Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 NOVEMBER 2017. - Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 4-59
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen
Art. 60-71



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1980121550  2007002066 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art.2. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van :
  - de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven;
  - de richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten;
  - de richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking);
  - de richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking);
  - de richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking).

Art.3. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke uitvoering van verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten worden ingediend (herschikking).

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art.4. In artikel 1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, vervangen bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wetten van 19 januari 2012, 15 mei 2012, 19 maart 2014 en 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in artikel 1, waarvan de bestaande tekst de eerste paragraaf zal vormen, wordt de bepaling onder 11° vervangen als volgt :
  "11° risico op onderduiken : het feit dat er redenen bestaan om aan te nemen dat een vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een verwijderingsprocedure, een procedure voor toekenning van internationale bescherming of een procedure tot vaststelling van of tot overdracht naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, met het oog op de criteria die opgesomd worden in § 2 zal onderduiken.";
  2° artikel 1, waarvan de bestaande tekst de eerste paragraaf zal vormen, wordt aangevuld met de bepalingen onder 19° en 20°, luidende :
  "19° definitieve beslissing in het kader van een verzoek om internationale bescherming : een beslissing of de vreemdeling de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wordt verleend en waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van Titel Ibis, ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft dat de verzoeker op het grondgebied mag blijven in afwachting van het resultaat;
  20° volgend verzoek om internationale bescherming : elk later verzoek om internationale bescherming dat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van de beslissingen genomen op basis van artikel 57/6/5, § 1, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 7° en 8°. ";
  3° artikel 1, waarvan de bestaande tekst de eerste paragraaf zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende :
  " § 2. Het in paragraaf 1, 11°, bedoelde risico op onderduiken moet actueel en reëel zijn. Het wordt na een individueel onderzoek en op basis van een of meer volgende objectieve criteria vastgesteld, rekening houdend met alle omstandigheden die eigen zijn aan elk geval :
  1° de betrokkene heeft na zijn illegale binnenkomst of tijdens zijn illegaal verblijf geen verblijfsaanvraag ingediend, of heeft zijn verzoek om internationale bescherming niet binnen de door deze wet voorziene termijn gedaan;
  2° de betrokkene heeft in het kader van een procedure voor internationale bescherming, verblijf, verwijdering of terugdrijving valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten gebruikt, of heeft fraude gepleegd of andere onwettige middelen gebruikt;
  3° de betrokkene werkt niet mee of heeft niet meegewerkt in het kader van zijn betrekkingen met de overheden die belast zijn met de uitvoering van en/of het toezicht op de naleving van de reglementering inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  4° de betrokkene heeft duidelijk gemaakt dat hij zich niet aan een van de volgende maatregelen wil houden of heeft zich reeds niet aan een van deze maatregelen gehouden :
  a) een overdrachts-, terugdrijvings- of verwijderingsmaatregel;
  b) een inreisverbod dat noch opgeheven, noch opgeschort is;
  c) een minder dwingende maatregel dan een vrijheidsberovende maatregel die erop gericht is om zijn overdracht, terugdrijving of zijn verwijdering te garanderen, ongeacht of het om een vrijheidsbeperkende maatregel of een andere maatregel gaat;
  d) een vrijheidsbeperkende maatregel die erop gericht is om de openbare orde of de nationale veiligheid te garanderen;
  e) een door een andere lidstaat genomen maatregel die gelijkwaardig is aan de maatregelen bedoeld in a), b), c) of d);
  5° de betrokkene maakt het voorwerp uit van een inreisverbod in het Rijk en/of in een andere lidstaat dat noch opgeheven, noch opgeschort werd;
  6° de betrokkene heeft onmiddellijk na het voorwerp te hebben uitgemaakt van een beslissing tot weigering van binnenkomst of verblijf of een beslissing die een einde heeft gemaakt aan zijn verblijf, of onmiddellijk na het voorwerp te hebben uitgemaakt van een terugdrijvings- of verwijderingsmaatregel, een nieuwe verblijfsaanvraag of een nieuw verzoek om internationale bescherming ingediend;
  7° terwijl hij in verband met dat punt ondervraagd werd, heeft de betrokkene verborgen dat hij zijn vingerafdrukken reeds heeft gegeven in een andere Staat die gebonden is door de Europese reglementering met betrekking tot de bepaling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, na een verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend;
  8° de betrokkene heeft in het Rijk of in een of meerdere andere lidstaten meerdere verzoeken om internationale bescherming en/of verblijfsaanvragen ingediend, die aanleiding hebben gegeven tot een negatieve beslissing of die niet tot de afgifte van een verblijfstitel hebben geleid;
  9° terwijl hij in verband met dat punt ondervraagd werd, heeft de betrokkene verborgen dat hij vroeger reeds een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in een andere staat die gebonden is door de Europese reglementering met betrekking tot de bepaling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming;
  10° de betrokkene heeft verklaard of uit zijn dossier blijkt dat hij voor andere doeleinden dan de doeleinden waarvoor hij een verzoek om internationale bescherming of een verblijfsaanvraag heeft ingediend naar het Rijk gekomen is;
  11° de betrokkene maakt het voorwerp uit van een geldboete omdat hij een kennelijk onrechtmatig beroep heeft ingediend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.".

Art.5. In artikel 7, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wetten van 19 januari 2012 en 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de inleidende zin van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
  "Onverminderd meer voordelige bepalingen vervat in een internationaal verdrag, kan de minister of zijn gemachtigde of, in de in 1°, 2°, 5°, 9°, 11° of 12° bedoelde gevallen, moet de minister of zijn gemachtigde een bevel om het grondgebied binnen een bepaalde termijn te verlaten afgeven aan de vreemdeling die noch gemachtigd noch toegelaten is tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk of om er zich te vestigen :";
  2° in de bepaling onder 9° worden de woorden "of met toepassing van op 13 januari 2009 geldende bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten van de Europese Unie en België," ingevoegd tussen de woorden "die België binden," en de woorden "door de overheden van de overeenkomstsluitende Staten";
  3° in de bepaling onder 10° worden de woorden "of met toepassing van op 13 januari 2009 geldende bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten van de Europese Unie en België," ingevoegd tussen de woorden "die België binden," en de woorden "door de Belgische overheden".

Art.6. In artikel 15bis, § 2, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, en vervangen bij de wet van 19 maart 2014, worden de woorden "overeenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 6°, of indien ze werd ingetrokken omdat de vreemdeling feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, valse verklaringen heeft afgelegd of valse of vervalste documenten heeft gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest voor de toekenning van de internationale bescherming" vervangen door de woorden "overeenkomstig de artikelen 55/3/1, § 2, of 55/5/1, § 2".

Art.7. In dezelfde wet wordt een artikel 19/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 19/1. De in artikel 49, § 1, eerste lid, of 49/2, § 1, eerste lid, bedoelde vreemdeling die toegelaten is tot een verblijf van beperkte duur, moet het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats verwittigen wanneer hij van plan is om zich naar zijn land van herkomst, of, in geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, te begeven.
  Het gemeentebestuur geeft deze informatie door aan de minister of zijn gemachtigde, die de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen onmiddellijk op de hoogte brengt.".

Art.8. In artikel 30bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 24 februari 2017, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt :
  " § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "afname van biometrische gegevens" verstaan het nemen van vingerafdrukken en het maken van een gezichtsopname. Onder "gezichtsopname" wordt verstaan de digitale afbeelding van het gezicht met een resolutie en een kwaliteit die voldoende zijn voor gebruik van de afbeelding voor geautomatiseerde biometrische vergelijking.".

Art.9. In artikel 48/5 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2013, wordt paragraaf 4 opgeheven.

