5 MEI 2017. - Wet betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-05-2017 en tekstbijwerking tot 15-05-2024)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities
Art. 1-3, 3/1
HOOFDSTUK 2. - Audiovisuele mediadiensten
Afdeling 1. - Bepalingen toepasselijk op alle aanbieders van audiovisuele mediadiensten
Art. 4-6, 6/1, 6/2, 6/3, 7, 7/1, 8-16
Afdeling 2.
Art. 17, 17/1, 18
Afdeling 2. [1 Specifieke bepalingen voor televisieomroeporganisaties ]1
Art. 19-26
HOOFDSTUK 2/1. [1 Videoplatformdiensten ]1
Art. 27-29, 29/1, 29/2, 29/3, 29/4, 29/5, 29/6
Afdeling 3.
Art. 27-29
HOOFDSTUK 3. - Dienstenverdelers
Art. 30-31, 31/1, 31/2, 32
HOOFDSTUK 3/1 [1 Bijbehorende faciliteiten ]1
Art. 32/1, 32/2
HOOFDSTUK 4. [1 - Ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken aanbieden]1
Art. 33-49, 49/1, 50-51, 51/1, 52-54, 54/1, 54/2, 54/3, 55-65
HOOFDSTUK 5. - Wijzigings- en slotbepalingen
Art. 66-69
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2.§ 1. Deze wet voorziet in de omzetting van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (Richtlijn "Audiovisuele mediadiensten") [1 , gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn "audiovisuele mediadiensten") in het licht van een veranderende marktsituatie]1.
§ 2. [1 § 2. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie]1;
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.3.In deze wet wordt verstaan onder:
1° "Instituut": het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
2° "minister": de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de aangelegenheden die Telecommunicatie betreffen;
3° [1 3° "nationale regelgevende instantie": één of meer lichamen die door een lidstaat van de Europese Unie zijn belast met één van de regelgevende taken die in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie worden toegewezen of met taken die in de richtlijn "audiovisuele mediadiensten" worden toegewezen]1;
4° "[2 Berec]2": Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie opgericht door Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie ([2 Berec]2) en het Bureau;
[1 4° /1 "contactcomité": het contactcomité ingesteld door artikel 29 van de richtlijn "audiovisuele mediadiensten";]1
5° [1 "audiovisuele mediadienst":
a) een dienst waarvan het hoofddoel van de eigenlijke dienst of een losstaand gedeelte daarvan bestaat uit de levering van programma's voor het algemene publiek, onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, ter informatie, vermaak of educatie door middel van elektronische-communicatienetwerken; een dergelijke audiovisuele mediadienst is hetzij een televisie-uitzending in de zin van de bepaling onder 10°, hetzij een audiovisuele mediadienst op aanvraag in de zin van de bepaling onder 6° ;
b) audiovisuele commerciële communicatie]1;
6° "audiovisuele mediadienst op aanvraag": een door een aanbieder van audiovisuele mediadiensten aangeboden [1 niet-lineaire]1 audiovisuele mediadienst, die de gebruiker de mogelijkheid biedt tot het bekijken van programma's op diens individueel verzoek en op het door hem gekozen moment op basis van een door de aanbieder van audiovisuele mediadiensten geselecteerde programmacatalogus;
[1 6° /1 "videoplatformdienst": een dienst waarvan het hoofddoel van de eigenlijke dienst of een daarvan losstaand gedeelte of een essentiële functie van de dienst bestaat in het aanbieden van programma's, door gebruikers gegenereerde video's, of beide, aan het algemene publiek, waarvoor de aanbieder van het videoplatform geen redactionele verantwoordelijkheid draagt, ter informatie, vermaak of educatie via elektronische-communicatienetwerken en waarvan de organisatie wordt bepaald door de aanbieder van het videoplatform, onder meer met automatische middelen of algoritmen, met name door weergeven, taggen en rangschikken;]1
7° "redactionele verantwoordelijkheid": het uitoefenen van effectieve controle over de keuze van programma's en de organisatie ervan in hetzij een chronologisch schema, in het geval van televisie-uitzendingen, hetzij een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag;
[1 7° /1 "redactionele beslissing": een beslissing die op regelmatige basis wordt genomen met het oog op de uitoefening van redactionele verantwoordelijkheid en verband houdt met het dagelijkse beheer van de audiovisuele mediadienst;]1
8° "aanbieder van audiovisuele mediadiensten": de natuurlijke of rechtspersoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de audiovisuele inhoud van de audiovisuele mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;
9° : "omroeporganisatie": een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die televisie-uitzendingen aanbiedt;
[1 9° /1 "aanbieder van videoplatforms": de natuurlijke of rechtspersoon die een videoplatformdienst aanbiedt;]1
10° "televisieomroep" of "televisie-uitzending": een door een aanbieder van audiovisuele mediadiensten aangeboden [1 lineaire]1 audiovisuele mediadienst voor het gelijktijdig bekijken van programma's op basis van een programmaschema;
11° "programma": een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, [1 die ongeacht de duur ervan een afzonderlijk element vormt van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema of een door een aanbieder van mediadiensten opgestelde catalogus, met inbegrip van bioscoopfilms, videoclips, sportevenementen, komische series, documentaires, kinderprogramma's en origineel drama]1;
[1 11° /1 "door gebruikers gegenereerde video": een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, die ongeacht de duur ervan een afzonderlijk element vormt, die door een gebruiker is gecreëerd en door die gebruiker of een andere gebruiker naar een videoplatform is geüpload;]1
12° "audiovisuele commerciële communicatie": beelden, al dan niet met geluid, welke dienen om rechtstreeks of onrechtstreeks de goederen, de diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit verricht, te promoten. Dergelijke beelden vergezellen of maken deel uit van een programma [1 of een door een gebruiker gegenereerde vide]1, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding of ten behoeve van zelfpromotie. Vormen van audiovisuele commerciële communicatie zijn onder meer televisiereclame, sponsoring, telewinkelen en productplaatsing;
13° "audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame": het vermelden of vertonen van goederen, diensten, naam, handelsmerk of activiteiten van een producent van goederen of een aanbieder van diensten in programma's, indien de dienstenaanbieder daarmee beoogt reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien de vermelding of vertoning tegen betaling of soortgelijke vergoeding geschiedt;
14° "sponsoring": elke bijdrage van publieke of particuliere ondernemingen of natuurlijke personen die zich niet bezighouden met het aanbieden van audiovisuele mediadiensten [1 , of videoplatformdiensten, of met de vervaardiging van audiovisuele werken, aan de financiering van audiovisuele mediadiensten, videoplatformdiensten, door gebruikers gegenereerde video's]1 of programma's met het doel hun naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven;
15° "productplaatsing": elke vorm van audiovisuele commerciële communicatie die bestaat in het opnemen van of het verwijzen naar een product of dienst of een desbetreffend handelsmerk binnen het kader van een programma [1 of in een door een gebruiker gegenereerde video]1, tegen betaling of soortgelijke vergoeding;
16° "Europese productie":
a) productie die afkomstig is uit lidstaten van de Europese Unie en voornamelijk tot stand is gebracht met hulp van auteurs en medewerkers die in één of meer van deze staten woonachtig zijn en die voldoet aan één of meer van de volgende drie voorwaarden:
- de productie is tot stand gebracht door één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten,
- de vervaardiging ervan geschiedt onder het toezicht en de feitelijke controle van één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten;
- de bijdrage van de coproducenten van deze staten in de totale kosten van de coproductie is doorslaggevend en de coproductie staat niet onder de controle van één of meer buiten deze staten gevestigde producenten;
b) productie die afkomstig is uit derde Europese staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa, en voornamelijk tot stand is gebracht met hulp van auteurs en medewerkers die in een of meer van deze staten woonachtig zijn en die voldoet aan één van de drie volgende voorwaarden:
- de productie is tot stand gebracht door één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten,
- de vervaardiging ervan geschiedt onder het toezicht en de feitelijke controle van één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten,
- de bijdrage van de coproducenten van deze staten in de totale kosten van de coproductie is doorslaggevend, en de coproductie staat niet onder de controle van één of meer buiten deze staten gevestigde producenten;
Een productie die afkomstig is uit derde Europese staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa is echter alleen een Europese productie als de productie die afkomstig is uit de lidstaten van de Unie niet wordt getroffen door discriminerende maatregelen in de betrokken derde Europese staat;
c) coproductie die is vervaardigd in het kader van tussen de Europese Unie en derde landen gesloten akkoorden met betrekking tot de audiovisuele sector, en die voldoet aan de voorwaarden die in elk van die akkoorden worden bepaald, op voorwaarde dat deze productie uit de lidstaten van de Unie niet wordt getroffen door discriminerende maatregelen in de betrokken derde landen;
d) productie die vervaardigd wordt in het kader van tussen de lidstaten en derde landen gesloten bilaterale coproductie-overeenkomsten, mits de coproducenten van de gemeenschap een meerderheidsaandeel hebben in de totale productiekosten en de productie niet onder controle staat van één of meer buiten de lidstaten gevestigde producenten.
17° [1 "televisiereclame": de door een publieke of particuliere onderneming of natuurlijke persoon, tegen betaling of soortgelijke vergoeding dan wel ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden boodschap - in welke vorm dan ook - in verband met de uitoefening van een commerciële, industriële, ambachtelijke activiteit of van een beroep, ter bevordering van de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;]1;
18° "telewinkelen": rechtstreekse aanbiedingen aan het publiek die worden uitgezonden met het oog op de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;
19° "afzonderlijke spot": televisiereclamespot of spot voor telewinkelen die niet wordt voorafgegaan of gevolgd door een andere televisiereclamespot of spot voor telewinkelen;
20° "zelfpromotie": elke boodschap die wordt uitgezonden op initiatief van een aanbieder van audiovisuele mediadiensten [1 of van een aanbieder van videoplatforms]1 en die tot doel heeft zijn eigen diensten, programma's of bijbehorende producties die rechtstreeks van zijn eigen programma's worden afgeleid, te bevorderen;
21° "dienstenverdeler": elke rechtspersoon die op ongeacht welke wijze één of meer audiovisuele mediadiensten ter beschikking stelt van het publiek. Het dienstenaanbod kan diensten omvatten waarvoor de persoon zelf de redactionele verantwoordelijkheid draagt en diensten waarvoor de redactionele verantwoordelijkheid gedragen wordt door derden waarmee hij contractuele banden aanknoopt. Als dienstenverdeler wordt eveneens beschouwd, iedere rechtspersoon die een dienstenaanbod samenstelt door contractuele banden met andere dienstenverdelers aan te knopen;
22° "gebruiker": een natuurlijke of rechtspersoon die gebruikmaakt van of verzoekt om een openbare elektronische-communicatiedienst of een audiovisuele mediadienst [1 of een videoplatformdienst of die video's creëert of uploadt naar een videoplatform]1 ;
[1 22° /1 "eindgebruiker": een gebruiker die geen openbaar elektronische-communicatienetwerk of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten aanbiedt;]1
23° "abonnee": een natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met [3 een dienstverdeler of met een aanbieder van openbare elektronische-communicatiediensten voor de levering van die diensten]3;
24° [1 "consument": een natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst, een audiovisuele mediadienst of een videoplatformdienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden]1
25° "netwerkoperator": onderneming die een elektronische-communicatiedienst die bestemd is voor de transmissie en de verspreiding onder het publiek van openbare elektronische-communicatiediensten of van audiovisuele mediadiensten of van een [1 videoplatformdienst]1, aanbiedt of gemachtigd is aan te bieden;
[3 25° /1 "onderneming": elke rechtspersoon die een openbaar elektronische-communicatienetwerk, een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst, een audiovisuele mediadienst of een videoplatformdienst aanbiedt;]3
26° [3 "elektronische-communicatienetwerk": de transmissiesystemen, al dan niet gebaseerd op een permanente infrastructuur of gecentraliseerde beheercapaciteit, en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, waaronder netwerk-elementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele netwerken, elektriciteitsnetten voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt voor audiovisuele of auditieve mediadiensten;]3
27° [1 "elektronische-communicatiedienst": een gewoonlijk tegen vergoeding via elektronische-communicatienetwerken aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen gebruikt voor de verstrekking van audiovisuele mediadiensten of van videoplatformdiensten, met uitzondering van de diensten waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of inhoudelijk wordt gecontroleerd;]1;
28° "openbaar elektronische-communicatienetwerk": een elektronische-communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten aan te bieden ter ondersteuning van de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten;
29° [3 "bijbehorende faciliteiten": de bij een elektronische-communicatienetwerk of elektronische-communicatiedienst behorende diensten, infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en onder meer gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kabelgoten, kabelbuizen, masten, mangaten en straatkasten omvatten;]3
30° "bijbehorende diensten": de bij een elektronische-communicatienetwerk en/of een elektronische-communicatiedienst behorende diensten die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of die dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en onder meer [3 ...]3 voorwaardelijke-toegangssystemen en elektronische programmagidsen [3 ...]3;
31° "toegang": het beschikbaar stellen [3 aan een onderneming]3 van faciliteiten en/of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden, hetzij op exclusieve, hetzij op niet-exclusieve basis, met het oog op het aanbieden van elektronische-communicatiediensten ook als ze gebruikt worden voor het aanbieden van diensten voor de informatiemaatschappij. Deze term [3 omvat met name]3 toegang tot netwerkelementen en verwante faciliteiten waarbij eventueel apparatuur kan worden verbonden met vaste of niet-vaste middelen; dit houdt met name toegang in tot het aansluitnet en tot faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om diensten te kunnen aanbieden via het aansluitnet; toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot relevante programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot informatiesystemen of databases voor reservering, levering, bestelling, onderhouds- en herstelverzoeken en facturering; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor roaming; toegang tot virtuele netwerkdiensten; toegang tot voorwaardelijke toegangssystemen voor digitale televisiediensten; [1 ...]1;
32° [3 "interconnectie": een specifiek type toegang dat tussen operatoren van openbare netwerken wordt gerealiseerd door het fysiek en logisch verbinden van openbare elektronische-communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden, wanneer die diensten worden aangeboden door de betrokken partijen of andere partijen die toegang hebben tot het netwerk;]3
33° "aansluitnetwerk": [3 een fysiek pad dat door elektronische-communicatiesignalen wordt gebruikt en dat]3 het netwerkaansluitpunt verbindt met een verdeler of een soortgelijke voorziening in het vaste openbare elektronische-communicatienetwerk;
34° "subnetwerk": gedeelte van een aansluitnetwerk dat het netwerkaansluitpunt verbindt met een concentratiepunt of een ander bepaald tussenliggend aansluitpunt gelegen in het vaste openbare elektronische-communicatienetwerk;
35° "volledig ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van toegang tot het aansluitnetwerk of het subnetwerk [3 van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht]3 op een relevante markt, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van de volledige capaciteit van netwerkinfrastructuur;
36° "toegang tot binair debiet": toegang die bestaat uit het verlenen van transportcapaciteit met de bijbehorende schakeling naar een gebruiker waarbij de toegangsleverancier de interface bij de gebruiker vastlegt;
37° "gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van toegang tot het aansluitnetwerk of het subnetwerk [3 van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht]3 op een relevante markt, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van een gespecificeerd deel van de capaciteit van de netwerkinfrastructuur, zoals een deel van de frequentie of iets gelijkwaardigs;
38° "ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van volledig ontbundelde toegang of gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk, wat geen verandering behelst in de eigendom van het aansluitnetwerk;
39° "kabelgoot": omhulsel dat dient om glasvezel-, telefoon- en/of coaxkabels en/of netwerkfaciliteiten te laten passeren en te beschermen;
40° [3 ...]3
41° "technische specificatie": de omschrijving van de kenmerken van alle elektronische-communicatiediensten die via het netwerkaansluitpunt of de radiointerface verstrekt worden;
42° [3 "systeem voor voorwaardelijke toegang": elke technische maatregel, authenticatiesysteem en/of regeling waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisieomroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;]3
43° "erkend revisor": bedrijfsrevisor ingeschreven op de rol van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren.
[1 "44° "gesloten distributieplatform": een distributieplatform voor audiovisuele mediadiensten waarvoor een aanbieder van audiovisuele mediadiensten een voorafgaand akkoord moet hebben van de voor het platform verantwoordelijke dienstenverdeler om er toegang toe te krijgen. Ingeval de aanbieder van audiovisuele mediadiensten zijn eigen dienstenverdeler is, worden de audiovisuele mediadiensten die hij verstrekt en verdeelt beschouwd als zijnde verstrekt via een gesloten distributieplatform indien de toegang tot het elektronische-communicatienetwerk een voorafgaand akkoord van de onderneming of het verkrijgen van een capaciteit op radionetwerken vergt;]1
[3 45° "RSPG": Beleidsgroep radiospectrum opgericht bij het besluit van de Europese Commissie van 11 juni 2019 tot oprichting van de Beleidsgroep radiospectrum en tot intrekking van Besluit 2002/622/EG.]3
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
(2)<W 2021-12-21/05, art. 220, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(3)<W 2021-12-21/05, art. 222, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art. 3/1. [1 Binnen hun bevoegdheden, bevorderen de federale autoriteiten de inachtneming van de gedragscodes van de Europese Unie die binnen het toepassingsgebied van deze wet vallen, en in het bijzonder de artikelen 14, 17/1, 29/1 tot 29/3, 29/5 en 29/6."
Indien een federale overheid regels oplegt die uitvoeriger of strikter zijn dan die welke aanbevolen worden door de gedragscodes van de Europese Unie, stelt zij de Europese Commissie onverwijld daarvan op de hoogte. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
HOOFDSTUK 2. - Audiovisuele mediadiensten
Afdeling 1. - Bepalingen toepasselijk op alle aanbieders van audiovisuele mediadiensten
Art.4.§ 1. Voor de toepassing van deze wet behoren tot de bevoegdheid van de Federale Staat, aanbieders van audiovisuele mediadiensten die, met toepassing van de criteria bepaald in paragraaf 2, onder de Belgische bevoegdheid vallen, voor zover, overeenkomstig artikel 127, § 2, van de Grondwet, het determinerende aanknopingspunt voor die bevoegdheid gelokaliseerd is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en het geen instellingen zijn die, wegens hun activiteiten, beschouwd moeten worden uitsluitend te behoren tot de ene of andere Gemeenschap.
