALIGE. [1 - De Minister geeft de eigenaars toestemming om de in de voorgestelde of definitief vastgelegde omtrek van de saneringslocatie gelegen goederen te vervreemden of met zakelijke rechten te bezwaren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2024-04-18/28, art. 30, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Afdeling 1. - Algemeen
Titel 3. - Overgangsrecht
HOOFDSTUK I. - Gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan
HOOFDSTUK III. - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen
Afdeling 1. - Gemeentelijk structuurplan
Afdeling 2. - Stedenbouwkundig en leefmilieuverslag
HOOFDSTUK III. - Plannen van aanleg
Afdeling 1. - Gewestplan
Onderafdeling 1. - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden
Onderafdeling 2. - Procedure
Afdeling 2. - Gemeentelijk plan van aanleg
Onderafdeling 1. - Juridische draagwijdte
Art. R.II.66-1.Nadere regels voor de omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen naar bestemmingen van het gewestplan.
§ 1. De omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen, definitief goedgekeurd of aangenomen door de Regering of de Minister voor de inwerkingtreding van het Wetboek, wordt uitgevoerd volgens onderstaande nadere regels :
1° in het geval waarin het besluit van de Waalse Regering of de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan samen met een kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen en die kaart conform dit besluit is, worden de bestemmingen van het gewestplan door die kaart bepaald;
2° in de andere gevallen, worden volgende bepalingen toegepast :
a) in het geval waarin het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg samen met kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen :
i) wanneer het bestemmingsplan niet afwijkt van de bestemmingen, vastgelegd in het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de gerziening, door het onderzoek van de kaart als bijlage bij het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening;
ii) wanneer het bestemmingsplan afwijkt van de bestemmingen, vastgelegd in het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening, door het onderzoek van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan en van het definitief goedgekeurd of aangenomen gewestplan;
b) in het geval waarin het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg niet samen met kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen, worden de bestemmingen van het gewestplan bepaald door het onderzoek :
i) van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan;
ii) van het definitief goedgekeurd of aangenomen bestemmingsplan;
iii) in voorkomend geval, van het besluit tot machtiging tot de opmaak of herziening van het gemeentelijk plan van aanleg;
iv) in voorkomend geval, van het gemeenteraadsbesluit waarbij de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg wordt aangevraagd;
c) in het geval waarin er geen besluit bestaat tot machtiging tot opmaak of herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg, worden de bestemmingen van het gewestplan bepaald door het onderzoek :
i) van het definitief goedgekeurd of aangenomen bestemmingsplan;
ii) van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg;
iii) in voorkomend geval, van het gemeenteraadsbesluit bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg.
§ 2. [1 De administratie]1 maakt de omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen tot bestemmingen van het gewestplan bekend op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van [1 de administratie]1.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.II.66-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Nadere regels voor de omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen naar bestemmingen van het gewestplan. § 1. De omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen, definitief goedgekeurd of aangenomen door de Regering of de Minister voor de inwerkingtreding van het Wetboek, wordt uitgevoerd volgens onderstaande nadere regels : 1° in het geval waarin het besluit van de Waalse Regering of de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan samen met een kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen en die kaart conform dit besluit is, worden de bestemmingen van het gewestplan door die kaart bepaald; 2° in de andere gevallen, worden volgende bepalingen toegepast : a) in het geval waarin het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg samen met kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen : i) wanneer het bestemmingsplan niet afwijkt van de bestemmingen, vastgelegd in het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de gerziening, door het onderzoek van de kaart als bijlage bij het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening; ii) wanneer het bestemmingsplan afwijkt van de bestemmingen, vastgelegd in het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening, door het onderzoek van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan en van het definitief goedgekeurd of aangenomen gewestplan; b) in het geval waarin het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg niet samen met kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen, worden de bestemmingen van het gewestplan bepaald door het onderzoek : i) van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan; ii) van het definitief goedgekeurd of aangenomen bestemmingsplan; iii) in voorkomend geval, van het besluit tot machtiging tot de opmaak of herziening van het gemeentelijk plan van aanleg; iv) in voorkomend geval, van het gemeenteraadsbesluit waarbij de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg wordt aangevraagd; c) in het geval waarin er geen besluit bestaat tot machtiging tot opmaak of herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg, worden de bestemmingen van het gewestplan bepaald door het onderzoek : i) van het definitief goedgekeurd of aangenomen bestemmingsplan; ii) van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg; iii) in voorkomend geval, van het gemeenteraadsbesluit bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg. § 2. [1 Het departement maakt]1 de omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen tot bestemmingen van het gewestplan bekend op de website van [1 het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap]1.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 2. - Procedure
HOOFDSTUK IV. - Andere plannen en schema's
Boek 3. - Handleidingen voor stedenbouw
Titel 1. - Gewestelijke handleiding voor stedenbouw
HOOFDSTUK I. - Algemeen
HOOFDSTUK II. - Inhoud
Art. R.III.3-1. [1 De Minister bepaalt de personen of instanties die hij krachtens artikel D.III.3, § 4, nuttig acht om te raadplegen en draagt de administratie op om het dossier voor advies voor te leggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-04-25/42, art. 42 , 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.III.3-1.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-09/32, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK III. - Procedure
Titel 2. - de gemeentelijke handleiding voor stedenbouw
HOOFDSTUK I. - Algemeen
HOOFDSTUK II. - Inhoud
HOOFDSTUK III. - Procedure
Titel 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK I. - Herziening en opheffing
HOOFDSTUK II. - Juridische gevolgen
HOOFDSTUK III. - Hiërarchie
Afdeling 1. - Het verband tussen de gewestelijke handleiding en de gemeentelijke handleiding
Afdeling 2. - Het verband tussen de ontwikkelingsplannen en de handleidingen
Titel 4. - Overgangsrecht
HOOFDSTUK I. - Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen
HOOFDSTUK II. - Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen
Boek 4. - Stedenbouwkundige vergunningen en attesten
Titel 1. - Algemeen
HOOFDSTUK I. - Begrippen
Art. R.IV.1-1.[1 Handelingen, werken en installaties vrijgesteld van de stedenbouwkundige vergunning, met een beperkte impact of die de verplichte medewerking van een architect niet vereisen.
Volgende nomenclatuur bepaalt de handelingen, werken en installaties die:
1° vrijgesteld worden van een stedenbouwkundige vergunning;
2° een beperkte impact hebben in de zin van de artikelen D.IV.16 en D.IV.48;
3° niet de verplichte tussenkomst van een architect vereisen.
Van een stedenbouwkundige vergunning worden niet vrijgesteld, de handelingen en werken die betrekking hebben op:
1° de wijziging van de bouwschil van een gebouw, van een bouwwerk of van een installatie, de uitbreiding, vernietiging of sloop ervan en de bouw of herbouw van een veranda of van een bijgebouw en die zich bevinden in een beschermingszone in de zin van artikel D.3, 45°, van het Waalse Ergoedwetboek;
2° de wijziging van de bouwschil van een gebouw, van een bouwwerk of een van installatie, de uitbreiding, vernietiging of sloop ervan en de bouw of herbouw van een veranda of van een bijgebouw van een goed opgenomen met stippen in de gewestelijke inventaris van het erfgoed;
3° de wijziging, de vernietiging, de sloop of de verplaatsing van een onroerend goed dat tot het klein volkspatrimonium behoort en dat in aanmerking komt of is gekomen voor de financiële tegemoetkoming van het Gewest.";
Overeenkomstig het decreetgevend deel van het Wetboek doen de handelingen en werken met een beperkte impact geen afbreuk aan:
1° het voorafgaand eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar bedoeld in artikel D.IV.17 ;
2° het voorafgaand eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar bedoeld
a) in artikel D.IV.16, eerste lid, 2°, indien de aanvraag een afwijking inhoudt;
b) in artikel D.IV.16, eerste de lid, 3°, wanneer de aanvraag één of meerdere afwijkingen inhoudt ten opzichte van de bodembestemmingskaart of de gewestelijke handleiding voor stedenbouw";
3° het facultatief voorafgaand advies van de gedelegeerde ambtenaar indien het gemeentecollege hierom vraagt.
De handelingen en werken die zijn vrijgesteld van vergunningen doen geen afbreuk aan de toepassing van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen en zijn uitvoeringsbesluiten overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
In de zin van deze nomenclatuur wordt verstaan onder :
1° technische kast : kast, geplaatst in de nabijheid van een telecommunicatieantenne of een locatie voor telecommunicatieantennes en waarin de nodige technische elementen geplaatst zijn voor de goede werking van een telecommunicatieantenne of een locatie voor telecommunicatieantennes, zoals elektriciteitsdistributie, noodbatterijen, transmissie-elementen en koelsystemen, met inbegrip van het steunelement; kasten voor het transport, de distributie en de particuliere aansluiting van elektriciteit en gas, waarin de technische elementen zijn ondergebracht die nodig zijn voor de goede werking van deze installaties, zoals gasverbindingskasten, laag- en middenspanningskasten voor het aansluiten of afsluiten van elektriciteit, telecommunicatiekasten, laad- en losstations voor elektriciteit en gas;
2° grondinneming : het oppervlak dat overeenkomt met de verticale projectie op de grond, berekend van de buitenkant van de muren, installatie of constructie, met uitzondering van het traditionele uitspringend deel of de architectonische elementen zoals erkers, onbedekte overhangende balkons en dakoverstekken;
3° bouwschil : geheel van muren van het beschermde volume, gevormd door alle ruimten van een gebouw dat thermisch beschermd wordt van de buitenomgeving (lucht of water), van de bodem en alle omgevende ruimtes;"
4° binnenplaats en tuin: de bij een woning behorende grondoppervlakte voor belevingsdoeleinden, gelegen hetzij aan de achterzijde, hetzij aan de voorzijde of aan de zijkant van de woning en bestaande uit: a) een binnenplaats, zijnde de ruimte voorzien van een verhard oppervlak of discontinu materiaal; b) een tuin, zijnde de begroeide ruimte; c) een combinatie van deze twee elementen;
5° technische installatie bedoeld in punt Y : de technische uitrustingen, geplaatst in de nabijheid van de telecommunicatieantennes of kabeltelevisie-, glasvezel-, elektriciteits- en gastransmissie- en -distributie-installaties en die nodig zijn voor de goede werking en de veiligheid van de locatie, zoals aan de grond vastgemaakte kabels, de kabelgoten die bovenop aan de grond vastgemaakte kabels gevestigd zijn, de roostervloerplaten, de behuizing voor radiomodules op afstand, de verlichting, de verwijderbare veiligheidshandleiders, de bliksemafleidsystemen of de stabilisatieplaten voor masten, meet-, elektrische beveiligings- en nulpunttransformatoren, batterijen, generatoren, geluidsschermen rond transformatoren, ondergrondse kuipen, tanks en vaten, interne drainage;
6° pergola: de kleine tuinstructuur bestaande uit dakvormige balken, ondersteund door kolommen, die klimplanten ondersteunen;
7° eigendom: een in feite en in rechte homogeen onroerend geheel;
8° bijenkorf: structuur waarin een bijenvolk ondergebracht is ;
9° bijenkast: een gebouw, opgetrokken om bijenkorven in onder te brengen ;
10° reeds ingerichte technische locatie: de gronden waarop zich installaties bevinden voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas of voor de waterverdamping;"
11° functionele eenheid: een geheel van elementen, gelegen in elkaars nabijheid en die afzonderlijk verschillende functies kunnen uitoefenen maar samen bijdragen tot het vervullen van één enkele hoofdfunctie;
12° bijgebouw: daaronder verstaan, een alleenstaand bouwvolume, ondergebracht op hetzelfde eigendom als het hoofdgebouw en dat er een functionele eenheid mee vormt;
13° secundair volume : een ander bouwvolume als aanbouw aan het hoofdgebouw dan een veranda en die er een functionele eenheid mee vormt; het secundair bouwvolume kan door een dakelement op het hoofdgebouw aangesloten worden. ";
14° draadloze netwerktoegangsapparatuur met laag vermogen van kleine omvang die binnen een klein bereik werkt, bestaande uit verschillende operationele onderdelen, zoals een signaalverwerkingseenheid, een radiofrequentie-eenheid, een antennesysteem, kabelverbindingen en een behuizing en die gebruikmaakt van vergunningsplichtig of vergunningvrij radiospectrum of van een combinatie van beide, deel kan uitmaken van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk, uitgerust is met een of meerdere antennes met lage visuele impact, en aan de gebruikers toegang tot elektronischecommunicatienetwerken verleent, ongeacht of de onderliggende netwerktopologie mobiel dan wel vast is;
15° zone van handelingen en werken: de geografische omtrek waarbinnen de handelingen en werken worden uitgevoerd of de installaties die onder de nomenclatuur vallen, zich bevinden;
16° zone met een hoog overstromingsrisico: de zone waar handelingen en werken worden uitgevoerd, bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een zone met een hoog overstromingsrisico als gevolg van het overlopen van waterlopen of een zone met een hoog overstromingsrisico als gevolg van geconcentreerde afvloeiing die is aangeduid op de overstromingsrisicokaart die door de de stroomgebiedsoverheid is aangenomen in toepassing van artikel D.53-2 van boek II van de Milieuwetboek;
17° actief mobiliteitstoestel: fietsen in de zin van 2.15.1, niet-gemotoriseerde voortbewegingstoestellen in de zin van 2.15.2, 1°, en gemotoriseerde fietsen in de zin van artikel 2.15.3 van de Wegcode.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-04-2025, p. 45522)
".]1
----------
(1)<BWG 2025-04-10/08, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-05-2025>
Art. R.IV.1-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Handelingen, werken en installaties vrijgesteld van de stedenbouwkundige vergunning, met een beperkte impact of die de verplichte medewerking van een architect niet vereisen. Volgende nomenclatuur bepaalt de handelingen, werken en installaties die : 1° vrijgesteld worden van een stedenbouwkundige vergunning; 2° een beperkte impact hebben in de zin van de artikelen D.IV.15 en D.IV.48; 3° niet de verplichte tussenkomst van een architect vereisen. [3 ...]3 [1 [3 ...]3]1 [2 De handelingen en werken met een beperkte impact doen geen afbreuk aan: 1° het voorafgaand eensluidend advies [3 van de Regering]3 bedoeld in artikel D.IV.17 ; 2° het voorafgaand verplicht advies [3 van de Regering]3 bedoeld in artikel D.IV.16, eerste lid, 3° en 2°, indien de aanvraag één of meer afwijkingen van de bodembestemmingskaart of de gewestelijke handleiding voor stedenbouw met zich meebrengt; 3° het facultatief voorafgaand advies [3 van de Regering]3 indien het gemeentecollege hierom vraagt. De handelingen en werken die zijn vrijgesteld van vergunningen doen geen afbreuk aan de toepassing van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen en de uitvoeringsbesluiten ervan.]2 [2 In de zin van deze nomenclatuur wordt verstaan onder : 1° technische kast : kast, geplaatst in de nabijheid van een telecommunicatieantenne of een locatie voor telecommunicatieantennes en waarin de nodige technische elementen geplaatst zijn voor de goede werking van een telecommunicatieantenne of een locatie voor telecommunicatieantennes, zoals elektriciteitsdistributie, noodbatterijen, transmissie-elementen en koelsystemen, met inbegrip van het steunelement; kasten voor het transport, de distributie en de particuliere aansluiting van elektriciteit en gas, waarin de technische elementen zijn ondergebracht die nodig zijn voor de goede werking van deze installaties, zoals gasverbindingskasten, laag- en middenspanningskasten voor het aansluiten of afsluiten van elektriciteit, telecommunicatiekasten, laad- en losstations voor elektriciteit en gas; 2° grondinneming : het oppervlak dat overeenkomt met de verticale projectie op de grond, berekend van de buitenkant van de muren, installatie of constructie, met uitzondering van het traditionele uitspringend deel of de architectonische elementen zoals erkers, onbedekte overhangende balkons en dakoverstekken; [4 2.1 gebouw: zelfstandig bruikbaar, overdekt bouwwerk dat door mensen kan worden betreden en dat geschikt of bestemd is om mensen, dieren of zaken te beschermen;]4 3° bouwschil : geheel van muren van het beschermde volume, gevormd door alle ruimten van een gebouw dat thermisch beschermd wordt van de buitenomgeving (lucht of water), van de bodem en alle omgevende ruimtes; 4° voor- en achtertuinen : ruimte op de bodem [4 ...]4 van een woonst, gelegen voor, achter of aan de zijkant ervan, en gevormd door: a) ofwel een oprit, als ruimte bestemd voor een verharde of een niet-gladgestreken bodembedekking; b) ofwel een tuin, als groene ruimte, ofwel een combinatie van beide elementen; 5° technische installatie bedoeld in punt Y : de technische uitrustingen, geplaatst in de nabijheid van de telecommunicatieantennes of kabeltelevisie-, glasvezel-, elektriciteits- en gastransmissie- en -distributie-installaties en die nodig zijn voor de goede werking en de veiligheid van de locatie, zoals aan de grond vastgemaakte kabels, de kabelgoten die bovenop aan de grond vastgemaakte kabels gevestigd zijn, de roostervloerplaten, de behuizing voor radiomodules op afstand, de verlichting, de verwijderbare veiligheidshandleiders, de bliksemafleidsystemen of de stabilisatieplaten voor masten; 6° pergola: de kleine tuinstructuur bestaande uit dakvormige balken, ondersteund door kolommen, die klimplanten ondersteunen; 7° [4 goed]4: een in feite en in rechte homogeen onroerend geheel ; 8° bijenkorf: structuur waarin een bijenvolk ondergebracht is ; 9° bijenkast: een gebouw, opgetrokken om bijenkorven in onder te brengen ; 10° reeds ingerichte technische locatie: de gronden waarop zich installaties bevinden voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas of voor de waterverdamping; 11° functionele eenheid: een geheel van elementen, gelegen [4 in elkaars werkelijke nabijheid, zonder daarom aan elkaar te grenzen]4 en die afzonderlijk verschillende functies kunnen uitoefenen maar samen bijdragen tot het vervullen van één enkele hoofdfunctie; 12° bijgebouw: daaronder verstaan, een alleenstaand bouwvolume, ondergebracht op hetzelfde [4 goed]4 als het hoofdgebouw en dat er een functionele eenheid mee vormt; 13° [4 aanbouwvolume]4 : een ander bouwvolume als aanbouw aan het hoofdgebouw dan een veranda en die er een functionele eenheid mee vormt; het [4 aanbouwvolume]4 kan door een dakelement op het hoofdgebouw aangesloten worden;]2 [4 14° zwemvijver: een om te zwemmen of te baden kunstmatig aangelegd stilstaand watervlak met beplantingen, waarvan het water biologisch en niet-chemisch gereinigd wordt;]4 [4 15° graveltuin: een tuinstrook die zich niet beperkt tot een weg en die bedekt is met stenen zoals steenslag, split, grind, geëxpandeerde klei van ongeacht welke afmeting, oorsprong, kleur of vorm, waarbij de stenen het belangrijkste vormgevingsmiddel of bodembedekkingsmiddel zijn en planten niet of slechts in gering aantal voorkomen;]4 [4 16° bouwwerk: een door mensen opgerichte constructie die met de ondergrond verbonden is en slechts moeilijk daarvan los te maken is of die op zijn minst op de ondergrond steunt;]4 [4 17° draadloos toegangspunt met klein bereik: draadloze netwerktoegangsapparatuur met laag vermogen van kleine omvang die binnen een klein bereik werkt, die gebruikmaakt van radiospectrum en aan de gebruikers toegang tot elektronischecommunicatienetwerken in de zin van artikel 4, 43°, van het decreet van 1 maart 2021 betreffende de mediadiensten en de filmvoorstellingen verleent, ongeacht of de onderliggende netwerktopologie mobiel dan wel vast is, die deel uitmaakt van een elektronisch communicatienetwerk en uitgerust is met een of meerdere antennes met lage visuele impact. Een draadloos toegangspunt met klein bereik bestaat uit verschillende operationele onderdelen, zoals een signaalverwerkingseenheid, een radiofrequentie-eenheid, een antennesysteem, kabelverbindingen en een behuizing;]4 [5 18° erkende natuurramp: een natuurramp die erkend is op grond van het decreet van het Waals Gewest van 26 mei 2016 betreffende het herstel van sommige schade veroorzaakt door algemene natuurrampen.]5 [2 [1Handelingen/werken/ installaties Omschrijving/eigenschappenVrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunningMet een geringe impactVerplichte tussenkomst van een architect niet vereistAWijziging van de bouwschil van een gebouw (isolatie, opgaande muren, dak, openingen)1De plaatsing van de materialen voor de bekleding van de opgaande muren en de bedekking van de daken vormen de bouwschil van het gebouw of de vervanging ervan door andere materialen om de vigerende energienormen onder de volgende voorwaarden te bereiken: a) de materialen hebben hetzelfde buitenaanzicht; b) de bijkomende laag bedraagt niet meer dan 0,30 m c) indien het goed valt onder de bepalingen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw betreffende de beschermde gebieden van sommige gemeenten inzake stedenbouw of betreffende de gebouwen in landelijk gebied, of de artikelen R.II.36-6 à R.II.36-9, D.II.37, § 4, R.II.37-3, R.II.37-4 et R.II.37-7 à R.II.37-9, R.II.37-11, R.II.37-12, stemmen de kleuren en materialen overeen met de betrokken aanduidingen en voorschriften.x x 2[5 ...]5x x 3Beplanting van één of meer gevels die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg of van één of meer groendakken op een bestaand gebouw of een bestaande installatie.x x 4Het schilderen, bepleisteren, zandstralen of opnieuw voegen van een bestaand bouwwerk dat een wijziging van het bouwvolume of de architectuur als gevolg heeft. xx 5De plaatsing of vervanging van materialen voor gevelbekledingen en dakbedekkingen door materialen voor bekledingen die niet voldoen aan de in de punten 1 tot en met 3 genoemde voorwaarden. xx 6De vervanging van deuren of ramen in de opgaande muren of in de daken door deuren of ramen met als doel het bereiken van de vigerende energienormen.x x 7Het sluiten, het maken of het wijzigen van openingen die zich bevinden in het dakvlak op maximum één verdieping en met in het totaal maximum één kwart van de lengte van de overeenstemmende gevel of het overeenstemmende dakvlak; het sluiten of wijzigen dient uitgevoerd te worden met hetzelfde materieel als dat van het dak.x x 8Het sluiten, openen of wijzigen van deuren of openingen in de opgaande muren met in het totaal maximum één kwart van de lengte van de overeenstemmende opgaande muur voor zover: a) Het sluiten, openen of wijzigen niet uitgevoerd wordt in een opgaande muur gelegen op de rooilijn en/of waarvan het plan gericht is op de verbindingsweg van het betrokken hoofdgebouw; b) het sluiten of het wijzigen gebeuren met dezelfde bekledingsmaterialen als die voor de opgaande muur; c) elke opening of wijziging afzonderlijk op maximum