Art.10. Artikel 48/6 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2013, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 48/6. § 1. De verzoeker om internationale bescherming dient alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek zo spoedig mogelijk aan te brengen. De met het onderzoek van het verzoek belaste instanties hebben tot taak om de relevante elementen van het verzoek om internationale bescherming in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
  De in het eerste lid bedoelde elementen omvatten onder meer de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie of stukken in zijn bezit met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit(en), leeftijd, achtergrond, ook die van de relevante familieleden, land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken, reisroutes, reisdocumentatie en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.
  Het ontbreken van de in het eerste lid bedoelde elementen, en meer in het bijzonder het ontbreken van het bewijs omtrent de identiteit of nationaliteit, die kernelementen uitmaken in een procedure tot beoordeling van een verzoek om internationale bescherming, vormt een negatieve indicatie met betrekking tot de algehele geloofwaardigheid van verzoekers relaas, tenzij de verzoeker een bevredigende verklaring heeft gegeven voor het ontbreken ervan.
  Indien de met het onderzoek van het verzoek belaste instanties goede redenen hebben om aan te nemen dat de verzoeker informatie, stukken, documenten of andere elementen achterhoudt die essentieel zijn voor een correcte beoordeling van het verzoek, kunnen zij de verzoeker uitnodigen om deze elementen onverwijld voor te leggen, wat ook hun drager is. De weigering van de verzoeker om deze elementen voor te leggen zonder bevredigende verklaring kan een aanwijzing zijn van zijn weigering om te voldoen aan zijn medewerkingsplicht zoals bedoeld in het eerste lid.
  § 2. De nationale en internationale documenten die de identiteit of de nationaliteit van de verzoeker vaststellen en waarvan de originelen zo spoedig mogelijk zijn neergelegd, worden bewaard in het administratief dossier van de met het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming belaste instanties gedurende de volledige duur van de behandeling van dit verzoek.
  De originelen van de andere dan in het eerste lid bedoelde ondersteunende stukken kunnen bewaard worden in het administratief dossier gedurende de volledige duur van de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
  De verzoeker ontvangt, op zijn verzoek, een kopie van de stukken waarvan de originelen worden bewaard in het administratief dossier en een ontvangstbewijs met een summiere beschrijving van de neergelegde documenten.
  De teruggave door de met het onderzoek van het verzoek belaste instanties van de in het eerste lid bedoelde originele stukken aan de vreemdeling, of aan zijn raadsman op vertoon van een geschreven volmacht uitgaande van de vreemdeling, gebeurt op zijn vraag voor zover er een definitieve beslissing van erkenning van vluchtelingenstatus of toekenning van subsidiaire beschermingsstatus werd genomen betreffende het verzoek om internationale bescherming en dit onverminderd artikel 57/8/1. In de andere gevallen waarin een definitieve beslissing werd genomen, worden deze stukken overgezonden aan de minister of zijn gemachtigde. De minister of zijn gemachtigde geeft deze terug aan de vreemdeling op zijn vraag, tenzij hij het in bewaring geven van deze stukken op grond van artikel 74/14, § 2, tweede lid, als preventieve maatregel of op grond van artikel 74/15, § 1, als maatregel om de beslissing tot verwijdering uit te voeren heeft opgelegd.
  De teruggave van de originele stukken bedoeld in het tweede lid, aan de verzoeker, of aan zijn raadsman op vertoon van een geschreven volmacht uitgaande van de verzoeker, gebeurt op zijn vraag voor zover er een definitieve beslissing werd genomen betreffende het verzoek om internationale bescherming.
  De originele stukken die aan het administratief dossier werden toegevoegd kunnen in alle gevallen vervroegd worden teruggegeven mits de verzoeker een geldige reden aanbrengt waaruit blijkt dat een vervroegde teruggave noodzakelijk is.
  De teruggave van een stuk vindt niet plaats indien er ten gevolge van een authenticatie door de bevoegde autoriteiten wordt vastgesteld dat het document vals of vervalst is en/of de teruggave wordt verhinderd door een wettelijke bepaling.
  De eventuele teruggave van de originele stukken wordt vermeld op het ontvangstbewijs bedoeld in het derde lid.
  § 3. De door de verzoeker voorgelegde stukken dienen, indien zij in een andere taal dan één van de drie landstalen of het Engels zijn opgesteld, vergezeld te zijn van een vertaling in één van de drie landstalen of het Engels.
  De verzoeker wordt bij het indienen van het verzoek, in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt, ingelicht over zijn plicht mee te werken om een vertaling te verstrekken, zoals bedoeld in het eerste lid.
  Bij gebrek aan een vertaling, zoals bedoeld in het eerste lid, dient de verzoeker de door hem voorgelegde stukken, indien zij in een andere taal dan één van de drie landstalen of het Engels zijn opgesteld, zelf toe te lichten tijdens het persoonlijk onderhoud in voorkomend geval via de aanwezige tolk. Deze toelichting betreft minstens de relevante gegevens van de voorgelegde stukken.
  In het geval de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming indient, zoals bedoeld in artikel 51/8, dienen de door hem voorgelegde stukken, indien zij in een andere taal dan één van de drie landstalen of het Engels zijn opgesteld, vergezeld te zijn van een vertaling in één van de drie landstalen of het Engels of dient de verzoeker minstens de relevante gegevens er van nauwkeurig aan te duiden in de door hem voorgelegde stukken en toe te lichten in de in artikel 51/8 bedoelde verklaring.
  Bij gebrek aan enige vertaling voorzien door de verzoeker, is de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, niet verplicht om elk door de verzoeker voorgelegd stuk in zijn volledigheid te vertalen naar één van de drie landstalen of het Engels. Het volstaat om de door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vastgestelde relevante gegevens te vertalen van de voorgelegde stukken.
  § 4. Wanneer de verzoeker bepaalde aspecten van zijn verklaringen niet staaft met schriftelijke of andere bewijzen, behoeven deze aspecten geen bevestiging indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan :
  a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
  b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;
  c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn verzoek;
  d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;
  e) de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker is komen vast te staan.
  § 5. De met het onderzoek belaste instanties beoordelen het verzoek op individuele, objectieve en onpartijdige wijze en houden rekening met de volgende elementen :
  a) alle relevante feiten in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen, met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast;
  b) de door de verzoeker afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan vervolging of ernstige schade is blootgesteld of blootgesteld zou kunnen worden;
  c) de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met vervolging of ernstige schade, overeenkomen;
  d) de vraag of de verzoeker, sedert hij zijn land van herkomst heeft verlaten, al dan niet activiteiten heeft uitgeoefend, die hem zouden kunnen blootstellen aan vervolging of ernstige schade indien hij naar zijn land van herkomst zou terugkeren;
  e) de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de verzoeker zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waarvan hij de nationaliteit kan inroepen.".

Art.11. In dezelfde wet wordt een artikel 48/8 ingevoegd, luidende :
  "Art. 48/8. § 1. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vraagt, indien dit door hem relevant wordt geacht voor de beoordeling van het verzoek, aan de verzoeker om internationale bescherming zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade, mits de verzoeker hiermee instemt.
  De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kan aan de verzoeker vragen om zo spoedig mogelijk dit medisch onderzoek te regelen, desgevallend bij een door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen aangewezen bevoegde beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg.
  De bevoegde beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg verstrekt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen een rapport met vaststellingen betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade, mits de verzoeker hiermee instemt. Er wordt hierbij een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds objectief medische vaststellingen en anderzijds de vaststellingen gebaseerd op de verklaringen van de verzoeker om internationale bescherming.
  § 2. Indien er door de verzoeker om internationale bescherming een medisch probleem wordt opgeworpen en er geen medisch onderzoek overeenkomstig paragraaf 1 plaatsvindt, wordt hij ingelicht dat hij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kan regelen betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade.
  Het medisch getuigschrift wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, die in voorkomend geval een bevoegde beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg kan raadplegen om een advies omtrent het voormelde getuigschrift te vragen.
  § 3. Het feit dat de verzoeker om internationale bescherming weigert om het medisch onderzoek overeenkomstig paragraaf 1 te ondergaan of het feit dat er geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, belet de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen niet een beslissing te nemen over het verzoek om internationale bescherming.
  § 4. Het in paragraaf 1, derde lid, bedoelde rapport of het in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde medisch getuigschrift wordt door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen beoordeeld samen met de andere elementen van het verzoek om internationale bescherming.
  § 5. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de ambtenaren van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, wat betreft de medische gegevens waarvan zij in de uitoefening van hun ambt kennis krijgen.".