§ 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder aanbieders van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid van een lidstaat van de Europese Unie vallen, daarin begrepen België, of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte:
1° die welke overeenkomstig het tweede lid in die staat gevestigd zijn;
2° die waarop het derde lid van toepassing is.
Voor de toepassing van deze wet:
1° wordt een aanbieder van audiovisuele mediadiensten geacht gevestigd te zijn in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wanneer hij zijn hoofdkantoor in die staat heeft en [1 de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten]1 in die staat worden genomen;
2° wordt een aanbieder van audiovisuele mediadiensten, indien hij zijn hoofdkantoor heeft in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, terwijl zijn [1 de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten]1 worden genomen in een andere staat, die eveneens lidstaat is van de Europese Unie of partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, geacht gevestigd te zijn in de staat waar een aanzienlijk deel van het bij de [1 programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten]1 betrokken personeel werkzaam is; indien in elk van die staten een aanzienlijk deel van het bij de [1 programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten]1 betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de staat waar hij zijn hoofdkantoor heeft; indien in geen van die staten een aanzienlijk deel van het [1 bij de programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten betrokken personeel]1 werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn [1 in de staat waar hij het eerst met zijn activiteiten is begonnen]1 overeenkomstig het recht van die staat, mits hij een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt;
3° wordt een aanbieder van audiovisuele mediadiensten, indien hij zijn hoofdkantoor heeft in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, terwijl [1 de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten]1 in een derde staat worden genomen of andersom, geacht gevestigd te zijn in de betrokken lidstaat van de Europese Unie of staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, mits een aanzienlijk deel van het bij de [1 programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten]1 betrokken personeel in die staat werkzaam is.
Aanbieders van audiovisuele mediadiensten waarop het tweede lid niet van toepassing is, worden geacht te vallen onder de bevoegdheid van een lidstaat [1 ...]1 of van een staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft ondertekend, wanneer zij:
1° gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die staat;
2° gebruikmaken van een tot die staat behorende satellietcapaciteit, hoewel zij geen gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die staat;
Indien overeenkomstig het tweede en het derde lid niet kan worden bepaald welke staat bevoegd is, is de bevoegde staat die waarin de aanbieder van audiovisuele mediadiensten is gevestigd in de zin van de artikelen 49 en volgende van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.5.[1 § 1. Wanneer het Instituut van oordeel is dat een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid valt van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft een audiovisuele mediadienst aanbiedt die volledig of hoofdzakelijk op het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad is gericht zonder naleving van de bepalingen van deze wet, stelt het de instelling die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is schriftelijk in kennis van een met redenen omkleed verzoek:
1° om zich over de in verband met deze paragraaf vastgestelde problemen te buigen; en
2° om van deze aanbieder te eisen dat hij aan de bepalingen van deze wet voldoet.
§ 2. Het Instituut werkt loyaal en vlot samen met de instellingen die ten aanzien van die aanbieder bevoegd zijn om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen onder meer op basis van:
1° de informatie gegeven door deze instellingen; en
2° in voorkomend geval, de eventuele redenen waarom het in paragraaf 1 bedoelde verzoek niet ingewilligd kan worden.
§ 3. Niet vroeger dan twee maanden na de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, bij gebrek aan bevredigende resultaten om de vastgestelde problemen aan te pakken en indien het beschikt over informatie die bewijst dat de betrokken aanbieder van mediadiensten zich in de bevoegde staat heeft gevestigd om de striktere regels te omzeilen, welke op hem van toepassing zouden zijn indien hij onder de federale bevoegdheid zou vallen, kan het Instituut alle passende maatregelen tegen de betrokken aanbieder van audiovisuele mediadiensten nemen nadat:
1° het een schriftelijke kennisgeving heeft gedaan aan de betrokken aanbieder, aan de bevoegde instelling in de staat die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is, en aan de Europese Commissie, van zijn voornemen om die maatregelen te nemen, met opgave van de redenen waarop het zijn beoordeling heeft gebaseerd;
2° het de betrokken aanbieder de mogelijkheid heeft gegeven om uiterlijk binnen vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in de bepaling onder 1°, zijn standpunt met betrekking tot de vermeende omzeiling en de maatregelen die het Instituut voornemens is te nemen, schriftelijk eraan kenbaar te maken;
3° een besluit van de Europese Commissie is genomen binnen drie maanden na de kennisgeving bedoeld in de bepaling onder 1°, dat de door het Instituut voorgenomen maatregelen verenigbaar zijn met het recht van de Europese Unie.
Op verzoek van de Europese Commissie verstrekt het Instituut alle informatie die nodig is om het in het eerste lid, 3° bedoelde besluit te nemen.
Aan de hand van de informatie bedoeld in het eerste lid kan de omzeiling van striktere regels redelijkerwijs worden vastgesteld, zonder dat moet worden bewezen dat de aanbieder van audiovisuele mediadiensten regels beoogt te omzeilen.
De maatregelen bedoeld in het eerste lid zijn objectief noodzakelijk, worden op niet-discriminerende wijze toegepast en staan in verhouding tot de beoogde doelstellingen.
§ 4. Wanneer een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft, zijn mogelijkheid heeft benut om meer uitvoerige of striktere regels van algemeen belang aan te nemen en hij aan het Instituut een met redenen omkleed verzoek richt om maatregelen aan te nemen ten aanzien van een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid valt van de federale overheid en de genoemde regels van algemeen belang niet naleeft, vraagt het Instituut aan de betreffende aanbieder om zich daarnaar te schikken.
Het Instituut brengt de verzoekende staat regelmatig op de hoogte van de genomen maatregelen om gevolg te geven aan het in het eerste lid bedoelde verzoek. Binnen twee maanden na de ontvangst van dit verzoek stelt het Instituut de verzoekende staat en de Europese Commissie op de hoogte van de geboekte resultaten en legt het, indien er geen oplossing kan worden gevonden, de redenen daarvoor uit.
§ 5. Het Instituut kan te allen tijde het contactcomité verzoeken de in dit artikel bedoelde situaties te onderzoeken. ]1
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.6. Onverminderd de [1 artikelen 6/1 en 6/2]1 zenden de aanbieders van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid van een Gemeenschap van de Belgische Staat, van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft, hun programma's vrij uit.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 6/1. [1 . § 1. Het Instituut kan maatregelen nemen om tijdelijk de in artikel 6 bedoelde vrijheid te beperken van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid van een andere staat valt, wanneer deze aanbieder:
1° een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk pleegt op:
a) artikel 17, 1° ;
b) artikel 17, 2° ;
c) artikel 17/1; of
2° een audiovisuele mediadienst levert die afbreuk doet aan of een belangrijk en ernstig risico vertoont dat afbreuk zal worden gedaan aan:
a) de volksgezondheid;
b) de openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en defensie.
§ 2. Voor de aanneming van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen gelden de volgende voorwaarden:
1° onverminderd het tweede lid, heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder tijdens de voorafgaande twaalf maanden al minstens tweemaal gedrag vertoond zoals beschreven in paragraaf 1;
2° het Instituut heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder, de Europese Commissie en de staat die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is, schriftelijk in kennis gesteld van de vermeende inbreuken en van de evenredige maatregelen die het voornemens is te treffen indien een dergelijke inbreuk opnieuw zou plaatsvinden;
3° het Instituut heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder de mogelijkheid gegeven zijn standpunt inzake de vermeende inbreuken kenbaar te maken;
4° overleg met de staat die ten aanzien van de in paragraaf 1 beoogde aanbieder bevoegd is en met de Europese Commissie, heeft binnen een maand na de ontvangst door de Europese Commissie van de in de bepaling onder 2° bedoelde kennisgeving niet tot een minnelijke schikking geleid.
In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, 1°, b), en in paragraaf 1, 2°, b), volstaat het dat tijdens de voorafgaande twaalf maanden dit gedrag minstens eenmaal is vertoond en geldt de in het eerste lid, 4°, bedoelde voorwaarde niet.
§ 3. Op verzoek van de Europese Commissie, binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving van de door het Instituut genomen maatregelen, maakt het Instituut onverwijld een einde aan de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.
§ 4. Op verzoek van de Europese Commissie verstrekt het Instituut binnen hoogstens een maand alle informatie die nodig is om een besluit te nemen op grond van paragraaf 3. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 6/2. [1 In dringende gevallen neemt het Instituut niet later dan een maand na de vermeende inbreuk, alle nodige maatregelen aan en voert deze uit, indien een in artikel 6 bedoelde aanbieder een inbreuk pleegt als bedoeld in artikel 6/1, § 1, 1°, b) en 2°, b).
De maatregelen bedoeld in het eerste lid, alsook de rechtvaardiging ervan ten aanzien van de dringendheid, worden meegedeeld binnen drie werkdagen aan de in het eerste lid beoogde aanbieder, na die de gelegenheid te hebben geboden om zijn standpunt mee te delen, aan de Europese Commissie alsook aan de bevoegde instellingen van de staat waaronder deze aanbieder valt.
Op verzoek van de Europese Commissie maakt het Instituut onmiddellijk een einde aan de in het eerste lid bedoelde maatregelen." ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 6/3. [1 Wanneer het Instituut en de nationale regelgevende instantie van een andere staat bij de toepassing van de artikelen 5, 6/1 of 6/2 geen overeenstemming bereiken over welke staat bevoegd is, licht het Instituut de Europese Commissie onverwijld in over deze kwestie. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.7.§ 1. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten worden geregistreerd bij het Instituut voor elke audiovisuele mediadienst die ze beogen te verstrekken. Daartoe richten ze een voorafgaandelijke aangifte aan het Instituut via aangetekend schrijven.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde aangifte omvat:
1° de naam van de aangever en van elke audiovisuele mediadienst die moet worden geregistreerd;
2° het adres van de maatschappelijke zetel [1 en van de]1 bedrijfszetel van de aangever;
[1 2° /1 het adres van de plaats waar de redactionele beslissingen worden genomen voor de aangegeven audiovisuele mediadienst;]1
[1 2° /2 het adres van de plaats waar het merendeel van het personeel dat betrokken is bij de programmagerelateerde activiteiten van de aangegeven audiovisuele mediadienst werkzaam is;]1
[1 2° /3 het adres van de plaats waar de aanbieder zijn activiteiten begon;]1
3° de statuten van de aangever;
4° een financieel plan opgesteld voor een periode van drie jaar;
5° de aard en omschrijving van de audiovisuele mediadienst, de beschrijving van de eventueel geplande informatiedienst inbegrepen alsook, desgevallend, het bewijs van het beroep op journalisten;
6° [1 de datum waarop]1 de audiovisuele mediadienst zal worden gelanceerd;
7° de middelen voor de verdeling van de audiovisuele mediadienst aan de gebruikers en de identiteit van de uitbaters van deze middelen;
Geplande wijzigingen die betrekking hebben op de in het eerste lid opgesomde voorwaarden, moeten schriftelijk aan het Instituut worden meegedeeld alvorens ze worden doorgevoerd.
[1 § 3. Het Instituut maakt en handhaaft een actuele lijst met de aanbieders van audiovisuele mediadiensten en vermeldt op welke van de in artikel 4, § 2, bedoelde criteria zijn bevoegdheid is gebaseerd.
Het Instituut verstrekt die lijst, met inbegrip van de eventuele actualiseringen daarvan, aan de Europese Commissie.]1
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 7/1. [1 . Aanbieders van audiovisuele mediadiensten waarvan de audiovisuele mediadienst verdeeld wordt via een gesloten distributieplatform moeten onafhankelijk zijn van politieke partijen of organisaties die werkgevers of werknemers vertegenwoordigen. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.8.De aanbieders van audiovisuele mediadiensten stellen, gemakkelijk, rechtstreeks en permanent, de volgende informatie ter beschikking van de gebruikers:
1° hun naam;
2° het postadres van de plaats waar ze gevestigd zijn;
3° de contactgegevens aan de hand waarvan zij snel, rechtstreeks en doeltreffend kunnen worden bereikt, meer bepaald hun e-mailadres [1 of hun website]1;
4° de vermelding dat de aanbieder van audiovisuele mediadiensten [1 onder de bevoegdheid valt van België en van het Instituut als nationale regelgevende instantie]1.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.9. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten zenden geen cinematografische werken uit buiten de met de houders van rechten overeengekomen tijdvakken.
Art.10. De informatie- en nieuwsprogramma's worden ontworpen in samenwerking met beroepsjournalisten of personen die in omstandigheden werken waarin ze daartoe kunnen doorgroeien, conform de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist.
Art.11.[1 Audiovisuele mediadiensten die verstrekt worden door de aanbieders van mediadiensten mogen zonder de uitdrukkelijke toestemming van deze aanbieders, niet gewijzigd worden of geen overlay krijgen voor commerciële doeleinden.
Het eerste lid is niet van toepassing:
1° op overlays waartoe de ontvanger van de dienst voor privégebruik het initiatief heeft genomen of de toestemming heeft verleend, zoals overlays die voortvloeien uit diensten voor individuele communicatie;
2° op besturingselementen van gebruikersinterfaces die nodig zijn om het apparaat te bedienen of tussen de programma's te navigeren, zoals volumebalkjes, zoekfuncties, navigatiemenu's of lijsten van kanalen, en voor zover dit geen impact heeft op de aanbevelingen van programma's die de gebruiker te zien krijgt;
3° op legitieme overlays zoals waarschuwingen, informatie van algemeen belang, ondertiteling of commerciële communicatie die door de betrokken aanbieder van audiovisuele mediadiensten wordt aangeboden;
4° op datacompressietechnieken die de omvang van een gegevensbestand verkleinen en andere technieken die een dienst aan de distributiewijze aanpassen, zoals resolutie en codering, zonder de inhoud te wijzigen. ]1
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.12.[1 . De audiovisuele mediadiensten worden door middel van evenredige maatregelen voortdurend en in toenemende mate toegankelijker gemaakt voor personen met een visuele of auditieve handicap.
Noodinformatie, met inbegrip van openbare mededelingen en aankondigingen bij natuurrampen, die via audiovisuele mediadiensten beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, wordt verstrekt op een wijze die toegankelijk is voor personen met een visuele of auditieve handicap.
§ 2. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten delen aan het Instituut een actieplan mee in verband met het voortdurend en in toenemende mate toegankelijker maken van hun diensten voor personen met een visuele of auditieve handicap.
De aanbieders van audiovisuele mediadiensten brengen uiterlijk op 1 september 2022 en vervolgens om de drie jaar, verslag uit aan het Instituut over de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.
Uiterlijk op 19 december 2022 en vervolgens om de drie jaar, brengt het Instituut verslag uit aan de Europese Commissie over de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.
§ 3. Een enkel, gemakkelijk toegankelijk, ook voor personen met een visuele of auditieve handicap, en openbaar beschikbaar onlinecontactpunt wordt opgericht om informatie te verstrekken en klachten te ontvangen betreffende toegankelijkheidskwesties als bedoeld in dit artike ]1
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.13.
<Opgeheven bij W 2021-07-21/08, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.14.§ 1. Audiovisuele commerciële communicatie:
1° moet gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn;
2° gebruikt geen subliminale technieken;
3° tast de menselijke waardigheid niet aan;
4° mag niet enige vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, nationaliteit, godsdienst of levensbeschouwing, [1 een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bevatten, noch een dergelijke discriminatie bevorderen met name bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, en in de wet van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen]1;
5° spoort niet aan tot gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid of veiligheid;
6° spoort niet aan tot gedrag dat in hoge mate schadelijk is voor het milieu;
7° brengt minderjarigen geen lichamelijke [1 , geestelijke]1 of zedelijke schade toe.
Het volgende vormt schade in de zin van de bepaling onder 7° :
a) de rechtstreekse aansporing om een product of dienst te kopen of te huren door te profiteren van de onervarenheid of goedgelovigheid van de minderjarige;
b) de aansporing om een product of een dienst te kopen of te huren door de ouders van de minderjarige of derden te overreden;
c) het uitbuiten van het bijzondere vertrouwen dat minderjarigen in ouders, leerkrachten of andere personen stellen;
d) het ongerechtvaardigd tonen van minderjarigen in gevaarlijke situaties.
§ 2. De volgende audiovisuele commerciële communicatie is verboden:
1° sluikreclame;
2° voor sigaretten en andere tabaksproducten [1 , alsook voor elektronische sigaretten en navulverpakkingen]1;
3° voor geneesmiddelen en medische behandelingen die in België alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn;
4° voor alcoholische dranken specifiek gericht op minderjarigen of die tot overmatig gebruik ervan aanzetten.
[1 § 3. Audiovisuele commerciële communicatie voor alcoholische dranken in audiovisuele mediadiensten op aanvraag, uitgezonderd sponsoring en productplaatsing, voldoet aan de criteria van artikel 25.]1
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.15.§ 1. De audiovisuele mediadiensten of programma's die worden gesponsord, beantwoorden aan de volgende eisen:
1° de inhoud en de programmering ervan worden nimmer dusdanig beïnvloed dat de redactionele onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten worden aangetast;
2° zij sporen niet rechtstreeks aan tot de aankoop of huur van goederen of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzingen van die goederen of diensten;
3° de kijkers worden duidelijk gewezen op het bestaan van een sponsoringovereenkomst. Gesponsorde programma's moeten duidelijk als zodanig worden gekenmerkt doordat aan het begin, tijdens en/of aan het einde van het programma op passende wijze naam, logo en/of ander symbool van de sponsor, zoals met een onderscheidingsteken, worden vermeld.