één verdieping wordt uitgevoerd; d) als het goed valt onder een gewestelijk of gemeentelijke handleiding voor stedenbouw stemmen de handelingen en werken met de handeling overeen.x x 9Het sluiten, openen of wijzigen van deuren en ramen die in totaal (alle openingen op hetzelfde niveau) niet meer dan een vierde van de lengte van de desbetreffende gevel of het desbetreffende dakvlak bedragen en die de in de punt 7 en 8 bedoelde voorwaarden niet vervullen. xx 10De installatie of vervanging van schoorstenen of schoorsteenkanalen, regengoten of regenpijpen, afvoersystemen voor installaties zoals afzuigkappen en verwarmingsketels, op voorwaarde dat, wanneer het goed onderworpen is aan de bepalingen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw die betrekking hebben op de beschermde gebieden van bepaalde gemeenten op het gebied van stedenbouw of op gebouwen in landelijk gebied, de handelingen en werkzaamheden in overeenstemming zijn met deze handleiding.x x 11De plaatsing of vervanging van de in punt 10 genoemde elementen die niet aan de voorwaarden voldoen. xx 12De afbraak of het weghalen van de in de punten 10 en 11 bedoelde elementen voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xBVerbouwing van een bestaand gebouw1De vervanging van de dragende structuur van een dak zonder wijziging van het gebouwde volume en voor zover de punten A1 en A7 worden gerespecteerd.x x 2De verbouwing zonder vergroting van een bestaand gebouw met het oog op de creatie van meerdere ruimten die niet bestemd zijn voor bewoning [4 of toeristische logiesverstrekkende inrichting]4, voor zover de handelingen en werken, in voorkomend geval, vermeld worden in de punten A1, A2, A3, A6, A7, A8 en A10.x x 3De verbouwing zonder vergroting van een bestaand, niet in de punten 1 en 2 bedoeld gebouw, die geen gevolgen heeft voor de dragende structuur van het gebouw. xx 4Verbouwing met vergroting van een bestaand gebouw overeenkomstig de decretale en reglementaire voorschriften van het gewestplan of overeenkomstig de normen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw om een ruimte in te richten die niet bestemd is voor bewoning [4 of toeristische logiesverstrekkende inrichting]4, voor zover volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn: a) slechts één aanbouwvolume per goed en er is niet meer dan één veranda op het goed; b) de grondoppervlakte van de uitbreiding bedraagt hoogstens 40,00 m2 en is: i) ofwel een aanbouwvolume zonder verdieping en kelder; ii) ofwel de verlenging van het hoofdvolume en het zo gevormde geheel heeft geen verdieping en geen kelder; c) de uitbreiding wordt uitgevoerd met materialen in soortgelijke kleurtonen als die van het bestaande gebouw; d) de uitbreiding bevindt zich minstens 2 meter van de gemeenschappelijke grenzen.x x 5De verbouwing van een bestaand gebouw dat voldoet aan de cumulatieve voorwaarden opgenomen in punt 4 en dat niet overeenstemt met de decretale en reglementaire voorschriften van het gewestplan of met de normen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw. x 6Het plaatsen van een buitentrap xx 7Het plaatsen/opstellen van een ventilatiesysteem of airconditioningsysteem. xx 8De verbouwing van een ander bestaand gebouw dan dat bedoeld in punt 1 tot 7 voor zover de grondinneming van het [5 bestaande geheel]5 maximum verdubbeld wordt en de hoogte van de druiplijst en/of de hoogte van de dakopstand van het bestaande gebouw niet overschreden wordt. x 9De afbraak of verwijdering van een aanbouwvolume, een buitentrap of een airconditioningsinstallatie voor zover het sloopafval afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x x [2 10Handelingen en werken voor het herstellen van gebouwen of bouwwerken ten gevolge van een erkende natuurramp, onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) de handelingen en werken geschieden binnen 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp; b) de handelingen en werken worden minstens 15 dagen voordat ze worden aangevangen, aan het gemeentecollege meegedeeld; c) de handelingen en werken tasten de dragende structuur van het gebouw of bouwwerk niet aan; d) de handelingen en werken zijn in overeenstemming met de voorwaarden vermeld in punt A1; e) het sluiten, het maken of het wijzigen van openingen in het dakvlak geschiedt op maximum één verdieping en met dezelfde materialen als die van het dak; f) het sluiten, het maken of het wijzigen van openingen in opgaande muren voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden: i) het sluiten of het wijzigen gebeurt met dezelfde bekledingsmaterialen als die van de opgaande muur; ii) elke opening of wijziging wordt afzonderlijk beschouwd en wordt op maximum één verdieping uitgevoerd; iii) als het goed valt onder een gewestelijke of gemeentelijke handleiding voor stedenbouw stemmen de handelingen en werken met die handleiding overeen.x x 11Het afbreken van vrijstaande gebouwen, constructies of installaties ten gevolge van een erkende natuurramp, onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) het afbreken geschiedt binnen 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp; b) het afbreken wordt minstens 15 dagen vóór aanvang aan het gemeentecollege meegedeeld;x x 12Het afbreken van niet-vrijstaande gebouwen, constructies of installaties ten gevolge van een erkende natuurramp, onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) het afbreken geschiedt binnen 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp; b) het afbreken geschiedt in het kader van een besluit van de burgemeester genomen bij hoogdringendheid met het oog op het verzekeren van de openbare veiligheid.x x]2CVeranda1Overeenstemmend met de decretale en reglementaire voorschriften van het gewestplan of met de normen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw. Slechts één per goed en er is niet meer dan één aanbouwvolume op het goed. Gelegen : leunt tegen een bestaand gebouw, aan de achterkant van dat gebouw ten opzichte van de openbare toegangsweg. Ligging : op minstens 2,00 meter van de gemeenschappelijke grens. Maximale oppervlakte van 40,00 m2. Volumetrie: zonder verdieping, plat dak of hellend dak met één of meer hellende vlakken Maximale hoogten berekend ten opzichte van het natuurlijk bodemniveau en voor zover het dakgootniveau kleiner is dan het dakgootniveau van het hoofdvolume onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) druiplijst: 3,00 m; b) nokhoogte: 5,00 m; c) in voorkomend geval, hoogte van de dakopstand: 3,20 m. Materialen : lichte structuur en wanden hoofdzakelijk van glas of van polycarbonaat zowel in de opgaande muren als in de dakenx x 2De bouw van een veranda met een maximale oppervlakte van 40,00 m2 die de in punt 1 bedoelde voorwaarden niet vervult xx 3De afbraak van een veranda voor zover het sloopafval afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xDCreatie van één of meerdere woningen [5 of toeristische logiesverstrekkende inrichtingen]51De creatie van een [5 van een of meerdere woningen of een of meerdere toeristische logiesverstrekkende inrichtingen]5 in een gebouw voor zover de verbouwingshandelingen en -werken de verplichte tussenkomst van een architect niet vereisen. xx 2[5 ...]5 x EPlaatsing van technische installaties en bouw of heropbouw van een bijgebouw zoals: * garage, * atelier, * poolhouse, * opslagplattform * geprefabriceerde gebouwen...1Overeenstemmend met de decretale en reglementaire voorschriften van het gewestplan of met de normen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw. Slechts één bijgebouw per goed. [4 Niet bestemd voor bewoning of toeristische logiesverstrekkende inrichting]4. Gelegen: * Behalve als het om een volume bestemd voor een motorvoertuig gaat, wordt het aan de achterkant van een bestaand gebouw opgericht. * Als het om een volume bestemd voor een motorvoertuig gaat, is dit volume rechtstreeks verbonden met de openbare weg en het gevelaanzicht aan de straatkant van het bijgebouw is niet gelegen verder dan het gevelaanzicht van het hoofdgebouw aan de achterkant. Ligging: op minstens 2 meter van de gemeenschappelijke grens. Maximale oppervlakte: 40,00 m2. Volumetrie: zonder verdieping, plat dak of hellend dak met één of meer hellende vlakken Maximale hoogten berekend ten opzichte van het natuurlijk bodemniveau, voor zover de dakgoot of de dakopstand op dezelfde hoogte is als de dakgoot of de dakopstand van het hoofdvolume onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) druiplijst: 2,50 m; b) nokhoogte: 3,50 m; c) in voorkomend geval, hoogte van de dakopstand: 3,20 m. Materialen: hout voor de opgaande muren of elk ander materiaal met dezelfde kleurschakering als die van het hoofdgebouw.x x 2Plaatsing, verbouwing, vergroting van een technische installatie in de zin van artikel R.IV.1-2, tweede lid, met inbegrip van een kuip, die een functionele eenheid met de bestaande onderneming vormt. Hoogstens drie per goed. Gelegen : in een bedrijfsruimte. Ligging: a) niet gelegen tussen een hoofdgevel en een openbare weg; b) binnen een straal van 30,00 m van een legale bestaande installatie of een legaal bestaand gebouw; c) op minimum 20,00 m van elke andere woning dan die van de exploitant; d) op minimum 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen; e) op minimum 10,00 m van een waterloop; f) buiten de omtrek of de afzonderingsvoorziening van de bedrijfsruimte; g) de werken vereisen niet het vellen van bomen, hagen of alleeën in de zin van artikel D.IV.4. 11°. Maximale oppervlakte: de totale gecumuleerde oppervlakte van de plaatsing en uitbreiding van technische installaties die van de vergunning zijn vrijgesteld, bedraagt minder dan 100,00 m2. Hoogte : maximum 10,00 m en lager dan het hoogste gebouw op het goed.x x 3Bouw, verbouwing, vergroting van een gebouw of plaatsing of verplaatsing van geprefabriceerde gebouwen, met inbegrip van de buitentrap, [4 niet bestemd voor bewoning of als toeristische logiesverstrekkende inrichting]4 [3 of toeristische logiesverstrekkende inrichting]3 en een functionele eenheid vormend met de bestaande onderneming. Gelegen: in een bedrijfsruimte. Ligging: a) niet gelegen tussen een hoofdgevel en een openbare weg; b) binnen een straal van 30,00 m van een legale bestaande installatie of een legaal bestaand gebouw; c) op minimum 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen; d) op minimum 10,00 m van een waterloop; e) buiten de omtrek of de afzonderingsvoorziening van de bedrijfsruimte; f) de werken vereisen niet het vellen van bomen, hagen of alleeën in de zin van artikel D.IV.4. 11°. Maximale oppervlakte: de gecumuleerde totale oppervlakte van de bouw, van de vergroting of van het geprefabriceerde gebouw vrijgesteld van vergunning bedraagt 75,00 m2. Volumetrie: één verdieping maximum, plat dak of dak met een hellend vlak of dak met meerdere hellende vlakken. Maximale hoogte van de dakopstand of van de nok: 7,00 m en lager dan of even hoog als het hoogste gebouw op het goed. Materialen: met dezelfde kleurschakering als die van de bestaande gebouwen.x x 4De installatie van een opslagplatform, voor zover die geen merkbare wijziging van het bodemreliëf als gevolg heeft. Eén opslagplatform per goed. Gelegen: in een bedrijfsruimte. Ligging: a) niet gelegen tussen een hoofdgevel en een openbare weg; b) op minimum 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen; c) op minimum 10,00 m van een waterloop; d) buiten de omtrek of de afzonderingsvoorziening van de bedrijfsruimte; e) ze vereist niet het vellen van bomen, hagen of alleeën in de zin van artikel D.IV.4. 11°. Maximale oppervlakte: 75,00 m2.x x 5De bouw van een bijgebouw of de plaatsing van een technische installatie die niet in de punten 1 tot en met 4 wordt bedoeld of die niet voldoet aan de in de punten 1 tot en met 4 bedoelde voorwaarden, die niet bestemd is voor [4 bewoning of als toeristische logiesverstrekkende inrichting]4 [3 of toeristische logiesverstrekkende inrichting]3 en die een functionele eenheid vormt met een of meer bestaande constructies, op voorwaarde dat de grondinneming van het zo gevormde geheel ten hoogste verdubbeld wordt. xx 6De afbraak of de verwijdering van een bijgebouw, van een technische installatie, van een bouw of van een geprefabriceerd gebouw zoals bedoeld in de punten 1 tot 5 voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of de verwijdering afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x x [5 7Oppervlakten uit beton of teer herstellen, als die werken betrekking hebben op een totale oppervlakte per goed van maximaal 20 m2. 8Oppervlakten uit beton of teer herstellen die niet voldoen aan de voorwaarde vermeld in punt 7. 9De afbraak of het weghalen van oppervlakten uit beton of teer voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.]5 FCarport, toegang en parkeerplaats1Eén carport per goed. Ligging: a) verbonden met de openbare weg; b) het gevelaanzicht mag niet hoger uitkomen dan het gevelaanzicht aan de achterkant van het hoofdgebouw Maximale oppervlakte: 40,00 m2. Volumetrie: plat dak of dak met één hellend vlak of dak met meerdere hellende vlakken Maximale hoogten: a) druiplijst: 2,50 m; b) nokhoogte: 3,50 m; c) in voorkomend geval, hoogte van de dakopstand: 3,20 m. Materialen: a) Structuur bestaande uit houten, betonnen of metalen palen of op pijlers met materialen vergelijkbaar met de bekleding van het bestaand gebouw of met dezelfde kleurschakering. b) dak met één of verschillende hellingen met materialen vergelijkbaar met die van het hoofdgebouw.x x 2Elke andere carport die de in punt 1 bedoelde voorwaarden niet vervult xx 3De verwijdering of de afbraak van de in punt 1 en 2 bedoelde carport voor zover het sloopafval afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x x 4De parkeerplaatsen in de open lucht en hun toegang tegen de volgende cumulatieve voorwaarden: a) [5 ze zijn gelegen in de omgeving van een legaal bestaand gebouw en vormen samen met dat gebouw een functionele eenheid]5 ; b) [5 ze zijn verbonden met de openbare weg; behalve in bedrijfsruimte mag de toegang maximaal 6 meter breed zijn]5; c) ze bestaan uit waterdoorlatende en onderbroken materialen; d) [5 ze hebben een maximale oppervlakte van: - 300,00 m2 in bedrijfsruimte; - 100,00 m2 in andere gebieden]5; e) zij vereisen geen significante wijziging van het bodemreliëf in de zin van artikel R.IV.4-3, punten 1° tot en met 5°, 7° tot en met 9°, 11°, 12° en 15°.x x 5[5 de andere dan in punt 4 bedoelde toegangen en parkeerplaatsen in de open lucht]5 xxGTuinhuisje/berging1Slechts één tuinhuisje of berging per goed. Ligging: a) in de ruimtes van hoven en tuinen; b) ofwel niet-zichtbaar vanaf de openbare weg, ofwel gelegen aan de achterkant ten opzichte van de openbare toegangsweg. Ligging: minimum op 1,00 m van de gemeenschappelijke grenzen. Maximale oppervlakte: 20,00 m2. Volumetrie: dak met één hellend vlak of dak met meerdere hellende vlakken of plat dak. Maximale hoogten: a) druiplijst: 2,50 m; b) nokhoogte: 3,50 m; c) in voorkomend geval, hoogte van de dakopstand: 3,20 m. Materialen: van hout of elk ander materiaal met een kleurschakering gelijk aan het gebouw of de omgeving waarop het betrekking heeft.x x 2De tuinhuisjes of bergingen die de in punt 1 bedoelde voorwaarden niet vervullen. xx 3De verwijdering of de afbraak van de in punt 1 en 2 bedoelde tuinhuisjes of bergingen voor zover het sloopafval afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xHZwembad/zwemvijver1Opbouwzwembad of zelfdragend zwembad: Gelegen in de ruimtes van hoven en tuinen, niet-zichtbaar vanaf de openbare weg. Ligging: minimum op 1,00 m van de gemeenschappelijke grenzen.x x 2Geheel of gedeeltelijk ingegraven zwembad, alsook elke veiligheidsinrichting met een maximale hoogte van 2,00 m rond het zwembad: a) slechts één per goed; b) al dan niet overdekt door een lichte, uitschuifbare telescopische zwembadoverkapping waarmee de oppervlakte bedekt wordt voor zover de nokhoogte kleiner is dan 3,50 m; c) voor privé-doeleinden; d) de afgegraven aarde voor [5 het zwembad]5 brengt geen enkele merkbare wijziging mee van het natuurlijke bodemreliëf in de zin van artikel R.IV.4-3 op de rest van het goed. Gelegen in de ruimtes van hoven en tuinen, niet-zichtbaar vanaf de openbare weg. Ligging: Watervlak minimum op 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen. Maximale oppervlakte (watervlak): 75,00 m2x x 2.1Zwemvijver: a) slechts één per goed; b) niet overdekt; c) voor privé-doeleinden; d) de voor deze zwemvijver afgegraven aarde brengt geen enkele merkbare wijziging mee van het natuurlijke bodemreliëf in de zin van artikel R.IV.4-3 op de rest van het goed. Gelegen in de ruimtes van hoven en tuinen, niet-zichtbaar vanaf de openbare weg. Ligging: Watervlak minimum op 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen. Maximale oppervlakte (totale oppervlakte zwemgedeelte en filtergedeelte): 100,00 m2x x 3De zwembaden of zwemvijvers die de in de punten 1, 2 en 2.1 bedoelde voorwaarden niet vervullen. xx 4Het weghalen, de afbraak of de opvulling van de in de punten 1 tot 3 bedoelde zwembaden of zwemvijvers, voor zover het sloopafval afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving en voor zover de opvullingen met de vigerende wetgeving overeenstemmen.x xI[5 Vijver]51Slechts één per goed. Ligging: buiten een locatie die erkend is krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud (met uitzondering van een beheermaatregel ''BE5-verbindingsweide'' of ''B11-akkerland'' en antropogene elementen in een Natura 2000-locatie). Ligging: Watervlak minimum op 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen. Maximale wateroppervlakte: 100,00 m2. [5 Minstens een derde van de oever is zeer zacht hellend (< 30°).]5 De afgegraven aarde voor [5 de vijver]5 brengt geen enkele merkbare wijziging mee van het natuurlijke bodemreliëf in de zin van artikel R.IV.4-3 op de rest van het goed. Met uitzondering van [5 ...]5 vijvers in de ruimtes van hoven en tuinen moet het wateroppervlak door boombeplanting gedeeltelijk in de schaduw liggen.x x 2De vijvers [5 ...]5 die de in punt 1 bedoelde voorwaarden niet vervullen. xx 3De verwijdering of de opvulling van de vijvers [5 ...]5 bedoeld in punt 1 voor zover de opvullingen met de vigerende wetgeving overeenstemmen.x xJInrichtingen, accessoires en meubilair1Het plaatsen van luifels, zonneschermen of daken van een terras op de begane grond, aangrenzend of geïsoleerd. Gelegen in de ruimtes van hoven en tuinen. Maximale hoogte: 3,50 m. Maximale totale oppervlakte van al deze inrichtingen: 40,00 m2. Ligging: minimum op 2,00 m van de gemeenschappelijke grenzen.x x 2Het plaatsen van in de bodem verankerd of ingebouwd tuinmeubilair zoals banken, tafels, stoelen, open haarden of barbecues, vuilnisemmers, compostbakken, pergola's of zuilen, plantenbakken, sierfonteinen, watertuinen, kinderspelletjes, structuren voor leibomen. Het plaatsen van lantaarn- en verlichtingspalen zodat de op de grond vallende lichtbundel van de lampen niet over de gemeenschappelijke grenzen heen straalt. De speel- en sportterreinen uit waterdoorlatende materialen en de apparaten die strikt nodig zijn voor het gebruik van die terreinen. Gelegen ofwel in de ruimtes van hoven en tuinen, ofwel in de omgeving van een gebouw gelegen in een voor bebouwing bestemd gebied dat een functionele eenheid vormt met dat gebouw. Maximale hoogte: 3,50 m.x x 3 x x 3.1[5 Aanleg van graveltuinen met maximaal 8 m2 bedekte tuinoppervlakte per goed (buiten de wegen). ]5x x 3.2[5 Aanleg van graveltuinen met een totale oppervlakte per goed van meer dan 8 m2 (buiten de wegen).]5 xx 4Het plaatsen van plantenserres die een maximale oppervlakte van 20,00 m2 hebben.x x 5Zolang ze het goed niet afbakenen: a) De aanleg van afsluitingen die bestaan uit met elkaar verbonden palen met draad of draadgaas met brede mazen, eventueel bevestigd op een betonplaat of een muurtje met een maximumhoogte van 0,70 m, ofwel uit met elkaar verbonden palen met horizontale dwarsstukken, ofwel uit palissades van hout, ofwel uit schanskorven met een maximale dikte van 20,00 cm en de installatie van deuren, poorten of hekjes met een maximale hoogte van 2,00 m b) de bouw en de wijziging van steunmuren, met inbegrip van schanskorven, met een maximale hoogte van 0,70 m; c) de bouw en de wijziging van muren met een maximale hoogte van 2,00 m die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg of die ten opzichte van de openbare toegangsweg aan de achterkant van het gebouw liggen.x x 6De in de bodem verankerde of ingebouwde [5 installaties]5, accessoires, tuinmeubilair, niet bedoeld in de punten 1 tot 5 of die de in de punten 1 tot 5 bedoelde voorwaarden niet vervullen. xx 7De afbraak, de verwijdering of het weghalen van de in de punten 1 en 6 bedoelde elementen voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak, de verwijdering of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xKMicrowoningen in de zin van het Waals Wetboek van Duurzaam Wonen1De plaatsing van de geprefabriceerde of als kit geleverde microwoningen. x 2De plaatsing van microwoningen niet bedoeld in punt 1 voor zover zij : a) zonder verdieping zijn; b) een oppervlakte van minder dan 40,00 m2 hebben; c) een maximale hoogte van 2,50 m onder een kroonlijst hebben, 3,50 m op de nok en, indien van toepassing, 3,20 m aan de dakopstand. xLHernieuwbare energieën Modules voor de productie van elektriciteit of warmte1[5 Hernieuwbare energieën Modules voor de productie van elektriciteit of warmte <td>1 <td>1° Het plaatsen van een of meer modules voor de productie van elektriciteit of warmte met zonne-energie als energiebron en de bijbehorende energieopslaginstallatie, voor zover ze daarmee verbonden is en op hetzelfde goed gelegen is, zoals bijvoorbeeld een batterij: a) ofwel geïntegreerd in of aangebracht op een wettelijk bestaand gebouw, ofwel op de gevel of op het dak; b) ofwel aangebracht op een wettelijk bestaande kunstmatige structuur, zoals een straat, een parkeerterrein, een spoorweg, een perron, een opslagplaats voor materialen of goederen, met uitzondering van kunstmatige watervlakken. 2° Het vervangen van een of meer wettelijk bestaande modules voor de productie van elektriciteit of warmte met zonne-energie als energiebron, als dat geen extra plaats inneemt en overeenstemt met de geldende milieumaatregelen die voor de oorspronkelijke installatie zijn vastgelegd. 3° Het plaatsen van een warmtepomp (met inbegrip van geothermische warmtepompen) met een stroomcapaciteit van minder dan 50 MW en een maximale diepte van 500 meter: a) ofwel in een wettelijk bestaand gesloten bouwwerk; b) ofwel met een geluiddempende omkasting en op minstens 2 meter afstand van de gemeenschappelijke grenzen. 