Art.12. In dezelfde wet wordt een artikel 48/9 ingevoegd, luidende :
  "Art. 48/9. § 1. De vreemdeling die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend overeenkomstig artikel 50, § 3, eerste lid, heeft de mogelijkheid om op omstandige en precieze wijze in een vragenlijst, die hij beantwoordt vóór de in artikel 51/10 bedoelde verklaring, de elementen aan te brengen waaruit zijn bijzondere procedurele noden blijken, teneinde aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen voorzien in dit hoofdstuk.
  § 2. Daarnaast kan een ambtenaar-geneesheer of een andere bevoegde beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, aangewezen door de minister of zijn gemachtigde, via een medisch onderzoek aanbevelingen doen betreffende de bijzondere procedurele noden die een verzoeker om internationale bescherming kan behoeven, teneinde aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen voorzien in dit hoofdstuk. Indien de aanbevelingen betrekking hebben op medische gegevens, worden deze slechts aan de minister of zijn gemachtigde en de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen overgezonden mits instemming van de verzoeker om internationale bescherming.
  Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op alle ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken en het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, wat betreft de medische gegevens waarvan zij in de uitoefening van hun ambt kennis krijgen.
  § 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, kan de verzoeker om internationale bescherming ook elementen in een latere fase van de procedure signaleren aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, zonder dat de procedure betreffende het verzoek om internationale bescherming hierom opnieuw moet worden gestart. De verzoeker dient deze elementen op omstandige en precieze wijze schriftelijk over te zenden aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
  § 4. De ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken en het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen beoordelen of de verzoeker om internationale bescherming bijzondere procedurele noden heeft en nemen deze in acht door het verlenen van passende steun tijdens de procedure, voor zover deze noden voldoende zijn aangetoond en voor zover de in dit hoofdstuk bedoelde rechten in het gedrang zouden komen en hij niet zou kunnen voldoen aan de hem opgelegde verplichtingen. De beoordeling van de bijzondere procedurele noden is op zich zelf niet vatbaar voor beroep.
  § 5. Indien de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen van oordeel is dat een verzoeker om internationale bescherming bijzondere procedurele noden heeft, in het bijzonder omwille van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, die niet verenigbaar zijn met het onderzoek van zijn verzoek conform artikel 57/6/1, § 1 of 57/6/4, past de Commissaris-generaal deze procedure niet of niet langer toe.
  § 6. De vaststelling dat de verzoeker de in § 1 bedoelde vragenlijst niet heeft beantwoord of dat verzoeker overeenkomstig § 2 niet medisch werd onderzocht, verhindert niet dat de procedure verder wordt behandeld overeenkomstig artikel 51/10 of belet de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen niet om een beslissing te nemen over het verzoek om internationale bescherming.
  § 7. De in § 4 vermelde beoordeling blijft geldig indien de vreemdeling een volgend verzoek indient op grond van artikel 51/8.
  In afwijking van het eerste lid, kan de minister of zijn gemachtigde of de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in het kader van het volgende verzoek oordelen dat de verzoeker om internationale bescherming niet langer bijzondere procedurele noden heeft, zelfs al werd er tijdens het vorig verzoek nog geoordeeld dat hij deze had.
  In afwijking van het eerste lid, kan de verzoeker alsnog in de in artikel 51/8 bedoelde verklaring overtuigende elementen aanbrengen waaruit zijn bijzondere procedurele noden zouden blijken, zelfs al werd er tijdens het vorig verzoek nog geoordeeld dat hij deze niet had.".

Art.13. In artikel 49/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, gewijzigd bij de wetten van 8 mei 2013, 10 augustus 2015 en 1 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 4, eerste lid, tweede zin, worden de woorden "artikel 55/5/1" vervangen door de woorden "artikel 55/5/1, § 1, of § 2, 2° ";
  2° paragraaf 4, tweede lid, wordt vervangen als volgt :
  "De minister of zijn gemachtigde kan te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de subsidiaire beschermingsstatus die aan de vreemdeling werd toegekend, in te trekken overeenkomstig artikel 55/5/1, § 2, 1°. ".

Art.14. Artikel 49/3 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 49/3. Een aanvraag om erkenning van de vluchtelingenstatus of de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus, neemt de vorm aan van een verzoek om internationale bescherming.
  Dit verzoek om internationale bescherming wordt ambtshalve bij voorrang onderzocht in het kader van het Verdrag van Genève, zoals bepaald in artikel 48/3, en vervolgens in het kader van artikel 48/4.".

Art.15. In dezelfde wet wordt een artikel 49/3/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 49/3/1. Geen maatregel tot verwijdering van het grondgebied of tot terugdrijving kan gedwongen worden uitgevoerd ten aanzien van de verzoeker vanaf het doen van zijn verzoek om internationale bescherming, en tijdens de behandeling van dit verzoek door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, met uitzondering van de verzoeker bedoeld in artikel 57/6/2, § 3.".

Art.16. In artikel 50 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993, 15 juli 1996 en 15 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 50. § 1. De vreemdeling die het Rijk binnenkomt of binnengekomen is zonder te voldoen aan de in artikelen 2 en 3 gestelde voorwaarden en die de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wenst te verkrijgen, moet op het ogenblik dat hij binnenkomt of, althans binnen de acht werkdagen nadat hij het Rijk is binnengekomen, een verzoek om internationale bescherming doen.
  De in het eerste lid bedoelde vreemdeling die het Rijk tracht binnen te komen zonder te voldoen aan de in artikelen 2 en 3 gestelde voorwaarden, moet dit verzoek om internationale bescherming onverwijld doen bij de met de grenscontrole belaste overheden op het ogenblik dat deze nadere toelichting vragen over zijn motief om naar België te reizen.
  De vreemdeling die het Rijk legaal is binnengekomen in het kader van een verblijf van maximaal drie maanden en die de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wenst te verkrijgen, moet voor het einde van het verblijf van maximaal drie maanden, een verzoek om internationale bescherming doen.
  De vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk of om er zich te vestigen en die de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wenst te verkrijgen, moet binnen de acht werkdagen nadat zijn verblijf beëindigd of ingetrokken is, een verzoek om internationale bescherming doen.
  De vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet zoals bedoeld in artikel 57/29, kan op elk ogenblik een verzoek om internationale bescherming doen. Eenmaal de regeling van tijdelijke bescherming overeenkomstig artikel 57/36, § 1, wordt beëindigd, moet de vreemdeling, indien hij de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wenst te verkrijgen, binnen de acht werkdagen na de beëindiging van de regeling van tijdelijke bescherming een verzoek om internationale bescherming doen.
  De Koning wijst de overheden aan waar de vreemdeling een verzoek om internationale bescherming kan doen.
  Het doen van een verzoek om internationale bescherming moet in persoon gebeuren.
  § 2. De bevoegde overheid waarbij de vreemdeling zijn verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, verleent hem daarvan een bewijs van aanmelding en brengt het verzoek ter kennis van de minister of zijn gemachtigde, die ze binnen de drie werkdagen registreert.
  Wanneer een groot aantal vreemdelingen tegelijk een verzoek om internationale bescherming doet, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is om de registratietermijn van drie werkdagen na te leven, kan deze verlengd worden tot tien werkdagen.
  § 3. De vreemdeling die overeenkomstig § 1 een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, krijgt de mogelijkheid om dit verzoek daadwerkelijk in te dienen, hetzij onmiddellijk, hetzij zo snel mogelijk op een aangewezen datum en uiterlijk binnen de dertig dagen vanaf de datum waarop het verzoek gedaan werd. Wanneer een groot aantal vreemdelingen tegelijk een verzoek om internationale bescherming doet, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is om deze termijn van dertig dagen na te leven, kan deze termijn verlengd worden door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit besluit treedt drie maanden na zijn inwerkingtreding, buiten werking.
  De Koning wijst de overheden aan waar de vreemdeling een verzoek om internationale bescherming kan indienen.
  Eenmaal de vreemdeling het verzoek om internationale bescherming daadwerkelijk heeft ingediend bij de bevoegde overheid, verleent deze overheid hem daarvan een schriftelijke akte en brengt het verzoek ter kennis van de minister of zijn gemachtigde die daarvan onmiddellijk de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen inlicht. Het indienen van een verzoek om internationale bescherming moet in persoon gebeuren.
  Indien de vreemdeling zijn verzoek om internationale bescherming doet bij een overheid die niet tevens door de Koning is aangewezen als overheid waarbij een verzoek om internationale bescherming daadwerkelijk kan worden ingediend, informeert deze overheid de vreemdeling over waar en hoe hij dit verzoek daadwerkelijk kan indienen.
  Een verzoek om internationale bescherming dat wordt gedaan maar vervolgens op de aangewezen datum voor de indiening van dit verzoek, niet daadwerkelijk wordt ingediend, vervalt van rechtswege tenzij de vreemdeling aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had. Indien de vreemdeling zich op een latere datum toch aanmeldt om zijn verzoek daadwerkelijk in te dienen, dan wordt zijn dossier heropend en zijn verzoek om internationale bescherming opnieuw geregistreerd maar nu als een daadwerkelijk ingediend verzoek.
  § 4. Een vreemdeling kan geen nieuw verzoek om internationale bescherming doen zolang de beslissing die werd genomen in het kader van zijn vorig verzoek om internationale bescherming, vatbaar is voor een beroep zoals bedoeld in artikel 39/2, § 1, en dit zolang de termijn bedoeld in artikel 39/57 nog niet verstreken is of zolang een beroep hangende is bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen tegen deze beslissing. Deze verzoeken om internationale bescherming worden niet geregistreerd.".