§ 2. Sponsoring is verboden van:
1° nieuws-, actualiteiten- en kinderprogramma's;
2° audiovisuele mediadiensten of programma's door [1 bedrijven]1 waarvan de voornaamste activiteit bestaat in de vervaardiging of verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten [1 alsmede van elektronische sigaretten en navulverpakkingen]1;
3° audiovisuele mediadiensten of programma's door [1 bedrijven]1 waarvan de activiteiten de vervaardiging of verkoop van geneesmiddelen en medische behandelingen omvatten wanneer ze specifieke geneesmiddelen of medische behandelingen aanprijzen die in België alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.16.§ 1.[1 § 1. Productplaatsing is toegestaan in alle audiovisuele mediadiensten, behalve in nieuws- en actualiteitenprogramma's, programma's over consumentenzaken, religieuze programma's en kinderprogramma's]1.
§ 2.[1 Programma's mogen in geen geval productplaatsing bevatten:
1° voor sigaretten en andere tabaksproducten, alsmede elektronische sigaretten en navulverpakkingen, of productplaatsing van bedrijven waarvan de voornaamste activiteit bestaat in de vervaardiging of verkoop van die producten;
2° voor specifieke geneesmiddelen en medische behandelingen die in België alleen op voorschrift verkrijgbaar zijn]1.
§ 3. De programma's die productplaatsing bevatten, voldoen ten minste aan alle volgende voorwaarden:
1° de inhoud en [1 de programmering ervan in een schema, in het geval van televisie-uitzendingen, of de opneming ervan in een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag]1 worden nimmer dusdanig beïnvloed dat de redactionele onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten worden aangetast;
2° zij sporen niet rechtstreeks aan tot de aankoop of huur van goederen of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzingen van die producten of diensten;
3° het betrokken product krijgt geen overmatige aandacht;
4° de kijkers worden duidelijk gewezen op de aanwezigheid van productplaatsing. Programma's die productplaatsing bevatten, worden aan het begin en het eind van het programma, alsook wanneer een programma na een reclamepauze wordt hervat, door [1 optische middelen]1, als zodanig aangeduid om verwarring bij de kijker te voorkomen. Deze voorwaarde is enkel van toepassing voor de programma's die zijn geproduceerd of besteld door de aanbieder van audiovisuele mediadiensten [1 of door een aan deze aanbieder verbonden maatschappij]1.
§ 4. Dit artikel is enkel van toepassing op programma's gemaakt na 19 december 2009.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Afdeling 2.
Art.17.[1 De aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekken geen audiovisuele mediadiensten die:
1° aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen of een lid van een groep, op grond van nationaliteit, geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; of die in strijd zijn met de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, met de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, of met de wet van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen;
2° publiekelijk het plegen van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 137 van het Strafwetboek uitlokken ]1.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 17/1. [1 § 1. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekken geen audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's of scènes, met name trailers, de lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling van minderjarigen kunnen aantasten, behalve:
1° indien voor de televisie-uitzendingen gewaarborgd wordt, met name door de selectie van de tijd van uitzending van het programma of door een voorwaardelijke toegang, dat de minderjarigen in het zendgebied dit programma normalerwijze niet zullen zien of horen en voor zover dat programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van visuele symbolen in de elektronische programmagids, indien een dergelijke gids bestaat, en dat wanneer er geen voorwaardelijke toegang is, de uitzending van dit programma voorafgegaan wordt door een akoestische waarschuwing of het programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van een visueel symbool gedurende de volledige uitzending;
2° indien voor de audiovisuele mediadiensten op aanvraag gewaarborgd wordt, met name door een voorwaardelijke toegang, dat de minderjarigen in het zendgebied dit programma normalerwijze niet zullen zien of horen en voor zover dat programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van visuele symbolen in de elektronische programmagids.
De visuele symbolen en de akoestische waarschuwing waarvan sprake in de bepalingen onder 1° en 2° geven informatie over de potentieel schadelijke aard van de inhoud van het programma.
Pornografie en nodeloos geweld worden beschouwd als de meest schadelijke inhoud.
§ 2. Persoonsgegevens van minderjarigen die eventueel door aanbieders van audiovisuele mediadiensten op grond van de in paragraaf 1 beoogde maatregelen worden verzameld of op andere wijze gegenereerd, mogen niet worden verwerkt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.18.[1 Voor zover mogelijk reserveren de televisieomroeporganisaties het grootste gedeelte van hun niet aan informatie, sport, spel, televisiereclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd voor Europese producties.
§ 2. Voor zover mogelijk reserveren de televisieomroeporganisaties ten minste 10 % van hun niet aan informatie, sport, spel, televisiereclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd voor Europese producties die zijn vervaardigd door van de televisieomroeporganisaties onafhankelijke producenten.
§ 3. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag nemen een aandeel van minstens 30 % aan Europese producties in hun catalogus op en leggen er bijzondere nadruk op.
§ 4. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten leggen jaarlijks aan het Instituut een verslag voor over de mate waarin de doelstellingen bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 zijn bereikt, alsook, in voorkomend geval, een omstandige motivering waarom de doelstellingen niet zijn bereikt, alsmede de maatregelen die genomen zijn of overwogen worden om ze te bereiken.
Het Instituut brengt uiterlijk op 19 december 2021 en vervolgens om de twee jaar verslag uit aan de Commissie over de toepassing van de paragrafen 1 tot 3.
§ 5. Dit artikel is niet van toepassing op:
1° lineaire audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's voor lokaal publiek bestemd zijn, voor zover die geen deel uitmaken van een nationaal net;
2° lineaire audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's worden uitgezonden in een andere taal dan deze van de lidstaten van de Europese Unie;
3° lineaire audiovisuele mediadiensten die uitsluitend gewijd zijn aan hetzij televisiereclame of telewinkelen, hetzij aan zelfpromotie;
4° aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag met een lage omzet of een klein publiek, volgens de criteria die worden vastgesteld door de Koning;
5° audiovisuele mediadiensten op aanvraag waarvan de aard of het onderwerp deze verplichtingen of eisen onuitvoerbaar of ongerechtvaardigd maakt.
Als de programma's bedoeld in het eerste lid, in de bepaling onder 2°, echter eveneens uitgezonden worden in een taal van de Europese Unie, zijn de paragrafen 1 en 2 enkel van toepassing op de zendtijd in deze taal ]1.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Afdeling 2. [1 Specifieke bepalingen voor televisieomroeporganisaties ]1
----------
(1)
Art.19.§ 1. De Koning stelt een duidelijke en transparante procedure vast voor het opstellen van een lijst van de evenementen van groot maatschappelijk belang die via volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving [1 door de televisieomroeporganisaties gevolgd worden]1, dan wel, om objectieve redenen van openbaar belang via uitgestelde verslaggeving.
§ 2. Het is de televisieomroeporganisaties verboden op de in paragraaf 1 bedoelde evenementen exclusieve rechten op zodanige wijze uit te oefenen dat een belangrijk deel van het publiek in België of in een andere lidstaat deze evenementen, [1 niet via een kosteloze televisieomroepdienst]1 kan volgen via volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving dan wel, waar nodig of passend om objectieve redenen van openbaar belang, via volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving.
[1 Een televisieomroepdienst wordt geacht kosteloos te zijn wanneer die kan worden ontvangen door het publiek in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zonder onderworpen te zijn]1 aan een andere betaling dan het eventuele abonnementsgeld voor het basisaanbod van een dienstverdeler buiten de eventuele technische kosten.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.20. Met het oog op korte nieuwsverslagen, hebben alle in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde televisieomroeporganisaties op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis recht op toegang tot korte fragmenten van de evenementen bedoeld in artikel 19, paragraaf 1, of alle andere evenementen van groot belang voor het publiek die op basis van exclusiviteit door een onder deze wet vallende omroeporganisatie worden uitgezonden.
Indien verscheidene televisieomroeporganisaties die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, de in het eerste lid bedoelde toegang vragen, dient aan de eerste die de toegang heeft gekregen, om toegang te worden verzocht door diegene die erna komen.
De televisieomroeporganisaties kiezen vrijelijk hun korte fragmenten uit het signaal van de televisieomroep-organisatie die de uitzending verzorgt, waarbij in alle gevallen waarin dat praktisch mogelijk is de bron dient te worden vermeld door in een van de hoeken van het beeld een logo aan te brengen van de betreffende televisieomroeporganisatie.
Korte fragmenten worden alleen voor algemene nieuwsprogramma's gebruikt, en mogen uitsluitend in audiovisuele mediadiensten op aanvraag worden gebruikt indien hetzelfde programma door dezelfde televisieomroeporganisatie via uitgestelde verslaggeving wordt aangeboden.
De korte fragmenten zijn beperkt tot een kort nieuwsverslag over het in het eerste lid bedoelde evenement, waarbij dit verslag niet langer mag duren dan 90 seconden en pas ten minste twintig minuten na het einde van het evenement uitgezonden mag worden. De Koning stelt de overige nadere regels en voorwaarden voor het aanbieden van dergelijke korte fragmenten vast, met name wat betreft de compensatieregeling, zonder dat deze laatste de extra kosten overschrijdt die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot deze korte fragmenten.
Art.21.
<Opgeheven bij W 2021-07-21/08, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.22.§ 1. Televisiereclame is duidelijk herkenbaar en wordt gescheiden van redactionele inhoud via visuele en/of akoestische en/of ruimtelijke middelen.
§ 2. Telewinkelprogramma's worden met visuele en akoestische middelen duidelijk als zodanig gekenmerkt en gescheiden van redactionele inhoud. Zij moeten zonder onderbreking minimaal vijftien minuten in beslag nemen.
§ 3. [1 Het aandeel zendtijd voor televisiereclame- en telewinkelspots, mag tussen 6 en 18 uur niet meer dan 20 % van dat tijdvak bedragen.
Het aandeel zendtijd voor televisiereclame- en telewinkelspots mag tussen 18 en 24 uur niet meer dan 20 % van dat tijdvak bedragen.]1.
§ 4. [1 § 4. Paragraaf 3 is niet van toepassing op:
1° boodschappen van de televisieomroeporganisatie in verband met haar eigen programma's en rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, of samen met de programma's en audiovisuele mediadiensten van andere entiteiten die deel uitmaken van dezelfde televisieomroepgroep;
2° sponsorboodschappen;
3° productplaatsing;
4° neutrale frames ingevoegd tussen de redactionele inhoud en televisiereclame- of telewinkelspots en tussen elke spot.]1.
§ 5. [1 Afzonderlijke televisiereclame- en telewinkelspots zijn toegestaan tijdens sportevenementen.]1
Afzonderlijke televisiereclame- en telewinkelspots blijven een uitzondering, behalve in uitzendingen van sportevenementen.
§ 6. Paragraaf 3, alsmede [1 artikel 23, § 3,]1 zijn niet van toepassing op [1 televisieomroepdiensten die uitsluitend gewijd zijn]1 aan televisiereclame en telewinkelen, [1 alsmede op televisieomroepdiensten die uitsluitend aan zelfpromotie gewijd zijn]1.
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.23.§ 1. Wanneer programma's worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen, worden de rechten van de rechtenhouders, noch de integriteit en de waarde van de programma's geschaad, rekening houdende met de natuurlijke pauzes in en de duur en de aard van het betrokken programma.
§ 2.[1 Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van series, feuilletons en documentaires), cinematografische producties, en nieuwsprogramma's mogen één keer per geprogrammeerd tijdvak van dertig minuten worden onderbroken voor televisiereclame, telewinkelen of beide]1.
§ 3.[1 Telewinkelen mag de uitzending van kinderprogramma's niet onderbreken.
Wat betreft de uitzending van blokken van televisiereclame tijdens de programma's voor kinderen is één enkele onderbreking per geprogrammeerd tijdvak van dertig minuten toegestaan en enkel voor de programma's voor kinderen die langer duren dan dertig minuten]1.
[1 § 4. Uitzendingen van religieuze erediensten mogen niet worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen.]1
----------
(1)<W 2021-07-21/08, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.24. Telewinkelen met betrekking tot medische behandelingen of geneesmiddelen waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen nodig is, is verboden.
Art.25. Televisiereclame en telewinkelen met betrekking tot alcoholhoudende dranken:
1° richten zich niet specifiek tot minderjarigen en tonen in het bijzonder geen minderjarigen die dit soort dranken gebruiken;
2° leggen geen verband tussen alcoholgebruik en een verbetering van fysieke prestaties of gemotoriseerd rijden;
3° wekken niet de indruk dat alcoholgebruik bijdraagt tot sociale of seksuele successen;
4° suggereren niet dat alcoholhoudende dranken therapeutische kwaliteiten bezitten, dan wel een stimulerend, kalmerend of spanningsreducerend effect hebben;
5° moedigen geen onmatig alcoholgebruik aan en stellen onthouding of matig alcoholgebruik niet in een negatief daglicht;
6° leggen geen nadruk op het hoge alcoholgehalte van dranken als positieve eigenschap.
Art.26. De televisieomroeporganisaties bewaren een integrale kopie van hun programma's gedurende een periode van drie maanden vanaf de uitzending ervan en stellen deze kopie ter beschikking van elke overheid die daarom zou verzoeken krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling. Zij bewaren gedurende dezelfde periode het dagelijkse gedrag van elke audiovisuele mediadienst, met alle programma's, scènes van programma's en het juiste tijdstip van de uitzending ervan.
Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde termijn, een programma wordt betwist, houden de verplichtingen pas op te bestaan nadat de betwisting is opgeheven door een administratieve beslissing waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld of door een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan.
Wie schriftelijk het voor het Instituut geloofwaardig maakt dat zijn rechten geschonden zijn, kan tijdens de termijn bedoeld in het eerste lid, een kopie van de opname of van het dagelijkse gedrag gratis raadplegen of deze tegen kostprijs laten opsturen.
HOOFDSTUK 2/1. [1 Videoplatformdiensten ]1
----------
(1)
Art.27. [1 § 1. Voor de toepassing van deze wet vallen onder de bevoegdheid van de Federale Staat de aanbieders van videoplatformdiensten die overeenkomstig de criteria die zijn vastgesteld in paragraaf 2, onder de bevoegdheid van België vallen, voor zover de plaats van vestiging zich in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bevindt, en voor zover ze geen instellingen vormen waarvan de activiteit moet worden beschouwd als uitsluitend behorende tot de ene of de andere gemeenschap.
§ 2. Een aanbieder van videoplatformdiensten die in België gevestigd is in de zin van artikel I.18.4° van het Wetboek van economisch recht, valt onder de bevoegdheid van België.
Wanneer een aanbieder van videoplatformdiensten niet in België gevestigd is krachtens het eerste lid wordt hij geacht in België gevestigd te zijn, indien :
1° zijn moederonderneming of een van zijn dochterondernemingen daar gevestigd is; of
2° hij deel uitmaakt van een groep die een andere onderneming heeft die daar is gevestigd.
Indien de moederonderneming, de dochteronderneming of de andere ondernemingen van de groep van de aanbieder van videoplatformdiensten allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatformdiensten voor de toepassing van het tweede lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin de moederonderneming van de aanbieder is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de staat waarin de dochteronderneming is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de staat waarin de andere onderneming van de groep is gevestigd.
Indien er meerdere dochterondernemingen zijn die allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt de aanbieder van videoplatformdiensten voor de toepassing van het derde lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin een van de dochterondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt.
Indien meerdere andere ondernemingen deel uitmaken van de groep en deze allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatforms voor de toepassing van het derde lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin een van deze ondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt.
§ 3. Wanneer het Instituut en de nationale regelgevende instantie van een andere staat geen overeenstemming bereiken over welke staat bevoegd is, licht het Instituut de Europese Commissie onverwijld in over deze kwestie.
§ 4. Voor dit artikel wordt verstaan onder:
1° "moederonderneming": een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen;
2° "dochteronderneming": een onderneming waarover een moederonderneming zeggenschap heeft, met inbegrip van elke dochteronderneming van een uiteindelijke moederonderneming;
3° "groep": een moederonderneming, al haar dochterondernemingen en alle andere ondernemingen die er op organisatorisch gebied economische en juridische banden mee hebben. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.27.
<Opgeheven bij W 2021-07-21/08, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.28. [1 § 1. De in artikel 27 bedoelde aanbieders van videoplatformdiensten worden bij het Instituut geregistreerd voor elke videoplatformdienst die ze beogen te verstrekken. Daartoe richten ze een voorafgaande aangifte aan het Instituut via ter post aangetekend schrijven.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde aangifte omvat:
1° de naam van de aangever en van elke videoplatformdienst die moet worden geregistreerd;
2° het adres van het hoofdkantoor en van de bedrijfszetel van de aanbieder van videoplatformdiensten, en als hij niet gevestigd is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, het adres van de bedrijfszetel van de moederonderneming, van de dochteronderneming of van een onderneming van dezelfde groep in de zin van artikel 27, § 4;
3° de organisatie van de groep bedoeld in de bepaling onder 2°, met inbegrip van de plaats en datum van begin van de activiteit van elke onderneming die er deel van uitmaakt;
4° de beschrijving van de videoplatformdienst;
5° de datum waarop de videoplatformdienst toegankelijk is;
6° de beschrijving van de maatregelen waarvan sprake in de artikelen 29/1 tot 29/3.
Geplande wijzigingen die betrekking hebben op de in het eerste lid opgesomde voorwaarden, worden schriftelijk aan het Instituut meegedeeld alvorens ze worden doorgevoerd.
§ 3. Het Instituut maakt en handhaaft een lijst met de aanbieders van videoplatformdiensten die de in artikel 27, § 2, gedefinieerde criteria vermeldt waarop de bevoegdheid van België gebaseerd is.