4° Het plaatsen van een warmtepomp (met inbegrip van geothermische warmtepompen) met een stroomcapaciteit van hoogstens 12 kW: a) op minstens 2 meter afstand van de gemeenschappelijke grenzen; b) en ofwel met een geluiddempende omkasting, ofwel op 15 meter van het volgende woongebouw gelegen (met uitzondering van het eigen woongebouw).]5x x [5 1.1Het plaatsen van een warmtepomp van maximaal 300 kW die niet voldoet aan de voorwaarden vermeld in punt 1. <td><td>x <td>x </PRE>24° in regel L2 van de nomenclatuur worden de woorden 2Het plaatsen van één of meer modules voor de productie van elektriciteit of warmte uit een hernieuwbare energiebron waarmee op hetzelfde goed gelegen bouwwerken, installaties of gebouwen rechtstreeks bevoorraad worden en die de voorwaarden bedoeld in punt 1 niet vervullen. xx 3De verwijdering of het weghalen van de in de punten 1 en 2 bedoelde elementen, voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak, de verwijdering of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xMOmheiningen1Het plaatsen van doorzichtige afsluitingen met een maximale hoogte van 2,00 m die ofwel bestaan uit palen die met elkaar verbonden zijn door draad of draadgaas en met eventueel een hoogstens 0,70 m hoge betonplaat of muur als basis, of die met elkaar verbonden zijn door houten verbindingselementen. De bouw of de wijziging van steunmuren van minder dan 0,70 m hoog, met inbegrip van schanskorven; Het plaatsen van deurtjes, hekjes of poorten met een maximumhoogte van 2,00 meter waardoor een breed gezicht op het goed mogelijk blijft.x x 2Het plaatsen van afsluitingen, deurtjes, poorten of hekjes die de voorwaarden bedoeld in punt 1 niet vervullen of die niet bedoeld zijn in punt 1. xx 3De bouw of de wijziging van steunmuren met een hoogte van meer dan 0,70 m of afsluitingsmuren in de omgeving van een legaal bestaand gebouw of een legaal bestaande installatie. xx 4De afbraak of het weghalen van de in de punten 1 tot 4 bedoelde elementen voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xNHokken voor één of meerdere dieren met inbegrip van de bijenstallen en mestvloeren1Een of meerdere bijenstallen per goed. Onverminderd de toepassing van de bepalingen bedoeld in het Landbouwwetboek en de integrale voorwaarden genomen krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunningx x 2Een of meerdere hokken voor dieren per goed. Gelegen in de ruimtes van hoven en tuinen. Ligging: a) minimum op 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen b) bij grote dieren op minimum 20,00 m van elke naburige woning c) bij grote dieren niet gelegen in de zichtlijn die loodrecht staat op de achtergevel van een naburige woning. Maximale totale oppervlakte van alle hokken voor dieren op het goed: 25,00 m2 voor één of meerdere hokken. Volumetrie: zonder verdieping; een dak met één helling, een dak met twee hellingen met dezelfde hellingsgraad en lengte of een plat dak. Maximale hoogte berekend ten opzichte van het natuurlijk bodemniveau: a) druiplijst: 2,50 m; b) nokhoogte: 3,50 m; c) in voorkomend geval, hoogte van de dakopstand: 3,20 m. Materialen: hout of traliewerk of vergelijkbaar met de materialen van het bestaande hoofdgebouw. Onverminderd de toepassing van de bepalingen bedoeld in het Landbouwwetboek en de integrale en sectorale voorwaarden genomen krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunningx x 3De aanleg van een mestvloer. Gelegen ten minste 20,00 m van een andere woning dan die op het goed. Ligging: op een afstand van minimum 10,00 m van de gemeenschappelijke grenzen. Hoogte: op de begane grond. Maximale oppervlakte: 10,00 m2.x x 3.1De aanleg van een mestvloer die de voorwaarden van punt 3 niet vervult. xx 4De plaatsing of de bouw van hokken voor dieren die de voorwaarden van de [5 punt 2]5 niet vervullen [5 , waarbij de maximale totale oppervlakte van alle hokken voor dieren op het goed hoogstens 100 m2 bedraagt]5. xx [5 4.1De plaatsing of de bouw van hokken voor dieren die de voorwaarden van punt 2 of 4 niet vervullen.]5 5De afbraak en het weghalen van de in de punten 1 en 4 bedoelde hokken,[5 bijenstallen]5 en mestvloeren voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xOLandbouwbedrijven1De bouw van geheel of gedeeltelijk ingegraven opslagsilo's, voor zover de bovenhoogte van de steunmuren niet meer dan 2,00 m boven het niveau van het natuurlijk bodemreliëf uitstijgt xx 2De aanleg van een mestvloer. Gelegen op minimum 20,00 m van elke andere woning dan die van de exploitant. Ligging: op een afstand van minimum 3,00 m van de gemeenschappelijke grenzen. Hoogte: de bovenhoogte van de mestvloer of van de steunmuren bedraagt niet meer dan 2,00 m boven het niveau van het natuurlijke bodemreliëf. xx 3Het plaatsen van geheel of gedeeltelijk ingegraven watertanks of giersilo's. Gelegen op minimum 20,00 m van elke andere woning dan die van de exploitant en buiten het woongebied. Ligging: a) op minimum 10,00 m van elke bevaarbare of niet-bevaarbare waterloop; b) op minimum 3,00 m van het openbaar domein. Hoogte: De bovenhoogte van de steunmuren bedraagt niet meer dan 0,70 m. xx 3.1Het plaatsen van een flexitank voor vloeibare mest, per bedrijf en per seizoen, voor een maximumduur van vier maanden, voor zover het goed na afloop van die termijn in zijn oorspronkelijke toestand hersteld wordt.x x 3.2Het plaatsen van flexitanks voor vloeibare mest die de voorwaarden van punt 3.1 niet vervullen. xx 4Het plaatsen van tunnelserres bestemd voor de teelt van de landbouw- en tuinbouwgewassen en die na de teelt worden weggehaald.x x 5Anti-hagelnetten die een in de grond verankerde structuur impliceren en het plaatsen van [5 tunnelserres met een maximale totale oppervlakte op het goed van hoogstens 100 m2]5 die de in de punten 1 tot 4 bedoelde voorwaarden niet vervullen. xx [5 5.1Antihagelnetten en het plaatsen van tunnelserres die de in punt 4 of 5 bedoelde voorwaarden niet vervullen.]5 6Het plaatsen van een installatie voor waterwinning in een niet-bevaarbare of niet-ingedeelde waterloop die uitsluitend bestemd is voor het drinken van veex x 6.1Het plaatsen van veepassages over onbevaarbare waterlopen, voor zover noch de bedding, noch de oever veranderd worden en voor zover een voorafgaande schriftelijke vergunning werd aangevraagd bij de beheerder van de waterloop en - in een krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud erkend gebied - bij de luidens die wet bevoegde overheid. De passages dienen uitsluitend om vee te laten oversteken (geen machines). Maximale breedte: 3,00 mx x 7De afbraak en het weghalen van de in de punten 1 tot 6 bedoelde elementen voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xPTijdelijke bouwwerken en installaties1De tijdelijke constructies voor de installatie van bouwplaatsen voor toegelaten handelingen en werken, met inbegrip van refters, onderkomens en sanitair evenals de ontvangstpaviljoenen, tijdens de duur van de handelingen en werken en voor zover de bouwplaats onafgebroken plaatsvindt.x x 2Het plaatsen van installaties met een sociaal, cultureel, sportief of recreatief karakter met inbegrip van de desbetreffende parkeerplaatsen in de openlucht voor een maximumduur van negentig dagen voor zover het goed na afloop van die termijn in zijn oorspronkelijke toestand hersteld wordt.x x 3De plaatsing van commerciële installaties, op het openbaar domein, of op het private domein op voorwaarde dat ze verbonden zijn met een bestaande activiteit, met inbegrip van de bijbehorende buitenparkeerplaatsen, voor een periode van maximaal zestig dagen, op voorwaarde dat de installaties voldoen aan de gemeentelijke en gewestelijke handleiding voor stedenbouw en dat op het einde van de periode het goed terugkeert in zijn oorspronkelijke staat.x x 4Het tijdelijk plaatsen van installaties die nodig zijn om een ontheemde activiteit onder te brengen, voor de duur van de handelingen en werken waarvoor een vergunning vereist is, op voorwaarde dat de werkzaamheden ononderbroken worden voortgezet en dat na het verrichten van de handelingen en werken of het verstrijken van de vergunning de installaties worden verwijderd.x x [2 4.1Ten gevolge van een erkende natuurramp en gedurende hoogstens 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, de tijdelijke plaatsing van installaties op het openbaar domein die een openbare dienst of een activiteit van algemeen belang in de zin van artikel D.IV.22, eerste lid, 7°, of een activiteit van openbaar nut in de zin van artikel R.IV.22-2, 17°, huisvesten. De vergunning voor het gebruik van het openbaar domein wordt vooraf aangevraagd. Aan het einde van de periode keert het terrein terug in zijn oorspronkelijke staat.x x 4.2Ten gevolge van een erkende natuurramp en gedurende hoogstens 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, de tijdelijke plaatsing van installaties, met inbegrip van parkeerplaatsen, op privaat domein die een openbare dienst of een activiteit van algemeen belang in de zin van artikel D.IV.22, eerste lid, 7°, of een activiteit van openbaar nut in de zin van artikel R.IV.22-2, 17°, huisvesten, onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) het gaat om de verplaatsing van een activiteit die in de gemeente bestaat; b) het gaat om een gebied dat is bestemd voor bebouwing in de zin van artikel D.II.23; c) het gaat niet om een terrein of een gedeelte van een terrein dat blootgesteld is aan een risico in de zin van artikel D.IV.57, eerste lid, 3°, of dat blootgesteld is aan een risico van geconcentreerd afvloeiend water, namelijk een natuurlijke as van geconcentreerd afvloeiend water; d) het gaat niet om een terrein of deel van een terrein dat in de laatste vijf jaar overstroomd is geweest; e) het gaat niet om een terrein of deel van een terrein dat het risico op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van het Waals Gewest van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kan vergroten of de gevolgen van zo'n ongeval kan verergeren; f) het gaat niet om een locatie die krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud erkend is, noch om een biologisch zeer waardevolle locatie zoals vermeld op de cartografische portaalsite van de Waalse Overheidsdienst; g) aan het einde van de periode keert het terrein terug in zijn oorspronkelijke staat.x x 4.3Ten gevolge van een erkende natuurramp en gedurende hoogstens 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, de tijdelijke plaatsing - op het openbaar domein - van commerciële installaties of installaties waar de activiteit van een zelfstandige of een onderneming wordt uitgeoefend, op voorwaarde dat de activiteit in de gemeente bestaat en verplaatst werd. De vergunning voor het gebruik van het openbaar domein wordt vooraf aangevraagd. Aan het einde van de periode keert het terrein terug in zijn oorspronkelijke staat.x x 4.4Ten gevolge van een erkende natuurramp en gedurende hoogstens 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, de tijdelijke plaatsing - op privédomein - van commerciële installaties of installaties waar de activiteit van een zelfstandige of een onderneming wordt uitgeoefend, met inbegrip van de bijbehorende parkeerplaatsen in open lucht, onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) het gaat om de verplaatsing van een activiteit die in de gemeente bestaat; b) het gaat om een gebied dat is bestemd voor bebouwing in de zin van artikel D.II.23; c) het gaat niet om een terrein of een gedeelte van een terrein dat blootgesteld is aan een risico in de zin van artikel D.IV.57, eerste lid, 3°, of dat blootgesteld is aan een risico van geconcentreerd afvloeiend water, namelijk een natuurlijke as van geconcentreerd afvloeiend water; d) het gaat niet om een terrein of deel van een terrein dat in de laatste vijf jaar overstroomd is geweest; e) het gaat niet om een terrein of deel van een terrein dat het risico op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van het Waals Gewest van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kan vergroten of de gevolgen van zo'n ongeval kan verergeren; f) het gaat niet om een locatie die krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud erkend is, noch om een biologisch zeer waardevolle locatie zoals vermeld op de cartografische portaalsite van de Waalse Overheidsdienst; g) aan het einde van de periode keert het terrein terug in zijn oorspronkelijke staat.x x 4.5Ten gevolge van een erkende natuurramp en gedurende hoogstens 24 maanden na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, de tijdelijke plaatsing - door of in opdracht van de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of de openbare huisvestingsmaatschappijen - van microwoningen met het oog op de huisvesting van de slachtoffers van die ramp, onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) het gaat om een gebied dat is bestemd voor bebouwing in de zin van artikel D.II.23; b) het gaat niet om een terrein of een deel van een terrein dat blootgesteld is aan een risico in de zin van artikel D.IV.57, eerste lid, 3°, of dat blootgesteld is aan een risico van geconcentreerd afvloeiend water, namelijk een natuurlijke as van geconcentreerd afvloeiend water; c) het gaat niet om een terrein of deel van een terrein dat in de laatste vijf jaar overstroomd is geweest; d) het gaat niet om een terrein of deel van een terrein dat het risico op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van het Waals Gewest van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kan vergroten of de gevolgen van zo'n ongeval kan verergeren; e) het gaat niet om een locatie die krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud erkend is, noch om een biologisch zeer waardevolle locatie zoals vermeld op de cartografische portaalsite van de Waalse Overheidsdienst; f) aan het einde van de periode keert het terrein terug in zijn oorspronkelijke staat.x x]2 5De verwijdering of het weghalen van de in de [2 punten 1 en 4 tot 4.5]2 bedoelde elementen, voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak, de verwijdering of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xQUithangborden en reclamezuilen1Het plaatsen van één of meer uithangborden of reclamezuilen xx 2De verwijdering of het weghalen van de in punt 1 bedoelde uithangborden en reclamezuilen voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak, de verwijdering of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xRHoogzitten en uitkijkposten1In bosgebied, in gebied aanpalend aan bosgebied en in landbouwgebied, de houten of uit mat metaal gemaakte hoogzitten en andere uitkijkposten bedoeld in artikel 1, § 1, 9°, van de jachtwet van 28 februari 1882. Maximale bruikbare oppervlakte: 4,00 m2x x 1.1Hoogzitten en uitkijkposten in bosgebied, in het gebied aanpalend aan het bosgebied en in landbouwgebied die de voorwaarden van punt 1 niet vervullen xx 2De verwijdering van de hoogzitten en uitkijkposten bedoeld in punt 1 of punt 1.1 voor zover de afval voortvloeiend uit het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xSBomen, hagen en wijziging van de beplanting1De bebossing of de ontbossing xx 2Onverminderd artikel R.IV.4-4, de kerstbomenteelt xx 3Voor zover artikel D.IV.4, eerste lid, 11°,een rol speelt: het kappen van een haag over een doorlopende lengte van minder dan 2,50 m om één enkele toegang tot een bestaande woning te creëren.x x 4Het vellen van hoogstammige alleenstaande bomen, van een haag of het vellen van een, meerdere of alle bomen van een allee in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 11°. xx 5Het vellen, het toebrengen van schade aan het wortelstelsel of de wijziging van het aspect van een waardevolle boom, struik of haag in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 12°. xx 6Het rooien of wijzigen van de beplanting in elk gebied bedoeld in artikel R.IV.4-11. xx 7Het vellen van bomen bedoeld in de punten 4 tot 6 dat het voorwerp uitmaakt van een besluit van de burgemeester genomen bij hoogdringendheid met het oog op het verzekeren van de openbare veiligheid.x xTWijziging van het bodemreliëf1De merkbare wijziging van het bodemreliëf voor het boren of nemen van bodemmonsters in het kader van een geotechnisch onderzoek, een geologische prospectie- of bodemverontreinigingsonderzoek.x x 2[5 De merkbare wijziging van het bodemreliëf in de zin van artikel R.IV.4-3 binnen een straal van 30,00 m van een legaal bestaand bouwwerk dat of legaal bestaande installatie die op hetzelfde goed gelegen is.]5 xx 3Voor de uitvoering van een actieprogramma voor rivieren door middel van een geïntegreerde en sectorale aanpak als bedoeld in artikel D. 33/3 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt: a) opvulmateriaal of uitgegraven materiaal dat niet meer dan 50,00 centimeter hoog is en dat zich op een maximale afstand van 6,00 m van de top van de oever van een waterloop bevindt, ook in gebieden waar gevaar voor overstroming bestaat; b) het storten en verspreiden van producten die het gevolg zijn van de ruimingswerken van een waterloopx xU[5 Gebruik van een terrein voor opslag en voor mobiele installaties1Een terrein gebruiken voor het plaatsen van een of meer mobiele installaties in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 15°, b), om kampeerterreinen op de hoeve te creëren]5x x 2[5 Een terrein doorgaans gebruiken voor: - de opslag van een of meerdere afgedankte wagens, schroot, materialen of afvalstoffen; - de plaatsing van een of meer mobiele installaties, zoals reclameaanhangwagens, huifkarren, caravans, afgedankte voertuigen of tenten, met uitzondering van mobiele verblijven in de zin van het decreet van 23 januari 2017 ter bevordering van het toerisme.]5 xxVStructuur die als toeristische en vrijetijdslogies dient1[5 De plaatsing van een of meer gemakkelijk te demonteren en te vervoeren structuren voor toeristisch verblijf die bestemd zijn voor tijdelijk of seizoensgebonden gebruik, voor zover is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden: a) het mobiele verblijf heeft een maximale oppervlakte van 50,00 m2; b) de plaatsing of constructie ervan vereist geen belangrijke wijziging van het bodemreliëf; c) het is gelegen op een kampeerterrein in de zin van het decreet van 23 januari 2017 ter bevordering van het toerisme.]5x x 2De bouw van een terras met of zonder balustrade dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 249 BWR, eerste lid, 3° en tweede lid van het Waalse Wetboek van Toerisme op een toeristisch kampeerterrein.x x 3[5 De bouw of plaatsing per goed van een blokhut of een tent of een tipi of een joert of een luchtbel in een bosgebied.]5 xx 4Het weghalen of de afbraak van de in de punten 1 tot 3 bedoelde toeristische of vrijetijdslogies, terrassen voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xWHandelingen en werken op het openbaar domein van de weg, spoorwegen en waterlopen1Voor zover de wegbedding niet verbreed wordt, de hernieuwing van de funderingen en de verharding van de wegen, bermen, boorden, trottoirs, eilandjes en openbare plaatsen uitgezonderd de veranderingen van verhardingen bestaande uit natuursteen en, voor openbare plaatsen, voor zover dat de handelingen en werken niet leiden tot een toename van de oppervlakte van de verhardingen van ondoordringbaar materiaal.x x 2De plaatsing, de hernieuwing, de verplaatsing of de verwijdering van de bijkomende elementen zoals de radarinstallaties, relingen, de beveiligingsconstructies en de schampranden, met uitzondering van de steunmuren en de geluidsschermen.x x 3De plaatsing, de verplaatsing, de verbouwing, de uitbreiding, of de verwijdering van vloeistofnetwerken (met een druk van ten hoogste 20 bar voor gas), energie (met een spanning van ten hoogste 70 KV voor elektriciteit) en telecommunicatienetwerken die in het publieke domein zijn aangebracht, verankerd, ondersteund of overhangend, met inbegrip van privé-aansluitingen, hulpelementen en bijbehorende uitrusting zoals palen, technische kasten, pylonen en palen met een maximale hoogte van 14,00 meter.x x 4De tijdelijke weginrichtingen met een maximale duur van vijf jaar [2 , met inbegrip van kunstwerken die wegen of een spoorlijn dragen]2.x x 5De werken voor de aanleg van ruimten voor voetgangers, personen met een verminderde beweeglijkheid of fietsers en waarbij de plaatselijke creatie of verruiming van die ruimten, de verbetering van hun esthetisch aspect of de veiligheid van de gebruikers wordt beoogd, ongeacht of deze werkzaamheden al dan niet leiden tot een versmalling van de wegbedding.x x 6Het plaatsen of vernieuwen van klein stadmeubilair zoals banken, tafels, stoelen, vuilnisemmers, lantaarn- en verlichtingspalen, plantenbakken, fonteintjes, elektrische aansluitpunten, containers, al dan niet ingegraven en bestemd voor de ophaling van huishoudelijke en daarmee gelijkgestelde afval.x x 7De werken voor de inrichting van de ruimtes bestemd voor de beplantingen.x x 8De plaatsing, de verplaatsing of het weghalen van de signalisatie-elementen : a) de verkeersborden, met inbegrip van de steunstructuren en portalen, evenals van de bescherming ervan tegenover het verkeer; b) de vaste of mobiele installaties waarbij het verkeer, het parkeren of de snelheid beperkt worden; c) de installaties voor de controle op het parkeren zoals parkeermeters of parkeerautomaten; d) de niet-overdekte installaties voor het parkeren van tweewielers; e) de bijkomende technische al dan niet ondergrondse installaties zoals kasten voor de elektrische bediening van verkeerslichten of van de openbare verlichting, praatpalen, brandpalen en bedieningskasten voor teledistributie.x x 9De plaatsing, de verplaatsing of het weghalen van inrichtingen voor de openbare verlichting.x x 10Voor zover ze niet onderworpen worden aan de bepalingen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw betreffende de beschermde gebieden van sommige gemeente inzake stedenbouw, de plaatsing, de verplaatsing of het weghalen van de volgende reclameborden: a) de aanplakzuilen waarvan de schacht met een diameter van maximum 1,20 m beperkt blijft tot 3,50 m hoogte; b) de aanplakborden op voeten waarvan de maximale hoogte en breedte respectievelijk niet meer dan 2,50 m en 1,70 m bedragen en waarvan de bruikbare oppervlakte niet meer dan 4 m2 per vlak bedraagt.x x 11Het aanbrengen of de wijziging van de wegmarkeringen.x x 12De plaatsing, de verplaatsing of het weghalen van verkeersdrempels.x x 13Het aanbrengen, verwijderen of hernieuwen van funderingen en inrichtingen voor het gebruik van de wegen en de openbare vervoerslijnen zoals rails, verbindingen, ballast, palen van bovenleidingen, signalen, portieken, hokjes, bedieningskasten voor verkeersborden of palen voor bus- of tramhaltes voor reizigers.x x 14Het plaatsen van een seizoensgebonden openluchtterras in de horecasector.x x 15De hokjes voor de reizigers bij de haltes van het openbaar vervoer.x x 16De plaatsing of de verplaatsing van brievenbussen.x x 17De plaatsing, de verplaatsing of het weghalen van beelden, gedenktekens en andere kunstwerken geplaatst door de overheid of op bevel van de overheid.x x 18Het aanleggen, vernieuwen of verwijderen van kunstwerken voor de bescherming van de oevers in een niet-bevaarbare waterloop, met uitzondering van gemetselde muren, op een lengte van niet meer dan 100,00 m en een maximale hoogte van 2,00 m.x x [2 19De installatie van technische apparatuur voor de controle van waterlopen.x x 20In gebieden die getroffen werden door een erkende natuurramp en op voorwaarde dat de werken op significante wijze zijn aangevat binnen een termijn van drie jaar na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, handelingen en werken voor de heropbouw van bruggen, met inbegrip van de werken voor de dragende structuur, het herstel van rivieroevers of van het rivierbed van een waterloop of voor het herstel van stuwdammen en hun installaties, voor zover de lokalisatie van de installaties onveranderd blijft en maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de verschillende gebruikers ze kunnen blijven gebruiken.x x 21In gebieden die getroffen werden door een erkende natuurramp en op voorwaarde dat de werken op significante wijze zijn aangevat binnen een termijn van drie jaar na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, het slopen, herstellen of wederopbouwen van muren voor de bescherming van de oevers en andere kunstwerken die eigendom zijn van de beheerder van de niet-bevaarbare waterloop.x x]2XRiolering, leiding en netten buiten het openbaar domein van de weg, spoorwegen en waterlopen, boringen en waterwinningen1Het plaatsen, de verplaatsing, de wijziging van privé-aansluitingen, met inbegrip van de technische kasten, op ondergrondse draineerleidingen, energie- of telecommunicatieleidingen, alsook het plaatsen, de verplaatsing, de wijziging van ondergrondse water- of brandstoffenopslagtanks, straatkolken, zakputten, straatgoten, inspectieputten, deksels en septische tanken en ieder ander individueel zuiveringssysteem tegen de volgende cumulatieve voorwaarden: a) de eventuele afgegraven aarde voor deze [5 installaties]5 brengt geen enkele merkbare wijziging mee van het natuurlijke bodemreliëf in de zin van artikel R.IV.4-3 op de rest van het eigendom; b) die inrichtingen hebben betrekking op de infrastructuur die noodzakelijk is voor het aanleggen van het goed en zijn uitsluitend gelegen op bedoeld goed.x x 2De privé-aansluitingen, met inbegrip van de technische kasten, op ondergrondse draineerleidingen, energie- of telecommunicatieleidingen, evenals het plaatsen van ondergrondse water- of brandstoffenopslagtanks, straatkolken, zakputten, straatgoten, inspectieputten, deksels en septische tanken en ieder ander individueel zuiveringssysteem die de voorwaarden bedoeld in punt 1 niet vervullen. xx 3[5 Het plaatsen van hoogstens één bovengrondse tank per goed.]5 xx 4De invoering of de versterking van ondergrondse draineerleidingen, energie- of telecommunicatieleidingen in een reeds ingerichte technische locatie tegen de volgende cumulatieve voorwaarden: a) de ontworpen werken zijn eigen aan de functie van de locatie; b) de bestaande installaties, gebouwen, bouwwerken en bedekking zijn legaal; c) de werken beogen de bouw van een gebouw niet; d) de grondinneming beperkt de bestaande isoleringsomtrekken of voorzieningen niet.x x 5De boringen van putten of waterwinningen.x x 6In de niet-bebouwingsgebieden, en voor zover geen vergunning vereist is in de zin van artikel R.IV.4-3, eerste lid, 6°, het aanleggen of wijzigen van een drainagesysteem voor zover het terrein niet gelegen is in een locatie erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van de Natura 2000-locaties, of blootgesteld aan een groot natuurrisico of grote