Art.17. Artikel 50bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 februari 2003 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, wordt opgeheven.

Art.18. Artikel 50ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt opgeheven.

Art.19. Artikel 51 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993, 15 juli 1996 en 15 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 51. De verzoeker om internationale bescherming is vanaf het doen van zijn verzoek om internationale bescherming verplicht om mee te werken met de bevoegde overheden om zijn identiteit en andere elementen ter staving van zijn verzoek vast te stellen. Deze elementen omvatten onder meer de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie of stukken in zijn bezit met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit(en), leeftijd, achtergrond, ook die van de relevante familieleden, land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken om internationale bescherming, reisroutes, reisdocumentatie en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.
  De verzoeker wordt bij het doen van zijn verzoek, in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt, ingelicht over zijn plicht tot medewerking, alsmede over de gevolgen die kunnen ontstaan indien hij niet met de bevoegde overheden samenwerkt.".

Art.20. In artikel 51/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, gewijzigd en vernummerd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003, 15 september 2006 en 8 mei 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
  "De vreemdeling die een verzoek om internationale bescherming indient overeenkomstig artikel 50, § 3, dient in België woonplaats te kiezen.";
  2° in het tweede lid worden de woorden "de vreemdeling die een asielaanvraag indient" vervangen door de woorden "de verzoeker";
  3° in het derde lid worden de woorden "een asielaanvraag indient aan de grens zonder te voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 2," vervangen door de woorden "aan de grens een verzoek om internationale bescherming indient zonder te voldoen aan de in artikelen 2 en 3 gestelde voorwaarden,".

Art.21. In artikel 51/3 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
  " § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "afname van biometrische gegevens" verstaan het nemen van vingerafdrukken en het maken van een gezichtsopname. Onder "gezichtsopname" wordt verstaan de digitale afbeelding van het gezicht met een resolutie en een kwaliteit die voldoende zijn voor gebruik van de afbeelding voor geautomatiseerde biometrische vergelijking.
  Aan de afname van biometrische gegevens kunnen worden onderworpen :
  1° de vreemdeling die aan de grens of in het Rijk een verzoek om internationale bescherming doet en/of indient;
  2° de vreemdeling die België verplicht is over te nemen of terug te nemen krachtens Europese regelgeving betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, die België bindt;
  3° de vreemdeling voor wie er aanwijzingen bestaan dat hij reeds een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.";
  2° in paragraaf 2 worden de woorden "De vingerafdrukken" vervangen door de woorden "De biometrische gegevens";
  3° in paragraaf 2, 2° en 3°, worden de woorden "het asielverzoek" telkens vervangen door de woorden "het verzoek om internationale bescherming";
  4° in paragraaf 3, eerste zin, worden de woorden "De vingerafdrukken" vervangen door de woorden "De biometrische gegevens";
  5° in paragraaf 3, tweede zin, wordt het woord "genomen" vervangen door het woord "afgenomen" en worden de woorden "van een officier van de bestuurlijke politie, met inbegrip van diegene wiens bevoegdheid beperkt is, van een onderofficier van de Rijkswacht," vervangen door de woorden "van een officier van de gerechtelijke politie, met inbegrip van diegene wiens bevoegdheid beperkt is, van een officier van de bestuurlijke politie";
  6° in paragraaf 4 worden de woorden "de vingerafdrukken" vervangen door de woorden "de biometrische gegevens";
  7° in paragraaf 5 wordt vóór de bestaande tekst die het tweede lid zal vormen, een lid ingevoegd, luidende :
  "De Koning bepaalt de termijn gedurende welke de biometrische gegevens, die overeenkomstig dit artikel worden afgenomen, dienen bewaard te worden.";
  8° in paragraaf 5, waarvan de bestaande tekst het tweede lid zal vormen, worden de woorden "De vingerafdrukken" vervangen door de woorden "De biometrische gegevens".

Art.22. In artikel 51/3bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden "een asielaanvraag indient" vervangen door de woorden "een verzoek om internationale bescherming doet of indient".

Art.23. In artikel 51/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
  "Het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming geschiedt in het Nederlands of in het Frans.";
  2° paragraaf 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
  "De vreemdeling dient op het moment van het indienen van zijn verzoek om internationale bescherming onherroepelijk en schriftelijk aan te geven of hij bij het onderzoek van dit verzoek de hulp van een tolk nodig heeft.";
  3° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "In afwijking van voorgaande leden en onverminderd de mogelijkheid voor de minister of zijn gemachtigde om de taal van het onderzoek te bepalen in functie van de noodwendigheden van de diensten en instanties, wordt een volgend verzoek om internationale bescherming, ingediend overeenkomstig artikel 51/8, onderzocht in de taal waarin het vorig verzoek om internationale bescherming werd onderzocht.";
  4° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "de asielaanvraag" vervangen door de woorden "het verzoek om internationale bescherming".

Art.24. In artikel 51/5 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wetten van 18 februari 2003 en 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1 worden het eerste en het tweede lid vervangen als volgt :
  "Zodra de vreemdeling aan de grens of in het Rijk een eerste of een volgend verzoek om internationale bescherming bij één van de door de Koning ter uitvoering van artikel 50, § 3, tweede lid, aangewezen overheden heeft ingediend, gaat de minister of zijn gemachtigde, met toepassing van de Europese regelgeving die België bindt, over tot het vaststellen van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
  Te dien einde, wanneer er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken van de persoon bestaat, en enkel voor zover de vasthouding evenredig is en er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast, kan de vreemdeling in een welbepaalde plaats vastgehouden worden voor de tijd die noodzakelijk is voor het vaststellen van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, zonder dat de duur van de vasthouding zes weken te boven mag gaan.";
  2° paragraaf 1, derde lid, wordt opgeheven;
  3° in paragraaf 1, vierde lid, dat het derde lid is geworden, worden de woorden "de asielaanvraag die" vervangen door de woorden "het verzoek om internationale bescherming dat";
  4° in paragraaf 1, vijfde lid, dat het vierde lid is geworden, wordt het woord "asielaanvraag" vervangen door de woorden "verzoek om internationale bescherming";
  5° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
  " § 3. Wanneer België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, richt de minister of zijn gemachtigde zich onder de voorwaarden bepaald bij de Europese regelgeving die België bindt, tot de verantwoordelijke Staat met het verzoek om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen.
  Wanneer de vreemdeling op grond van paragraaf 1, tweede lid, wordt vastgehouden, moet dit overname- of terugnameverzoek binnen de termijnen bepaald bij de Europese regelgeving die België bindt, aan de verantwoordelijke staat worden gericht. Wanneer de minister of zijn gemachtigde zich niet aan deze termijnen houdt, kan de vreemdeling niet langer op deze grond worden vastgehouden.";
  6° het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 4, 5 en 6, luidende :
  " § 4. Wanneer de verzoeker om internationale bescherming aan de verantwoordelijke lidstaat overgedragen dient te worden, weigert de minister of zijn gemachtigde hem de binnenkomst of het verblijf in het Rijk en gelast hem zich vóór een bepaalde datum bij de bevoegde overheden van deze staat aan te melden.
  Wanneer de minister of zijn gemachtigde het voor het waarborgen van de effectieve overdracht nodig acht, kan hij de vreemdeling zonder verwijl naar de grens doen terugleiden.
  Te dien einde, wanneer er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken van de persoon bestaat, en enkel voor zover de vasthouding evenredig is en er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast, kan de vreemdeling in een welbepaalde plaats vastgehouden worden voor de tijd die noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht naar de verantwoordelijke staat, zonder dat de duur van de vasthouding zes weken te boven mag gaan. Er wordt geen rekening gehouden met de duur van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde vasthouding. Wanneer de overdracht niet binnen de termijn van zes weken plaatsvindt, kan de vreemdeling niet langer op deze grond worden vastgehouden. De vasthoudingstermijn wordt van rechtswege gestuit zolang het beroep ingediend tegen de in het eerste lid bedoelde beslissing opschortende werking heeft.
  § 5. Geen vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij aan de bij dit artikel ingestelde procedures onderworpen is.
  § 6. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de in paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 4, derde lid, bedoelde minder dwingende maatregelen voor vasthouding.
  Onverminderd het eerste lid, kan de minister of zijn gemachtigde ook een verblijfplaats aanwijzen als minder dwingende maatregel voor vasthouding voor de tijd die noodzakelijk is voor het vaststellen van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming en voor de tijd die noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht naar de verantwoordelijke staat.".