Het Instituut verstrekt de in het eerste lid bedoelde lijst, met inbegrip van de eventuele actualiseringen ervan, aan de Europese Commissie. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 32, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.28.
<Opgeheven bij W 2021-07-21/08, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021> Art.29.
<Opgeheven bij W 2021-07-21/08, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.29.[1 De artikelen XII.3 tot XII.5 [2 van het Wetboek van economisch recht en de artikelen 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2 zijn van toepassing op de in artikel 27, § 2, tweede lid, bedoelde aanbieders van videoplatformdiensten. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
(2)<W 2024-04-21/06, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
HOOFDSTUK 3. - Dienstenverdelers
Art. 29/1.[1 Onverminderd de artikelen [2 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2 nemen aanbieders van videoplatformdiensten passende maatregelen om minderjarigen te beschermen tegen programma's, door gebruikers gegenereerde video's en audiovisuele commerciële communicatie die hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling kunnen aantasten, waarbij erop wordt toegezien dat deze inhoud aan de gebruiker uitsluitend zodanig beschikbaar wordt gesteld dat minderjarigen deze normaliter niet te horen of te zien krijgen.
Pornografie en nodeloos geweld worden beschouwd als de meest schadelijke inhoud.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen omvatten:
1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde voorschriften;
2° het tot stand brengen en gebruiken van transparante en gebruiksvriendelijke mechanismen waarmee gebruikers van een videoplatform de in paragraaf 1 bedoelde op dat videoplatform aangeboden inhoud bij diens aanbieder kunnen rapporteren of markeren en waarmee de aanbieder van het videoplatform aan deze gebruiker kan uitleggen welk gevolg er is gegeven aan diens rapportage of markering;
3° het tot stand brengen en gebruiken van systemen voor leeftijdscontrole van gebruikers en in voorkomend geval, het instellen van ouderlijk toezicht;
4° het tot stand brengen en gebruiken van transparante, gebruiksvriendelijke en doeltreffende procedures voor de behandeling en afhandeling van klachten ingediend bij de aanbieder van videoplatformdiensten omtrent de uitvoering van de in de bepalingen onder 2°, 3° en 6° genoemde maatregelen;
5° het voorzien in doeltreffende maatregelen en instrumenten op het gebied van mediageletterdheid en de bekendheid van gebruikers daarmee vergroten;
6° het tot stand brengen en gebruiken van gemakkelijk te bedienen systemen waarmee de gebruikers van videoplatforms een beoordeling van de in paragraaf 1 bedoelde inhoud kunnen geven.
Persoonsgegevens van minderjarigen die door aanbieders van videoplatformdiensten op grond van de in het eerste lid, 3°, beoogde maatregelen worden verzameld of op andere wijze gegenereerd, worden niet verwerkt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 34, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
(2)<W 2024-04-21/06, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art. 29/2.[1 § 1. Onverminderd de artikelen [2 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2 nemen de aanbieders van videoplatformdiensten passende maatregelen om het algemene publiek te beschermen tegen programma's, door gebruikers gegenereerde video's en audiovisuele commerciële communicatie die de inhoud bevatten:
1° die gelijkstaat aan het aanzetten als bedoeld in artikel 17, 1° ;
2° waarvan de verspreiding gelijkstaat aan:
a) het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 137 van het Strafwetboek;
b) strafbare feiten met betrekking tot kinderpornografie in de zin van artikel 383bis van het Strafwetboek;
c) strafbare feiten op het gebied van racisme en vreemdelingenhaat als bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen omvatten:
1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde voorschriften;
2° het tot stand brengen en gebruiken van transparante en gebruiksvriendelijke mechanismen waarmee gebruikers van een videoplatform de in paragraaf 1 bedoelde op dat videoplatform aangeboden inhoud bij diens aanbieder kunnen rapporteren of markeren en waarmee de aanbieder van het videoplatform aan deze gebruiker kan uitleggen welk gevolg er is gegeven aan diens rapportage of markering;
3° het tot stand brengen en gebruiken van transparante, gebruiksvriendelijke en doeltreffende procedures voor de behandeling en afhandeling van klachten ingediend bij de aanbieder van videoplatformdiensten omtrent de uitvoering van de in de bepaling onder 2° en 5° genoemde maatregelen;
4° het voorzien in doeltreffende maatregelen en instrumenten op het gebied van mediageletterdheid en de bekendheid van gebruikers daarmee vergroten;
5° het tot stand brengen en gebruiken van gemakkelijk te bedienen systemen waarmee de gebruikers van videoplatforms een beoordeling van de in paragraaf 1 bedoelde inhoud kunnen geven. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
(2)<W 2024-04-21/06, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art. 29/3. [1 De aanbieders van videoplatformdiensten informeren de gebruikers duidelijk indien programma's en door gebruikers gegenereerde video's audiovisuele commerciële communicatie bevatten, mits die communicatie overeenkomstig het derde lid, 2°, wordt aangegeven of de aanbieder van dat feit op de hoogte is.
De aanbieders van videoplatformdiensten voldoen aan de in artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften met betrekking tot audiovisuele commerciële communicatie die zij in de handel brengen, verkopen of organiseren.
Wanneer de audiovisuele commerciële communicatie niet in de handel gebracht, verkocht of georganiseerd wordt door aanbieders van videoplatformdiensten nemen zij de volgende maatregelen om te voldoen aan artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften:
1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften;
2° het beschikbaar stellen aan gebruikers die door hen gegenereerde video's uploaden naar de videoplatformdienst, van een systeem waarmee ze kunnen verklaren of die video's commerciële communicatie bevatten, voor zover zij dat weten of redelijkerwijze zouden kunnen weten. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 36, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 29/4.[1 De artikelen 29 tot 29/3 zijn van toepassing onverminderd de artikelen [2 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 37, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
(2)<W 2024-04-21/06, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art. 29/5. [1 Voor de toepassing van de artikelen 29/1 tot 29/3 worden de passende maatregelen bepaald aan de hand van de aard van de desbetreffende inhoud, de schade die deze inhoud kan berokkenen, de kenmerken van de te beschermen categorie personen alsmede de in het geding zijnde rechten en gerechtvaardigde belangen, waaronder die van de aanbieders van videoplatforms en de gebruikers die de inhoud hebben gecreëerd of geüpload, alsmede het algemeen belang.
Die maatregelen zijn uitvoerbaar en proportioneel, rekening houdend met de omvang van de videoplatformdienst en de aard van de verleende dienst.
Die maatregelen leiden niet tot eventuele controlemaatregelen vooraf of filtering bij het uploaden van inhoud.
Het Instituut beoordeelt de geschiktheid van de maatregelen bedoeld in de artikelen 29/1 tot 29/3. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 38, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 29/6. [1 De aanbieders van videoplatformdiensten stellen een intern mechanisme voor de beslechting van geschillen met hun gebruikers in wat betreft de toepassing van de artikelen 29/1 tot 29/3. Door middel van dat mechanisme is het mogelijk geschillen op onpartijdige wijze te beslechten en het ontneemt de gebruiker niet de gewone beroepsmogelijkheden. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 39, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Afdeling 3.
Art.30. § 1. Elke dienstenverdeler van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap en van wie de abonnees geheel of gedeeltelijk gevestigd zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad moet via een aangetekend schrijven een voorafgaande aangifte doen bij het Instituut.
§ 2. De aangifte omvat de volgende elementen:
1° de naam van de aangever;
2° de samenstelling van het aanbod aan audiovisuele mediadiensten alsook de werkwijze voor de verkoop ervan.
Geplande wijzigingen die betrekking hebben op de in het eerste lid opgesomde voorwaarden, moeten schriftelijk aan het Instituut worden meegedeeld alvorens ze worden doorgevoerd.
Art.31.§ 1. Om het pluralistische karakter en de culturele diversiteit van het programma-aanbod op de elektronische-communicatienetwerken van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad te behouden en de televisiekijkers van dit gebied de toegang tot voor hen bedoelde programma's te garanderen, moet de dienstenverdeler, voor zover een significant aantal personen gebruikmaken van het elektronische-communicatienetwerk dat hij heeft gekozen om zijn audiovisuele mediadiensten ter beschikking te stellen van het publiek als belangrijkste middel voor de ontvangst van programma's, [1 ...]1 digitaal en zo nodig analoog rechtstreeks en volledig uitzenden:
- alle audiovisuele mediadiensten [1 en in voorkomend geval, de daaraan gerelateerde complementaire diensten en dataondersteunende geconnecteerde televisiediensten en elektronische programmagidsen,]1 uitgezonden door de openbare televisieomroeporganisaties van de Franse, de Duitstalige of de Vlaamse Gemeenschap;
- de audiovisuele mediadiensten [1 en in voorkomend geval, de daaraan gerelateerde complementaire diensten en dataondersteunende geconnecteerde televisiediensten en elektronische programmagidsen,]1 uitgezonden door de door de minister aangewezen televisieomroeporganisaties in uitvoering van de paragrafen 2 tot 6, en 8.
[1 In deze paragraaf wordt onder daaraan gerelateerde complementaire diensten onder meer verstaan: ondertiteling, audiobeschrijving, gebarentaal, videotekst en alle andere toegankelijkheidsdiensten om een passende toegang mogelijk te maken voor eindgebruikers met een handicap.]1
§ 2. De minister wijst, overeenkomstig de in de paragrafen 3 tot 6 beschreven procedure, als rechthebbenden op verplichte distributie aan:
- de internationale televisieomroeporganisaties waaraan de openbare televisieomroeporganisaties participeren die onder de bevoegdheid vallen van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, voor al of een gedeelte van hun audiovisuele mediadiensten voor de televisiekijkers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
- de lokale televisiezenders die onder de bevoegdheid van de Staat, de Franse of de Vlaamse Gemeenschap vallen, voor al of een gedeelte van hun audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's speciaal bedoeld zijn voor de televisiekijkers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
§ 3. Het recht op verplichte distributie wordt verleend voor een termijn van [1 vijf]1 jaar, te rekenen vanaf de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de aanduiding door de minister van de begunstigde van dat recht.
§ 4. De televisieomroeporganisatie die het recht op verplichte distributie wil genieten voor al of een gedeelte van haar audiovisuele mediadiensten dient per aangetekend schrijven een aanvraag in bij de minister en bij het Instituut.
§ 5. Het Instituut heeft drie maanden om de minister een met redenen omkleed advies voor te leggen over de wettelijkheid en de opportuniteit om de aanvraag in te willigen.
§ 6. Nadat die termijn van drie maanden is verstreken, heeft de minister twee maanden om de aanvrager zijn beslissing mee te delen over het al dan niet toekennen van het recht op verplichte distributie.
Zo de minister niets meedeelt binnen de termijn als bedoeld in het vorige lid, wordt zijn beslissing geacht positief te zijn.
§ 7. De minister kan een dienstenverdeler op advies van het Instituut vrijstellen van de verplichting om alle of een deel van de audiovisuele mediadiensten uit te zenden als hij technisch niet in staat is om alle of een deel van de audiovisuele mediadiensten uit te zenden die vallen binnen het recht op verplichte distributie. Een dienstenverdeler die deze vrijstelling wil genieten, moet een met redenen omklede aanvraag aan het Instituut richten. Het Instituut beschikt over een maand tijd om zijn advies te verstrekken.
De minister deelt zijn beslissing over de vrijstelling mee binnen vijftien dagen nadat de in het eerste lid vastgelegde termijn is vervallen.
§ 8. Voor de aanduiding van de audiovisuele mediadiensten als bedoeld in het tweede streepje van paragraaf 1, dient rekening te worden gehouden met de volgende criteria van algemeen belang:
- de televisieomroeporganisaties verzorgen, in hun audiovisuele mediadiensten, dagelijkse nieuwsuitzendingen;
- met hun audiovisuele mediadiensten dragen zij bij tot de ontwikkeling van de cultuur in de audiovisuele sector door mee Belgische en Europese audiovisuele producties te vervaardigen en aan te kopen.
[1 § 9. Om de vijf jaar vanaf de datum bedoeld in paragraaf 3 onderzoekt de minister opnieuw, op advies van het Instituut, de rechten op verplichte distributie bedoeld in de paragrafen 3 en 4 en/of de vrijstellingen verleend overeenkomstig paragraaf 7.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 223, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art. 31/1. [1 Bij de beëindiging van hun contract hebben de eindgebruikers de mogelijkheid om de digitaletelevisieapparatuur terug te geven aan diegene die deze aan hen heeft verstrekt, tenzij deze laatste aantoont dat de digitaletelevisieapparatuur volledig interoperabel is met de digitaletelevisiediensten van andere aanbieders, onder wie ook de aanbieder naar wie de eindgebruiker is overgestapt.
De in het eerste lid bedoelde procedure van teruggave is kosteloos en gemakkelijk voor de eindgebruikers.
Digitaletelevisieapparatuur die voldoet aan de geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of aan delen daarvan, wordt geacht overeen te komen met de in het eerste lid bedoelde vereiste van interoperabiliteit, waarop die normen of delen daarvan betrekking hebben. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 40, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 31/2. [1 Het Instituut kan de dienstenverdelers bevelen de maatregelen die zijn genomen krachtens de artikelen 5, 6/1 en 6/2 effectief te maken. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 41, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art.32. Elke dienstenverdeler verzendt jaarlijks, voor 30 juni, naar het Instituut een werkverslag waarvan de inhoud wordt vastgesteld door de Koning.
HOOFDSTUK 3/1 [1 Bijbehorende faciliteiten ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 43, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
Art. 32/1. [1 Een autoradio-ontvanger die wordt ingebouwd in een nieuw voertuig van categorie M dat in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad op de markt wordt aangeboden voor verkoop of verhuur, bevat een ontvanger die ten minste radiodiensten kan ontvangen en reproduceren die via digitale terrestrische radio-uitzendingen worden uitgezonden.
Autoradio-ontvangers die voldoen aan geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of die voldoen aan delen daarvan, worden geacht te voldoen aan de in het eerste lid bedoelde vereiste waarop die normen of delen daarvan betrekking hebben. ]1
----------
(1)
Art. 32/2. [1 Alle aanbieders van diensten voor voorwaardelijke toegang van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap bieden op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden technische diensten aan met behulp waarvan de aanbieders van audiovisuele mediadiensten of de dienstenverdelers decoders kunnen beheren, waarmee gemachtigde kijkers hun lineaire audiovisuele diensten kunnen ontvangen.
Wanneer de aanbieder van diensten voor voorwaardelijke toegang andere activiteiten uitoefent, voert hij een gescheiden boekhouding voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-21/08, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 20-08-2021>
HOOFDSTUK 4. [1 - Ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken aanbieden]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 224, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.33.Dit hoofdstuk is van toepassing op de [1 ondernemingen]1 van wie het elektronische-communicatienetwerk geheel of gedeeltelijk het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedient en van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap.
----------
(1)
Art.34.[1 Binnen het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden treft het Instituut alle redelijke, noodzakelijke en evenredige maatregelen om de in artikel 35 genoemde doelstellingen te verwezenlijken.
Het handelt volledig onpartijdig, objectief, transparant en op niet-discriminerende en evenredige wijze.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 226, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.35.[1 Bij de uitvoering van de taken die aan het Instituut krachtens deze wet zijn opgelegd:
1° bevordert het Instituut de connectiviteit met en de toegang tot, alsmede de benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, met inbegrip van vaste, mobiele en draadloze netwerken;
2° bevordert het Instituut de mededinging bij het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, met inbegrip van efficiënte concurrentie op basis van infrastructuur, en bij het aanbieden van elektronische-communicatiediensten en bijbehorende diensten;
3° draagt het Instituut bij tot de ontwikkeling van de interne markt, door het opheffen van resterende belemmeringen voor, en het bevorderen van convergerende voorwaarden voor, investeringen in en het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, door het ontwikkelen van gemeenschappelijke regels en voorspelbare regelgeving, en door het bevorderen van doeltreffend, efficiënt en gecoördineerd gebruik van het radiospectrum, open innovatie, het opzetten en ontwikkelen van trans-Europese netwerken, de verstrekking, de beschikbaarheid en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten, en eind-tot-eind connectiviteit;
4° bevordert het Instituut de belangen van de burgers, door te zorgen voor connectiviteit met, en ruime beschikbaarheid en benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder vaste, mobiele en draadloze netwerken, en van elektronische-communicatiediensten; door erop toe te zien dat op basis van daadwerkelijke mededinging optimaal kan worden geprofiteerd wat betreft keuze, prijs en kwaliteit, door de beveiliging van netwerken en diensten te handhaven, door een hoog gemeenschappelijk beschermingsniveau voor eindgebruikers te waarborgen via de nodige sectorspecifieke regels, en door aandacht te schenken aan de behoeften, zoals betaalbare prijzen, van specifieke maatschappelijke groeperingen, met name eindgebruikers met een handicap, oudere eindgebruikers en eindgebruikers met speciale sociale behoeften, evenals keuzevrijheid en gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 227, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.36.[1 Bij het nastreven van de in artikel 35 bedoelde en in dit artikel gespecificeerde doelstellingen doet het Instituut onder meer het volgende:
1° het bevordert de voorspelbaarheid van de regelgeving door middel van een consistente aanpak van de regelgeving tijdens geschikte herzieningsperioden en door samen te werken met de andere nationale regelgevende instanties, met Berec, met de RSPG en met de Europese Commissie;
2° het waarborgt dat er bij gelijke omstandigheden geen discriminatie plaatsvindt bij de behandeling van aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten;
3° het past het Europese Unierecht toe op technologisch neutrale wijze, voor zover dat in overeenstemming is met de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 35;
4° het bevordert efficiënte investeringen en innovatie in nieuwe en betere infrastructuur, onder meer door ervoor te zorgen dat er in de toegangsverplichtingen voldoende rekening wordt gehouden met de risico's die de investerende ondernemingen lopen, en door samenwerkingsafspraken toe te staan tussen investeerders en partijen die toegang willen hebben teneinde het investeringsrisico te spreiden, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de mededinging op de markt en het non-discriminatiebeginsel niet in het gedrang komen;
5° het houdt naar behoren rekening met de uiteenlopende omstandigheden betreffende infrastructuur, mededinging, de omstandigheden van eindgebruikers en met name van consumenten die in de verschillende geografische gebieden binnen een lidstaat bestaan, inclusief lokale infrastructuur die door natuurlijke personen zonder winstoogmerk wordt beheerd;
6° het legt voorafgaande regelgevende verplichtingen uitsluitend op voor zover dit noodzakelijk is om, in het belang van de eindgebruiker, effectieve en duurzame mededinging te waarborgen, en het verlicht die verplichtingen of heft ze op zodra er aan die voorwaarde is voldaan.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 228, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.37.
<Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 229, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.38.
<Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 229, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.39.Alle inlichtingen [1 die in het kader van onderhandelingen over een toegangs- of interconnectieovereenkomst door een onderneming meegedeeld worden aan een andere]1, zijn vertrouwelijk, onverminderd het recht van elke belanghebbende om deze vertrouwelijke inlichtingen mee te delen aan het Instituut of aan een andere administratieve of gerechtelijke instantie. Die inlichtingen worden uitsluitend verwerkt om dat akkoord te kunnen sluiten.
[1 Deze ondernemingen geven de verkregen informatie niet door aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 230, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.40.[1 ...]1 Het Instituut kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van de partijen, na ze gehoord te hebben, ingrijpen ter bevordering en, waar nodig, ter waarborging, van een passende toegang of interoperabiliteit van diensten overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en ter waarborging van de basisdoelstellingen bepaald in de artikelen [1 35 tot 36]1.
Wanneer het Instituut overeenkomstig het eerste lid ingrijpt, kan het onder meer:
1° termijnen opleggen waarbinnen onderhandelingen inzake toegang of het realiseren van interoperabiliteit van diensten afgerond moeten worden;
2° de richtinggevende principes inzake toegang of interoperabiliteit van diensten bepalen, waarover overeenstemming moet worden bereikt;
3° indien er geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de partijen, de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang of te realiseren interoperabiliteit bepalen, die het passend acht.
[1 Het Instituut biedt richtsnoeren aan en stelt de procedures inzake het verkrijgen van toegang en interconnectie voor het publiek beschikbaar teneinde te waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen en operatoren met een beperkt geografisch bereik kunnen profiteren van de opgelegde verplichtingen.]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 ...]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 231, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.41.[1 Elke openbare elektronische-communicatieoperator is verplicht met elke onderneming die daarom verzoekt, te goeder trouw te onderhandelen over een interconnectieovereenkomst of over toegang met het doel elektronische-communicatiediensten aan te bieden die voor het publiek beschikbaar zijn. De voorwaarden van het aanbod van overeenkomst moeten verenigbaar zijn met de verplichtingen die door het Instituut worden opgelegd krachtens de artikelen 40 tot 51.]1
Wanneer het Instituut, overeenkomstig de procedure van artikel 40, § 1, vaststelt dat de in het eerste lid bedoelde verplichting niet is nagekomen, kan het, onverminderd de toepassing van artikel 20 of 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, de redelijke voorwaarden inzake interconnectie [1 of toegang]1 voorschrijven die het passend acht en waarover partijen te goeder trouw moeten onderhandelen.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 232, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.42. De Koning stelt na advies van het Instituut de elementen vast die ten minste moeten worden geregeld in een interconnectieovereenkomst of een overeenkomst inzake toegang.
Elke interconnectieovereenkomst en elke overeenkomst inzake toegang wordt integraal aan het Instituut meegedeeld.
Art.43.[1 § 1. Zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling van de Europese Commissie inzake relevante markten voor producten en diensten, hierna "de Aanbeveling" genoemd, en met de richtsnoeren van de Europese Commissie voor marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht, hierna de "AMM-richtsnoeren" genoemd, definieert het Instituut de relevante markten in België, in het bijzonder de geografische markten, door onder meer rekening te houden met de mate aan mededinging met betrekking tot infrastructuur in die gebieden, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht.
§ 2. Wanneer er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het voldoet aan de drie criteria vermeld in artikel 44, § 1, eerste lid, kan het Instituut overwegen een relevante markt te definiëren die verschilt van de markten die in de Aanbeveling zijn gedefinieerd. Het moet dan zijn ontwerp voorleggen voor openbare raadpleging, volgens de nadere regels van artikel 60 en daarvan kennisgeven aan de Europese Commissie overeenkomstig artikel 61.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 233, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.44.[1 § 1. Het Instituut onderzoekt of de relevante markt, gedefinieerd overeenkomstig artikel 43, beantwoordt aan alle volgende voorwaarden:
1° er zijn hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen van structurele, wettelijke of regelgevende aard aanwezig;
2° er is een marktstructuur die niet neigt naar daadwerkelijke mededinging binnen de relevante periode, rekening houdend met de toestand van de op infrastructuur gebaseerde mededinging en andere factoren die een invloed kunnen hebben op de concurrentie, onafhankelijk van de toegangsbelemmeringen;
3° het mededingingsrecht alleen is niet voldoende om het vastgestelde marktfalen op adequate wijze aan te pakken.
De relevante markten die in de Aanbeveling zijn vermeld, worden geacht te voldoen aan de in het eerste lid beoogde voorwaarden, tenzij het Instituut vaststelt dat niet is voldaan aan een van die voorwaarden voor de betreffende geografische markt.
§ 2. Bij het in paragraaf 1 beoogde onderzoek beoordeelt het Instituut ontwikkelingen vanuit een toekomstgericht perspectief indien er geen vooraf bestaande regelgeving is, rekening houdend met elk van de volgende elementen:
1° marktontwikkelingen die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de relevante markt naar daadwerkelijke mededinging neigt;
2° elke vorm van concurrentiedruk, op wholesale- en op retailniveau, ongeacht de vraag of de bronnen van die druk worden beschouwd als elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten of andere types diensten of toepassingen die vanuit het oogpunt van de eindgebruiker vergelijkbaar zijn, en ongeacht de vraag of die druk deel uitmaakt van de relevante markt;
3° andere soorten opgelegde regelgeving of maatregelen waardoor de relevante markt dan wel verwante retailmarkt of -markten gedurende de desbetreffende periode wordt of worden beïnvloed;
4° regelgeving die op andere relevante markten is opgelegd.
§ 3. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 beoogde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden zijn vervuld, identificeert het de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt.
Een onderneming wordt geacht aanmerkelijke marktmacht te hebben wanneer zij, alleen of samen met andere, een aan machtspositie gelijkwaardige positie, namelijk een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en consumenten te gedragen.
Wanneer het Instituut beoordeelt of twee of meer ondernemingen gezamenlijk een machtspositie op een markt innemen, dient het meer in het bijzonder het Europese Unierecht in acht te nemen en zich zeer zorgvuldig te houden aan de AMM-richtsnoeren.
Ingeval een onderneming aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt bezit, kan zij ook worden aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de markt-macht op de specifieke markt op de nauw verwante markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot. Bijgevolg kunnen op grond van de artikelen 47 tot 49 en 51 correctiemaatregelen worden toegepast om een dergelijk gebruik op de nauw verwante markt te voorkomen.
§ 4. Het Instituut legt ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt één of meer van de in de artikelen 47 tot 51/1, en 53 tot 54/3 genoemde verplichtingen op.
De overeenkomstig het eerste lid opgelegde verplichtingen:
1° worden gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem, in voorkomend geval rekening houdend met de vaststelling van transnationale vraag op grond van artikel 45;
2° zijn proportioneel, indien mogelijk rekening houdend met de kosten en baten;
3° zijn gerechtvaardigd in het licht van de doelstellingen vervat in artikel 35; en
4° worden voorgelegd voor de openbare raadpleging waarvan sprake in artikel 60 en meegedeeld overeenkomstig artikel 61.
Het Instituut legt de in het eerste lid vermelde verplichtingen alleen op aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, onverminderd:
1° de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen;
2° de maatregelen genomen door het Instituut om een passende toegang en interconnectie, alsook de interoperabiliteit van de diensten te waarborgen, overeenkomstig artikel 40;
3° de bepalingen inzake persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie waarbij verplichtingen worden opgelegd aan andere ondernemingen dan diegene die aangewezen zijn als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht;
4° de verplichtingen inzake colocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten;
5° de verplichtingen inzake gescheiden boekhouding voor operatoren die beschikken over uitsluitende of bijzondere rechten in andere sectoren dan die van de elektronische communicatie, overeenkomstig de artikelen 55 en 56.
Met betrekking tot de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen zoals bedoeld in het derde lid, 1°, geeft het Instituut de Europese Commissie kennis van zijn besluit om voor ondernemingen geldende verplichtingen op te leggen, te wijzigen of op te heffen, volgens de procedure van artikel 61.
§ 5. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Instituut, met de toestemming van de Europese Commissie, aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht andere verplichtingen met betrekking tot toegang of interconnectie opleggen dan die vermeld in de artikelen 47 tot 51 en de artikelen 51/1 en 54/2.
§ 6. Het Instituut mag de in artikel 52, § 2, tweede en derde lid, bedoelde verplichtingen maar aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een retailmarkt opleggen overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het vaststelt overeenkomstig paragraaf 1 dat er op deze markt niet genoeg mededinging is; en
2° het concludeert dat de krachtens de artikelen 47 tot 51 opgelegde verplichtingen niet zouden leiden tot de verwezenlijking van de in artikel 35 beschreven doelstellingen.
§ 7. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 bedoelde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, legt het geen enkele van de in de artikelen 47 tot en met 51/1 en 53 tot en met 54/3 bedoelde verplichtingen op en handhaaft het die evenmin.
Het Instituut staat een passende opzeggingstermijn toe aan de partijen waarop een dergelijke intrekking van verplichtingen van invloed is. Het stelt de duur en de nadere regels daarvan vast. Deze duur wordt bepaald door een evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzaak om te zorgen voor een duurzame overgang voor de begunstigden van die verplichtingen en de eindgebruikers, de keuze voor de eindgebruikers en te waarborgen dat de regelgeving niet langer van kracht blijft dan noodzakelijk is. Bij het bepalen van een dergelijke opzeggingstermijn kan het Instituut in verband met de bestaande overeenkomsten inzake toegang specifieke voorwaarden en opzeggingstermijnen vaststellen.
§ 8. Het Instituut neemt de in de paragrafen 4 tot 7 bedoelde besluiten:
1° binnen vijf jaar na de aanneming van een vorig besluit;
2° binnen drie jaar na goedkeuring van een aanbeveling, voor de markten waarvoor nog niet eerder kennisgeving is gedaan bij de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 61, § 1.
Uiterlijk vier maanden voordat de in het eerste lid, de bepaling onder 1°, bedoelde periode verstrijkt, kan het Instituut bij de Europese Commissie een gemotiveerd voorstel indienen om die periode met maximaal één jaar te verlengen.
De termijnen bedoeld in het eerste lid worden met zes maanden verlengd, indien het Instituut de bijstand van Berec vraagt bij de voltooiing van de analyse van de markt en de verplichtingen die moeten worden opgelegd.
De marktanalyse en de overeenkomstig de paragrafen 4 tot 7 opgelegde verplichtingen blijven van kracht tot de inwerkingtreding van de volgende marktanalyse.
§ 9. Het Instituut is enkel verplicht de Belgische Mededingingsautoriteit te raadplegen over de in dit hoofdstuk bedoelde ontwerpbesluiten wanneer deze betrekking hebben op:
1° de bepaling van de relevante markt, overeenkomstig artikel 43, zowel vanuit geografisch oogpunt als vanuit dat van het product;
2° de beoordeling van de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid;
3° de identificatie van de ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt, overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid.
Het Instituut kan de Belgische Mededingingsautoriteit raadplegen voor andere onderwerpen met betrekking tot het mededingingsrecht.
De Belgische Mededingingsautoriteit moet het in het eerste en tweede lid bedoelde advies verstrekken binnen een termijn van 30 dagen.
§ 10. Het Instituut onderzoekt de impact van de nieuwe marktontwikkelingen, met name inzake handelsakkoorden, met inbegrip van akkoorden inzake mede-investeringen, die invloed uitoefenen op de concurrentiedynamiek.
Als deze ontwikkelingen niet belangrijk genoeg zijn om tot een nieuwe marktanalyse te nopen overeenkomstig paragraaf 1, beoordeelt het Instituut onverwijld of het nodig is de verplichtingen te herzien die opgelegd zijn aan de ondernemingen die aangewezen zijn als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht en alle vorige besluiten te wijzigen, met inbegrip van het intrekken van verplichtingen of het opleggen van nieuwe verplichtingen, om te garanderen dat deze verplichtingen blijven voldoen aan de voorwaarden waarvan sprake in paragraaf 4, tweede lid. Dergelijke gewijzigde verplichtingen mogen pas worden opgelegd na de raadplegingen gedaan overeenkomstig de artikelen 60 en 61.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 234, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.45.[1 In het geval van door de Europese Commissie omgeschreven transnationale markten dragen het Instituut en de betrokken nationale regelgevende instanties samen zorg voor de uitvoering van de marktanalyse, waarbij de AMM-richtsnoeren maximaal in acht worden genomen, en spreken zij zich op gecoördineerde wijze uit over het opleggen, handhaven, wijzigen of opheffen van wettelijke verplichtingen als bedoeld in artikel 44, § 4, eerste lid.
Het Instituut en één of meer nationale regelgevende instanties kunnen eveneens gezamenlijk kennis geven van hun ontwerpmaatregelen betreffende de marktanalyse en van eventuele wettelijke verplichtingen bij gebreke van transnationale markten, indien zij van mening zijn dat de marktvoorwaarden in hun respectieve rechtsgebieden voldoende homogeen zijn.
Het Instituut houdt zoveel mogelijk rekening met de door Berec aangenomen richtsnoeren.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 235, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.46. Om de verplichtingen te doen naleven die krachtens artikel 44, § 3, worden opgelegd, kan het Instituut een wijziging van de reeds gesloten toegangsovereenkomsten opleggen.
Art.47.Het Instituut kan, overeenkomstig artikel 44, §§ 3 en 5, verplichtingen inzake niet-discriminatie opleggen.
[1 Verplichtingen inzake non-discriminatie moeten er in het bijzonder voor zorgen dat de onderneming ten aanzien van andere aanbieders van gelijkwaardige diensten onder gelijkwaardige omstandigheden gelijkwaardige voorwaarden toepast, en aan anderen diensten en informatie aanbiedt onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke zij voor haar eigen diensten of diensten van haar dochterondernemingen of partners biedt. Het Instituut kan aan die onderneming verplichtingen opleggen inzake de levering van toegangsproducten en -diensten aan alle ondernemingen, inclusief aan zichzelf, binnen dezelfde tijdspanne, en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en diensten en door middel van dezelfde systemen en processen, teneinde gelijkwaardigheid op het gebied van toegang te waarborgen.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 236, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.48.[1 Het Instituut kan overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie of toegang opleggen op grond waarvan ondernemingen nader genoemde informatie openbaar moeten maken, zoals boekhoudkundige informatie, tarieven, technische specificaties, netwerkkenmerken en verwachte ontwikkelingen daarvan, alsook eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, met inbegrip van voorwaarden tot wijziging van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen, met name wat betreft migratie van legacy-infrastructuur, indien dergelijke voorwaarden door de lidstaten zijn toegestaan in overeenstemming met het Europese Unierecht.
§ 2. In het bijzonder wanneer voor een onderneming verplichtingen inzake non-discriminatie gelden, kan het Instituut van die onderneming eisen dat zij een referentieaanbod publiceert dat voldoende gespecificeerd is om te garanderen dat de ondernemingen niet behoeven te betalen voor faciliteiten die voor de gewenste dienst niet nodig zijn. Dit referentieaanbod bevat een beschrijving van de betrokken offertes, uitgesplitst in diverse elementen naargelang van de marktbehoeften, en van de daaraan verbonden eisen en voorwaarden, met inbegrip van de tarieven.
Elk nieuw referentieaanbod wordt, voordat het gepubliceerd wordt, door het Instituut goedgekeurd.
Het Instituut kan onder meer eisen dat een referentieaanbod wordt gewijzigd om uitvoering te geven aan de uit hoofde van deze wet opgelegde verplichtingen.
§ 3. Het Instituut kan preciseren welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd zij moet zijn en op welke wijze zij moet worden gepubliceerd.
§ 4. Niettegenstaande paragraaf 3, ingeval een onderneming uit hoofde van de artikelen 49/1 en 50 verplichtingen heeft aangaande wholesaletoegang tot netwerkinfrastructuur, zorgt het Instituut ervoor dat een referentieaanbod wordt gepubliceerd, zoveel mogelijk rekening houdend met de richtsnoeren van Berec wat betreft de minimumcriteria voor een referentieaanbod, zorgt het ervoor dat, in voorkomend geval, kernprestatie-indicatoren worden vastgesteld, alsmede de bijbehorende dienstverleningsniveaus en ziet het toe op de naleving ervan. Daarnaast legt het Instituut zo nodig bij voorbaat de daarmee verbonden boetebedragen vast.
§ 5. Wanneer de auteur van een referentieaanbod dit wenst te wijzigen, notificeert hij het Instituut de gewenste wijziging ten minste 90 dagen voor de voorziene datum van de inwerkingtreding.
Binnen die termijn kan het Instituut aan de auteur van de voorgestelde wijziging van het referentieaanbod notificeren dat het een beslissing aangaande de voorgestelde wijziging zal nemen. Deze notificatie schort de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging op.
Het Instituut kan aanpassingen die het nodig acht opleggen of de gewenste wijziging weigeren.
Het Instituut bepaalt de modaliteiten voor de inwerkingtreding van de wijziging in zijn beslissing.