geotechnische druk zoals bedoeld in artikel D.IV.57, 3°.x x 7De installatie, de verplaatsing, de wijziging of de uitbreiding van ingebouwde, verankerde ondergrondse of bovengrondse draineerleidingen, energie- of telecommunicatieleidingen en de bijkomende en bijbehorende uitrustingen wanneer ze buiten het openbare domein gelegen zijn. xx [2 7.1Ten gevolge van een erkende natuurramp en op voorwaarde dat de werken op significante wijze zijn aangevat binnen een termijn van drie jaar na de bekendmaking van het besluit houdende erkenning van de natuurramp, de plaatsing, verplaatsing, wijziging en vervanging van al dan niet ondergrondse riolerings-, vloeistof-, energie- en telecommunicatienetten en de bijbehorende elementen en bijbehorende uitrusting.x x]2 8Het weghalen van de in de [2 punten 1 tot 7.1]2 bedoelde elementen voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xYTelecommunicatie, kabeltelevisie, glasvezel, gas, elektriciteit1De vervanging van technische installaties of technische kasten door technische installaties of technische kasten van een kleiner of gelijkwaardig volume.x x 2De vervanging van bestaande antennes door antennes met een gelijke, of kleinere of grotere afmeting op voorwaarde dat de totale hoogte van de mast niet verhoogd wordt en dat de nieuwe antennes een maximale hoogte van 3,00 m hebben.x x 3De vervanging van een pyloon of een bestaande paal door een zo hoge pyloon of paal van hetzelfde type geïnstalleerd op dezelfde locatie.x x 4De plaatsing van een technische kast op een plat dak, op voorwaarde dat ze vanaf de weg niet-zichtbaar is, dat ze gelegen is op een afstand van minstens een anderhalf keer de hoogte van de kast vanaf de dakopstand.x x 5De plaatsing of de vervanging van technische kasten naast een pyloon of een paal geplaatst op de bodem of in een technisch lokaal gelegen in de nabijheid van een mast geplaatst op een dak.x x 6De aanleg van technische installaties om de stabiliteit en de veiligheid van bestaande installaties evenals hun goede werking te verzekeren.x x 7De plaatsing van antennes of radiogolven, technische kasten en installaties tijdens culturele, sport-, recreatie- of commerciële evenementen, geplaatst voor een maximale duur van 90 dagen op voorwaarde dat deze antennes of golven, kasten en installaties niet meer dan 15 dagen voor het begin van het evenement geplaatst worden en dat ze uiterlijk 15 dagen na het einde van het evenement weggehaald worden.x x 8De verplaatsing en/of de heropbouw van antennes of radiogolven, ingebouwde, verankerde ondergrondse of bovengrondse leidingen en van technische kasten en installaties om dringende redenen, om redenen van veiligheid of openbaar belang onvoorzienbaar uit hoofde van de beheerder, de tijd nodig om alle vereiste vergunningen voor de verplaatsing en/of de heropbouw van de locatie te krijgen.x x 9De tijdelijke verplaatsing van een bestaande installatie om de continuïteit van de diensten te verzekeren in geval van werken uitgevoerd door de eigenaar van de oorspronkelijke structuur voor de uitsluitende duur van de werken.x x 10De plaatsing van installaties zoals antennes, radiogolven, technische kasten en installaties voor zover ze gelegen zijn binnen gebouwen, bouwwerken of bestaande structuren of overdekt met materialen die lijken op de bestaande materialen.x x 11De plaatsing van radiogolven met een maximale diameter van 90,00 cm op een bestaande pyloon of een legaal bestaande mast op een dak.x x 11.1Plaatsen van draadloze toegangspunten met klein bereik die volledig en veilig in hun draagconstructie geïntegreerd worden en dus onzichtbaar zijn voor het publiek.x x 11.2Plaatsen van draadloze toegangspunten met klein bereik die aan volgende voorwaarden voldoen: a) Het totale volume van het voor het grote publiek zichtbare deel van een draadloos toegangspunt met klein bereik voor gebruik door een of meer radiospectrumgebruikers bedraagt maximaal 30 liter; b) Het totale volume van de voor het grote publiek zichtbare delen van meerdere afzonderlijke draadloze toegangspunten met klein bereik die een infrastructuurlocatie met een afzonderlijk begrensd oppervlak delen, zoals een lantaarnpaal, een verkeerslicht, een reclamebord of een bushalte, bedraagt maximaal 30 liter; c) Indien het antennesysteem en andere onderdelen van het draadloze toegangspunt met klein bereik, zoals een radiofrequentie-eenheid, een digitale processor, een opslageenheid, een koelsysteem, stroomvoorziening, bekabeling, backhaulonderdelen of onderdelen voor aarding en bevestiging, afzonderlijk worden geïnstalleerd, wordt elk gedeelte daarvan dat het maximale volume van 30 liter overschrijdt, aan het zicht van het grote publiek onttrokken; d) Het draadloze toegangspunt met klein bereik is visueel consistent met de draagconstructie, heeft een omvang die in verhouding staat tot de totale omvang van de draagconstructie, een coherente vorm, neutrale kleuren die passen bij of overgaan in de draagconstructie, en verborgen kabels, en is visueel niet storend in combinatie met andere draadloze toegangspunten met klein bereik die al zijn geïnstalleerd op dezelfde locatie of op aangrenzende locaties; e) Het gewicht en de vorm van een draadloos toegangspunt met klein bereik vereisen geen structurele versterking van de draagconstructie; Draadloze toegangspunten met klein bereik waarvan het equivalent isotropisch uitgestraald vermogen 10 watt bedraagt, mogen bovendien alleen worden geïmplementeerd in de buitenruimte of in grote binnenruimten met een minimale plafondhoogte van vier meter, waarbij het laagste uitstralende onderdeel van de antenne zich in een publiek toegankelijke ruimte op ten minste 2,2 meter hoogte moet bevinden.x x 12Het plaatsen van een radio- en televisie-antenne of radiogolven (parabolische antenne of paneelantenne). Ligging: * ofwel verankerd op een opgaande muur aan de achterkant van het gebouw ten opzichte van de openbare toegangsweg of minstens 4,00 m achter de rooilijn * ofwel verankerd in de grond of op een dakdeel en gevestigd aan de achterkant van het gebouw ten opzichte van de openbare toegangsweg. Maximale oppervlakte: 1,00 m2. Materialen: de antenne vertoont een kleurschakering die gelijk is aan die van haar draagbasis.x x 13Het plaatsen van een radio- en televisie-antenne of radiogolven (parabolische antenne of paneelantenne). Ligging: op een plat dak. Maximale hoogte: 5,00 meter, met inbegrip van de steun, en de hoogte is kleiner dan de afstand tussen de installatie en de dakopstand. Maximale oppervlakte: 1,00 m2.x x 14[5 Het plaatsen van een in punt 12 of 13 bedoelde antenne die de voorwaarden bedoeld in punt 12 of 13 niet vervult.]5 xx 15De plaatsing van antennes en van de behuizing voor radiomodules op afstand op een bestaande pyloon verankerd op de bodem of op legaal bestaande mast op een dak op voorwaarde dat de afstand maximum 1 m is in het geval van een pyloon en maximum 40 cm in het geval van een mast en dat de hoogte van de pyloon of van de mast niet overschreden is.x x 16De plaatsing van antennes tegen een bestaande gevel met maximum één antenne ( met inbegrip van de actieve elementen die nodig zijn voor de aansluiting ervan), over zes strekkende gevelmeters, of op een bestaande puntgevel met maximum één antenne per puntgevel, of op een schoorsteen op voorwaarde dat die antennes een kleur gelijk aan de bedekking van de gevel of van de puntgevel heeft.x x 17De plaatsing van antennes op het plat dak of het plat gedeelte van het dak van een gebouw op voorwaarde dat ze een maximale hoogte van 3 meter, met inbegrip van de steun, hebben, dat die hoogte kleiner is dan de afstand tussen de installatie en de lagere kant of de rand van het dak of de dakopstand en dat het gebouw minstens 12,00 m hoog is.x x 18De plaatsing op de gevel of bovengronds van elektronische of numerieke communicatiekabels en leidingen en van verbindingsdozen voor zover de kleur neutraal en discreet is en voor zover het tracé van de kabel de bouwkundige lijnen van de woning volgt, zoals de raamdorpel, de kroonlijst, de verbindingen tussen de gevels, de lagere kant of de rand van het dak, de dakopstand.x x 19De plaatsing van de antenne van een radioamateur in de zin van het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs. xx 20Het plaatsen op het openbaar domein van steunen met een maximale diameter van 30,00 cm en een maximale hoogte van 8,00 meter voor technische telecommunicatieapparatuur en antennes, met inbegrip van radiogolven met een maximale diameter van 90,00 cm, met een afstand van niet meer dan 40,00 cm.x x 21De verwijdering of het weghalen van de in de punten 1 tot 20 bedoelde elementen, voor zover de afval voortvloeiend uit de afbraak, de verwijdering of het weghalen afgevoerd wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving.x xZMilitaire domeinen1De uitvoering van defensieve werken van operationele aard of die strategisch geheim moeten blijven, ten behoeve van het ministerie van Defensie en waarvan de lijst gezamenlijk wordt opgesteld door de Minister van Defensie en de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordeningx x ]1(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>(2)<BDG 2022-01-31/06, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 14-06-2022>(3)<BWG 2022-12-08/15, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 30-01-2023>(4)<BDG 2023-01-26/19, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 01-02-2023>(5)<BDG 2024-04-18/28, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024> ]2
----------
(1)<BWG 2019-01-31/23, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<BWG 2019-05-09/32, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<BDG 2019-12-19/34, art. 36, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(4)<BDG 2021-07-01/10, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(5)<BDG 2022-01-31/06, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 14-06-2022>
Art. R.IV.1-2.Handelingen en werken die niet de verplichte tussenkomst van een architect vereisen
Naast de bepalingen van de nomenclatuur bedoeld in artikel R.IV.1-1 is de tussenkomst van een architect niet verplicht voor :
1° de handelingen en werken bedoeld in artikel D.I.V4, eerste lid, 3°, 9° en 10° ;
2° de wijziging van de bestemming van het geheel of een gedeelte van een goed bedoeld bedoeld in artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, en [2 de oprichting van een handelszaak in de gevallen bedoeld in artikel D IV.4., eerste lid, 8°, c), d) en e)]2 in de zin van artikel D IV.4, eerste lid, 8° en voor zover de geplande handelingen en werken de draagstructuren van het gebouw niet veranderen of ze een andere wijziging van het opgebouwde volume of van het architectonische karakter dan de wijziging van de bouwschil van een gebouw in de zin van punt B van de nomenclatuur bedoeld in artikel R.IV.1.met zich meebrengen;
3° het plaatsen van één of verschillende vaste of verplaatsbare installaties [1 ...]1;
4° de handelingen en werken gebonden aan uitvoering van een bijzonder beheersplan van een staatsnatuurreservaat, bedoeld in artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, en een beheersplan van een erkend natuurreservaat bedoeld in artikel 19 van dezelfde wet;
[1 4/1° de bouw van een loods bedoeld in artikel R.II.37-4, een vissershut, een jachthut, een observatiepost;]1
5° de uitvoering van technische werken.
Onder "technische werken" wordt verstaan :
a) [1 werken, waarin de technieken van een ingenieur van doorslaggevende betekenis zijn, zoals bruggen en tunnels, wegen, openbare plaatsen, parkings, spoorwegen, metro en ieder vervoer met vaste steunpunten, startbanen der vliegvelden, waterwerken, stuwdammen, kanalen, havens en jachthavens, waterwinningsplaatsen, elektrische lijnen, pylonen, masten, de inkoopstations, windmolens, turbines, gasleidingen, olieleidingen, pijpleidingen en televerbindingen;]1
b) cultuurtechnische werken;
c) de installaties of bouwwerken waarin de technieken van de ingenieur van doorslaggevende betekenis zijn, zoals de productie-, opslag-, behandelingsuitrustingen, transportbanden, deurtjes, leidingen, rolbruggen, opslagtorens, silo's, buitenfilters.
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 44, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.1-2.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Handelingen en werken die niet de verplichte tussenkomst van een architect vereisen Naast de bepalingen van de nomenclatuur bedoeld in artikel R.IV.1-1 is de tussenkomst van een architect niet verplicht voor : 1° de handelingen en werken bedoeld in artikel D.I.V4, eerste lid, 3°, 9° en 10° ; 2° de wijziging van de bestemming van het geheel of een gedeelte van een goed bedoeld bedoeld in artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, en de wijziging van de verdeling van de verkoopoppervlakten in de zin van artikel D IV.4, eerste lid, 8° en voor zover de geplande handelingen en werken de draagstructuren van het gebouw niet veranderen of ze een andere wijziging van het opgebouwde volume of van het architectonische karakter dan de wijziging van de bouwschil van een gebouw in de zin van punt B van de nomenclatuur bedoeld in artikel R.IV.1.met zich meebrengen; 3° het plaatsen van één of verschillende vaste of verplaatsbare installaties [1 ...]1; 4° de handelingen en werken gebonden aan uitvoering van een bijzonder beheersplan van een staatsnatuurreservaat, bedoeld in artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, en een beheersplan van een erkend natuurreservaat bedoeld in artikel 19 van dezelfde wet; [1 4/1° de bouw van een loods bedoeld in artikel R.II.37-4, een vissershut, een jachthut, een observatiepost;]1 5° de uitvoering van technische werken. Onder "technische werken" wordt verstaan : a) [1 werken, waarin de technieken van een ingenieur van doorslaggevende betekenis zijn, zoals bruggen en tunnels, wegen, openbare plaatsen, parkings, spoorwegen, metro en ieder vervoer met vaste steunpunten, startbanen der vliegvelden, waterwerken, stuwdammen, kanalen, havens en jachthavens, waterwinningsplaatsen, elektrische lijnen, pylonen, masten, de inkoopstations, windmolens, turbines, gasleidingen, olieleidingen, pijpleidingen en televerbindingen;]1 b) cultuurtechnische werken; c) de installaties of bouwwerken waarin de technieken van de ingenieur van doorslaggevende betekenis zijn, zoals de productie-, opslag-, behandelingsuitrustingen, transportbanden, deurtjes, leidingen, rolbruggen, opslagtorens, silo's, buitenfilters. ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK II. - Handelingen die onderworpen zijn aan een bebouwingsvergunning
HOOFDSTUK II. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Handelingen die een ontsluitingsvergunning of opsplitsingsvergunning vereisen]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III. - Handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning
Art. R.IV.4-1.Gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed
De gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, is diegene die in een bestaand bouwwerk [2 in een vaste of mobiele installatie of daarbuiten]2, een nieuwe functie creëert die verschillende is van de hoofdfunctie gevestigd op het goed en die volgens het geval bestaat uit de uitvoering van :
1° nuts- of gemeenschapsvoorzieningen, voor zover de voorziening zich buiten een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bevindt bedoeld in artikel D.II.26;
2° een culturele voorziening, voor zover de voorziening zich buiten een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bevindt bedoeld in artikel D.II.26;
3° een recreatieve voorziening, voor zover de voorziening zich buiten een recreatiegebied bevindt bedoeld in artikel D.II.27;
4° een ambachtelijke activiteit, van kleine industrie of opslag, voor zover het goed zich bevindt buiten een gemengde bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.29 of een gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is bedoeld in artikel D.II.32 en bestemd om de activiteiten bedoeld in artikel D.II.29 te ontvangen;
5° het verkoops- of ruilaanbod van [2 ...]2 erfdienstbaarheden in een ruimte die meer dan driehonderd vierkante meter bedraagt [2 ...]2.
[1 De terbeschikkingstelling ter betaling, zelfs op occasionele basis, van een of meer bestaande kamers als toeristische logiesverstrekkende inrichting is een wijziging van het gebruik van een onroerend goed of een deel ervan. Voor het verstrekken van minder dan zes kamers die als toeristische logiesverstrekkende inrichting in de woning worden gebruikt, is echter geen vergunning vereist.]1
Onverminderd artikel D.IV.4, derde lid, is het gebruik als studentenkamer die als kot wordt bewoond, van één of meerdere bestaande kamers een gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed.
In het geval dat de handelingen en werken betreffende de wijziging van de bestemming van een goed geheel of gedeeltelijk onder de toepassing van artikel D.IV.4, eerste lid, 1°, vallen, maken de wijziging van de bestemming alsook de handelingen en werken het voorwerp uit van één en dezelfde vergunningsaanvraag.
[1 Voor de toepassing van het tweede en derde lid kan de kamer bestaan uit een of meer vertrekken, maar mag deze niet alle basisfuncties van de woning bevatten, zoals genoemd in artikel D.IV.4, tweede lid.]1
[2 In een bestaande woning die is blootgesteld aan een groot natuurrisico of een geotechnische beperking als omschreven in artikel D.IV.57, eerste lid, 3°, is het toekennen van een of meer nieuwe vertrekken aan een basisfunctie in de zin van artikel D.IV.4, tweede lid, een bestemmingswijziging van een woning of een gedeelte ervan.]2
----------
(1)<BWG 2022-12-08/15, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 30-01-2023>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 45, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.4-1.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed De gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, is diegene die in een bestaand bouwwerk of daarbuiten, een nieuwe functie creëert die verschillende is van de hoofdfunctie gevestigd op het goed en die volgens het geval bestaat uit de uitvoering van : 1° nuts- of gemeenschapsvoorzieningen, voor zover de voorziening zich buiten een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bevindt bedoeld in artikel D.II.26; 2° een culturele voorziening, voor zover de voorziening zich buiten een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bevindt bedoeld in artikel D.II.26; 3° een recreatieve voorziening, voor zover de voorziening zich buiten een recreatiegebied bevindt bedoeld in artikel D.II.27; 4° een ambachtelijke activiteit, van kleine industrie of opslag, voor zover het goed zich bevindt buiten een gemengde bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.29 of een gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is bedoeld in artikel D.II.32 en bestemd om de activiteiten bedoeld in artikel D.II.29 te ontvangen; 5° het verkoops- of ruilaanbod van goederen en erfdienstbaarheden in een ruimte die meer dan [3 honderd]3 vierkante meter bedraagt, voor zover het goed zich bevindt buiten een gemengde bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.29 of een gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is bedoeld in artikel D.II.32 en bestemd om de activiteiten bedoeld in artikel D.II.29 te ontvangen. [2 De terbeschikkingstelling ter betaling, zelfs op occasionele basis, van een of meer bestaande kamers als toeristische logiesverstrekkende inrichting is een wijziging van het gebruik van een onroerend goed of een deel ervan. Voor het verstrekken van minder dan zes kamers die als toeristische logiesverstrekkende inrichting in de woning worden gebruikt, is echter geen vergunning vereist.]2 [1 Als de bestemming van een goed in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd, gaat het om de omschakeling in woongebruik van op de begane grond van de straat gelegen ruimten in een bestaand bouwwerk die worden gebruikt voor de verkoop of ruil van goederen en diensten of voor een drinkgelegenheid, ongeacht de grootte van de ruimten en zelfs indien daarbij geen nieuwe woning wordt gecreëerd.]1 Onverminderd artikel D.IV.4, derde lid, is het gebruik als studentenkamer die als kot wordt bewoond, van één of meerdere bestaande kamers een gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed. In het geval dat de handelingen en werken betreffende de wijziging van de bestemming van een goed geheel of gedeeltelijk onder de toepassing van artikel D.IV.4, eerste lid, 1°, vallen, maken de wijziging van de bestemming alsook de handelingen en werken het voorwerp uit van één en dezelfde vergunningsaanvraag. [2 Voor de toepassing van het tweede en derde lid kan de kamer bestaan uit een of meer vertrekken, maar mag deze niet alle basisfuncties van de woning bevatten, zoals genoemd in artikel D.IV.4, tweede lid.]2
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(2)<BWG 2022-12-08/15, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 30-01-2023>
(3)<BDG 2024-04-18/28, art. 34, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.IV.4-2.
<Opgeheven bij BWG 2024-04-25/42, art. 46, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.4-3.Merkbare wijziging van het bodemreliëf
Een wijziging van het bodemreliëf, als ophoging of in ingraving, is merkbaar als ze één van de volgende voorwaarden vervult :
1° een wijziging met een volume van meer dan 40 kubieke meter;
2° een wijziging met een hoogte van meer dan vijftig centimeter ten opzichte van het natuurlijk niveau van de grond en een volume dat meer dan 5 kubieke meter bedraagt;
3° een wijziging gelegen op minder dan 2 meter van de gemeenschappelijke grens;
4° een wijziging met betrekking tot een gedeelte van grond of een grond onderworpen aan een risico van geconcentreerd afvloeiend water, namelijk een natuurlijke concentratielijn van het afvloeiend water dat overeenstemt met een thalweg, vallei of droge vallei;
5° een wijziging gelegen in een gebied onderhevig aan het overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek of met betrekking tot het gedeelte van een grond of een grond die in de loop van de laatste vijf jaar overstromingen heeft ondergaan;
6° een wijziging met als doel of tot gevolg dat het draineersysteem van een watering wordt gewijzigd;
7° een wijziging gelegen in een gebied erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van :
a) in de aangewezen Natura 2000-gebieden, de beheerseenheden [2 ...]2 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;
b) in erkende gebieden, de uitvoering van een beheersplan van een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
8° een wijziging gelegen in een site met een hoge biologische waarde opgenomen op de cartografische portaalsite van de "SPW" (Waalse Overheidsdienst);
9° een wijziging gelegen in een natuurgebied bedoeld in artikel D.II.39;
10° [2 met als doel een natuurlijk of kunstmatig, permanent of tijdelijk waterlichaam te creëren, met uitzondering van de poelen en vijvers bedoeld in artikel R.IV.1-1, punt [3 I, 1 en 2]3, of een natuurlijk of kunstmatig, permanent of tijdelijk waterlichaam te dempen, met uitzondering van de poelen en vijvers bedoeld in artikel R.IV.1-1, punt I, 1]2;
11° een wijziging van het reliëf van de oevers van een waterloop behalve als ze voortvloeit uit bagger- of ruimingswerken uitgevoerd door de beheerder van de waterloop;
12° een wijziging met als doel of tot gevolg om de depressie voortvloeiend uit de aanwezigheid van een natuurrisico of grote geotechnische druk bedoeld in artikel D.IV.57, eerste lid, 3°, op te vullen;
13° een wijziging met als doel om een parkeerruimte op te richten, met uitzondering van de parkeerplaatsen bedoeld in artikel R.IV.1-1, punt [3 F5]3;
14° een wijziging met als doel om een niet-overdekte piste op te richten die bestemd is voor paardrij-oefeningen;
15° een wijziging betreffende een dichtbijgelegen preventiegebied in de zin van het Waterwetboek, waarvan de waterwinning voor menselijke consumptie bestemd is in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water.
In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, , zijn de wijzigingen in een landbouwgebiedv an het bodemreliëf om een depressie van de grond van maximum 2 aren op te vullen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan vijftig centimeter.
In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, zijn de wijzigingen van het bodemreliëf om een depressie van de grond van maximum 2 aren op te vullen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan vijftig centimeter, voor zover de opvulling in verband staat met een landbouwactiviteit en dat de opvulling niet in een woongebied gelegen is.