Art.25. In artikel 51/6 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "asielaanvraag" en "asielverzoek" vervangen door de woorden "verzoek om internationale bescherming";
  2° in het eerste lid, worden in de Nederlandstalige versie de woorden "over te nemen" vervangen door de woorden "terug te nemen";
  3° in het tweede lid wordt het woord "asielverzoek" vervangen door de woorden "verzoek om internationale bescherming" en worden de woorden "artikel 51/5, § 3," vervangen door de woorden "artikel 51/5, §§ 3 en 4,".

Art.26. In artikel 51/7 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
  "Wanneer de vreemdeling op het grondgebied van een andere staat een verzoek om internationale bescherming indient en België, met toepassing van Europese regelgeving die België bindt, verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van het verzoek om internationale bescherming, is de minister of zijn gemachtigde verplicht deze vreemdeling, onder de voorwaarden bepaald bij deze Europese regelgeving, over te nemen.";
  2° in het vierde lid worden de woorden "de asielaanvraag" vervangen door de woorden "het verzoek om internationale bescherming".

Art.27. In artikel 51/8 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1993 en vervangen bij de wet van 8 mei 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "Indien de vreemdeling een volgende asielaanvraag indient bij één van de door de Koning ter uitvoering van artikel 50, eerste lid, aangewezen overheden," vervangen door de woorden "Indien de vreemdeling een volgend verzoek om internationale bescherming indient bij één van de door de Koning ter uitvoering van artikel 50, § 3, tweede lid, aangewezen overheden,";
  2° in het eerste en tweede lid wordt het woord "asielzoeker" telkens vervangen door het woord "verzoeker".

Art.28. In artikel 51/9 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 februari 2003, worden de woorden "de asielaanvraag" vervangen door de woorden "het verzoek om internationale bescherming".

Art.29. In artikel 51/10, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "de asielaanvraag die ingediend werd bij de in artikel 50, eerste lid, bedoelde overheden" vervangen door de woorden "het verzoek om internationale bescherming dat ingediend werd bij de in artikel 50, § 3, tweede lid, bedoelde overheden" en worden de woorden "een asielaanvraag" vervangen door de woorden "een verzoek om internationale bescherming";
  2° in het derde lid wordt het woord "regelmatig" vervangen door het woord "legaal".

Art.30. Artikel 52 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006 en 22 december 2008, wordt opgeheven.

Art.31. Artikel 52/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt opgeheven.

Art.32. Artikel 52/3 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wetten van 19 januari 2012 en 8 mei 2013, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 52/3. § 1. De minister of zijn gemachtigde geeft aan de vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft en een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, het bevel om het grondgebied te verlaten, gemotiveerd op basis van één van de gronden voorzien in artikel 7, eerste lid, 1° tot 12°, nadat de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen het verzoek om internationale bescherming heeft geweigerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard of de behandeling van het verzoek heeft beëindigd, en de in artikel 39/57 bedoelde beroepstermijn is verstreken, of, wanneer dergelijk beroep binnen de termijn werd ingesteld, nadat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen het beroep heeft verworpen met toepassing van artikel 39/2, § 1, 1°.
  Indien het een tweede volgend verzoek om internationale bescherming of meer betreft en indien dit verzoek door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen op grond van artikel 57/6, § 3, eerste lid, 5°, niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel om het grondgebied te verlaten afgegeven na deze niet-ontvankelijkheidsbeslissing.
  Dit bevel om het grondgebied te verlaten wordt ter kennis gebracht van de betrokkene overeenkomstig artikel 51/2. Indien de betrokkene wordt vastgehouden, wordt dit bevel ter kennis gebracht op de plaats waar hij wordt vastgehouden.
  § 2. In het in artikel 74/5, § 1, 2°, bedoelde geval beslist de minister of zijn gemachtigde dat de vreemdeling niet tot binnenkomst in het Rijk wordt toegelaten nadat de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen het verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 57/6/4, eerste lid, heeft geweigerd of niet ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling wordt teruggedreven onder voorbehoud van artikel 39/70.
  Deze beslissingen worden ter kennis gebracht op de plaats waar de vreemdeling wordt vastgehouden.
  § 3. Indien de in paragraaf 1 en 2 bedoelde vreemdeling op het moment van de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming reeds het voorwerp uitmaakt van een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel waaraan hij nog geen gevolg heeft gegeven, ziet de minister of zijn gemachtigde af van het nemen van een nieuwe verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel maar wordt de uitvoerbaarheid van de reeds gegeven maatregel tijdens de behandeling van het verzoek om internationale bescherming opgeschort overeenkomstig de artikelen 49/3/1 en 39/70.
  Eenmaal de uitvoerbaarheid van de reeds gegeven verwijderingsmaatregel niet langer overeenkomstig de artikelen 49/3/1 en 39/70 is opgeschort, kan de minister of zijn gemachtigde, indien hij dit nodig acht, de termijn die aan de vreemdeling was toegekend om het grondgebied vrijwillig te verlaten verlengen.".

Art.33. In artikel 52/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1993 en gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1996, 15 september 2006 en 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de artikelen 50, 50bis, 50ter of 51," vervangen door de woorden "een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend";
  2° het derde lid en vierde lid worden opgeheven.

Art.34. Artikel 53 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993, 22 december 2003 en 15 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 53. Een verzoeker om internationale bescherming die het Rijk tracht binnen te komen zonder aan de in de artikelen 2 en 3 gestelde voorwaarden te voldoen of die illegaal in het Rijk verblijft, kan hiervoor niet strafrechtelijk vervolgd worden zolang er geen definitieve beslissing inzake zijn verzoek om internationale bescherming is genomen.".

Art.35. In artikel 53bis, van de dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 6 mei 1993 en 15 september 2006, worden de woorden "bedoeld in artikel 52 of artikel 52/4" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 52/3".

Art.36. Artikel 54 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 6 mei 2003, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 april 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "de asielaanvraag" vervangen door de woorden "het verzoek om internationale bescherming" en wordt het woord "asielzoeker" vervangen door het woord "vreemdeling";
  2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "asielverzoek" vervangen door de woorden "verzoek om internationale bescherming";
  3° paragraaf 2 wordt opgeheven.