§ 6. Het referentieaanbod is gratis in elektronische vorm beschikbaar op een vrij toegankelijke website. Het Instituut bepaalt de modaliteiten van deze publicatie en van de aan de begunstigden van het referentieaanbod te leveren inlichtingen.
De publicatie van een referentieaanbod vormt geen belemmering voor redelijke verzoeken om toegang waarin dat aanbod niet voorziet.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 237, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.49.§ 1. [1 Het Instituut kan overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, het voeren van gescheiden boekhoudingen voorschrijven met betrekking tot bepaalde met interconnectie of toegang verband houdende activiteiten.]1
Het Instituut bepaalt welk boekhoudkundig model en welke boekhoudkundige methode door de in het eerste lid [1 bedoelde onderneming]1 gehanteerd moeten worden.
Het Instituut kan onder meer van een verticaal [1 geïntegreerde onderneming]1 eisen dat deze opening van zaken geeft over zijn interne groothandelsprijzen en verrekenprijzen, onder andere om ervoor te zorgen dat de niet-discriminatievoorschriften bedoeld in artikel 47 nageleefd worden of om, zo nodig, onrechtmatige kruissubsidiëring te voorkomen.
Een erkende bedrijfsrevisor, aangesteld door [1 de onderneming]1, ziet op kosten van [1 de onderneming]1 toe op de naleving van de in het eerste tot het derde lid vermelde besluiten. Volgend op het rapport van die erkende bedrijfsrevisor, publiceert het Instituut ieder jaar een verklaring betreffende de inachtneming van de verplichting tot het voeren van gescheiden boekhoudingen en van de hierbij horende nadere regels.
§ 2. Wanneer het Instituut dit nodig acht, kan het, op gemotiveerde wijze, alle boekhoudkundige documenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, doen overleggen. Het Instituut bepaalt de termijn binnen dewelke de documenten moeten worden verstrekt.
Het Instituut mag die informatie publiceren en kan [1 de onderneming]1 aan wie het een verplichting tot het voeren van gescheiden boekhoudingen heeft opgelegd, verplichten die informatie eveneens te publiceren wanneer zij bijdraagt tot een open en concurrentiële markt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 238, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.49/1. [1 § 1. Het Instituut kan overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, aan ondernemingen verplichtingen opleggen om in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van civieltechnische voorzieningen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, gebouwen of toegangen tot gebouwen, kabels in gebouwen inclusief bedrading, antennes, torens en andere ondersteuningsgebouwen, palen, masten, kabelgoten, leidingen, inspectieputten, mangaten en straatkasten, wanneer het Instituut op basis van de marktanalyse concludeert dat het weigeren van toegang of verlening van toegang onder onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte markt zou belemmeren en niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
§ 2. Het Instituut mag aan een onderneming verplichtingen opleggen om toegang te verlenen overeenkomstig dit artikel, ongeacht of de activa die door de verplichtingen worden beïnvloed deel uitmaken van de betrokken markt in overeenstemming met de marktanalyse, mits de verplichting noodzakelijk en evenredig is met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 35.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 239, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.50.[1 § 1. Het Instituut kan ondernemingen overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, de verplichting opleggen in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van specifieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten.
Het Instituut kan van ondernemingen onder meer verlangen dat zij:
1° derden toegang verlenen tot, en hun het gebruik toestaan van specifieke fysieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten, in voorkomend geval met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en subnetwerk;
2° derden toegang verlenen tot specifieke actieve of virtuele netwerkelementen en -diensten;
3° te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;
4° reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;
5° op wholesalebasis specifieke diensten aanbieden voor doorverkoop door derden;
6° open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten;
7° colocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbieden;
8° specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten, of roaming binnen mobiele netwerken;
9° toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;
10° zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten;
11° toegang verschaffen aan verwante diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten.
Het Instituut kan die verplichtingen aan voorwaarden aangaande billijkheid, redelijkheid en opportuniteit onderwerpen.
§ 2. Indien het Instituut overweegt of het passend is één of meer van de in paragraaf 1 genoemde, eventueel specifieke, verplichtingen op te leggen, en in het bijzonder indien het onderzoekt, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, of en hoe dergelijke verplichtingen moeten worden opgelegd, analyseert het Instituut of andere vormen van toegang tot wholesale-inputs op dezelfde of een verwante wholesalemarkt afdoende zouden zijn om het geconstateerde probleem in het belang van de eindgebruikers aan te pakken. Die beoordeling omvat commerciële aanbiedingen inzake toegang, gereguleerde toegang op grond van artikel 40 of bestaande dan wel geplande gereguleerde toegang tot andere wholesale-inputs op grond van dit artikel. Het Instituut betrekt met name de volgende factoren in zijn overwegingen:
1° de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdend met de aard van en het soort interconnectie of toegang, inclusief de levensvatbaarheid van andere toeleveringsproducten zoals toegang tot kabelgoten;
2° de verwachte technologische ontwikkeling die van invloed is op het ontwerp en beheer van netwerken;
3° de noodzaak om technologieneutraliteit te waarborgen teneinde de partijen in staat te stellen hun eigen netwerken te ontwerpen en te beheren;
4° de haalbaarheid van de aangeboden toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;
5° de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de verrichte overheidsinvesteringen en de aan de investering verbonden risico's, in het bijzonder rekening houdend met investeringen in en risiconiveaus betreffende netwerken met zeer hoge capaciteit;
6° de noodzaak om op de lange termijn de concurrentie in stand te houden, met speciale aandacht voor economisch doeltreffende concurrentie op basis van de infrastructuur en innovatieve bedrijfsmodellen die bevorderlijk zijn voor duurzame concurrentie, zoals de modellen op basis van mede-investeringen in netwerken;
7° in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten;
8° het verlenen van pan-Europese diensten.
Indien het Instituut overeenkomstig artikel 44 de oplegging van verplichtingen op grond van artikel 49/1 of van dit artikel in overweging neemt, onderzoekt het of de loutere oplegging van verplichtingen overeenkomstig artikel 49/1 een evenredig middel is om de concurrentie en de belangen van de eindgebruiker te bevorderen.
§ 3. Als het Instituut aan een onderneming in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel de verplichting oplegt toegang te verlenen, kan het technische of operationele voorwaarden opleggen aan de aanbieder of de gebruikers van die toegang, wanneer dat nodig is om de normale werking van het netwerk te garanderen. Verplichtingen om specifieke technische normen of specificaties te volgen, zijn in overeenstemming met de normen en specificaties die vastgesteld zijn door de Europese Commissie.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 240, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.51.§ 1. Het Instituut kan overeenkomstig artikel 44, paragrafen 3 en 5, verplichtingen inzake het terugverdienen van kosten en prijscontrole opleggen, inclusief verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en kostentoerekeningssystemen, voor het verlenen van specifieke interconnectie- en/of toegangtypes, wanneer uit een marktanalyse blijkt dat [1 de betrokken onderneming]1 de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, ten nadele van de eindgebruikers.
[1 Wanneer het bepaalt of verplichtingen inzake prijscontrole passend zouden zijn, houdt het Instituut rekening met de noodzaak om de mededinging te bevorderen en met de belangen van de eindgebruikers op de lange termijn op het gebied van de implementatie en toepassing van nieuwegeneratienetwerken, en met name van netwerken met zeer hoge capaciteit. In het bijzonder om investeringen door de onderneming, ook in nieuwegeneratienetwerken, aan te moedigen, houdt het Instituut rekening met de door de onderneming gedane investeringen. Indien het Instituut van mening is dat verplichtingen inzake prijscontrole passend zijn, laat het toe dat de onderneming een redelijke opbrengst krijgt uit haar kapitaalinbreng, waarbij het de specifieke risico's van een bepaald nieuw netwerkproject waarin wordt geïnvesteerd in aanmerking neemt.
Het Instituut neemt in overweging om geen verplichtingen op grond van dit artikel op te leggen of in stand te houden wanneer het vaststelt dat er sprake is van een aantoonbare retailprijsbeperking en dat een overeenkomstig de artikelen 47 tot 50 opgelegde verplichting, inclusief met name een overeenkomstig artikel 47 opgelegde economische-repliceerbaarheidstoets, voor effectieve en niet-discriminerende toegang zorgt.]1
[1 Indien het Instituut het passend acht verplichtingen inzake prijscontrole op te leggen betreffende toegang tot bestaande netwerkelementen, houdt het ook rekening met de voordelen van voorspelbare en stabiele wholesaleprijzen ten aanzien van het waarborgen van efficiënte markttoegang en afdoende stimulansen die erop gericht zijn dat alle ondernemingen nieuwe en verbeterde netwerken uitrollen.]1
§ 2. [1 Het Instituut ziet erop toe dat regelingen voor het terugverdienen van kosten en tariferingsmethoden die worden opgelegd, erop gericht zijn de uitrol van nieuwe en verbeterde netwerken alsmede de efficiëntie en duurzame concurrentie te bevorderen en de eindgebruiker maximaal en op duurzame wijze voordeel te bieden. In dat verband kan het Instituut ook rekening houden met beschikbare prijzen van vergelijkbare concurrerende markten.]1
§ 3. [1 Indien voor een onderneming een verplichting inzake kostenoriëntering van haar tarieven geldt, is het aan haar om aan te tonen dat de tarieven worden bepaald op basis van de kosten, verhoogd met een redelijk investeringsrendement. Voor de berekening van de kosten verbonden aan efficiënte dienstverlening, kan het Instituut boekhoudkundige kostenberekeningsmethoden gebruiken die los staan van de door de onderneming gebruikte methoden. Het Instituut kan van een onderneming verlangen dat zij volledige verantwoording aflegt over haar tarieven en indien nodig dat deze worden aangepast.]1
§ 4. [1 Het Instituut zorgt ervoor dat, wanneer de invoering van een kostentoerekeningssysteem verplicht wordt gesteld met het oog op prijscontrole, een beschrijving van dit systeem voor het publiek beschikbaar wordt gesteld waarin ten minste de hoofdcategorieën waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels worden vermeld. De inachtneming van het kostentoerekeningssysteem wordt op kosten van de onderneming geverifieerd door een erkend revisor, die elk jaar een verklaring van overeenstemming opstelt, welke door het Instituut wordt gepubliceerd.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 241, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.51/1. [1 § 1. Ondernemingen die overeenkomstig artikel 44, § 3, zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een of meerdere relevante markten, kunnen overeenkomstig de in artikel 54/1 beschreven procedure en onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden, afspraken aanbieden om de uitrol van een nieuw netwerk met zeer hoge capaciteit dat tot aan de gebouwen van de eindgebruiker of het basisstation uit optische-vezelcomponenten bestaat, open te stellen voor mede-investeringen - bijvoorbeeld door het aanbieden van mede-eigendom of langetermijnrisicodeling aan de hand van medefinanciering of van koopovereenkomsten die specifieke rechten van structurele aard meebrengen - door andere aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten.
Wanneer het Instituut die afspraken evalueert, gaat het met name na of het aanbod van mede-investeringen voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:
1° het aanbod geldt op elk moment van de levensduur van het netwerk voor alle aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten;
2° het aanbod biedt andere mede-investeerders die aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten zijn, de mogelijkheid om daadwerkelijk en duurzaam te concurreren in downstreammarkten waarop de als onderneming met aanmerkelijke markt-macht aangewezen onderneming actief is, onder voorwaarden die onder meer het volgende omvatten:
a) billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden die toegang bieden tot de volledige capaciteit van het netwerk voor zover de mede-investering ervoor geldt;
b) flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de deelname van elke mede-investeerder;
c) de mogelijkheid om die deelname in de toekomst uit te breiden; en
d) wederzijdse rechten die door de mede-investeerders worden verleend na de uitrol van infrastructuur die is medegefinancierd;
3° de onderneming maakt het aanbod tijdig bekend en, indien de onderneming niet beschikt over de in artikel 54/2, § 1, vermelde kenmerken, ten minste zes maanden voor de uitrol van het nieuwe netwerk; die periode kan op grond van nationale omstandigheden worden verlengd;
4° toegangvragende partijen die niet deelnemen aan de mede-investering, kunnen van de aanvang af profiteren van dezelfde kwaliteit, snelheid en voorwaarden en hetzelfde eindgebruikersbereik als beschikbaar vóór de uitrol, samen met een mechanisme van aanpassing in de tijd dat door het Instituut wordt bevestigd in het licht van de ontwikkelingen op de relevante retailmarkten, en dat de prikkels voor het deelnemen aan de mede-investeringen in stand houdt; dat mechanisme zorgt ervoor dat toegangvragende partijen toegang krijgen tot de elementen met zeer hoge capaciteit van het netwerk, zulks op een tijdstip en op basis van transparante en niet-discriminerende voorwaarden die passen bij de risiconiveaus waaraan de diverse mede-investeerders in verschillende stadia van de uitrol zijn blootgesteld en met inachtneming van de mededingingscontext op de retailmarkten;
5° het aanbod voldoet ten minste aan de in paragraaf 5 vervatte criteria en is te goeder trouw gedaan.
§ 2. Indien het Instituut, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 54/1, § 2, uitgevoerde markttoets, constateert dat de aangeboden mede-investeringsafspraak voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1, maakt het die afspraak bindend op grond van artikel 54/1, § 3, en legt het met betrekking tot de onder de afspraken vallende elementen van het nieuwe netwerk met zeer hoge capaciteit geen extra verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, op, op voorwaarde dat ten minste één potentiële mede-investeerder een mede-investeringsovereenkomst met de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming heeft gesloten.
Het eerste lid doet geen afbreuk aan de regelgeving betreffende omstandigheden die niet voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 1, rekening houdend met de resultaten van eventueel overeenkomstig artikel 54/1, § 2, uitgevoerde markttoetsen, maar die de mededinging beïnvloeden en in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de artikelen 43 en 44.
In afwijking van het eerste lid kan het Instituut in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, overeenkomstig de artikelen 44 en 47 tot 51 oplossingen opleggen, in stand houden of aanpassen met betrekking tot nieuwe netwerken met zeer hoge capaciteit, teneinde significante problemen met de mededinging op specifieke markten aan te pakken indien het Instituut constateert dat die problemen met de mededinging, gelet op de bijzondere eigenschappen van die markten, anders niet zouden worden aangepakt.
§ 3. Het Instituut monitort voortdurend de naleving van de voorwaarden van paragraaf 1 en kan de onderneming die is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, ertoe verplichten jaarlijkse nalevingsverklaringen in te dienen.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om besluiten te nemen op grond van artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ingeval zich een geschil voordoet tussen ondernemingen in verband met een overeenkomst inzake mede-investeringen waarvan het beschouwt dat die aan de in paragraaf 1 beschreven voorwaarden voldoet.
§ 4. Bij de toepassing van dit artikel houdt het Instituut rekening met de richtsnoeren van Berec ter bevordering van de consistente toepassing door de nationale regelgevende instanties van de voorwaarden van paragraaf 1 en de criteria van paragraaf 5.