[1 In afwijking van het lid, 1° en 2° zijn wijzigingen van het bodemreliëf die verband houden met een landbouwactiviteit en die worden uitgevoerd met grond uit het wassen of de mechanische behandeling op vibrerende tafel van suikerbieten, aardappelen en andere producties van akkerbouwmatig geteelde groenten, gevoelig wanneer zij meer dan vijftig centimeter bedragen.]1
In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, zijn de wijzigingen van het bodemreliëf uitgevoerd, hetzij tijdens de oprichting en de uitrusting van de bedrijfsruimte, hetzij die de sanering van de te herontwikkelen locatie of locatie met herstel van landschap en leefmilieu beogen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan een meter in de bedrijfsruimte, in de te herontwikkelen locaties en in de locaties met herstel van landschap en leefmilieu.
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 47, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
(3)<BWG 2025-04-10/08, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-05-2025>
Art. R_IV.4-3.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Merkbare wijziging van het bodemreliëf Een wijziging van het bodemreliëf, als ophoging of in ingraving, is merkbaar als ze één van de volgende voorwaarden vervult : 1° een wijziging met een volume van meer dan 40 kubieke meter; 2° een wijziging met een hoogte van meer dan vijftig centimeter ten opzichte van het natuurlijk niveau van de grond en een volume dat meer dan 5 kubieke meter bedraagt; 3° een wijziging gelegen op minder dan 2 meter van de gemeenschappelijke grens; 4° een wijziging met betrekking tot een gedeelte van grond of een grond onderworpen aan een risico van geconcentreerd afvloeiend water, namelijk een natuurlijke concentratielijn van het afvloeiend water dat overeenstemt met een thalweg, vallei of droge vallei; 5° een wijziging gelegen in een gebied onderhevig aan het overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek of met betrekking tot het gedeelte van een grond of een grond die in de loop van de laatste vijf jaar overstromingen heeft ondergaan; 6° een wijziging met als doel of tot gevolg dat het draineersysteem van een watering wordt gewijzigd; 7° een wijziging gelegen in een gebied erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van : a) in de aangewezen Natura 2000-gebieden, de beheerseenheden [1 1, 2, 3, 6, 7, 8]1 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn; b) in erkende gebieden, de uitvoering van een beheersplan van een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 8° een wijziging gelegen in een site met een hoge biologische waarde opgenomen op de cartografische portaalsite van de "SPW" (Waalse Overheidsdienst); 9° een wijziging gelegen in een natuurgebied bedoeld in artikel D.II.39; 10° een wijziging met als doel een watervlak te creëeren of een natuurlijk of kunstmatig watervlak, permanent of tijdelijk, op te vullen, met uitzondering van de [2 ...]2 vijvers bedoeld in artikel R.IV.1-1, punt I, 1 en 3; 11° een wijziging van het reliëf van de oevers van een waterloop behalve als ze voortvloeit uit bagger- of ruimingswerken uitgevoerd door de beheerder van de waterloop; 12° een wijziging met als doel of tot gevolg om de depressie voortvloeiend uit de aanwezigheid van een natuurrisico of grote geotechnische druk bedoeld in artikel D.IV.57, eerste lid, 3°, op te vullen; 13° een wijziging met als doel om een parkeerruimte op te richten, met uitzondering van de parkeerplaatsen bedoeld in artikel R.IV.1-1, punt F4; 14° een wijziging met als doel om een niet-overdekte piste op te richten die bestemd is voor paardrij-oefeningen; 15° een wijziging betreffende een dichtbijgelegen preventiegebied in de zin van het Waterwetboek, waarvan de waterwinning voor menselijke consumptie bestemd is in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water. In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, , zijn de wijzigingen in een landbouwgebiedv an het bodemreliëf om een depressie van de grond van maximum 2 aren op te vullen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan vijftig centimeter. In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, zijn de wijzigingen van het bodemreliëf om een depressie van de grond van maximum 2 aren op te vullen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan vijftig centimeter, voor zover de opvulling in verband staat met een landbouwactiviteit en dat de opvulling niet in een woongebied gelegen is. [1 In afwijking van het lid, 1° en 2° zijn wijzigingen van het bodemreliëf die verband houden met een landbouwactiviteit en die worden uitgevoerd met grond uit het wassen of de mechanische behandeling op vibrerende tafel van suikerbieten, aardappelen en andere producties van akkerbouwmatig geteelde groenten, gevoelig wanneer zij meer dan vijftig centimeter bedragen.]1 [2 In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, zijn de wijzigingen van het bodemreliëf die hetzij tijdens de oprichting en de uitrusting van de bedrijfsruimte, hetzij met het oog op de sanering van de saneringslocatie zijn uitgevoerd, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan een meter in de bedrijfsruimte of saneringslocatie]2. ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2024-04-18/28, art. 35, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.IV.4-4.Kerstbomenteelt
De kerstbomenteelt wordt onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, in een recreatiegebied, in de bedrijfsruimtes, in gebied van gewestelijk belang, in een gebied van gemeentelijk belang, in een groengebied, in een natuurgebied, in een parkgebied, in een ontginningsgebied en in een gebied waarvan de inrichting aan een gemeentelijk overleg is onderworpen.
De kerstbomenteelt wordt onderworpen aan een vergunning in een woongebied, in een woongebied met landelijk karakter, in een landbouwgebied en in een bosgebied als ze één van de volgende voorwaarden vervult :
1° ofwel gebeurt de exploitatie buiten het kader van een beroepsactiviteit;
2° ofwel impliceert het project een wijziging van het bodemreliëf of een drainage;
3° ofwel heeft het project betrekking op een grond gelegen :
a) in een omtrek met waardevolle vergezichten bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°,
a) in een landschappelijk waardevolle omtrek bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3°,
c) in een site die in aanmerking komt voor het Natura 2000-net of een Natura 2000-locatie erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van de uitvoering van een beheersplan van een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
d) in een site met een hoge biologische waarde opgenomen op de cartografische portaalsite van de "SPW" (Waalse Overheidsdienst);
4° ofwel neemt het project de voorschriften bedoeld in [1 de artikelen D.II.37 en R.II.37-1 in bosgebied]1 niet in acht.
Als de aanvraag niet onderworpen is aan een vergunning, verwittigt de producent van kerstbomen het gemeentecollege van het begin van de beplantingswerkzaamheden vijftien dagen vóór hun aanvang.
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. R_IV.4-4.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Kerstbomenteelt De kerstbomenteelt wordt onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, in een recreatiegebied, in de bedrijfsruimtes, in gebied van gewestelijk belang, in een gebied van gemeentelijk belang, in een groengebied, in een natuurgebied, in een parkgebied, in een ontginningsgebied en in een gebied waarvan de inrichting aan een gemeentelijk overleg is onderworpen. De kerstbomenteelt wordt onderworpen aan een vergunning in een woongebied, in een woongebied met landelijk karakter, in een landbouwgebied en in een bosgebied als ze één van de volgende voorwaarden vervult : 1° ofwel gebeurt de exploitatie buiten het kader van een beroepsactiviteit; 2° ofwel impliceert het project een wijziging van het bodemreliëf of een drainage; 3° ofwel heeft het project betrekking op een grond gelegen : a) in een omtrek met waardevolle vergezichten bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, [2 b)]2 in een landschappelijk waardevolle omtrek bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3°, c) in een site die in aanmerking komt voor het Natura 2000-net of een Natura 2000-locatie erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van de uitvoering van een beheersplan van een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; d) in een site met een hoge biologische waarde opgenomen op de cartografische portaalsite van de "SPW" (Waalse Overheidsdienst); 4° ofwel neemt het project de voorschriften bedoeld in [1 de artikelen D.II.37 en R.II.37-1 in bosgebied]1 niet in acht. Als de aanvraag niet onderworpen is aan een vergunning, verwittigt de producent van kerstbomen het gemeentecollege van het begin van de beplantingswerkzaamheden vijftien dagen vóór hun aanvang. ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2021-07-01/10, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. R.IV.4-5.[1 Definities
"Voor de toepassing van de artikelen R.IV.4-6, R .R.IV.4-7 en R.IV.4-8, wordt verstaan onder:"
1° boom: een houtachtige soort die op volwassen leeftijd meer dan acht meter hoog is wanneer hij vrij groeit;
2° haag: een groep struiken of bomen geplant op een maximale afstand van anderhalve meter tussen elke voet, zodat een dichte kordon van niet meer dan tien meter breed tussen de buitenste voeten wordt gevormd;
3° struik, houtachtige soort waarvan de groei niet hoger is dan acht meter;
4° bomenlaan: bomenrijen;
5° openbare ruimte: plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek zonder toelating zoals de wegen, de plaatsen, de openbare parken;
6° inlandse soort: soort bedoeld in bijlage 2 bij het besluit van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk
Voor de toepassing van de artikelen R .IV.4-7 en R.IV.4-8, wordt verstaan onder:
1° groep bomen: een groep bomen met de volgende kenmerken :
a) een gemeenschappelijke kruin ;
b) de projectie op de grond van deze gemeenschappelijke kruin past binnen een cirkel met een straal van maximaal vijftien meter, genomen vanuit het middelpunt van de groep;
2° groep struiken: een groep struikenmet de volgende kenmerken :
a) een gemeenschappelijke kruin ;
b) de projectie op de grond van deze gemeenschappelijke kruin past binnen een cirkel met een straal van maximaal viermeter, genomen vanuit het middelpunt van de groep]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 48, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.4-5.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van de artikelen R.IV.4-6, R .IV.4-7 en R.IV.4-8, wordt verstaan onder : 1° haag, verzameling struiken en bomen die op een korte afstand van elkaar [1 geplant zijn]1 om een dichtbegroeide strook van hoofdzakelijk struiken te vormen die zich voordoet onder één van de volgende vormen : a) de gesnoeide haag is de haag die op een bepaalde breedte en hoogte wordt gehouden door regelmatige snoeibeurten; b) de vrij groeiende haag is een haag met een variabele hoogte en breedte waarvan de groei enkel ingeperkt wordt door een occasionele snoeibeurt; c) de windscherm haag is een vrije haag die naast struiken ook bomen telt en door het bestaan van meerdere rangen diep wordt; 2° struik, houtachtige soort waarvan de groei niet hoger is dan zeven meter; 3° pad, een rij van bomen; 4° openbare ruimte, plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek zonder toelating zoals de wegen, de plaatsen, de openbare parken. Voor de toepassing van de artikelen R .IV.4-7 en R.IV.4-8, wordt verstaan onder : 1° groep van bomen, een geheel van bomen waarvan de takken en de twijgen elkaar aanraken en een omvang vormen waarvan de spreiding op de bodem aansluit op een cirkel van maximum vijftien meter omtrek vanaf het centrum van de groep; 2° groep van struiken, een geheel van struiken waarvan de takken en de twijgen elkaar aanraken en een omvang vormen waarvan de spreiding op de bodem aansluit op een cirkel van maximum vier meter omtrek vanaf het centrum van de groep.
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. R.IV.4-6.Hagen en paden
De haag bedoeld in artikel D.IV.4, 11° b) voldoet cumulatief aan de volgende voorwaarden :
1° ze bestaat uit [1 overwegend]1 inlandse soorten;
2° ze heeft een onafgebroken lengte van minstens 10 meter.
Het pad bedoeld in artikel D.IV.4, 11° b) voldoet cumulatief aan de volgende voorwaarden :
1° ze bestaat uit minstens tien hoogstammige bomen op een rij van minstens honderd meter lang;
2° ze omvat minstens vier bomen die simultaan en in hun geheel zichtbaar zijn vanaf een punt van de openbare ruimte;
[1 3° de maximale onderlinge afstand tussen twee onderdelen is veertig meter.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 49, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.4-6.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 - Hagen en alleeën De haag bedoeld in artikel D.IV.4, 11°, b), voldoet cumulatief aan de volgende voorwaarden: 1° ze bestaat voornamelijk uit inheemse soorten; 2° ze heeft een onafgebroken lengte van minstens tien meter; 3° de maximale breedte tussen de buitenste stamvoeten bedraagt tien meter. De allee bedoeld in artikel D.IV.4, 11°, b), voldoet cumulatief aan de volgende voorwaarden: 1° ze telt minstens tien hoogstammige bomen die in ten minste één rij staan; 2° de maximale afstand tussen elke boom is veertig meter.]1
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. R.IV.4-7.Waardevolle bomen en struiken
Voor de toepassing van artikel D.IV.4, 12°, worden beschouwd als waardevolle bomen en struiken :
1° de bomen en struiken die individueel, in groep of in pad zijn geregistreerd voor hun landschappelijke, historische, dendrologische, folkloristische of religieuze waarde, die van bijzonder biologisch belang zijn, een uitzonderlijke lengte hebben of het feit dat ze een geografisch baken vormen, op lijsten opgesteld overeenkomstig artikel R.IV.4-9;
2° [1 de boom die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoet:
a) de stam en de kruin zijn elk meestal zichtbaar vanaf een punt in de openbare ruimte;
b) de stam, gemeten op een hoogte van 150 centimeter van de bodem, vertoont een omtrek van minstens honderd vijftig centimeter.
Bomen die een groep vormen en minstens één boom bevatten die aan de bovenstaande voorwaarden voldoet, worden allemaal in aanmerking genomen]1;
[1 2/1° de struik die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoet:
a) de stam en de kruin zijn elk meestal zichtbaar vanaf een punt in de openbare ruimte;
b) de stam, gemeten op een hoogte van 150 centimeter van de bodem, vertoont een omtrek van minstens zeventig centimeter.
Struiken die een groep vormen en minstens één struik bevatten die aan de bovenstaande voorwaarden voldoet, worden allemaal in aanmerking genomen.
De bomen die deel uitmaken van een bebossing of bomenrijen bestemd voor de bosbouw of de boslandbouw vallen daar niet onder;]1
3° de fruitbomen tegen de volgende cumulatieve voorwaarden :
a) ze zijn hoogstammig;
b) ze behoren tot één van de variëteiten bedoeld in artikel 8 van het besluit van 8 september 2016 tot toekenning van subsidies voor de aanplanting van heggen, houtwallen, boomgaarden, bomenrijen en voor het onderhoud van knotbomen;
c) ze maken deel uit van een boomgaard die minstens vijftien fruitbomen telt;
d) de stam, gemeten op een hoogte van 150 centimeter van de bodem, vertoont een omtrek van minstens honderd centimeter.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 50, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.4-8.Waardevolle hagen
Voor de toepassing van artikel D.IV.4, 12°, worden beschouwd als waardevolle hagen :
1° de hagen die geregistreerd zijn voor hun landschappelijke, historische, dendrologische, folkloristische of religieuze waarde, die van bijzonder biologisch belang zijn, een uitzonderlijke lengte hebben of het feit dat ze een geografisch baken vormen, op lijsten opgesteld overeenkomstig artikel R.IV.4-9;
2° [1 hagen die hoofdzakelijk bestaan uit inlandse soorten die al meer dan dertig jaar op het openbare domein staan en waarvan de breedte tussen de buitenvoeten gelijk is aan of minder is dan drie meter]1.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 51, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.4-8.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Waardevolle hagen Voor de toepassing van artikel D.IV.4, 12°, worden beschouwd als waardevolle hagen : 1° de hagen die geregistreerd zijn voor hun landschappelijke, historische, dendrologische, folkloristische of religieuze waarde, die van bijzonder biologisch belang zijn, een uitzonderlijke lengte hebben of het feit dat ze een geografisch baken vormen, op lijsten opgesteld overeenkomstig artikel R.IV.4-9; 2° [1 de hagen uit voornamelijk inlandse soorten die sedert meer dan dertig jaar op het openbaar domein van de wegen geplant zijn.]1
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. R.IV.4-9.De lijst met de waardevolle bomen, struiken en hagen wordt om de drie jaar volgens de volgende procedure bijgewerkt :
1° [2 De administratie]2 stuurt naar elk gemeentecollege de bestaande lijst betreffende zijn grondgebied alsook de telling uitgevoerd sinds het laatste ministerieel besluit genomen door de daartoe aangewezen dienst van [1 de milieuadministratie]1;
2° binnen twaalf maanden van de zending van [2 de administratie]2, na advies van de gemeentelijke commissie die over een termijn van zestig dagen vanaf de aanvraag van het college beschikt, stuurt het gemeentecollege naar [2 de administratie]2 de lijst van de bomen, struiken of hagen die hij wenst toe te voegen of weg te halen van de lijst en van de telling bedoeld in 1°, door de naam van de soort en de lokalisatie ervan te identificeren; bij gebrek aan voorstel binnen de vereiste termijn, wordt er geen rekening mee gehouden;
3° wanneer het gemeentecollege zijn voorstel binnen de vereiste termijn heeft overgemaakt, stuurt DGO4 het voorstel voor advies naar [1 de milieuadministratie]1 dat, binnen zes maanden van de verzending van de adviesaanvraag, zijn advies aan [2 de administratie]2 overmaakt;
4° [2 de administratie]2 maakt de lijst aan de Minister en aan Minister van Natuurbehoud over en identificeert, in voorkomend geval, de bomen, struiken en hagen die het voorwerp uitmaken van een uiteenlopend advies tussen DGO3 en het gemeentecollege;
5° de Minister bedoeld in punt 4° bepalen de lijst van de waardevolle bomen, struiken en hagen;
6° de lijst wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de cartografische portaalsite van de Waalse Overheidsdienst.
Wanneer de gemeentelijke Commissie haar advies niet binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, 2°, overmaakt, wordt aan het advies voorbijgegaan.
Elke persoon kan aan de daartoe aangewezen dienst van [1 de milieuadministratie]1, een boom, een struik of een haag voorstellen die één of meerdere van de criteria vermeld in de artikelen R.IV.4-7 of R.IV.4-8 vertoont.
De lijsten aangenomen per ministerieel besluit vóór de datum van inwerkingtreding van het Wetboek zijn lijsten die bestaan in de zin van het eerste lid, 1°.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 52, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.4-9_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 De lijst van waardevolle bomen, struiken en hagen die samen met het Waals Gewest is aangenomen, wordt bijgehouden zoals bepaald in artikel 70, § 2, van het Samenwerkingsakkoord.]1
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 37, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.IV.4-10.§ 1. Worden beschouwd als werken die het uitzicht van waardevolle bomen, struiken en hagen wijzigen :
1° het toppen dat erin bestaat om het geheel van de kruin te verwijderen;
2° het bijeenbrengen dat erin bestaat om de gesteltakken op een derde van hun lengte te snoeien;
3° het afhakken bestaat erin om de gesteltakken [1 levende]1 te snoeien tot aan hun aanhechtingsplaats aan de stam;
4° de inkorting van de [1 takken van meer dan dertig centimeter omtrek die een wonde veroorzaken]1 voor de struiken en van meer dan vijftig centimeter omtrek voor de bomen;
5° het uitdunnen met het verwijderen van meer dan één derde van de kruin verdeeld op het geheel van de kroon;
6° het aanpassen van het snoeien met de verwijdering van een afgebakend gedeelte van de kruin om de kroon aan te passen aan de plaatselijke eisen;
7° de lengte na verwerking bestaat erin om de vorm van de kruin of de structuur en/of de samenstelling van de vegetatie van de haag duidelijk te wijzigen;
8° het snoeien van de haag met een mulcher hakselaar;
9° het kort snoeien van de haag of de struik.
Paragraaf 1 is niet van toepassing op de waardevolle geknotte bomen of op de bomen waarvan het snoeien het onderhoud van de fruitbomen bedoeld in artikel R.IV.4-7, 3° beoogt.
§ 2. [1 Voor bomen, struiken, worden werkzaamheden zoals hierna volgend, op voorwaarde dat ze worden uitgevoerd in de cirkel gedefinieerd door de verticale projectie op de grond van hun kruinn waaraan vijf meter wordt toegevoegd en voor opmerkelijke hagen op voorwaarde dat ze worden uitgevoerd in een strook van twee meter aan weerszijden van de haag, " beschouwd als werkzaamheden die het wortelstelsel beschadigen]1:
1° het ondoorlatend maken van de gronden;
2° de inklinking van de gronden;
3° het schoonschrapen van de gronden op meer dan dertig centimeter diepte;
4° de extra belasting van de grond boven het niveau van de gronden die reeds bestonden vóór de werken;
5° het voorbijrijden van voertuigen, de besturing van bouwmachines, de opslag en vervoer van materialen, met uitzondering van de doorgang van voertuigen bestemd voor het onderhoud van de bomen, struiken en hagen;
6° het afsnijden van de wortels;
7° de ingraving van de kraag;
8° het gebruik van chemische producten : brandstoffen, fungiciden, herbiciden, chemische producten voor de bouw [1 , product gevaarlijk voor bomen, struiken of hagen]1;
9° het aansteken van vuur.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 53, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.4-10_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. [1 Onverminderd artikel 70, § 1, van het Samenwerkingsakkoord worden beschouwd]1 als werken die het uitzicht van waardevolle bomen, struiken en hagen wijzigen : 1° het toppen dat erin bestaat om het geheel van de kruin te verwijderen; 2° het bijeenbrengen dat erin bestaat om de gesteltakken op een derde van hun lengte te snoeien; 3° het afhakken bestaat erin om de [2 levende gesteltakken]2 te snoeien tot aan hun aanhechtingsplaats aan de stam; 4° [2 het inkorten van takken die op het snoeipunt een omtrek van meer dan dertig centimeter hebben;]2 5° het uitdunnen met het verwijderen van meer dan één derde van de kruin verdeeld op het geheel van de kroon; 6° het aanpassen van het snoeien met de verwijdering van een afgebakend gedeelte van de kruin om de kroon aan te passen aan de plaatselijke eisen; 7° de lengte na verwerking bestaat erin om de vorm van de kruin of de structuur en/of de samenstelling van de vegetatie van de haag duidelijk te wijzigen; 8° het snoeien van de haag met een mulcher hakselaar [2 , behalve als dit elk jaar of om de twee jaar gebeurt; doorgroeiende bomen mogen niet worden beschadigd]2; 9° het kort snoeien van de haag of de struik. [2 Paragraaf 1 is niet van toepassing op waardevolle bomen, als het snoeien tot doel heeft om die bomen als knotbomen te behouden of om in het regelmatig onderhoud te voorzien van fruitbomen in de zin van artikel R.IV.4-7, 3°.]2 § 2. Worden beschouwd als werken die schade toebrengen aan het wortelstelsel van de waardevolle bomen, struiken en hagen, de werken die uitgevoerd worden in de cirkel bepaald door de verticale projectie van de kruin van de boom of struik en in een strook van twee meter aan weerskanten van de haag zoals : 1° het ondoorlatend maken van de gronden; 2° de inklinking van de gronden; 3° het schoonschrapen van de gronden op meer dan dertig centimeter diepte; 4° de extra belasting van de grond boven het niveau van de gronden die reeds bestonden vóór de werken; 5° het voorbijrijden van voertuigen, de besturing van bouwmachines, de opslag en vervoer van materialen, met uitzondering van de doorgang van voertuigen bestemd voor het onderhoud van de bomen, struiken en hagen; 6° het afsnijden van de wortels; 7° de ingraving van de kraag; 8° het gebruik van chemische producten : brandstoffen, fungiciden, herbiciden, chemische producten voor de bouw; 9° het aansteken van vuur.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 38, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2021-07-01/10, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. R.IV.4-11.De beschermde gebieden bedoeld in artikel D.IV.4, 13°, zijn :
1° [1 [3 ...]3]1
2° [1 de beschermingsgebieden in de zin van het Waalse Erfgoedwetboek [3 ...]3;]1
3° [2 de gebieden erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering [4 van de beheerseenheden 4, 5, 10 en 11]4 van de aangewezen Natura 2000-gebieden]2
4° [2 ...]2
----------
(1)<BWG 2019-01-31/23, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<BWG 2019-05-09/32, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<BWG 2024-02-15/13, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
(4)<BWG 2024-04-25/42, art. 54, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.4-11_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De beschermde gebieden bedoeld in artikel D.IV.4, 13°, zijn : 1° [1 [3 de goederen die met toepassing van het erfgoeddecreet voorlopig of definitief gerangschikt zijn;]3]1 2° [1 [3 de goederen die zich in het beschermingsgebied van een voorlopig of definitief gerangschikt goed of op een archeologische vindplaats bevinden]3;]1 3° [2 de gebieden erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van de aangewezen Natura 2000-gebieden]2 4° [2 ...]2 ----------
(1)<BWG 2019-01-31/23, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<BWG 2019-05-09/32, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<BDG 2019-12-19/34, art. 39, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen en verschillen
Afdeling 1. - Verschillen
Afdeling 2. - Afwijkingen
Art. R.IV.9.1-1. [1 - Een project leidt tot coherente verdichting in zones die geschikt zijn voor verdichting, voor zover wordt voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° het project ligt dicht bij een dorpskern die beschikt over fundamentele verzorgingskwaliteit en bereikbaar is met het openbaar vervoer; 2° het project ligt aan een openbare weg die verhard is en die, rekening houdend met de ligging, breed genoeg is en voldoende toegerust is met waterleidingen, elektriciteitsleidingen en rioleringen, wat projecten die de opening of wijziging van een gemeenteweg vereisen, niet uitsluit, voor zover de kosten voor het aanleggen of toerusten van de weg worden gedragen door de aanvrager; 3° het project druist niet in tegen ecologische doorgangsgebieden; 4° het project betreft niet een terrein of deel van een terrein dat in de laatste vijf jaar overstroomd is geweest; 5° het project bevindt zich niet op een locatie die erkend is krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud; 6° het project bevindt zich niet in een natuurgebied; 7° het project: a) is aangepast aan de overheersende architectuur in het omliggende gebied; b) beantwoordt aan de typische kenmerken van de plaatselijke bouwcultuur; c) verhindert niet de verdere ontsluiting van het gebied; d) als het om een parkgebied gaat: leidt niet tot de volledige opheffing van de parkfunctie en houdt rekening met het karakter van het gebied." 8° als het om een ontsluitingsproject of een project voor groepen van bouwwerken gaat: a) integreert het project een concept dat rekening houdt met de zachte mobiliteit; b) leidt het project niet tot lintbebouwing; c) integreert het project een bijzonder concept voor openbare ruimten en installaties, met inbegrip van een groen concept.]1
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 36, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Titel 2. - Procedure
HOOFDSTUK I. - Bevoegde overheden
Afdeling 1. - Gemeentecollege
Onderafdeling 1. - Algemeen
Onderafdeling 2. - Vergunning
Onderafdeling 3. - Stedenbouwkundige attesten
Afdeling 2. - Gemachtigde ambtenaar
Afdeling 2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 - Regering]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - Vergunning
Art. R.IV.22-1.De publiekrechtelijke personen bedoeld in [1 artikel D.IV.22]1, 1°, zijn :
1° de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en intercommunales bedoeld in het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie;
2° Proximus;
3° de gemeente- of provinciebedrijven, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de kerkfabrieken;
4° [1 de Comités voor landinrichting]1 [3 , en de subregionale Comités voor landinrichting]3 en de wateringen;
5° de internationale organisaties waarvan de Staat, de Gewesten of de Gemeenschappen lid zijn;
6° de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen;
7° de autonome havens van Charleroi, Luik, Namen en "du Centre et de l'Ouest";
8° Bpost;
9° de Belgische Radiotelevisie van de Franse Gemeenschap [3 ...]3
10° de Regie der Gebouwen;
11° de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Infrabel en de maatschappij HR Rail;
12° de "Société wallonne des Aéroports" (Waalse Maatschappij voor Luchthavens);
13° [2 "Wallonie Entreprendre (WE)" en haar gespecialiseerde dochtermaatschappijen]2;
14° de " Société wallonne du Logement " (Waalse huisvestingsmaatschappij) en de openbare huisvestingsmaatschappijen;
15° de "Société régionale wallonne du transport" (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) en haar maatschappijen van openbaar vervoer;
16° de "Société wallonne des eaux" (Waalse watermaatschappij);
17° de "Société wallonne de financement complémentaire des infrastructures" (Waalse maatschappij voor de aanvullende financiering van de infrastructuren)
18° de société publique de la gestion de l'eau (openbare waterbeheersmaatschappij)
19° Belgocontrol;
20° Astrid;
21° het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers.