Art.37. In dezelfde wet wordt een artikel 57/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/1. § 1. Een vreemdeling die een verzoek om internationale bescherming indient, wordt vermoed dit verzoek eveneens in te dienen namens de hem vergezellende minderjarige vreemdeling(en) over wie hij het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent (op grond van de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht). Dit vermoeden blijft bestaan tot op het moment dat er een definitieve beslissing met betrekking tot het verzoek om internationale bescherming wordt genomen, zelfs indien de hiervoor vermelde minderjarige vreemdeling intussen de meerderjarigheid heeft bereikt.
  De in het eerste lid bedoelde minderjarige vreemdeling kan tot vijf dagen vóór het persoonlijk onderhoud van de ouder(s) of de voogd plaatsvindt, vragen om gehoord te worden door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
  De in het eerste lid bedoelde minderjarige vreemdeling kan, zonder dat deze minderjarige vreemdeling hier zelf om verzoekt, door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen gehoord worden indien hiertoe bijzondere redenen zijn en indien dit in het belang van deze minderjarige vreemdeling is. De minderjarige vreemdeling heeft het recht om te weigeren gehoord te worden. Het feit dat geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden belet de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen niet een beslissing te nemen over het verzoek om internationale bescherming en heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
  § 2. In afwijking van de eerste paragraaf kan de minderjarige vreemdeling, die een verzoeker vergezelt die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent, ook uitdrukkelijk aangeven om zelf of via zijn ouder of via zijn voogd een verzoek om internationale bescherming in eigen naam in te dienen.
  De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kan ook een beslissing nemen op basis van andere elementen dan deze door de minderjarige vreemdeling aangebracht, zoals de elementen die worden aangebracht door de voogd of de ouder(s) in het kader van zijn/hun verzoek om internationale bescherming.
  § 3. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen hecht passend belang aan de verklaringen van de minderjarige vreemdeling in overeenstemming met zijn leeftijd, maturiteit en kwetsbaarheid. De minderjarige vreemdeling wordt door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen gehoord overeenkomstig de bij koninklijk besluit vastgestelde bepalingen.
  De minderjarige vreemdeling wordt tijdens het persoonlijk onderhoud bijgestaan door een advocaat en, in voorkomend geval, door één enkele vertrouwenspersoon. Het persoonlijk onderhoud kan na een eerste oproeping enkel plaatsvinden indien de advocaat en, in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon aanwezig zijn. De afwezigheid van de advocaat en/of de vertrouwenspersoon na latere oproepingen belet de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen niet om de minderjarige vreemdeling te horen. De voorwaarden waar een vertrouwenspersoon aan moet voldoen, worden bepaald door de Koning.
  § 4. Het hoger belang van het kind is een doorslaggevende overweging die de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen moet leiden tijdens het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming.
  § 5. Indien de verzoeker met toepassing van paragraaf 1, eerste lid een verzoek om internationale bescherming indient namens de minderjarige vreemdeling(en), neemt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen één beslissing die geldt voor al deze personen.
  De minderjarige vreemdeling wiens verzoek in toepassing van paragraaf 1, eerste lid, ingediend werd, heeft geen mogelijkheid meer om een afzonderlijke beslissing in zijn hoofde te vragen.
  § 6. In afwijking van paragraaf 5 kan er respectievelijk een afzonderlijke beslissing of een arrest worden genomen door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in hoofde van de in paragraaf 1 bedoelde minderjarige vreemdeling, indien er bijzondere elementen worden vastgesteld door voormelde instanties die een afzonderlijke beslissing noodzaken.
  § 7. Zowel de verzoeker om internationale bescherming als de minderjarige vreemdelingen van wie het verzoek met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, ingediend werd, hebben recht op toegang tot de gegevens die voormelde minderjarigen betreffen. De toegang tot de gegevens wordt verstrekt zoals bepaald door de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. Het toegangsrecht geldt niet voor de volgende gegevens :
  1° gegevens die werden verstrekt door derden zonder dat zij daartoe verplicht werden en die zij als vertrouwelijk hebben bestempeld, tenzij zij zich akkoord verklaren met de toegang;
  2° gegevens betreffende de in paragraaf 1 bedoelde minderjarige vreemdeling ingeval er tegenstrijdige belangen zijn met de ouder(s) of de voogd. In dat geval wordt het recht op toegang niet uitgeoefend door de ouder(s) of de voogd, maar kan het toegangsrecht van de minderjarige worden uitgeoefend door de minderjarige zelf, op voorwaarde dat hij tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, rekening houdend met zijn leeftijd en zijn maturiteit of door de vertrouwenspersoon die door de minderjarige op ondubbelzinnige wijze werd aangewezen of door de advocaat van de minderjarige vreemdeling.".

Art.38. In dezelfde wet wordt een artikel 57/5ter ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/5ter. § 1. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen roept de verzoeker minstens eenmaal op voor een persoonlijk onderhoud over de inhoud van zijn verzoek om internationale bescherming.
  De omstandigheden waarin het persoonlijk onderhoud plaatsvindt, worden bepaald door de Koning.
  Wanneer een groot aantal vreemdelingen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het voor de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in de praktijk onmogelijk is om tijdig het in het eerste lid bedoelde onderhoud af te nemen, kan de minister met instemming van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen beslissen om het personeel van een andere instantie tijdelijk in te schakelen voor het afnemen van dit onderhoud. In dergelijke gevallen krijgt het personeel van die andere instantie vooraf de relevante opleidingen zoals door de Koning bepaald voor het personeel van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
  § 2. Het in paragraaf 1 bedoelde persoonlijk onderhoud vindt niet plaats wanneer :
  1° de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen op basis van het beschikbare bewijs een positieve beslissing kan nemen inzake de erkenning van de vluchtelingenstatus;
  2° de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk kan gehoord worden als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Bij twijfel raadpleegt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen een bevoegde beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg om na te gaan of de toestand die de verzoeker niet in staat maakt om te worden gehoord tijdelijk of aanhoudend van aard is.
  Indien geen persoonlijk onderhoud plaatsvindt omwille van de in het eerste lid, 2°, genoemde reden, worden er redelijke inspanningen geleverd om de verzoeker de kans te bieden de nodige informatie in verband met zijn verzoek te verstrekken.
  Het feit dat geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden overeenkomstig het eerste lid, 2°, heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen;
  3° de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in het geval van artikel 57/6/2 van oordeel is dat hij een beslissing kan nemen op basis van een volledige bestudering van de door de verzoeker aan de minister of diens gemachtigde verstrekte elementen, zoals bepaald in artikel 51/8.
  § 3. Het feit dat geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden belet de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen niet een beslissing te nemen over het verzoek om internationale bescherming.".

Art.39. In dezelfde wet wordt een artikel 57/5quater ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/5quater. § 1. De ambtenaar van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen neemt tijdens het persoonlijk onderhoud, bedoeld in artikel 57/5ter, schriftelijk nota van de verklaringen afgelegd door de verzoeker om internationale bescherming. De notities van het persoonlijk onderhoud vormen een getrouwe weergave van de vragen die aan de verzoeker werden gesteld en van zijn antwoorden en bevatten minstens de bij koninklijk besluit bepaalde gegevens.
  § 2. De verzoeker om internationale bescherming of zijn advocaat kan schriftelijk een kopie van de notities van het persoonlijk onderhoud aanvragen.
  Wanneer deze aanvraag de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen binnen twee werkdagen na het persoonlijk onderhoud bereikt, betekent de Commissaris-generaal de kopie van de notities van het persoonlijk onderhoud aan de verzoeker om internationale bescherming of aan zijn advocaat alvorens een beslissing in verband met het verzoek om internationale bescherming te nemen.
  De kopie van de notities wordt door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen betekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 51/2.
  § 3. De verzoeker om internationale bescherming of zijn advocaat kan aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen opmerkingen bezorgen over de kopie van de notities van het persoonlijk onderhoud.
  Deze opmerkingen worden schriftelijk in de proceduretaal aan de Commissaris-generaal meegedeeld.
  De Commissaris-generaal onderzoekt deze opmerkingen alvorens een beslissing te nemen in verband met het verzoek om internationale bescherming, voor zover :
  1° de aanvraag van een kopie bedoeld in paragraaf 2 de Commissaris-generaal bereikt binnen twee werkdagen na het persoonlijk onderhoud, en
  2° de opmerkingen de Commissaris-generaal bereiken binnen acht werkdagen na de betekening van de kopie van de notities van het persoonlijk onderhoud aan de verzoeker om internationale bescherming of aan zijn advocaat.
  Als de cumulatieve voorwaarden bedoeld in het derde lid niet vervuld zijn, onderzoekt de Commissaris-generaal de meegedeelde opmerkingen op voorwaarde dat deze hem ten laatste de werkdag vóór het nemen van de beslissing betreffende het verzoek om internationale bescherming bereiken.
  De verzoeker om internationale bescherming, wordt geacht in te stemmen met de inhoud van de notities van het persoonlijk onderhoud wanneer op de werkdag vóór het nemen van de beslissing in verband met het verzoek om internationale bescherming, geen enkele opmerking de Commissaris-generaal heeft bereikt. Als de opmerkingen die de Commissaris-generaal in voorkomend geval hebben bereikt, slechts betrekking hebben op een deel van de inhoud van de notities van het persoonlijk onderhoud, wordt de verzoeker om internationale bescherming geacht in te stemmen met de rest van de inhoud van de notities.
  § 4. Wanneer de artikelen 57/6, § 2, 57/6, § 3, 57/6/1, § 1 of 57/6/4 worden toegepast, kan een kopie van de notities van het persoonlijk onderhoud worden betekend op hetzelfde ogenblik als de betekening van de beslissing in verband met het verzoek om internationale bescherming.".