§ 5. Wanneer het Instituut een aanbieding betreffende mede-investeringen op grond van paragraaf 1, beoordeelt, controleert zij of ten minste aan de volgende criteria is voldaan. Het Instituut kan overwegen aanvullende criteria te bepalen voor zover deze noodzakelijk zijn om te zorgen voor toegankelijkheid van potentiële investeerders tot de mede-investering, in het licht van specifieke plaatselijke omstandigheden en van de marktstructuur:
1° de aanbieding betreffende mede-investeringen staat op niet-discriminerende basis gedurende de levensduur van het door middel van een aanbieding betreffende mede-investeringen aangelegde netwerk open voor alle ondernemingen. De onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht kan in de aanbieding redelijke voorwaarden betreffende de financiële capaciteit van ondernemingen opnemen, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat potentiële mede-investeerders moeten aantonen dat zij in staat zijn gefaseerde betalingen te doen op basis waarvan de implementatie wordt gepland, de aanvaarding van een strategisch plan op basis waarvan implementatieplannen voor de middellange termijn worden uitgestippeld, enzovoort;
2° de aanbieding betreffende mede-investeringen is transparant:
a) de aanbieding is beschikbaar en gemakkelijk te vinden op de website van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht;
b) de volledige voorwaarden, inclusief alle bijzonderheden, worden ter beschikking gesteld van alle potentiële bieders die belangstelling voor de aanbieding hebben, met inbegrip van de rechtsvorm van de overeenkomst betreffende mede-investering en, indien relevant, de belangrijkste governancevoorschriften van het mede-investeringsvehikel; en
c) het proces, waaronder het stappenplan voor de oprichting en ontwikkeling van het mede-investeringsproject, wordt van tevoren vastgesteld, wordt op duidelijke wijze schriftelijk aan alle potentiële mede-investeerders uiteengezet, en alle significante mijlpalen worden op niet-discriminerende wijze aan alle ondernemingen meegedeeld;
3° de aanbieding betreffende mede-investeringen omvat voorwaarden voor potentiële investeerders op basis waarvan duurzame mededinging op de lange termijn wordt bevorderd, met name:
a) aan alle ondernemingen worden billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden aangeboden voor de deelname aan een overeenkomst betreffende de mede-investering naargelang van het tijdstip waarop zij partij worden, onder meer wat betreft een verplichte financiële bijdrage voor de verwerving van specifieke rechten, wat betreft de bescherming van de mede-investeerders op grond van die rechten, zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de exploitatiefase, bijvoorbeeld door het verlenen van onvervreemdbare gebruiksrechten voor de verwachte levensduur van het netwerk waarin mede-investering plaatsvindt, en wat betreft de voorwaarden voor de deelname aan en eventuele opzegging van de overeenkomst betreffende mede-investering. Niet-discriminerende voorwaarden houden in dit verband niet in dat aan alle potentiële mede-investeerders precies dezelfde voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden, worden aangeboden, maar dat alle varianten van de aangeboden voorwaarden gerechtvaardigd zijn op basis van dezelfde objectieve, transparante, niet-discriminerende en voorspelbare criteria, zoals het aantal vastgelegde eindgebruikerslijnen;
b) de aanbieding voorziet in flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de verbintenissen die door elke mede-investeerder worden aangegaan, bijvoorbeeld door middel van een overeengekomen en potentieel toenemend percentage van de totale eindgebruikerslijnen in een bepaald gebied, waartoe de mede-investeerders zich geleidelijk kunnen verbinden en dat wordt vastgesteld op een niveau per eenheid dat kleinere mede-investeerders met beperkte middelen de mogelijkheid biedt in te stappen in de mede-investering op wat redelijkerwijs een minimumniveau mag worden genoemd en daarna hun deelname geleidelijk te verhogen, terwijl een adequaat niveau van de oorspronkelijke verbintenissen wordt gewaarborgd. Bij de vaststelling van de door elke mede-investeerder te leveren financiële bijdrage wordt rekening gehouden met het feit dat vroege investeerders grotere risico's lopen en eerder kapitaal inbrengen;
c) een geleidelijk toenemende premie wordt als gerechtvaardigd beschouwd voor verbintenissen die in een later stadium worden aangegaan en voor nieuwe mede-investeerders die instappen in de mede-investering nadat het project van start is gegaan, zodat rekening wordt gehouden met afnemende risico's en wordt voorkomen dat er prikkels van uitgaan om kapitaal niet in een vroeg stadium in te brengen;
d) de overeenkomst betreffende de mede-investering staat toe dat mede-investeerders verkregen rechten overdragen aan andere mede-investeerders of aan derden die bereid zijn partij te worden bij de overeenkomst betreffende de mede-investering, mits de overnemende partij verplicht wordt om alle in het kader van de overeenkomst betreffende de mede-investering aan de overdragende partij opgelegde oorspronkelijke verplichtingen na te leven;
e) de mede-investeerders verlenen elkaar onder billijke en redelijke voorwaarden wederzijdse rechten betreffende toegang tot infrastructuur waarop de mede-investering betrekking heeft, met als doel het downstream aanbieden van diensten, onder meer aan eindgebruikers, overeenkomstig transparante voorwaarden die duidelijk zijn vastgelegd in de aanbieding betreffende mede-investeringen en de daaropvolgende overeenkomst, met name indien de mede-investeerders individueel en afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de implementatie van specifieke onderdelen van het netwerk. Indien een mede-investeringsvehikel wordt gecreëerd, voorziet dit, direct of indirect, in toegang tot het netwerk voor alle mede-investeerders, op basis van de gelijkwaardigheid van inputs en onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden waarin rekening is gehouden met de verschillende risiconiveaus die de afzonderlijke mede-investeerders aanvaarden;
4° met de aanbieding betreffende mede-investeringen wordt een duurzame investering gewaarborgd waarmee waarschijnlijk tegemoet wordt gekomen aan toekomstige behoeften, doordat nieuwe netwerkelementen worden geïmplementeerd die aanzienlijk bijdragen tot de implementatie van netwerken met een zeer hoge capaciteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 242, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.52.[1 § 1. In de veronderstelling bedoeld in artikel 44, § 6, legt het Instituut regelgevende verplichtingen bedoeld in paragraaf 2, tweede en derde lid, op aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de retailmarkt in kwestie, overeenkomstig artikel 44, § 3.
§ 2. Verplichtingen die worden opgelegd uit hoofde van paragraaf 1, moeten gebaseerd zijn op de aard van het geconstateerde probleem en evenredig en verantwoord zijn in het licht van de doelstellingen van artikel 35.
De opgelegde verplichtingen kunnen inhouden dat de aangewezen ondernemingen geen buitensporige prijzen mogen vragen, de toegang tot de markt niet mogen belemmeren, de mededinging niet mogen beperken door middel van afbraakprijzen, geen ongegronde voorkeur voor bepaalde eindgebruikers aan de dag mogen leggen en diensten niet op een onredelijke wijze mogen bundelen.
Het Instituut kan dergelijke ondernemingen passende retailprijsplafonds opleggen, alsook verplichtingen om individuele tarieven te controleren of verplichtingen om de tarieven af te stemmen op de kosten of prijzen op vergelijkbare markten, teneinde de belangen van de eindgebruiker te beschermen en tegelijkertijd daadwerkelijke mededinging te stimuleren.
§ 3. Het Instituut zorgt ervoor dat, indien een onderneming aan regelgeving inzake retailtarieven of andere desbetreffende retailcontroles is onderworpen, de noodzakelijke en geëigende kostentoerekeningssystemen worden toegepast.
Het Instituut kan nader bepalen welk model en welke boekhoudkundige methodes moeten worden gehanteerd. De inachtneming van het kostentoerekeningssysteem wordt op kosten van de onderneming geverifieerd door een erkend revisor, die elk jaar een verklaring van overeenstemming opstelt, welke door het Instituut wordt gepubliceerd.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 243, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.53.§ 1. Wanneer het Instituut besluit dat de passende verplichtingen die zijn opgelegd krachtens de artikelen 47 tot 51 er niet in geslaagd zijn daadwerkelijke concurrentie tot stand te brengen en dat er belangrijke en blijvende concurrentieproblemen en/of markttekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot het aanbod op groothandelsniveau van bepaalde toegangsproducten, kan het bij wijze van uitzonderlijke maatregel [1 een verplichting opleggen aan een verticaal geïntegreerde onderneming]1 om zijn activiteiten die verband houden met het aanbieden van de desbetreffende toegangsproducten op groothandelsniveau in een functioneel onafhankelijke bedrijfseenheid te plaatsen.
Die bedrijfseenheid moet toegangsproducten en -diensten leveren aan [1 alle ondernemingen]1, met inbegrip van andere bedrijfseenheden binnen de moedermaatschappij, binnen dezelfde tijdspanne en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en kwaliteit van dienstverlening, en door middel van dezelfde systemen en processen.
§ 2. Wanneer het Instituut voornemens is functionele scheiding verplicht te stellen, dient het hiertoe een [1 verzoek]1 in bij de Europese Commissie met:
1° [1 bewijsmateriaal dat het in paragraaf 1 bedoelde besluit van het Instituut rechtvaardigt;]1
2° een [1 gemotiveerde evaluatie die besluit dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op]1 daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie;
3° een analyse van de verwachte impact op het Instituut, [1 op de onderneming, met name op de werknemers van de gescheiden bedrijfseenheid, op de elektronische-communicatiesector als geheel, op de stimuli om daarin te investeren, met name in verband met de noodzaak te zorgen voor sociale en territoriale cohesie, en op andere belanghebbenden, met name de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele daaruit voortvloeiende gevolgen]1 voor de consument;
4° [1 een analyse van de redenen waarom die verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblemen of markttekortkomingen op te lossen.]1
§ 3. De ontwerpmaatregel omvat de volgende elementen:
1° de exacte aard en het niveau van scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de afzonderlijke bedrijfseenheid wordt vermeld;
2° de lijst van de activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid alsook van de producten of diensten die door deze eenheid moeten worden geleverd;
3° de bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de overeenkomstige stimulerende maatregelen;
4° voorschriften om te zorgen voor de naleving van de verplichtingen;
5° voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures, met name [1 naar de andere belanghebbenden toe]1;
6° een toezichtsprogramma om te zorgen voor naleving, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag.
[1 Naar aanleiding van het in overeenstemming met artikel 44, § 5, genomen besluit van de Europese Commissie inzake die ontwerpmaatregel, voert het Instituut een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn met het toegangsnetwerk overeenkomstig de in artikel 44 beschreven procedure. Op basis van die analyse moet het Instituut, overeenkomstig de procedures van de artikelen 60, 61, 63 en 64, verplichtingen opleggen, handhaven of intrekken.]1
§ 4. [1 Een onderneming die functionele scheiding kreeg opgelegd, kan worden onderworpen aan alle in de artikelen 47 tot 51 bedoelde verplichtingen op elke specifieke markt wanneer is vastgesteld dat het een onderneming betreft die overeenkomstig artikel 44 is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, of andere verplichtingen die op grond van artikel 44, § 5, door de Europese Commissie zijn goedgekeurd.]1
§ 5. [1 ...]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 244, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.54.[1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in een of verschillende markten overeenkomstig artikel 44, stellen het Instituut ten minste drie maanden vooraf in kennis van hun voornemen hun plaatselijke toegangsnetwerkactiva of een belangrijk deel ervan over te dragen aan een afzonderlijke rechtseenheid met een verschillende eigenaar, of een afzonderlijke bedrijfseenheid op te richten om aan alle retailers, met inbegrip van de eigen retailafdelingen, volledige equivalente toegangsproducten te verstrekken.
Die ondernemingen stellen het Instituut tevens in kennis van eventuele veranderingen van dat voornemen, alsmede van het eindresultaat van het scheidingsproces.
Dergelijke ondernemingen kunnen ook afspraken inzake toegangsvoorwaarden aanbieden die van toepassing zullen zijn op hun netwerk tijdens een implementatieperiode nadat de voorgestelde vorm van de scheiding is geïmplementeerd, teneinde effectieve en niet-discriminerende toegang door derden te waarborgen. Het aanbod van afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdschema voor de implementatie en de looptijd opdat het Instituut zijn taken overeenkomstig paragraaf 2 kan uitvoeren. Dergelijke afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de maximale periode voor marktbeoordelingen die in artikel 44, § 8, is vastgesteld.
§ 2. Het Instituut onderzoekt welk effect de voorgenomen transactie indien van toepassing in combinatie met de aangeboden afspraken, zal hebben op de bestaande regelgevende verplichtingen op grond van deze wet.
Hiertoe voert het Instituut een analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn aan het toegangsnetwerk in overeenstemming met de in de artikelen 43 en 44 beschreven procedure.
Het Instituut neemt alle door de onderneming aangeboden afspraken in acht en houdt in het bijzonder rekening met de in artikel 35 vervatte doelstellingen. In het kader daarvan raadpleegt het Instituut derden in overeenstemming met artikel 60 en richt zich daarbij in het bijzonder op derden waarop de beoogde transactie rechtstreeks invloed heeft.
Op basis van die analyse moet het Instituut verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken, overeenkomstig de in de artikelen 60, 61, 63 en 64 omschreven procedures, waarbij in voorkomend geval artikel 54/2 wordt toegepast. Het Instituut kan in zijn besluit bepalen dat de afspraken in hun geheel of gedeeltelijk bindend zijn. In afwijking van artikel 44, § 8, kan het Instituut bepalen dat de afspraken in hun geheel of gedeeltelijk bindend zijn voor de gehele periode waarvoor zij worden aangeboden.
§ 3. Onverminderd artikel 54/2, kan de juridisch of operationeel gescheiden bedrijfseenheid waarvan overeenkomstig artikel 44, § 3, is vastgesteld dat zij op een specifieke markt aanmerkelijke marktmacht heeft, in voorkomend geval worden onderworpen aan alle in de artikelen 47 tot 49 bedoelde verplichtingen, of andere verplichtingen die de Europese Commissie op grond van artikel 44, § 5, heeft toegestaan, indien de aangeboden afspraken niet afdoende zijn om de doelstellingen in artikel 35 te verwezenlijken.
§ 4. Het Instituut houdt toezicht op de implementatie van de door de ondernemingen aangeboden afspraken die het overeenkomstig paragraaf 2 bindend heeft gemaakt, en neemt de verlenging ervan in overweging wanneer de looptijd waarvoor deze oorspronkelijk werden aangeboden, is verstreken.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 245, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.54/1. [1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, kunnen aan het Instituut afspraken aanbieden in verband met de voor hun netwerken geldende voorwaarden voor toegang of mede-investeringen, of beide, met betrekking tot onder meer:
1° samenwerkingsregelingen inzake de beoordeling van passende en evenredige verplichtingen op grond van artikel 44;
2° mede-investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit op grond van artikel 51/1; of
3° doeltreffende en niet-discriminerende toegang voor derde partijen op grond van artikel 54, zowel tijdens een implementatieperiode van vrijwillige scheiding door een verticaal geïntegreerde onderneming als nadat de voorgestelde vorm van scheiding is geïmplementeerd.
Het aanbod voor afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdstip en de reikwijdte van de implementatie ervan en de duur ervan, teneinde het Instituut in staat te stellen zijn beoordeling op grond van paragraaf 2 uit te voeren. Die afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de in artikel 44, § 8, bepaalde maximumperiode voor marktanalyse.
§ 2. Teneinde de op grond van paragraaf 1 door een onderneming aangeboden afspraken te beoordelen, verricht het Instituut, tenzij die afspraken duidelijk niet aan een of meerdere desbetreffende voorwaarden of criteria voldoen, een markttoets, met name betreffende de aangeboden voorwaarden, door het organiseren van een raadpleging van belanghebbende partijen, met name derde partijen die rechtstreekse gevolgen ondervinden. Mogelijke mede-investeerders of toegangvragende partijen kunnen zich uitspreken over de conformiteit van de aangeboden afspraken met de voorwaarden van artikel 44, 51/1 of 54, naargelang van toepassing, en kunnen veranderingen voorstellen.
Wat betreft de krachtens dit artikel aangeboden afspraken houdt het Instituut bij het beoordelen van verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, tweede lid, in het bijzonder rekening met:
1° bewijsmateriaal inzake de billijke en redelijke aard van de aangeboden afspraken;
2° het openstaan van de afspraken voor alle marktdeelnemers;
3° de tijdige beschikbaarheid van toegang onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, onder meer tot netwerken met zeer hoge capaciteit, voordat aanverwante retaildiensten worden aangeboden; en
4° de algemene mate waarin de aangeboden afspraken duurzame mededinging op downstreammarkten mogelijk maken en de uitrol en ingebruikneming van netwerken met zeer hoge capaciteit in samenwerkingsverband faciliteren ten behoeve van eindgebruikers.
Het Instituut deelt, rekening houdend met alle tijdens de raadpleging geuite standpunten en met de mate waarin die standpunten representatief zijn voor de verschillende belanghebbenden, aan de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht zijn voorlopige conclusies mee over de vraag of de aangeboden afspraken voldoen aan de doelstellingen, criteria en procedures in dit artikel en artikel 44, 51/1 of 54, naargelang toepasselijk, alsmede onder welke voorwaarden het in overweging zou kunnen nemen de afspraken bindend te maken. De onderneming kan haar initiële aanbod herzien om rekening te houden met de conclusies van het Instituut en met het oog op het voldoen aan de criteria in dit artikel en, naargelang toepasselijk, in artikel 44, 51/1 of 54.
§ 3. Onverminderd artikel 51/1, § 2, eerste lid, kan het Instituut een besluit nemen om de afspraken geheel of gedeeltelijk bindend te maken.
In afwijking van artikel 44, § 8, kan het Instituut bepaalde of alle afspraken bindend maken voor een specifieke periode, die de hele periode waarvoor het aanbod geldt kan zijn, en in het geval van mede-investeringsafspraken die op grond van artikel 51/1, § 1, eerste lid, bindend zijn gemaakt, maakt het deze bindend voor een periode van minimaal zeven jaar.
Met inachtneming van artikel 51/1, laat dit artikel de toepassing van de marktanalyseprocedure op grond van artikel 44, §§ 1 tot 3, en het opleggen van verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, onverlet.
Indien het Instituut afspraken op grond van dit artikel bindend maakt, onderzoekt het krachtens artikel 44 de gevolgen van dat besluit voor de marktontwikkeling, alsmede het al dan niet passend zijn van verplichtingen die het heeft opgelegd of die het, bij gebrek aan afspraken, overwoog op te leggen op grond van dat artikel of de artikelen 47 tot 51. Wanneer het Instituut overeenkomstig artikel 44, § 4, kennis geeft van een ontwerpmaatregel krachtens artikel 61, doet het de ontwerpmaatregel waarvan het kennis geeft vergezeld gaan van het besluit tot vaststelling van de afspraak.
§ 4. Het Instituut monitort, controleert en waarborgt de naleving van de afspraken die het overeenkomstig paragraaf 3 bindend heeft gemaakt op dezelfde manier als waarop het de naleving van krachtens artikel 44, § 4, opgelegde verplichtingen monitort, controleert en waarborgt, en neemt de verlenging van de periode waarvoor zij bindend zijn gemaakt in overweging wanneer de initiële periode verstrijkt. Wanneer het Instituut concludeert dat een onderneming niet heeft voldaan aan de overeenkomstig paragraaf 3 bindend gemaakte afspraken, kan het die onderneming overeenkomstig artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector sancties opleggen. Onverminderd de procedure die erop gericht is de specifieke verplichtingen te doen naleven van artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, kan het Instituut de overeenkomstig artikel 44, § 10, opgelegde verplichtingen opnieuw evalueren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 246, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.54/2. [1 § 1. Als het Instituut een onderneming die niet actief is op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten overeenkomstig artikel 44, § 4, aanwijst als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op één of meerdere wholesalemarkten, gaat het na of die onderneming over de volgende kenmerken beschikt:
1° alle bedrijven en bedrijfsonderdelen binnen de onderneming, alle bedrijven waarover dezelfde uiteindelijke eigenaar zeggenschap heeft, maar die niet per se volledig in zijn of hun bezit zijn, en eventuele aandeelhouders die zeggenschap kunnen uitoefenen over de onderneming, ontplooien slechts activiteiten op wholesalemarkten voor elektronische-communicatiediensten en beogen dat ook in de toekomst te doen, en ontplooien dus geen activiteiten op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten die in de Europese Unie aan eindgebruikers worden verstrekt;
2° de onderneming is niet gebonden aan een enkele en afzonderlijke downstream actieve onderneming die activiteiten ontplooit op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten die aan eindgebruikers worden verstrekt, op grond van een exclusieve overeenkomst of een overeenkomst die feitelijk neerkomt op een exclusieve overeenkomst.