[1 22° de politiezone]1
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2023-04-27/11, art. 32, 022; Inwerkingtreding : 09-01-2023>
(3)<BWG 2024-04-25/42, art. 55, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.22-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De publiekrechtelijke personen bedoeld in [1 artikel D.IV.22]1, 1°, zijn : 1° de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en intercommunales bedoeld in het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie; 2° Proximus; 3° de gemeente- of provinciebedrijven, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de kerkfabrieken; 4° [1 de Comités voor landinrichting]1 en de wateringen; 5° de internationale organisaties waarvan de Staat, de Gewesten of de Gemeenschappen lid zijn; 6° de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen; 7° [2 ...]2 8° Bpost; 9° [2 het Belgische Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap (BRF);]2 10° de Regie der Gebouwen; 11° de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Infrabel en de maatschappij HR Rail; 12° [2 ...]2 13° [3 "Wallonie Entreprendre (WE)" en haar gespecialiseerde dochtermaatschappijen]3; 14° [2 ...]2 de openbare huisvestingsmaatschappijen; 15° de "Société régionale wallonne du transport" (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) en haar maatschappijen van openbaar vervoer; 16° de "Société wallonne des eaux" (Waalse watermaatschappij); 17° de "Société wallonne de financement complémentaire des infrastructures" (Waalse maatschappij voor de aanvullende financiering van de infrastructuren) 18° de société publique de la gestion de l'eau (openbare waterbeheersmaatschappij) 19° Belgocontrol; 20° Astrid; 21° het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers. [1 22° de politiezone]1 ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 41, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<BWG 2023-04-27/11, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 09-01-2023>
Art. R.IV.22-2.Onverminderd artikel R.IV.22-1, zijn de handelingen en werken van openbaar nut bedoeld in artikel D.IV.22, 2°, diegenen die het volgende betreffen :
1° een gewestweg of een autosnelweg;
2° een spoorweg- of een waterweginfrastructuur;
3° [1 een elektrische lijn met een spanning van meer dan 70 kv, met uitzondering van de privé-aansluitingen, of een lokaal transmissienet in de zin van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt]1;
4° een infrastructuur voor het vervoer van aardgas of vloeistoffen bedoeld in de artikelen R.II.21-3 et R.II.21-4;
5° een telecommunicatienet, namelijk de elektronische of digitale, telefonie, radiotelefonie en kabeltelevisie telecommunicatienetten;
6° een centrale bestemd voor de productie van elektriciteit;
7° een infrastructuur voor de productie van drinkwater uitsluitend bestemd voor de gemeenschap;
8° een haven of elke infrastructuur voor het watervervoer;
9° een luchthaven of elke infrastructuur voor het luchtvervoer;
10° een stuwdam of een kunstmatig meer;
11° een zuiveringsstation voor het afvalwater;
12° een afvalwatercollector in de zin van saneringsplannen per onderstroomgebied, met uitsluiting van de riolen;
13° een technisch ingravingscentrum;
14° een verbrandingsoven;
15° een containerpark;
16° een crematorium;
17° een inrichting voor hoger onderwijs in de zin van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 56, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.22-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Onverminderd artikel R.IV.22-1, zijn de handelingen en werken van openbaar nut bedoeld in artikel D.IV.22, 2°, diegenen die het volgende betreffen : 1° een gewestweg of een autosnelweg; 2° een spoorweg- of een waterweginfrastructuur; 3° een elektrische lijn met een spanning van meer dan 70 kv, met uitzondering van de privé-aansluitingen, of die deel uitmaken van het lokale transmissienet in de zin van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt; 4° een infrastructuur voor het vervoer van aardgas of vloeistoffen bedoeld in de artikelen R.II.21-3 et R.II.21-4; 5° een telecommunicatienet, namelijk de elektronische of digitale, telefonie, radiotelefonie en kabeltelevisie telecommunicatienetten; 6° een centrale bestemd voor de productie van elektriciteit; 7° een infrastructuur voor de productie van drinkwater uitsluitend bestemd voor de gemeenschap; 8° een haven of elke infrastructuur voor het watervervoer; 9° een luchthaven of elke infrastructuur voor het luchtvervoer; 10° een stuwdam of een kunstmatig meer; 11° een zuiveringsstation voor het afvalwater; 12° een afvalwatercollector in de zin van saneringsplannen per onderstroomgebied, met uitsluiting van de riolen; 13° een technisch ingravingscentrum; 14° een verbrandingsoven; 15° een containerpark; 16° een crematorium; 17° een inrichting voor hoger onderwijs [1 ...]1.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 42, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.IV.22-3.Het gemeentecollege verleent de stedenbouwkundige vergunningen en attesten nr. 2 betreffende de gemengde handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.22, derde lid, die [1 met name]1 het volgende betreffen :
1° de installatie, de wijziging, de bouw of de uitbreiding van de ingegraven bekabeling van een telecommunicatienet of de privé-aansluitingen op een telecommunicatienet
2° de bouwwerken of uitrustingen bestemd voor activiteiten met een doel van algemeen belang bedoeld in artikel D.IV.22, eerste lid, 7°, d en h.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 57, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.22-3.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Het gemeentecollege verleent de [1 vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2]1 betreffende de gemengde handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.22, derde lid, die het volgende betreffen : 1° de installatie, de wijziging, de bouw of de uitbreiding van de ingegraven bekabeling van een telecommunicatienet of de privé-aansluitingen op een telecommunicatienet 2° de bouwwerken of uitrustingen bestemd voor activiteiten met een doel van algemeen belang bedoeld in artikel D.IV.22, eerste lid, 7°, d en h.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 37, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Onderafdeling 2. - Stedenbouwkundig attest
Afdeling 3. - Regering
Afdeling 3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 - Beroepsinstantie]1
----------
(1)
Art. R.IV.25-1.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-09/32, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK II. - Aanvraagdossiers
Afdeling 1. - Vergunningsaanvraagdossier
Art. R.IV.26-1.§ 1. De aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend door het formulier opgenomen in bijlage 4 te gebruiken die de inhoud ervan vastlegt voor de projecten die de verplichte medewerking van een architect vereisen.
Als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning uitsluitend betrekking heeft op de gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, van het Wetboek [1 ...]1, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 5 die de inhoud ervan vastlegt.
[1 Wanneer de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning uitsluitend betrekking heeft op de vestiging van een handelszaak in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 8°, van het Wetboek, wordt hij ingediend door middel van het formulier in bijlage 5/1, dat de inhoud ervan bepaalt.]1
Als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning uitsluitend betrekking heeft op de merkbare wijziging van het bodemreliëf in de zin van artikel D.IV.4, 9°, of op het gebruik van een terrein voor de opslag van één of meer afgedankte voertuigen, schroot, materialen of afvalstoffen of voor de plaatsing van één of meer mobiele installaties in de zin van artikel D.IV.4, 15°, van het Wetboek, of op de handelingen of werken voor de inrichting op de bodem in de nabije omgeving van een gemachtigd bouwwerk, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 5 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning uitsluitend betrekking heeft op handelingen die betrekking hebben op bebossing, ontbossing, het omhakken van losstaande hoogstammige bomen, hagen of paden, kerstbomenteelt, het omhakken, die schade toebrengen aan het wortelstelsel, of de wijziging van het aanzicht van één of meerdere waardevolle bomen, struiken of hagen, met ontginning of met wijziging van de vegetatie van een gebied waarvan de Regering de bescherming noodzakelijk acht, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 7 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot vergunning uitsluitend betrekking heeft op technische werken, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 8 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot vergunning uitsluitend betrekking heeft op handelingen en sloopwerken of vrijgesteld van de medewerking van een architect die niet in de leden 2 tot [1 6]1 opgenomen zijn, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 9 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot vergunning aparte voorwerpen dekt die verschillende formulieren vereisen, dan worden deze formulieren bij het dossier gevoegd en dan vormen ze één enkele vergunningsaanvraag.
§ 2. De aanvraag tot bebouwingsvergunning of wijziging van de bebouwingsvergunning wordt ingediend door het formulier opgenomen in bijlage 10 te gebruiken die de inhoud ervan vastlegt.
[1 § 3. De Minister is bevoegd om de inhoud van de bijlagen 4, 5, 5bis, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 te wijzigen.
Bijlage 4 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de inrichtingsopties en de architectonische opzet van het project;
8° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
9° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
10° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
11° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
12° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake gemeentelijke wegen;
13° de identificatie van de documenten betreffende de energieprestatie van gebouwen;
14° een herinnering aan de vereisten voor formulieren voor statistiek;
15° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
16° de vereiste handtekeningen;
17° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
18° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 5 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
8° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
9° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
10° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
11° de identificatie van de documenten betreffende de energieprestatie van gebouwen;
12° een herinnering aan de vereisten voor formulieren voor statistiek;
13° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
14° de vereiste handtekeningen;
15° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
16° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 5/1 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de omschrijving van de activiteiten die het voorwerp uitmaken van de erkenningsaanvraag;
4° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
5° de antecedenten van de aanvraag;
6° de rechtstoestand van het goed;
7° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
8° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
9° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
10° een herinnering aan de vereisten voor formulieren voor statistiek;
11° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
12° de vereiste handtekeningen;
13° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
14° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 6 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
8° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
9° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
10° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
11° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake gemeentelijke wegen;
12° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
13° de vereiste handtekeningen;
14° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
15° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 7 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
7° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
8° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
9° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
10° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
11° de vereiste handtekeningen;
12° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
13° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 8 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
8° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
9° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
10° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake gemeentelijke wegen;
11° een herinnering aan de vereisten voor formulieren voor statistiek;
12° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
13° de vereiste handtekeningen;
14° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
15° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 9 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
8° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
9° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
10° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
11° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake gemeentelijke wegen;
12° de identificatie van de documenten betreffende de energieprestatie van gebouwen;
13° een herinnering aan de vereisten voor formulieren voor statistiek;
14° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
15° de vereiste handtekeningen;
16° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
17° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 10 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
8° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
9° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
10° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
11° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake gemeentelijke wegen;
12° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
13° de specifieke informatie die moet worden verstrekt bij een wijziging van een bebouwings vergunning;
14° de vereiste handtekeningen;
15° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
16° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.
Bijlage 11 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
8° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
9° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
10° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
11° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake gemeentelijke wegen;
12° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
13° de specifieke informatie die moet worden verstrekt bij een wijziging van een bebouwings vergunning;
14° de vereiste handtekeningen;
15° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
16° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 58, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.26-1.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. [1 - De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarvoor een architect moet worden ingeschakeld, wordt ingediend via het formulier in bijlage 4, waarin de inhoud van dat formulier wordt vastgelegd voor de projecten. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarvoor geen architect hoeft te worden ingeschakeld, wordt ingediend via het formulier in bijlage 5, waarin de inhoud van dat formulier wordt vastgelegd voor de projecten. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning voor handelingen die volgende doeleinden hebben, wordt ingediend via het formulier in bijlage 6, waarin de inhoud van dat formulier wordt vastgelegd: 1° bebossing, ontbossing, het vellen van hoogstammige alleenstaande bomen, van hagen of van alleeën; 2° kerstbomenteelt, het vellen dat schade toebrengt aan het wortelstelsel; 3° wijziging van het uitzicht van waardevolle bomen, struiken of hagen; 4° het rooien of wijzigen van de vegetatie in een gebied waarvan de bescherming noodzakelijk wordt geacht door de Regering. Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op verschillende objecten die verschillende formulieren vereisen, dan worden deze formulieren bij het dossier gevoegd en vormen ze één enkele vergunningsaanvraag.]1 § 2. [3 - De aanvraag voor een ontsluitingsvergunning of tot wijziging of opheffing van een ontsluitingsvergunning wordt ingediend via het formulier in bijlage 10, dat de inhoud ervan vastlegt.]3 [2 § 3 - De aanvraag tot opsplitsingsvergunning wordt ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 29, dat de inhoud ervan vastlegt.]2
----------
(1)<BDG 2021-07-01/10, art. 14, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(2)<BDG 2023-01-26/19, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
(3)<BDG 2024-04-18/28, art. 38, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.IV.26-2.De beslissing van de Minister, van de gemachtigde ambtenaar of van het gemeentecollege en het voorstel van de gemachtigde ambtenaar aan het gemeentecollege voor de toekenning of weigering van stedenbouwkundige vergunning, van stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken, van bebouwingsvergunning, van wijziging van de bebouwingsvergunning wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 12.
De beslissing van de Minister die in beroep beslist over een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, tot stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken, tot bebouwingsvergunning, tot wijziging van de bebouwingsvergunning, wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 13.
[1 De Minister is bevoegd om de inhoud van de bijlagen 12 en 13 te wijzigen.
Bijlage 12 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de identificatie van het voorwerp en de uiteenzetting van de aanvraag;
2° de identificatie van een projectvergadering gehouden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag;
3° de identificatie van de rechtstoestand;
4° het bestaan van een beoordeling of effectenstudie die bij de aanvraag is gevoegd en de redenen voor de indiening ervan;
5° de identificatie en de motivering van eventuele afwijkingen en verschillen;
6° identificatie van de effecten van het project op het gemeentelijk wegennet en, in voorkomend geval, het bestaan van een definitieve beslissing met betrekking tot het gemeentelijke wegennet in de zin van artikel D.IV.41 ;
7° de identificatie van de genomen publiciteitsmaatregelen en, in voorkomend geval, een samenvatting van de opmerkingen en bezwaren en het antwoord van de bevoegde autoriteit daarop;
8° de identificatie van de gedane raadplegingen en, in voorkomend geval, een samenvatting van de adviezen en het antwoord van de bevoegde autoriteit daarop;
9° indien nodig, de identificatie van eventuele wijzigingsplannen of bijkomende effectbeoordelingen;
10° indien van toepassing, de identificatie en rechtvaardiging van opgelegde stedenbouwkundige lasten.
Bijlage 13 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de identificatie van het voorwerp en de uiteenzetting van de aanvraag;
2° de identificatie van de in eerste aanleg gegeven beslissing of het ontbreken van een beslissing;
3° de identificatie van het ingestelde beroep en het beoordelen van de ontvankelijkheid ervan;
4° de identificatie van een projectvergadering gehouden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag;
5° de identificatie van de rechtstoestand;
6° het bestaan van een beoordeling of effectenstudie die bij de aanvraag is gevoegd en de redenen voor de indiening ervan;
7° de identificatie en de motivering van eventuele afwijkingen en verschillen;
6° identificatie van de effecten van het project op het gemeentelijk wegennet en, in voorkomend geval, het bestaan van een definitieve beslissing met betrekking tot het gemeentelijke wegennet in de zin van artikel D.IV.41 ;
9° de identificatie van de genomen publiciteitsmaatregelen en, in voorkomend geval, een samenvatting van de opmerkingen en bezwaren en het antwoord van de Regering daarop;
10° de identificatie van de gedane raadplegingen en, in voorkomend geval, een samenvatting van de adviezen en het antwoord van de Regering daarop;
11° indien nodig, de identificatie van eventuele wijzigingsplannen of bijkomende effectbeoordelingen;
12° de vermelding van de datum waarop de partijen en het Adviescomité voor Beroep werden uitgenodigd voor een hoorzitting en, in voorkomend geval, identificatie van het advies uitgebracht door het Adviescomité voor Beroep en het antwoord van de Regering daarop;
13° de identificatie van het voorstel tot gemotiveerde beslissing dat door de administratie wordt toegezonden en, in voorkomend geval, het antwoord van de Regering daarop;
14° indien van toepassing, de identificatie en rechtvaardiging van opgelegde stedenbouwkundige lasten.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 59, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.26-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De beslissing van de Minister [1 of van het gemeentecollege]1 en [1 het voorstel van de Minister]1 aan het gemeentecollege voor de toekenning of weigering van stedenbouwkundige vergunning, van stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken, van [3 ontsluitingsvergunning, van wijziging of opheffing van de ontsluitingsvergunning]3 [2 , van opsplitsingsvergunning]2 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 12. [3 De beslissing van de Regering in beroep en het aan de Regering gerichte voorstel van de beroepscommissie over een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, voor een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken, voor een ontsluitingsvergunning, tot wijziging of opheffing van een ontsluitingsvergunning of voor een opsplitsingsvergunning, wordt, op straffe van nietigheid, wordt opgesteld door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 13]3.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 44, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2023-01-26/19, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
(3)<BDG 2024-04-18/28, art. 39, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.IV.26-3.Mits voorafgaande toestemming van de bevoegde overheid of van de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of van de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, kan de aanvrager de plannen produceren op een andere schaal dan diegenen die worden bepaald.
Bij wijze van uitzondering, kan de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, verzoeken om bijkomende documenten te produceren als ze onontbeerlijk zijn voor het goed begrip van het project. Deze bijkomende documenten worden vermeld in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoel in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°.
Het aantal te leveren exemplaren wordt bepaald in de bijlagen 4 tot 11 bedoeld in artikel R.IV.26-1.
[2 ...]2.
Als de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, bijkomende exemplaren bij de aanvrager vraagt, dan vermeldt ze dit in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoeld in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°. Het aantal bijkomende exemplaren mag het aantal aangevraagde adviezen niet overschrijden.
De bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, kan de aanvrager uitnodigen om het bijkomend exemplaar mee te delen op informaticadrager met vermelding van het formaat van het desbetreffende bestand.
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 60, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.26-3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Mits voorafgaande toestemming van de bevoegde overheid of van de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of van [2 de Minister]2 wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de [3 artikelen D.II.54 of D.IV.22, eerste lid, 12°]3, kan de aanvrager de plannen produceren op een andere schaal dan diegenen die worden bepaald. Bij wijze van uitzondering, kan de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of [2 de Minister]2 wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de [3 artikelen D.II.54 of D.IV.22, eerste lid, 12°]3, verzoeken om bijkomende documenten te produceren als ze onontbeerlijk zijn voor het goed begrip van het project. Deze bijkomende documenten worden vermeld in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoel in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°. Het aantal te leveren exemplaren wordt bepaald in de bijlagen 4 tot 11 bedoeld in artikel R.IV.26-1. [1 De gemeenten kunnen de bijlagen 4 tot en met 11 aanpassen in het kader van de toepassing van het reglement betreffende de bescherming van hun persoonsgegevens en uitsluitend voor dit doel, en de naam van de gemeente en haar logo toevoegen aan het aangepaste formulier.]1 Als de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of [2 de Minister]2 wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de [3 artikelen D.II.54 of D.IV.22, eerste lid, 12°]3, bijkomende exemplaren bij de aanvrager vraagt, dan vermeldt ze dit in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoeld in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°. Het aantal bijkomende exemplaren mag het aantal aangevraagde adviezen niet overschrijden. De bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of [2 de Minister]2 wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de [3 artikelen D.II.54 of D.IV.22, eerste lid, 12°]3, kan de aanvrager uitnodigen om het bijkomend exemplaar mee te delen op informaticadrager met vermelding van het formaat van het desbetreffende bestand. ----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 45, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<BDG 2024-04-18/28, art. 40, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.IV.28-1. De aanvragen tot bebouwingsvergunningen die in aanmerking komen voor een vereenvoudigde inhoud zijn de volgende :
1° ofwel staan ze in verband met de bebouwing van een terrein geleden in de omtrek van een lokaal beleidsontwikkelingsplan dat de aanwijzingen inhoudt bedoeld in artikel D.II.11, § 3, 1°, of met een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw die de aanwijzingen inhoudt bedoeld in artikel D.III.2, § 1er, 1° tot 6°, 8° et 9° ;
2° ofwel vervullen ze cumulatief de volgende voorwaarden :
a) ze impliceren niet de aanleg of de uitbreiding van een gemeenteweg
b) ze impliceren niet de aanleg of de uitbreiding van een gewestweg;
c) ze hebben betrekking op de bebouwing van een terrein op een maximale lengte van 300 meter gemeten langs de weg en op een maximale diepte van 50 meter gemeten vanaf de kant van de weg.