Art.40. In artikel 57/6 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987, vervangen bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 2009 en 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden in de bepaling onder 1° de woorden "bedoeld in artikel 53," opgeheven;
  2° in het eerste lid wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt :
  "2° om een verzoek om internationale bescherming kennelijk ongegrond te beschouwen op basis van artikel 57/6/1, § 2;";
  3° in het eerste lid worden in de bepaling onder 5° de woorden "bedoeld in artikel 53" opgeheven;
  4° in het eerste lid wordt de bepaling onder 10° vervangen als volgt :
  "10° om een advies te verstrekken over de verenigbaarheid van een verwijderingsmaatregel met de artikelen 48/3 en 48/4 wanneer hij het verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaart overeenkomstig artikel 57/6/2, § 2;";
  5° in het eerste lid worden in de bepaling onder 15° de woorden "artikel 57/6/1, vierde lid" vervangen door de woorden "artikel 57/6/1, § 3, vierde lid";
  6° het tweede en het derde lid worden vervangen als volgt :
  "De in het eerste lid, 1°, bedoelde beslissing wordt getroffen binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoek om internationale bescherming dat door de minister of zijn gemachtigde werd overgezonden.
  De in het tweede lid bedoelde termijn, kan met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien :
  a) complexe feitelijke en/of juridische kwesties aan de orde zijn;
  b) een groot aantal vreemdelingen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of
  c) de vertraging van de behandeling van het verzoek duidelijk aan de verzoeker is toe te schrijven.
  Indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming, kan de termijn na verlenging, bedoeld in het derde lid, nogmaals verlengd worden met ten hoogste drie maanden.
  De in het tweede lid bedoelde termijn wordt verlengd tot ten hoogste eenentwintig maanden, indien onzekerheid bestaat over de situatie in het land van herkomst die naar verwachting tijdelijk is. In dat geval wordt ten minste elke zes maanden de situatie in het betreffende land van herkomst beoordeeld.
  De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen stelt de verzoeker in kennis van de verlenging van de in het tweede lid bedoelde termijn en geeft, indien de verzoeker daarom verzoekt, informatie over de reden van de verlenging en een indicatie van het tijdsbestek waarbinnen de in het eerste lid, 1°, bedoelde beslissing zal worden getroffen.";
  7° het artikel, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met de paragrafen 2 en 3, luidende :
  " § 2. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen beslist bij voorrang, indien :
  1° de verzoeker zich bevindt in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in de artikelen 74/8, § 1 of 74/9, §§ 2 en 3 of het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsmaatregel zoals bedoeld in artikel 68;
  2° de verzoeker zich bevindt in een strafrechtelijke instelling;
  3° de minister of zijn gemachtigde de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen verzoekt om het verzoek om internationale bescherming van de betrokkene bij voorrang te behandelen;
  4° het verzoek waarschijnlijk gegrond is.
  § 3. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kan een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaren wanneer :
  1° de verzoeker reeds reële bescherming geniet in een eerste land van asiel, tenzij hij elementen naar voor brengt waaruit blijkt dat hij zich niet langer kan beroepen op de reële bescherming die hem reeds werd toegekend in het eerste land van asiel of dat hij niet opnieuw tot het grondgebied van dit land wordt toegelaten.
  Een land kan beschouwd worden als eerste land van asiel wanneer de verzoeker in dat land erkend is als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of hij anderszins reële bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement, mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten;
  2° een derde land als veilig derde land in de zin van artikel 57/6/6 kan worden beschouwd voor de verzoeker, tenzij hij elementen naar voor brengt waaruit blijkt dat hij in het derde land zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade of dat de band tussen hem en het derde land niet zodanig is dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan, of dat hij niet tot het grondgebied van dit land zal worden toegelaten;
  3° de verzoeker reeds internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie;
  4° de verzoeker een onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie of van een staat die partij is bij een Toetredingsverdrag tot de Europese Unie dat nog niet in werking is getreden, tenzij hij elementen naar voor brengt waaruit blijkt dat hij in de voormelde lidstaat of staat zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade;
  5° de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming indient en er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker werden voorgelegd overeenkomstig artikel 57/6/2;
  6° de minderjarige vreemdeling geen eigen feiten aanhaalt die een apart verzoek rechtvaardigen, nadat er eerder namens hem een verzoek om internationale bescherming werd ingediend overeenkomstig artikel 57/1, § 1, eerste lid, waarover een definitieve beslissing werd genomen. In het andere geval neemt de Commissaris-generaal een beslissing waarbij tot de ontvankelijkheid van het verzoek wordt besloten.
  De in het eerste lid, 6°, bedoelde verzoeker wordt gehoord door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, voor zover de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen oordeelt dat zijn leeftijd, maturiteit en kwetsbaarheid dit toelaten.
  De in het eerste lid, 2°, 3°, 4° en 6°, bedoelde beslissingen worden getroffen binnen een termijn van vijftien werkdagen na ontvangst van het verzoek om internationale bescherming dat door de minister of zijn gemachtigde werd overgezonden.
  De in het eerste lid, 5°, bedoelde beslissing wordt getroffen binnen een termijn van tien werkdagen na ontvangst van het verzoek om internationale bescherming dat door de minister of zijn gemachtigde werd overgezonden.
  De in het eerste lid, 5°, bedoelde beslissing wordt getroffen binnen een termijn van twee werkdagen na ontvangst van het verzoek om internationale bescherming dat door de minister of zijn gemachtigde werd overgezonden, indien de verzoeker zijn volgend verzoek heeft gedaan terwijl hij zich in een welbepaalde plaats bevindt zoals bedoeld in de artikelen 74/8 of 74/9 of het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsmaatregel zoals bedoeld in artikel 68, met het oog op zijn verwijdering.
  Voor de toepassing van deze bepaling worden als werkdagen beschouwd, alle dagen, behalve zaterdag, zon- of feestdagen.".

Art.41. In artikel 57/6/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
  "De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen is bevoegd om de internationale bescherming te weigeren aan een onderdaan van een veilig land van herkomst of aan een staatloze die voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had, wanneer de vreemdeling geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt.";
  2° in het derde lid worden de woorden "het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken," ingevoegd tussen de woorden "informatie uit andere lidstaten van de Europese Unie," en de woorden "de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen";
  3° het vijfde lid wordt opgeheven;
  4° het artikel, waarvan de bestaande tekst paragraaf 3 zal vormen, wordt voorafgegaan door de paragrafen 1 en 2, luidende :
  " § 1. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kan een verzoek om internationale bescherming volgens een versnelde procedure behandelen, indien :
  a) de verzoeker bij de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen om uit te maken of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming; of
  b) de verzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst zoals bedoeld in paragraaf 3; of
  c) de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissingen hadden kunnen hebben, achter te houden; of
  d) de verzoeker waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan; of
  e) de verzoeker kennelijk incoherente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn bewering alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag om internationale bescherming; of
  f) de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming heeft ingediend dat ontvankelijk werd verklaard overeenkomstig artikel 57/6/2, § 1, eerste lid; of
  g) de verzoeker enkel een verzoek doet om de uitvoering van een eerdere of van een op handen zijnde beslissing die tot zijn terugdrijving of verwijdering zou leiden uit te stellen of te verijdelen; of
  h) de verzoeker het grondgebied onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij de autoriteiten heeft aangemeld of geen verzoek om internationale bescherming heeft gedaan; of
  i) de verzoeker weigert te voldoen aan de verplichting om zijn vingerafdrukken te laten nemen zoals bedoeld in artikel 51/3; of
  j) er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde, of de verzoeker onder dwang werd verwijderd om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde.
  In het eerste lid, f), bedoelde geval neemt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen een beslissing inzake het verzoek om internationale bescherming binnen een termijn van 15 werkdagen, nadat hij een beslissing tot ontvankelijkheid van het verzoek heeft genomen.
  In alle andere, in het eerste lid bedoelde gevallen, neemt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen een beslissing inzake het verzoek om internationale bescherming binnen een termijn van 15 werkdagen, na ontvangst van het verzoek dat door de minister of zijn gemachtigde werd overgezonden.
  Voor de toepassing van deze bepaling worden als werkdagen beschouwd, alle dagen, behalve zaterdag, zon- of feestdagen.
  § 2. In het geval van weigering van internationale bescherming en indien de verzoeker om internationale bescherming zich in één van de gevallen vermeld in paragraaf 1, eerste lid, a) tot j) bevindt, kan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen dit verzoek als kennelijk ongegrond beschouwen.".