§ 2. Indien het Instituut concludeert dat aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, kan het aan die onderneming alleen verplichtingen op grond van de artikelen 47 en 50, of verplichtingen met betrekking tot eerlijke en redelijke prijzen, opleggen indien dit gerechtvaardigd is op basis van een marktanalyse, inclusief een prospectieve beoordeling van het waarschijnlijke gedrag van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht.
§ 3. Het Instituut kan de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen te allen tijde heroverwegen indien het concludeert dat niet meer aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden wordt voldaan, en het past voor zover passend de artikelen 43 tot 44 en 47 tot 51 toe. De ondernemingen stellen het Instituut zonder onnodige vertraging in kennis van elke wijziging in de omstandigheden die relevant zijn voor paragraaf 1, 1° en 2°.
§ 4. Het Instituut heroverweegt de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen ook als het op basis van bewijsstukken betreffende de door de onderneming aan haar downstreamklanten aangeboden voorwaarden concludeert dat er concurrentieproblemen zijn ontstaan of dreigen te ontstaan waardoor de eindgebruikers worden benadeeld en het noodzakelijk is één of meer van de in artikel 48, 49, 49/1 of 51 bedoelde verplichtingen op te leggen of de overeenkomstig paragraaf 2 opgelegde verplichtingen aan te passen.
§ 5. Het opleggen van verplichtingen en de heroverweging daarvan wordt uitgevoerd in overeenstemming met de in de artikelen 60, 61, 63 en 64 bedoelde procedures.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 247, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.54/3. [1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in één of verschillende markten overeenkomstig artikel 44 stellen het Instituut van tevoren en tijdig in kennis wanneer zij beogen over te gaan tot buitenbedrijfstelling of vervanging door nieuwe infrastructuur van onder verplichtingen op grond van de artikelen 44, 47 tot 51/1 en 53 tot 54/3 vallende delen van het netwerk, met inbegrip van legacy-infrastructuur die nodig is om een kopernetwerk te gebruiken.
§ 2. Het Instituut waarborgt dat het proces van buitenbedrijfstelling of vervanging transparante tijdschema's en voorwaarden omvat, inclusief een passende opzeggingstermijn voor de overgang, en vaststelt dat indien nodig alternatieve producten van ten minste vergelijkbare kwaliteit beschikbaar zijn die toegang verstrekken tot de opgewaardeerde netwerkinfrastructuur die in de plaats komt van de vervangen elementen, teneinde de concurrentie en de rechten van de eindgebruikers zeker te stellen.
Het Instituut kan de verplichtingen betreffende activa waarvan buitenbedrijfstelling of vervanging is beoogd, intrekken wanneer het zich ervan heeft vergewist dat de aanbieder van toegang:
1° passende voorwaarden voor de migratie tot stand heeft gebracht, onder meer door een alternatief toegangsproduct van ten minste vergelijkbare kwaliteit beschikbaar te stellen waarmee toegangvragende partijen dezelfde eindgebruikers kunnen bereiken als met de legacy-infrastructuur; en
2° voldoet aan de voorwaarden en het proces waarvan het Instituut overeenkomstig dit artikel in kennis is gesteld.
Een dergelijke intrekking wordt uitgevoerd overeenkomstig de in de artikelen 60, 61, 63 en 64 bedoelde procedures.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 248, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.55.§ 1. [1 Elke onderneming]1 die openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbiedt en die inzake andere activiteiten over uitsluitende of bijzondere rechten beschikt is verplicht:
1° ofwel voor het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten een gescheiden boekhouding te voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die betrekking hebben op het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten, met inbegrip van een puntsgewijs overzicht van de vaste activa en de structurele kosten;
2° ofwel een structurele scheiding op te zetten voor de activiteiten in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten.
§ 2. Overdrachten van middelen, met inbegrip van overdrachten van kapitaal en uitrusting vanuit activiteiten die aan uitsluitende of bijzondere rechten onderworpen zijn naar de activiteiten inzake openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten, geschieden op grond van de marktvoorwaarden.
§ 3. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, welk model en welke boekhoudkundige methodologie moeten worden gehanteerd met het oog op de invulling van de verplichtingen van dit artikel.
De gescheiden boekhouding, bedoeld in paragraaf 1, 1°, wordt onderworpen aan een controle door een erkende bedrijfsrevisor aangesteld door en op kosten van [1 de onderneming]1.
Het Instituut bepaalt de wijze waarop het financieel rapport in verband met de gescheiden boekhouding wordt gepubliceerd.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 249, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.56. Teneinde toe te zien op de naleving van artikel 55, kunnen het Instituut of zijn gevolmachtigden elke persoon horen die het Instituut wenst.
Het Instituut of zijn gevolmachtigden kunnen alle documenten inzien en alle inlichtingen vragen die zij nodig achten om na te gaan of artikel 55 wordt nageleefd.
Art.57.§ 1. In het kader van zijn bevoegdheden kan het Instituut van ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden op gemotiveerde wijze [1 alle nuttige informatie opvragen, inclusief financiële inlichtingen]1. Het Instituut duidt de termijn aan waarbinnen de inlichtingen moeten worden meegedeeld [1 , alsook het niveau van specificering]1 en deelt de ondernemingen mee voor welk doel de informatie zal worden gebruikt.
§ 2. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, gegeven na consultatie van de betrokken marktspelers, de nadere regels inzake de informatie-uitwisseling zoals bepaald in dit hoofdstuk.
§ 3. [1 Onverminderd eventuele informatie vereist op grond van paragraaf 1 of van andere wettelijke of regelgevende bepalingen, mag het Instituut de ondernemingen verzoeken om informatie die passend en objectief gerechtvaardigd is, met name voor:
1° het verifiëren, hetzij systematisch, hetzij per geval, van de naleving van:
a) de vergoedingen en gebruiksrechten;
b) het efficiënt gebruik van het radiospectrum of van de nummervoorraden;
c) specifieke verplichtingen van de operatoren met aanmerkelijke marktmacht of van de aanbieders van de universele dienst;
2° het verifiëren, per geval, van de naleving van de voorwaarden van de algemene machtiging, van de gebruiksrechten voor radiospectrum of van de gebruiksrechten voor nummervoorraden;
3° het uitvoeren van procedures voor en de evaluatie van aanvragen om verlening van gebruiksrechten;
4° het publiceren van vergelijkende overzichten van kwaliteit en prijs van diensten ten behoeve van de consumenten;
5° het verzamelen van duidelijk omschreven statistieken, verslagen of onderzoeken;
6° het verrichten van marktonderzoeken, met inbegrip van gegevens over de downstream- of retailmarkten die verband houden met of verbonden zijn aan de markten waarop het marktonderzoek betrekking heeft;
7° het waarborgen van efficiënt gebruik en efficiënt beheer van radiospectrum en van nummervoorraden;
8° het evalueren van toekomstige ontwikkelingen van het netwerk of de diensten;
9° het uitvoeren van geografische onderzoeken;
10° het beantwoorden van met redenen omklede verzoeken om informatie van Berec.
De in het eerste lid bedoelde informatie, met uitzondering van de informatie bedoeld in de bepaling onder 3°, mag niet worden vereist vóór of als voorwaarde voor de toegang tot de markt.
Het Instituut deelt de ondernemingen mee voor welk specifiek doel de in het eerste lid bedoelde informatie wordt verzameld.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 250, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.58. § 1. Het Instituut is verplicht gevolg te geven aan ieder met redenen omkleed verzoek van de Europese Commissie of van een nationale regelgevende instantie tot het verkrijgen van informatie, voor zover die nodig is voor en in evenredigheid is met de uitvoering van hun taken. Het Instituut wijst de bestemmelingen op de graad van vertrouwelijkheid van de bezorgde informatie.
Het Instituut kan bij die informatieverstrekking aan de Europese Commissie een met redenen omkleed bezwaar voegen tegen het verstrekken van die informatie aan een andere instantie.
§ 2. Het Instituut brengt de operatoren ervan op de hoogte dat de inlichtingen, die het van hen verkregen heeft, kunnen worden verstrekt aan de Europese Commissie, aan een nationale regelgevende instantie of aan een internationale organisatie waarmee het Instituut in het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden betrekkingen onderhoudt.
§ 3. Onverminderd andere wettelijke bepalingen behandelt het Instituut de inlichtingen die het van andere instanties gekregen heeft met minstens dezelfde vertrouwelijkheid als de instantie die ze bezorgd heeft.
Art.59. Het Instituut kan voor de toepassing van dit hoofdstuk een openbare raadpleging houden overeenkomstig artikel 14 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
Art.60.Voor zover een ontwerpbeslissing van het Instituut aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor een relevante markt, organiseert het Instituut een voorafgaande openbare raadpleging [1 van minstens 30 dagen]1, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
Alle inlichtingen in verband met aan de gang zijnde openbare raadplegingen worden bij het Instituut gecentraliseerd.
De resultaten van de openbare raadpleging worden openbaar gemaakt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels van de openbare raadpleging en van de bekendmaking van de resultaten ervan.
[1 Dit artikel is niet van toepassing op besluiten die tot doel hebben een geschil tussen ondernemingen te beslechten, noch op de besluiten waarvan sprake in artikel 44, § 5.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 251, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.61.§ 1. Het Instituut raadpleegt de Europese Commissie, [1 Berec]1 en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten voor zover een ontwerpbeslissing van het Instituut invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en erop gericht is:
[2 1° een passende toegang en interconnectie, of de interoperabiliteit van de diensten op te leggen, overeenkomstig artikel 40;
2° een relevante markt te definiëren die verschilt van de markten die in de Aanbeveling overeenkomstig artikel 43, § 2, zijn gedefinieerd;
3° vast te stellen dat niet voldaan is aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 44, § 1, eerste lid, overeenkomstig artikel 44, § 1, tweede lid;
4° te bepalen of de kenmerken van een overeenkomstig artikel 44, § 3, eerste lid, en artikel 44, § 5, gedefinieerde relevante markt zodanig zijn dat het al dan niet gerechtvaardigd is om regelgevingsverplichtingen op te leggen;
5° na een besluit bedoeld in de bepaling onder 4°, de onderneming of ondernemingen te identificeren met een aanmerkelijke marktmacht op die markt, overeenkomstig artikel 44, § 3, eerste lid;
6° regelgevende verplichtingen voor de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op te leggen, te wijzigen of in te trekken, overeenkomstig artikel 44, §§ 4 tot 7;]2
7° [2 ...]2
[2 Het Instituut publiceert zijn ontwerp.]2
§ 2. Het Instituut houdt zoveel als mogelijk rekening met de opmerkingen die het binnen de maand van de kennisgeving van de ontwerpbeslissing zijn toegezonden door de Europese Commissie, [1 Berec]1 en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.
§ 3. Wanneer overeenkomstig artikel 63, § 2 of artikel 64, § 4, de ontwerpbeslissing is gewijzigd, start het Instituut een openbare raadpleging overeenkomstig artikel 60 en stelt het opnieuw de Europese Commissie in kennis van het gewijzigde ontwerp overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 1.
§ 4. De definitieve beslissingen, waarvan de ontwerpen bedoeld worden in paragraaf 1, worden ter kennis gebracht van de Europese Commissie en van [1 Berec]1.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 220, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(2)<W 2021-12-21/05, art. 252, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.62.De voorlopige maatregelen in de zin van artikel 20 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector die genomen zijn om dit hoofdstuk te doen naleven, worden vrijgesteld van de raadplegingen waarvan sprake in de artikelen 60 en 61. Zij worden echter onverwijld ter kennis gebracht van de Europese Commissie, van [1 Berec]1 en van de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.
Elke verlenging van voorlopige maatregelen is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 61 en 62.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 220, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.63.§ 1. Het Instituut stelt de definitieve aanneming van de beslissing met nog eens twee maanden uit wanneer de ontwerpbeslissing van het Instituut zoals bedoeld in artikel 61, § 1:
a) invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en gericht is op:
1° het definiëren van een relevante markt die verschilt van de door de Europese Commissie gedefinieerde markten, of
2° het al dan niet aanwijzen van [1 een onderneming]1 die, hetzij individueel of gezamenlijk met anderen, een sterke machtspositie op een relevante markt bezit;
b) en de Europese Commissie het Instituut binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf zijn kennisgeving overeenkomstig artikel 61, heeft meegedeeld dat de ontwerpbeslissing een belemmering voor de interne markt opwerpt of indien zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van de ontwerpbeslissing met [1 het Europese Unierecht]1.
§ 2. Wanneer de Europese Commissie, binnen de termijn van twee maanden waarvan sprake in paragraaf 1, een besluit aanneemt dat de intrekking van de ontwerpbeslissing eist, wijzigt of trekt het Instituut zijn ontwerpbeslissing in binnen zes maanden volgend op de datum van het besluit van de Europese Commissie.
[1 Als het Instituut zijn ontwerpbesluit wijzigt, wordt dit voor de openbare raadpleging bedoeld in artikel 61 voorgelegd en wordt daarvan kennisgegeven aan de Europese Commissie, overeenkomstig paragraaf 1.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 253, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.64.§ 1. Wanneer de Europese Commissie, binnen de termijn van een maand te rekenen vanaf de kennisgeving van de ontwerpbeslissing van het Instituut overeenkomstig artikel [2 50]2, meedeelt aan het Instituut dat zijn ontwerpbeslissing, die erop gericht is een verplichting aan [2 een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op te leggen, te wijzigen of in te trekken, een obstakel opwerpt voor de interne markt of zij ernstige twijfels uit wat betreft de verenigbaarheid ervan met het Europese Unierecht]2, stelt het Instituut zijn beslissing uit met drie bijkomende maanden.
§ 2. Binnen de termijn van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, werken de Europese Commissie, [1 Berec]1 en het Instituut nauw samen om de meest doeltreffende en gepaste maatregel te identificeren gelet op de doelstellingen zoals bedoeld [2 in artikel 35]2 en zij nemen bij dit alles de adviezen van de economische spelers en de noodzaak te waken over de installatie van coherente regelgevende praktijken naar behoren in overweging.
§ 3. Wanneer, binnen een termijn van zes weken die start bij het begin van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, [1 Berec]1 een advies uitbrengt over de kennisgeving van de Europese Commissie zoals bedoeld in paragraaf 1 waarin het aangeeft de ernstige twijfels van de Europese Commissie te delen, dan kan het Instituut, voor het einde van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1:
1° [2 zijn ontwerpbesluit wijzigen of intrekken, zoveel mogelijk rekening houdend met de kennisgeving van de Europese Commissie zoals bedoeld in paragraaf 1, alsook met het advies van Berec;]2
2° zijn ontwerpbeslissing handhaven.
§ 4. Wanneer [1 Berec]1 de ernstige twijfels van de Europese Commissie niet deelt of geen advies uitbrengt of wanneer het Instituut zijn ontwerpbeslissing wijzigt of handhaaft overeenkomstig paragraaf 3, kan de Europese Commissie, binnen een termijn van een maand na de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1:
1° een met redenen omklede aanbeveling uitbrengen waarin zij het Instituut vraagt de ontwerpbeslissing te wijzigen of in te trekken;
2° beslissen haar voorbehoud gemaakt overeenkomstig paragraaf 1 op te heffen.
[2 Voor de ontwerpbesluiten die onder artikel 54/1, § 3, vallen, kan de Europese Commissie, indien Berec haar ernstige twijfels deelt, binnen dezelfde termijn als die welke bedoeld is in het eerste lid, een besluit nemen waarbij aan het Instituut wordt gevraagd om zijn ontwerp in te trekken.]2
Binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de uitvaardiging van de aanbeveling van de Europese Commissie overeenkomstig het eerste lid, 1°, of de opheffing van het voorbehoud overeenkomstig het eerste lid, 2°, deelt het Instituut aan de Europese Commissie en [1 Berec]1 de definitieve aangenomen beslissing mee. Deze periode kan verlengd worden om het Instituut de mogelijkheid te bieden een openbare raadpleging over het gewijzigde ontwerp [2 overeenkomstig artikel 60]2 te organiseren.
Wanneer het Instituut beslist de ontwerpbeslissing te wijzigen noch in te trekken op grond van de aanbeveling waarvan sprake in paragraaf 4, eerste lid, 1°, verstrekt het daartoe een met redenen omklede rechtvaardiging.
§ 5. Het Instituut kan het ontwerpbesluit op elk moment tijdens de procedure intrekken.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 220, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(2)<W 2021-12-21/05, art. 254, 003; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.65. Volgens de nadere regels die door de Koning, na advies van het Instituut zijn vastgesteld, maakt het Instituut de beslissingen van de Europese Commissie die genomen zijn krachtens artikel 64 openbaar.
HOOFDSTUK 5. - Wijzigings- en slotbepalingen
Art.66. In artikel 14, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in de bepaling onder 3°, worden de woorden "van de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad" vervangen door de woorden "van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad";
b) in de bepaling onder 4°, worden de woorden "een geschil tussen de in de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van elektronische-communicatiediensten of -netwerken of omroeporganisaties" vervangen door de woorden "een geschil tussen de in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van audiovisuele mediadiensten";
c) in de bepaling onder 4/1°, worden de woorden "een geschil tussen in de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van elektronische-communicatiediensten of -netwerken of omroeporganisaties" vervangen door de woorden "een geschil tussen de in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van audiovisuele mediadiensten".
Art.67. In artikel 20, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2013, worden de woorden "alsook van de artikelen 45, 46 en 53 van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de elektronische communicatie" en de woorden "of de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen".
Art.68. Artikel 21, § 5, 2°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 maart 2016, wordt aangevuld met de volgende zin: "Voor de inbreuken op hoofdstuk 2 van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedraagt de administratieve boete maximaal 5 % van de omzet die de overtreder gedurende het jongste volledige boekjaar in de sector in kwestie heeft behaald, beperkt tot 125.000 euro".
Art. 69. De wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt opgeheven.