Art. R_IV.28-1.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De [1 aanvragen voor een ontsluitingsvergunning, dan wel tot wijziging of opheffing van een ontsluitingsvergunning]1 die in aanmerking komen voor een vereenvoudigde inhoud zijn de volgende : 1° ofwel staan ze in verband met de bebouwing van een terrein geleden in de omtrek van een lokaal beleidsontwikkelingsplan dat de aanwijzingen inhoudt bedoeld in artikel D.II.11, § 3, 1°, of met een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw die de aanwijzingen inhoudt bedoeld in artikel D.III.2, § 1er, 1° tot 6°, 8° et 9° ; 2° ofwel vervullen ze cumulatief de volgende voorwaarden : a) ze impliceren niet de aanleg of de uitbreiding van een gemeenteweg b) ze impliceren niet de aanleg of de uitbreiding van een gewestweg; c) ze hebben betrekking op de bebouwing van een terrein op een maximale lengte van 300 meter gemeten langs de weg en op een maximale diepte van 50 meter gemeten vanaf de kant van de weg.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 41, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R.IV.28-2. De aanvraag tot bebouwingsvergunning of wijziging van de bebouwingsvergunning wordt ingediend door het formulier opgenomen in bijlage 11 te gebruiken die de vereenvoudigde inhoud ervan vastlegt.
Art. R_IV.28-2.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De aanvraag [1 bedoeld in artikel R.IV.28-1]1 wordt ingediend door het formulier opgenomen in [1 bijlage 10]1 te gebruiken die de vereenvoudigde inhoud ervan vastlegt.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 42, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Afdeling 2. - Aanvraagdossier voor een stedenbouwkundig attest
Art. R.IV.30-1.De aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 1 wordt ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 14 die de inhoud ervan vastlegt.
De aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 15 die de inhoud ervan vastlegt.
[1 De Minister is bevoegd om de inhoud van bijlagen 15 te wijzigen.
Bijlage 15 bevat ten minste de volgende informatie die door de aanvrager moet worden ingevuld:
1° de personalia van de aanvrager;
2° het voorwerp van de aanvraag;
3° de adresgegevens voor de vestiging van het project;
4° de antecedenten van de aanvraag;
5° de rechtstoestand van het goed;
6° de bijzonderheden van de aanvraag in termen van ruimtelijke optimalisatie;
7° de lijst van vrijstellingen en afwijkingen en de redenen daarvoor ;
8° identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
9° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake drainage en bodembeheer;
10° de identificatie van documenten met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het project ;
11° de situatie van het eigendom met betrekking tot de regelgeving inzake gemeentelijke wegen;
12° de identificatie van de te verstrekken bijlagen ;
13° de vereiste handtekeningen;
14° de relevante uittreksels uit het Wetboek;
15° de informatie met betrekking tot de gegevensbescherming.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 61, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.30-2. De beslissing van het gemeentecollege voor de toekenning van een stedenbouwkundig attest nr. 1 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 16.
De beslissing van de Minister, van de gemachtigde ambtenaar of van het gemeentecollege en het voorstel van de gemachtigde ambtenaar aan het gemeentecollege voor de toekenning of weigering van stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 12.
De beslissing van de Minister die in beroep beslist over een aanvraag tot stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 13.
Art. R.IV.30-2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De beslissing van het gemeentecollege voor de toekenning van een stedenbouwkundig attest nr. 1 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 16. De beslissing van de Minister [1 of van het gemeentecollege]1 en [1 het voorstel van de Minister]1 aan het gemeentecollege voor de toekenning of weigering van stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 12. De beslissing [1 van de Regering]1 die in beroep beslist over een aanvraag tot stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 13.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. R.IV.30-3.Mits voorafgaande toestemming van de bevoegde overheid of van de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33, kan de aanvrager [2 van een stedenbouwkundig attest nr° 2]2 de plannen produceren op een andere schaal dan diegenen die worden bepaald.
Bij wijze van uitzondering, kan de bevoegde overheid [2 om een stedenbouwkundig attest nr. 2 af te leveren]2 of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33, verzoeken om bijkomende documenten te voor te leggen als ze onontbeerlijk zijn voor het goed begrip van het project. Deze bijkomende documenten worden vermeld in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoel in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°
Het aantal te leveren exemplaren wordt bepaald [2 in bijlage 15]2 bedoeld in artikel R.IV.30-1.
[2 ...]2.
Als de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33, bijkomende exemplaren bij de aanvrager vraagt, dan vermeldt ze dit in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoeld in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°. Het aantal bijkomende exemplaren mag het aantal aangevraagde adviezen niet overschrijden. De bevoegde overheid [2 om een stedenbouwkundig attest nr. 2 af te leveren]2 of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 kan het bijkomend exemplaar aanvragen op informaticadrager met vermelding van het formaat van het desbetreffende bestand.
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<BWG 2024-04-25/42, art. 62, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
HOOFDSTUK III. - Projectvergadering
HOOFDSTUK IV. - Indiening van de aanvraag
Afdeling 1. - Algemeen
Art. R.IV.32-1. De opsomming van de ontbrekende stukken wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 17 van het Wetboek.
Art. R.IV.32-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2023-01-26/19, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art. R.IV.34-1. Het door het gemeentecollege afgegeven bericht van ontvangst wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 18 van het Wetboek.
Het door de gemachtigde ambtenaar afgegeven bericht van ontvangst wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 19 van het Wetboek.
Art. R.IV.34-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Het door het gemeentecollege afgegeven [2 bericht van formele volledigheid]2 wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 18 [1 ...]1. Het door de [1 Minister]1 afgegeven [2 bericht van formele volledigheid]2 wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 19 [1 ...]1.
----------
(1)<BDG 2019-12-19/34, art. 48, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2023-01-26/19, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
HOOFDSTUK V. - Raadplegingen
Art. R.IV.35-1.[1 - De adviezen die overeenkomstig artikel D.IV.35, tweede lid, en in overeenstemming met de artikelen 12, 13 en 83 van het Samenwerkingsakkoord tijdens het onderzoek van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 moeten worden aangevraagd, stemmen overeen met de hierna volgende tabel. Er hoeft echter geen advies te worden ingewonnen als de overheid of dienst die om advies moet worden verzocht, de overheid of dienst is die de aanvraag voor een vergunning of attest nr. 2 indient."
<BWG 2024-04-25/42, art. 63, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024; (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-07-2024, p. 90451)>
Gewijzigd door:
<BWG 2025-04-10/08, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 01-05-2025>
----------
(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 21, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(1)<BWG 2024-02-15/13, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
Art. R.IV.35-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De verplichte raadplegingen in het kader van het onderzoek van een aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr.2 bedoeld in artikel D.IV.35, tweede lid, [2 "en in overeenstemming met de artikelen 12, 13 en 83 van het Samenwerkingsakkoord]2 worden opgenomen in de volgende tabel. De raadpleging is echter niet verplicht als de te raadplegen instantie of dienst de aanvrager is van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr. 2. Toestand/ Specificiteit van het projectHandelingen en werkenVerplichte raadplegingenLandbouwgebied van het gewestplanHandelingen en werken gelegen in landbouwgebied met uitzondering van verbouwingen van gebouwen zonder uitbreiding en zonder wijziging van bestemmingDGO3 - Departement Landelijke Aangelegenheden en WaterlopenBosgebied van het gewestplanHandelingen en werken gelegen in bosgebied met uitzondering van verbouwingen van gebouwen zonder uitbreiding en zonder wijziging van bestemmingDGO3 - Departement Natuur en BossenNatuurgebied van het gewestplanHandelingen en werken gelegen in natuurgebied met uitzondering van verbouwingen van gebouwen zonder uitbreiding en zonder wijziging van bestemmingDGO3 - Departement Natuur en BossenVerkeersinfrastructurenHandelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek van een gewestweg of autosnelweg in het gewestplanDGO1 Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek van een spoorweg in het gewestplanINFRABEL (infrastructuur) Gewestweg en autosnelweg : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de weg ligtDGO1 Spoorweg : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de spoorweg ligtINFRABEL (infrastructuur) Bevaarbare waterloop : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligtDGO2 - Departement Waterwegen [3 Onbevaarbare waterloop van eerste categorie: bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligtDGO3 - Directie onbevaarbare waterlopen DGO3 - Departement Natuur en Bossen Onbevaarbare waterloop van tweede categorie of ongeklasseerde waterloop: bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligtProvinciale technische dienst DGO3 - Departement Natuur en Bossen Onbevaarbare waterloop van derde categorie: bouw van een gebouw of van een installatie, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligtBetrokken gemeentecollege DGO3 - Departement Natuur en Bossen]3 Autonoom net voor traag verkeer : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein die naast de ''RAVeL'' ligtDGO1 - Directie Zachte Verplaatsingen en gemeentelijke partnerschappen Handelingen en werken gelegen in een domein van de autonome havensDe beheerder van de autonome haven DGO2 - Departement WaterwegenIn de nabijheid van een luchthavenHandelingen en werken gelegen in een luchthavendomein of in een reserveringsomtrek i.v.m. een luchthavenDGO2 - Directie Luchthaven SOWAER Handelingen en werken gelegen in een zone A van de ''PDLT'' in verband met een luchthaven met uitzondering van de verbouwingen van gebouwen zonder uitbreidingDGO2 - Directie Luchthaven SOWAER [1 SKEYES]1Verkeerweg over land bestemd voor openbaar verkeer en de aansluiting van onroerend goedHandelingen en werken betreffende de aanleg, de wijziging van een gemeentewegBrandweerdienst (hydrant, configuratie, doorgang van de voertuigen van de hulpdiensten)infrastructuur voor het vervoer van vloeistoffen en energieVoornaamste leidingen bestemd voor het vervoer van vaste, vloeibare of gasvormige lichamen bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de leidingen ligt of door de leidingen doorkruist wordtde netbeheerder Oliepijpleiding, pijpleiding : NAVO Leiding van het transmissienet en elektriciteitsdistributie : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte gelegen op minder dan dertig meter van een bovengrondse elektrische hoogspanningsleiding of die naast een ondergrondse hoogspanningsleiding ligtde netbeheerder Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of langs het tracé van de leiding van het transmissienet en elektriciteitsdistributiede netbeheerder Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een voornamelijke gasleidingde netbeheerder Brandweerdienst Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een leiding van andere gassende netbeheerder Brandweerdienst Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een oliepijpleiding, pijpleidingNAVO Brandweerdienst Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een voornamelijke leiding van waterbevoorradingMaatschappij voor watervoorziening betrokken bij het projectNatuurlijke patrimoniumWaardevolle bomen en struiken en hagen : Omhakken, schade toebrengen aan het wortelstelsel of het aanzicht van een waardevolle boom, struik of haag wijzigenDGO3 - Departement Natuur en Bossen [3 Handelingen en werken in een gebied dat overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud erkend is of dicht bij zo'n gebied, voor zover die handelingen en werken aanzienlijke schade kunnen toebrengen aan het gebied.DGO3 - Departement Natuur en Bossen]3Bescherming van de personen, goederen of het leefmilieuSEVESO locatie : handelingen en werken met betrekking tot een nieuwe inrichting of de wijziging van een bestaande inrichting die een hoog risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunningDGO3 - '' Cellule RAM '' Brandweerdienst SEVESO locatie : elk ontwerp waarvan de ligging het risico op een zwaar ongeval zou kunnen verhogen of de gevolgen ervan zou kunnen verergeren, ten opzichte van een bestaande inrichting die een risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning,;DGO3 - '' Cellule RAM '' Brandweerdienst risico op overstroming : elk project betreffende een onroerend goed dat door zijn ligging of aard een impact zou kunnen hebben op een waterloop of onderworpen is aan het risico op overstroming in de zin van de cartografie aangenomen door de [2 Waalse Regering]2 overeenkomstig artikel D.53-2 van het WaterwetboekBevaarbare waterloop : DGO2 - Departement Waterwegen; Onbevaarbare waterlopen van eerste categorie : DGO3 - Departement Landelijke Aangelegenheden en Waterlopen Onbevaarbare waterlopen van tweede of ongeklasseerd : Provinciale technische dienst Onbevaarbare waterlopen van derde categorie : betrokken gemeentecollege Elk project gelegen in een as van geconcentreerd afvloeiend water in de zin van artikel R.IV.4-3, eerste lid, 4°DGO3 - Departement Landelijke Aangelegenheden en Waterlopen Technisch ingravingscentrum. Elk project die naast een technisch ingravingscentrum ligt of gevestigd op een voormalige site voor het ingraven van afvalstoffenDepartement Bodem en Afvalstoffen Beschermingsomtrek van het centrum van het Europees Ruimtevaartagentschap bedoeld in het akkoord tussen de federale Regering en het GewestCentrum van het Europees RuimtevaartagentschapLandelijke grondinrichtingHandelingen en werken in de omtrek van een landinrichting van landeigendommen (ex-landelijke ruilverkaveling)Comité voor landinrichting ingesteld door het Waalse Landbouwwetboek[1 Toeristische uitrustingToeristisch project waarvan de oppervlakte hoger dan 5ha is in de zin van artikel R.IV.45-3 Toeristisch project in bosgebied in het kader van het gewestelijk project voor de toeristische valorisering van de bosarealen van het Waalse GewestCommissariaat-generaal voor toerisme Commissariaat-generaal voor toerisme]1Veiligheid BrandnormenBouw van gebouwen of ruimtes open voor het publiek 1° gebouwen bestemd voor de opvang van of het verlenen van onderdak aan bejaarden of gehandicapten; 2° de ziekenhuizen waaronder de klinieken 3° de medische, geestelijke, gezins- en sociale hulpcentra; 4° de gebouwen en ruimtes die bestemd zijn voor sociaal-culturele, sportieve, recreatieve of toeristische activiteiten, alsmede de overdekte speelpleinen; 5° de gebouwen die bestemd zijn voor de eredienst en de rouwcentra; 6° de school-, universitaire en vormingsinfrastructturen; 7° Internaten, studententehuizen en de tehuizen voor kinderen; 8° de strafinrichtingen en de heropvoedingscentra; 9° de gebouwen en infrastructuren waar de overheid haar dienstverlening onderbrengt, meer bepaald de gemeentehuizen, de hoven en rechtbanken en hun griffie, de postkantoren, de stations, de luchthaventerminals, de spoorweg-, metro- en busstations met inbegrip van de perronnen; 10° de banken en andere financiële instellingen; 11° De parkeerruimten waarvan de bouw bezig is; 12° de gebouwen die bestemd zijn voor kantoren, de handelspanden, de commerciële centra, de hotels, herbergen, restaurants en cafés;Brandweerdienst Bouw van bouwwerken van gebouwen (openbaar of privé) van flatgebouwen met meer dan drie woningenBrandweerdienst constructie of belangrijke verbouwing van industriële gebouwenBrandweerdienst Projecten die de aanleg of de wijziging van wegen tot gevolg hebbenBrandweerdienstHet samenbrengen van inerte stoffen of de valorisering van aarde en keienProjecten bedoeld in artikel R.II.33-2DGO3 - Departement Bodem en Afvalstoffen[1 ... ]1(1)<BWG 2019-05-09/32, art. 21, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>(3)<BDG 2021-07-01/10, art. 15, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
[1 [3 ...]3]1
----------
(1)<BWG 2019-01-31/23, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<BDG 2019-12-19/34, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK VI. - Aanvullende formaliteiten
Afdeling 1. - Bijzondere bekendmakingmaatregelen
Onderafdeling 1. - Aanvragen onderworpen aan een openbaar onderzoek
Art. R.IV.40-1.§ 1. Behalve de gevallen bedoeld in de artikelen D.IV.26, § 2, tweede lid, en [3 D.IV.40, leden 2 tot 5]3, worden onderworpen aan een openbaar onderzoek de aanvragen tot bebouwingsvergunningen die de hierondervermelde handelingen en werken toelaten en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen betreffende de hierondervermelde handelingen en werken, alsook de aanvragen om stedenbouwkundige attesten nr. 2 met hetzelfde doel :
1° bouwen of herbouwen van gebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste zes bouwlagen of de goothoogte ten minste achttien meter bedraagt en ten minste drie meter hoger reikt dan de gemiddelde goothoogte van de aan dezelfde straat staande gebouwen binnen een omtrek van vijftig meter aan weerszijden van het ontwerpen bouwwerk, alsmede verbouwen van gebouwen waardoor deze in dezelfde toestand worden gebracht;
2° de bouw of herbouw van een winkel, of de wijziging van de bestemming van een winkelgebouw met een nettoverkoopoppervlakte van meer dan vierhonderd vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht;
3° de bouw of herbouw van kantoren, of de wijziging van de bestemming van een kantorengebouw met een vloeroppervlakte van meer dan zeshonderd vijftig vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht;
5° de bouw of herbouw van een werkplaats, of de wijziging van de bestemming van een werkplaats, opslagplaats of -hal die niet voor agrarische doeleinden bestemd is en waarvan de vloeroppervlakte meer dan vierhonderd vierkante meter bedraagt, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht;
5° het gewone gebruik van een terrein voor de opslag van één of meer afgedankte voertuigen, schroot, materialen of afvalstoffen;
6° [1 e bouw, herbouw of verbouwing van een goed [2 dat geklasseerd of daarmee gelijkgesteld is, of gelegen is in een beschermingsgebied in de zin van het Waalse Erfgoedwetboek]2;]1
7° de aanvragen om de bebouwingsvergunning, de stedenbouwkundige vergunning of de stedenbouwkundige attesten nr. 2 bedoeld in artikel D.IV.41;
8° de wegen bedoeld in artikel R.II.21-1, 1°, voor zover de handelingen en werken een wijziging van hun afmeting tot gevolg hebben.
§ 2. De in paragraaf 1, 1° tot 5°, bedoelde aanvragen worden onderworpen aan een openbaar onderzoek voor zover het goed gelegen is buiten een bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.28 of buiten een gebied van gewestelijk belang bedoeld in artikel D.II.34.
De aanvragen van stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 bedoeld in paragraaf 1, 1° tot 6°, worden niet onderworpen aan een openbaar onderzoek als ze overeenstemmen met een niet-vervallen bebouwingsvergunning.
----------
(1)<BWG 2019-01-31/23, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<BWG 2024-02-15/13, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
(3)<BWG 2024-04-25/42, art. 64, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.40-1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Behalve de gevallen bedoeld in de artikelen D.IV.26, § 2, tweede lid, en D.IV.40, tweede lid, worden onderworpen aan een openbaar onderzoek de aanvragen tot [3 ontsluitingsvergunning]3 die de hierondervermelde handelingen en werken toelaten en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen betreffende de hierondervermelde handelingen en werken, alsook de aanvragen om stedenbouwkundige attesten nr. 2 met hetzelfde doel : 1° bouwen of herbouwen van gebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste zes bouwlagen of de goothoogte ten minste achttien meter bedraagt en ten minste drie meter hoger reikt dan de gemiddelde goothoogte van de aan dezelfde straat staande gebouwen binnen een omtrek van vijftig meter aan weerszijden van het ontwerpen bouwwerk, alsmede verbouwen van gebouwen waardoor deze in dezelfde toestand worden gebracht; 2° de bouw of herbouw van een winkel, of de wijziging van de bestemming van een winkelgebouw met een nettoverkoopoppervlakte van meer dan vierhonderd vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht; 3° de bouw of herbouw van kantoren, of de wijziging van de bestemming van een kantorengebouw met een vloeroppervlakte van meer dan zeshonderd vijftig vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht; 5° de bouw of herbouw van een werkplaats, of de wijziging van de bestemming van een werkplaats, opslagplaats of -hal die niet voor agrarische doeleinden bestemd is en waarvan de vloeroppervlakte meer dan vierhonderd vierkante meter bedraagt, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht; 5° het gewone gebruik van een terrein voor de opslag van één of meer afgedankte voertuigen, schroot, materialen of afvalstoffen; 6° [1 [2 ...]2]1 7° de aanvragen om de [3 ontsluitingsvergunning]3, de stedenbouwkundige vergunning of de stedenbouwkundige attesten nr. 2 bedoeld in artikel D.IV.41; 8° de wegen bedoeld in artikel R.II.21-1, 1°, voor zover de handelingen en werken een wijziging van hun afmeting tot gevolg hebben. § 2. De in paragraaf 1, 1° tot 5°, bedoelde aanvragen worden onderworpen aan een openbaar onderzoek voor zover het goed gelegen is buiten een bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.28 of buiten een gebied van gewestelijk belang bedoeld in artikel D.II.34. De aanvragen van stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 bedoeld in paragraaf 1, 1° tot 6°, worden niet onderworpen aan een openbaar onderzoek als ze overeenstemmen met een niet-vervallen [3 ontsluitingsvergunning]3. ----------
(1)<BWG 2019-01-31/23, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<BDG 2019-12-19/34, art. 50, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<BDG 2024-04-18/28, art. 44, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Onderafdeling 2. - Aanvragen onderworpen aan een project aankondiging
Art. R.IV.40-2. § 1. Behalve de gevallen bedoeld in artikel D.IV.40, derde lid, worden onderworpen aan een projectaankondiging de aanvragen tot bebouwingsvergunning die de hierondervermelde handelingen en werken toelaten en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen betreffende de hierondervermelde handelingen en werken, alsook de aanvragen om stedenbouwkundige attesten nr. 2 met hetzelfde doel :
1° bouwen of herbouwen van gebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste drie bouwlagen of de goothoogte ten minste negen meter bedraagt en ten minste drie meter hoger reikt dan de gemiddelde goothoogte van de aan dezelfde straat staande gebouwen binnen een omtrek van vijfentwintig meter aan weerszijden van het ontwerpen bouwwerk, alsmede verbouwen van gebouwen waardoor deze in dezelfde toestand worden gebracht;
2° de bouw of herbouw van gebouwen waarvan de diepte, gemeten vanaf de rooilijn of de bouwlijn wanneer de aangrenzende bouwwerken niet gevestigd zijn op de rooilijn, groter is dan vijftien meter en vier meter meer bedraagt dan die van de gebouwen gelegen op de aangrenzende percelen; alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht;
3° de bouw of herbouw van een winkel, of de wijziging van de bestemming van een winkelgebouw met een netto-handelsoppervlakte van minder dan vierhonderd vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht.
§ 2. De in paragraaf 1, 1° tot 3°, bedoelde aanvragen worden onderworpen aan een projectaankondiging voor zover het goed gelegen is buiten de bedrijfsruimten bedoeld in artikel D.II.28 of buiten een gebied van gewestelijk belang bedoeld in artikel D.II.34.
De aanvragen van stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 bedoeld in paragraaf 1, 1° tot 3°, worden niet onderworpen aan een project aankondiging als ze overeenstemmen met een niet-vervallen bebouwingsvergunning.
Art. R_IV.40-2.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Behalve de gevallen bedoeld in artikel D.IV.40, derde lid, worden onderworpen aan een projectaankondiging de aanvragen tot [1 ontsluitingsvergunning]1 die de hierondervermelde handelingen en werken toelaten en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen betreffende de hierondervermelde handelingen en werken, alsook de aanvragen om stedenbouwkundige attesten nr. 2 met hetzelfde doel : 1° bouwen of herbouwen van gebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste drie bouwlagen of de goothoogte ten minste negen meter bedraagt en ten minste drie meter hoger reikt dan de gemiddelde goothoogte van de aan dezelfde straat staande gebouwen binnen een omtrek van vijfentwintig meter aan weerszijden van het ontwerpen bouwwerk, alsmede verbouwen van gebouwen waardoor deze in dezelfde toestand worden gebracht; 2° de bouw of herbouw van gebouwen waarvan de diepte, gemeten vanaf de rooilijn of de bouwlijn wanneer de aangrenzende bouwwerken niet gevestigd zijn op de rooilijn, groter is dan vijftien meter en vier meter meer bedraagt dan die van de gebouwen gelegen op de aangrenzende percelen; alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht; 3° de bouw of herbouw van een winkel, of de wijziging van de bestemming van een winkelgebouw met een netto-handelsoppervlakte van minder dan vierhonderd vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht. § 2. De in paragraaf 1, 1° tot 3°, bedoelde aanvragen worden onderworpen aan een projectaankondiging voor zover het goed gelegen is buiten de bedrijfsruimten bedoeld in artikel D.II.28 of buiten een gebied van gewestelijk belang bedoeld in artikel D.II.34. De aanvragen van stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 bedoeld in paragraaf 1, 1° tot 3°, worden niet onderworpen aan een project aankondiging als ze overeenstemmen met een niet-vervallen [1 ontsluitingsvergunning]1.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 45, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Afdeling 2. - Opening en wijziging van gemeentewegen
Afdeling 3. - Wijziging van de vergunningsaanvraag in de loop van de procedure
Afdeling 4. - Voorafgaandelijk verkrijgen van een erfgoedcertificaat
Afdeling 4. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Opschorting van de procedure om de vergunningsaanvraag te rectificeren]1
----------
(1)
Afdeling 5. - Recreatieve logies
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. R.IV.45-1. Voor de toepassing van artikel D.IV.45, derde lid, wordt de oppervlakte van het project berekend op dezelfde manier als die van een verkaveling bedoeld in rubriek 70.11.01 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Afdeling 2. - Voorwaarden voor de vestiging van een vakantiedorp
Art. R.IV.45-2.Het vakantiedorp neemt de volgende voorwaarden in acht :
1° het vakantiedorp is gelegen buiten een beschermde site of elke site onderworpen aan een risico op een zwaar ongeval, aan een zwaar natuurrisico of aan een zware geotechnische druk;
2° het vakantiedorp wordt ingepast in de omgeving, hetzij door toepassing van afscheidingsvoorzieningen, hetzij door een functionele en architectonische integratie met de bestaande bebouwing. Behalve als er natuurlijke afscheidingsvoorzieningen bestaan, moet het vakantiedorp omgeven worden met een groenscherm, bestaande uit struiken en bomen van plaatselijke soorten, die harmoniëren met het landschap;
3° is het vakantiedorp aan een waterloop of een waterplas gelegen, dan moet het hiervan gescheiden zijn door een voor het publiek toegankelijke, installatievrije strook van ten minste twintig meter breedte, vanaf de oever;
4° indien het vakantiedorp gelegen is in de buurt van een bos dat al dan niet onderworpen is aan de bosregeling, moet een afzonderingsvoorziening worden aangelegd;
5° het vakantiedorp wordt op de openbare weg aangesloten via een toegangsweg met een grondslag van minstens 6 meter breed en een bedekking van minstens 4 meter breed;
6° als er een interne hoofdverbindingsweg bestaat, moet hij de voorwaarden bedoeld in punt 5° naleven, behalve als het binnenverkeer in één richting verloopt, dan volstaan een bedekking van 3 meter breed en een grondslag van 4 meter; in het geval van een doelloze interne weg, dan bevat hij een plek om tegen de richting in te gaan overeenkomstig de eisen van de brandweerdienst;
7° elke weg moet bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) de drainering van de grondslag wordt verzekerd;
b) de fundering bestaat uit steenslag of is gestabiliseerd en laat de doorgang van de voertuigen van de brandweerdienst toe;
c) de verharding moet zo behandeld zijn, dat stofvorming wordt voorkomen.
8° het vakantiedorp beschikt over een of meer parkeerterreinen waarvan de afmetingen en de plaats worden verantwoord;
9° de toegangswegen tot het vakantiedorp, de hoofdwegen en de toegangswegen tot de gemeenschapsvoorzieningen moeten van een verlichtingsinrichting voorzien zijn;
10° [1 alle maatregelen worden genomen om de hoeveelheden en de momentane stromen van het afvloeiingswater dat door het project wordt gegenereerd, te verminderen]1;
11° [1 het zuiveringssysteem van het vakantiedorp moet het saneringsplan per onderstroomgebied naleven]1;
12° Er kunnen gemeenschappelijke recreatie of dienstvoorzieningen worden voorgeschreven.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 65, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Onderafdeling 3. - Vergunningsaanvraagdossier voor een vakantiedorp
Art. R.IV.45-3.Het dossier betreffende de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning voor de oprichting en de uitbreiding van een vakantiedorp bevat naast het in bijlage 4 opgenomen formulier en zijn inhoud :
1° eenn plan houdende plaatsbepaling van het vakantiedorp in de streek, met de grote verkeerswegen;
2° een landschapsplan waarop de te behouden en de te maskeren uitzichten zijn aangegeven, de synthese van de te beschermen gebieden, de voor bebouwing ongeschikte gebieden en de bezonningsgebieden zijn aangegeven, alsook de genummerde opgave van de opnames van de fotoreportage waarmee deze worden geïllustreerd;
3° . een bouwplan, op schaal 1/1 000 of 1/500, met aanduiding van de bestemming van de grond, zoals de ruimten voor de woningen, de weg(en), de parkeerplaatsen, de gemeenschapsvoorzieningen, de te behouden groene ruimten, de nieuwe aanplantingen;
4° een verslag houdende toelichting van de gekozen opzet, met ten minste volgende gegevens :
a) systeem i.v.m. water- en stroomvoorziening, waterzuivering, huisvuilophaal;
c) de eindpunten van de bestaande waterleidingen en riolen, de mogelijkheid van aansluiting op het electriciteitsnet;
c) het bestaande openbare vervoer.
d) een schema van de zachte doorgangswegen;
f) [1 een beschrijving, met inbegrip van een maatschets, en de plaats op een plattegrond van de maatregelen ter vermindering van de hoeveelheden en de momentane stromen van het afvloeiend water dat door het project wordt gegenereerd]1;
5° een verslag omvattende de bepaling betreffende de huisvuilophaal en de brandbestrijding;
6° in geval van uitvoering van verschillende fasen, een programmering van de uitvoering van de infrastructuren, van de bouw van de woningen en van de gemeenschapsvoorzieningen.
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 66, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Onderafdeling 4. - Inrichtings- en bebouwingsvoorwaarden voor weekendverblijfparken
Art. R.IV.45-4. Het weekendverblijfpark leeft de voorwaarden bedoeld in artikel R.IV.45-1 na.
Bovendien moet elk perceel dat voor een verblijf bestemd is, een minimale oppervlakte van tweehonderd vierkante meter hebben. De inrichtingen voor gemeenschappelijk gebruik, de wegen en de parkeerruimtes worden buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de oppervlakte van de percelen. Het over de gehele eigendom berekend aantal percelen per hectare moet tussen vijftien en vijfendertig liggen.
De proportie gemeenschappelijke oppervlakte voor sportbeoefening, spelen en groene ruimtes moet minstens vijftien percent van de totale oppervlakte uitmaken. De aanplantingen van de afscheidingsvoorzieningen worden niet meegerekend voor de berekening van de vijftien percent. Dezelfde dichtheidsgrenzen gelden voor de weekendverblijfparken waar de verblijven geplaatst worden zonder kennelijke afscheiding van afzonderlijke percelen.
In het geval van oprichting van losstaande verblijven, moeten de bouwvrije stroken op minstens twee meter van de perceelgrenzen liggen.
Indien het weekendverblijfpark onderverdeeld is in concreet afgebakende en individueel geïdentificeerde percelen, dan worden deze met gelijksoortige omheiningen afgesloten.
§ 5. De gebouwen waarin de gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen zijn ondergebracht, worden op een afstand die tussen tien meter en honderd meter ligt van enig perceel dat bestemd is voor de plaatsing van een verblijf, gevestigd; ze moeten met een beplanting omgeven zijn.
Onderafdeling 5. - Vergunningsaanvraagdossier voor een weekendverblijfpark
Art. R.IV.45-5. Het dossier betreffende de aanvraag van een bebouwingsvergunning voor de oprichting en de uitbreiding van een weekendverblijfpark bevat naast het in bijlage 10 of 11 opgenomen formulier en zijn inhoud :
1° een plan houdende plaatsbepaling in de streek met de grote verkeerswegen en de nabijgelegen bebouwde kommen, alsook een overzicht van de plaatsen gelegen in een straal van 10 kilometer en vanuit dewelke het terrein zichtbaar is;
2° een plan van de bestaande ligging met gegevens i.v.m. het reliëf, de geologie, de pedologie, de waterlopen, de plantengroei, alsmede een kadaster van de opmerkelijke bomen;
3° een landschapsplan waarop de te behouden en de te maskeren uitzichten zijn aangegeven, de synthese van de te beschermen gebieden, de voor bebouwing ongeschikte gebieden en de bezonningsgebieden zijn aangegeven, alsook de genummerde opgave van de opnames van de fotoreportage waarmee deze worden geïllustreerd;
4° een bouwplan, op schaal 1/1 000 of 1/500, met aanduiding van de bestemming van de grond, zoals de ruimten voor de weekendverblijven, de weg(en), de parkeerplaatsen, de gemeenschapsvoorzieningen, de te behouden groene ruimten, de nieuwe aanplantingen;
5° de indicatieve perceelsindeling;
6° een verslag met de volgende gegevens :
5° een verslag omvattende de bepaling betreffende de huisvuilophaal en de brandbestrijding;
b) het bestaande openbare vervoer.
7° in geval van uitvoering van verschillende fasen, een programmering van de uitvoering van de infrastructuren, van de bouw van de woningen en van de gemeenschapsvoorzieningen.
Art. R_IV.45-5.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Het dossier betreffende de aanvraag van een [1 ontsluitingsvergunning]1 voor de oprichting en de uitbreiding van een weekendverblijfpark bevat naast het in bijlage 10 [1 ...]1 opgenomen formulier en zijn inhoud : 1° een plan houdende plaatsbepaling in de streek met de grote verkeerswegen en de nabijgelegen bebouwde kommen, alsook een overzicht van de plaatsen gelegen in een straal van 10 kilometer en vanuit dewelke het terrein zichtbaar is; 2° een plan van de bestaande ligging met gegevens i.v.m. het reliëf, de geologie, de pedologie, de waterlopen, de plantengroei, alsmede een kadaster van de opmerkelijke bomen; 3° een landschapsplan waarop de te behouden en de te maskeren uitzichten zijn aangegeven, de synthese van de te beschermen gebieden, de voor bebouwing ongeschikte gebieden en de bezonningsgebieden zijn aangegeven, alsook de genummerde opgave van de opnames van de fotoreportage waarmee deze worden geïllustreerd; 4° een bouwplan, op schaal 1/1 000 of 1/500, met aanduiding van de bestemming van de grond, zoals de ruimten voor de weekendverblijven, de weg(en), de parkeerplaatsen, de gemeenschapsvoorzieningen, de te behouden groene ruimten, de nieuwe aanplantingen; 5° de indicatieve perceelsindeling; 6° een verslag met de volgende gegevens : 5° een verslag omvattende de bepaling betreffende de huisvuilophaal en de brandbestrijding; b) het bestaande openbare vervoer. 7° in geval van uitvoering van verschillende fasen, een programmering van de uitvoering van de infrastructuren, van de bouw van de woningen en van de gemeenschapsvoorzieningen.
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 47, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
HOOFDSTUK VII. - Beslissingen over aanvragen van vergunningen en stedenbouwkundige attesten
HOOFDSTUK VII. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 - Beslissing over de aanvragen voor een vergunning of voor een stedenbouwkundig attest]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Termijn
Onderafdeling 1. - Beslissing van het gemeentecollege
Onderafdeling 2. - Beslissing van de gemachtigd ambtenaar of van de Regering
Onderafdeling 2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. - Beslissing [1 ...]1 van de Regering
----------
(1)
Onderafdeling 3. - Beslissing van het Parlement
Onderafdeling 4. - Aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 1
Afdeling 2. - Inhoud van de beslissing
Onderafdeling 1. - Algemeen
Onderafdeling 2. - Stedenbouwkundige lasten
Art. R.IV.54-1.[1 De bevoegde overheid kan, tijdens de projectvergadering of tijdens de procedure, de aanvrager van de vergunning van de lasten in kennis stellen van het feit dat ze voorziet om op te leggen om hun haalbaarheid te evalueren en om ze, in voorkomend geval, door andere meer aangepaste lasten te vervangen De lasten kunnen volledig deel uit maken van de vergunningsaanvraag.
De vergunning bepaalt duidelijk de opgelegde voorwaarden en lasten mits een motivering die de keuze van de lasten en hun ligging en de naleving van het proportionaliteitsbeginsel rechtvaardigt.
De bevoegde overheid kan de uitvoering van de stedenbouwkundige lasten per fasen opleggen.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 67, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.54-2.[1 De aard van de opgelegde lasten moet niet noodzakelijk in rechtstreeks verband gebracht worden met het toegelaten project. De handelingen en werken opgelegd als stedenbouwkundige lasten moeten niettemin, ofwel plaatshebben in of in de buurt van het project, ofwel verantwoord zijn ten opzichte van de beleidsopties omschreven op gemeentelijke of meergemeentelijke schaal, in de zin van de artikelen D.II.10 et D.II.6.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 68, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R.IV.54-3.[1 § 1. Het evenredigheidsbeginsel vereist dat er een redelijke verhouding bestaat tussen enerzijds de financiële kosten die de uitvoering van het project waarschijnlijk voor de gemeenschap met zich meebrengt en anderzijds de kosten van de opgelegde heffingen en overdrachten om niet.
De kost van de opgelegde lasten en kostoverdrachten mag echter geen gewicht hebben dat in wanverhouding staat tot het doel van de vergunning waarom de aanvrager verzoekt.
Voor het onderzoek van de naleving van het proportionaliteitsbeginsel wordt geen rekening gehouden met de voorwaarden waaraan het project moet voldoen om aanvaardbaar te zijn, en dat ofwel zijn haalbaarheid betreft, d.w.z. de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor zijn uitvoering en zijn uitbating, ofwel zijn integratie in zijn al dan niet bebouwde omgeving.
§ 2. Het onderzoek van de naleving van het proportionaliteitsbeginsel kan gebeuren door de werkelijke kost van de opgelegde lasten en kosteloze overdrachten te vergelijken met de redelijke kost geschat op grond van een theoretisch bedrag bepaald door de bevoegde overheid. De last en de kosteloze overdracht worden beschouwd als proportioneel wanneer hun gecumuleerde kosten het theoretisch bedrag dat als vergelijking dient, niet overschrijden.
§ 3. Voor vergunningen die niet bedoeld zijn om nieuwe woningen te creëren, wordt het theoretische bedrag vastgesteld op basis van de locatie en de oppervlakte van het project, gemeten in termen van bruikbare oppervlakte, vloeroppervlak of andere, het aantal personen dat wordt gehuisvest, accommodatiecapaciteit of andere, het daaruit voortvloeiende verkeer of elke andere relevante factor waarvan het effect financieel kan worden beoordeeld.
De Minister kan de methodologie bepalen die moet worden toegepast om de waarde van de elementen te berekenen op basis waarvan het theoretisch bedrag wordt bepaald.
§ 4. Voor vergunningen die tot doel hebben nieuwe woningen te creëren, kan de Minister het theoretische bedrag van de heffing vaststellen dat het basisbedrag van de heffing vormt, alsook een marge waarbinnen wordt aangenomen dat de heffing evenredig is met de te compenseren effecten.
Hij past de volgende principes toe om het basisbedrag van de heffing vast te stellen:
1° bepaling van een gemiddelde kostprijs van uitrusting voor een bevolking van duizend personen als volgt :
a) het opstellen van een lijst met openbare uitrustingen die nodig zijn als gevolg van de woningbouw;
b) het bepalen van de structuur van de bevolking;
c) het bepalen van de leeftijdscategorieën die door elke uitrusting worden gedekt ;
d) het bepalen van het aantal vierkante meter openbare uitrustingen die nodig zijn geworden als gevolg van de woningbouw voor duizend gebruikers;
e) vermenigvuldiging van dit aantal met de bouwkosten per vierkante meter voor deze uitrustingen;
f) het bepalen van de bouwkosten van de uitrustingen die kunnen worden toegewezen aan elke leeftijdscategorie ;
g) vermenigvuldiging van de kosten van de uitrustingen met het percentage van de betrokken bevolking, bepaald op basis van de bevolkingsstructuur ;
2° verhouding tussen een gemiddelde kostprijs van uitrusting voor een bevolking van duizend personenper vierkante meter nieuwbouw als volgt :
a) bepaling van het gemiddelde aantal inwoners per woning;
b) bepaling van de gemiddelde oppervlakte van woningen in vierkante meter ;
c) bepaling van de nodige oppervlakte aan woningen per duizend inwoners.
Om het bereik vast te stellen, weegt de Minister voor elke gemeente het verkregen bedrag door rekening te houden met ofwel de positie van de gemeente in een rangschikking van gemeenten volgens de prijs van woningen op de secundaire markt, ofwel de verhouding tussen de mediane prijs van de secundaire markt in de gemeente en de gemiddelde mediane prijs in het Gewest.
Op basis van het gewogen bedrag bepaalt de Minister een bereik waarbinnen wordt aangenomen dat de last in verhouding staat tot de te compenseren effecten.
Om het basisbedrag van de heffing vast te stellen binnen het door de Minister bepaalde bereik, zal de bevoegde instantie rekening houden met de eventuele impact die het project zal hebben op de gemeenschap op gemeentelijk niveau.
§ 5. Voor vergunningen die niet uitsluitend tot doel hebben huisvesting te creëren, wordt de naleving van het evenredigheidsbeginsel onderzocht door de beginselen van de paragrafen 3 en 4 toe te passen op respectievelijk elk deel van het project.]1
----------
(1)<BWG 2024-04-25/42, art. 69, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. R_IV.54-4.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 - § 1 - De last vermeld in artikel D.IV.54, § 2, eerste lid, 2°, die bestaat in de gratis afstand van een of meer wooneenheden aan de openbare huisvestingsmaatschappij waarbij de betrokken gemeente aangesloten is, wordt uitgevoerd via een schenkingsovereenkomst. Er wordt bepaald dat, voor projecten waarbij minstens 600 m2 bruto-woonoppervlakte via nieuwbouw, verbouwing of renovatie wordt gecreëerd, gratis afstand doen van 10 van de totale bruto-woonoppervlakte van het project overeenstemt met het evenredigheidsbeginsel. De woonoppervlakte waarvan afstand moet worden gedaan, wordt geïntegreerd in het totaalproject in de vorm van een of meer wooneenheden. De uitrusting ervan stemt overeen met de uitrusting van de andere wooneenheden, voor zover geen bijzondere uitrusting met de huisvestingsmaatschappij wordt overeengekomen. § 2 - De last vermeld in artikel D.IV.54, § 2, eerste lid, 1°, die bestaat in de schriftelijk overeengekomen terbeschikkingstelling van een of meer wooneenheden aan de openbare huisvestingsmaatschappij waarbij de betrokken gemeente aangesloten is, is beperkt tot een periode van negen jaar. Er wordt bepaald dat, voor projecten waarbij minstens 600 m2 bruto-woonoppervlakte via nieuwbouw, verbouwing of renovatie wordt gecreëerd, een schriftelijk overeengekomen terbeschikkingstelling van 20 van de totale bruto-woonoppervlakte van het project overeenstemt met het evenredigheidsbeginsel. De ter beschikking te stellen woonoppervlakte wordt geïntegreerd in het totaalproject in de vorm van een of meer wooneenheden. De uitrusting ervan stemt overeen met de uitrusting van de andere wooneenheden, voor zover geen bijzondere uitrusting met de huisvestingsmaatschappij wordt overeengekomen. De huisvestingsmaatschappij is bevoegd voor het beheer van de woning en, in voorkomend geval, voor het herstel van de woning op het einde van de overeenkomst. Het zoeken van een huurder, het opstellen van huurovereenkomsten en plaatsbeschrijvingen, het controleren van de naleving van de verplichtingen van de huurder, het waarborgen van de betaling van de huur, het controleren van de instandhouding van het onroerend goed door de huurder en het herstellen van eventuele beschadiging zijn ten laste van de huisvestingsmaatschappij. § 3 - De last vermeld in artikel D.IV.54, § 2, eerste lid, 2° of 3°, die bestaat in de verkoop tegen een bepaalde prijs van een of meer wooneenheden aan de openbare huisvestingsmaatschappij waarbij de betrokken gemeente aangesloten is of aan privaatrechtelijke of publiekrechtelijke personen voor wie de toegang tot eigendom moet worden bevorderd, wordt uitgevoerd via een koopovereenkomst, een koopoptie of een andere overeenkomst. De prijs wordt bepaald met hulp van de comités voor de aankoop van onroerende goederen van het Waals Gewest en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Het is de taak van de gemeenten om op basis van objectieve criteria te bepalen voor welke personen de toegang tot eigendom moet worden bevorderd. § 4 - De bruto-woonoppervlakte in de zin van de paragrafen 1 en 2 omvat alle bebouwde oppervlakten die bestemd zijn voor bewoning, met inbegrip van bijruimten (technische ruimten, toegangen enz.), met uitzondering van: 1° kelders, ondergrondse garages en zolders; 2° niet-omsloten ruimten, met inbegrip van loggia's, balkons en carports.]1
----------
(1)<BDG 2024-04-18/28, art. 49, 025; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. R_IV.54-5.DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 - § 1 - De last vermeld in artikel D.IV.54, § 3, eerste lid, 1°, die bestaat in de gratis afstand van een of meer percelen aan de openbare huisvestingsmaatschappij waarbij de betrokken gemeente aangesloten is, wordt uitgevoerd via een schenkingsovereenkomst. Er wordt bepaald dat, voor ontsluitingen of opsplitsingen die voorzien in de creatie van minstens tien voor bewoning gebruikte of bruikbare percelen, de gratis afstand, vanaf het tiende perceel, van één perceel per vijf gecreëerde percelen overeenstemt met het evenredigheidsbeginsel. Aantal voor bewoning gebruikte of bruikbare percelen die door het project worden gecreëerd Aantal percelen die gratis moeten worden afgestaan Tussen 1 en 9 percelen / Tussen 10 en 14 percelen 1 perceel Tussen 15 en 19 percelen 2 percelen Tussen 20 en 24 percelen 3 percelen Tussen 25 en 29 percelen 4 percelen enz. enz. § 2 - De last vermeld in artikel D.IV.54, § 3, eerste lid, 1° en 2°, die bestaat in de verkoop tegen een bepaalde prijs van een of meer voor bewoning gebruikte of bruikbare percelen aan de openbare huisvestingsmaatschappij waarbij de betrokken gemeente aangesloten is of aan privaatrechtelijke of publiekrechtelijke personen voor wie de toegang tot eigendom moet worden bevorderd, wordt uitgevoerd via een koopovereenkomst, een koopoptie of een andere overeenkomst.
Er wordt bepaald dat, voor ontsluitingen of opsplitsingen die voorzien in de creatie van minstens vijf voor bewoning gebruikte of bruikbare percelen, de verkoop tegen kostprijs, vanaf het vijfde perceel, van één perceel per vijf gecreëerde percelen, overeenstemt met het evenredigheidsbeginsel.
Aantal voor bewoning gebruikte of bruikbare percelen die door het project worden gecreëerd | Aantal percelen die tegen kostprijs moeten worden verkocht |
Tussen 1 en 4 percelen | / |
Tussen 5 en 9 percelen | 1 perceel |
Tussen 10 en 14 percelen | 2 percelen |
Tussen 15 en 19 percelen | 3 percelen |
Tussen 20 en 24 percelen | 4 percelen |
enz. | enz. |
NR. | NUMMER | AARD | <td colspan="3" valign="top">TOTALE OPPERVLAKTEEIGENAAR(S) | |||
ha | a | Ca | ||||
NR. | NUM- MER | VORIGE BESTEMMING | TOEKOMSTIGE BESTEMMING | TOTALE OPPERVLAKTE | AARD VAN DE WIJZIGING | UITLUITING | |
ha | a | ||||||
Totaal |