Art.42. Artikel 57/6/2 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 8 mei 2013 en gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 57/6/2. § 1. Na ontvangst van het volgend verzoek dat door de minister of diens gemachtigde werd overgezonden op grond van artikel 51/8, onderzoekt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen bij voorrang of er nieuwe elementen of feiten aan de orde zijn, of door de verzoeker zijn voorgelegd, die de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker voor erkenning als vluchteling in de zin van artikel 48/3 of voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 in aanmerking komt. Bij gebrek aan dergelijke elementen of feiten verklaart de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen het verzoek niet-ontvankelijk. In het andere geval, of indien de verzoeker voorheen enkel het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing tot beëindiging bij toepassing van artikel 57/6/5, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° of 5° verklaart de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen het verzoek ontvankelijk.
  Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek houdt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in voorkomend geval rekening met het feit dat de verzoeker zonder geldige uitleg heeft nagelaten, tijdens de vorige procedure, in het bijzonder bij het aanwenden van het in artikel 39/2 bedoelde rechtsmiddel, de elementen te doen gelden die de indiening van zijn volgend verzoek rechtvaardigen.
  § 2. Wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen overeenkomstig paragraaf 1 een niet-ontvankelijkheidsbeslissing neemt, brengt hij de minister of diens gemachtigde ervan op de hoogte of de terugdrijving of verwijdering al dan niet leidt tot een schending van het non-refoulementbeginsel in hoofde van de verzoeker op grond van het onderzoek in het licht van de artikelen 48/3 en 48/4.
  § 3. Wanneer, met toepassing van paragraaf 2, de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in het kader van het vorig verzoek heeft geoordeeld dat een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel niet leidt tot een schending van het non-refoulementbeginsel, kan een dergelijke maatregel enkel gedwongen worden uitgevoerd vanaf het doen van het verzoek en tijdens de in de eerste paragraaf bedoelde behandeling er van, ten aanzien van de verzoeker :
  - die een tweede volgend verzoek of meer doet, en
  - die zich voorafgaand aan het doen van zijn vorig verzoek en sedertdien, op onafgebroken wijze, bevindt in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in de artikelen 74/8 of 74/9.".

Art.43. Artikel 57/6/3 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2013, wordt opgeheven.

Art.44. In dezelfde wet wordt een artikel 57/6/4 ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/6/4. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen is bevoegd om ten aanzien van de vreemdeling die tracht het Rijk binnen te komen zonder aan de in artikelen 2 en 3 gestelde voorwaarden, te voldoen en die aan de grens een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, aldaar het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 57/6, § 3 of aldaar een beslissing te nemen over de grond van het verzoek in één van de situaties voorzien in artikel 57/6/1, § 1, eerste lid, a), b), c), d), e), f), g), i) of j).
  Indien het eerste lid niet kan worden toegepast, beslist de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen dat een verder onderzoek noodzakelijk is, waarna de verzoeker door de minister of zijn gemachtigde toegelaten wordt het Rijk binnen te komen overeenkomstig artikel 74/5, § 4, 4°.
  Indien niet binnen de vier weken, na ontvangst van het verzoek om internationale bescherming dat door de minister of zijn gemachtigde werd overgezonden, door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen een beslissing is genomen, wordt de verzoeker eveneens door de minister of zijn gemachtigde toegelaten het Rijk binnen te komen overeenkomstig artikel 74/5, § 4, 5°. ".

Art.45. In dezelfde wet wordt een artikel 57/6/5 ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/6/5. § 1. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen neemt een beslissing tot beëindiging van de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, met name indien :
  1° de verzoeker zich niet aanmeldt op de in de oproeping vastgestelde datum en hiervoor binnen een door de Koning bepaalde redelijke termijn geen geldige reden opgeeft;
  2° de verzoeker geen gevolg geeft aan een verzoek om inlichtingen binnen de maand na de verzending van dit verzoek en hiervoor geen geldige reden opgeeft;
  3° de verzoeker nalaat de verderzetting van de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming te vragen overeenkomstig artikel 55;
  4° de verzoeker zich bevindt in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in de artikelen 74/8 of 74/9 bedoeld geval of indien hij het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsmaatregel zoals bedoeld in artikel 68 en hij in de hiervoor vermelde gevallen de plaats waar hij werd vastgehouden of verbleef zonder toestemming heeft verlaten zonder binnen de vijftien dagen contact op te nemen met de minister of diens gemachtigde;
  5° de verzoeker zich gedurende minstens vijftien dagen zonder geldige reden heeft onttrokken aan de meldingsplicht waarvan de nadere regels in een koninklijk besluit worden bepaald;
  6° de verzoeker overleden is en in voorkomend geval de minderjarige vreemdeling bedoeld in artikel 57/1, § 1, eerste lid, geen verderzetting van de behandeling van het verzoek om internationale bescherming heeft gevraagd overeenkomstig de bepalingen bepaald bij koninklijk besluit;
  7° de verzoeker verklaart afstand te doen van zijn verzoek. In geval van twijfel omtrent het uitdrukkelijke karakter van de afstand, wordt de verzoeker opgeroepen teneinde de afstand te bevestigen;
  8° de verzoeker vrijwillig en definitief terugkeert naar zijn land van herkomst;
  9° de verzoeker de Belgische nationaliteit verwerft.
  § 2. Indien de verzoeker zich bevindt in één van de gevallen opgesomd in paragraaf 1, 1°, 2°, 3°, 4° of 5°, en het administratief dossier voldoende elementen bevat om tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek te komen, kan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen eveneens het verzoek weigeren met toepassing van artikel 57/6, § 1.".

Art.46. In dezelfde wet wordt een artikel 57/6/6 ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/6/6. § 1. Het verzoek om internationale bescherming kan op grond van artikel 57/6, § 3, eerste lid, 2°, niet-ontvankelijk verklaard worden indien de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen van oordeel is dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de verzoeker om internationale bescherming in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld :
  1) het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
  2) er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 48/4, § 2, en
  3) het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd, en
  4) het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
  5) de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Verdrag van Genève.
  § 2. Een derde land kan enkel als veilig derde land worden beschouwd indien de verzoeker een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan en er kan worden vermoed dat de verzoeker tot het grondgebied van het betrokken derde land zal worden toegelaten, tenzij hij elementen naar voor brengt waaruit duidelijk blijkt dat dit niet het geval zal zijn.
  Bij de beoordeling of er sprake is van een band als bedoeld in het eerste lid, worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder de aard, duur en de omstandigheden van het eerder verblijf kunnen begrepen worden.
  § 3. De beoordeling of een land een veilig derde land is, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten van de Europese Unie, het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken, het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
  § 4. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen beoordeelt of het betrokken derde land veilig is voor een bepaalde verzoeker.
  § 5. Bij de uitvoering van een uitsluitend op artikel 57/6, § 3, eerste lid, 2°, gebaseerde beslissing, wordt aan de vreemdeling door de minister of zijn gemachtigde een document verschaft waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis gesteld worden dat het verzoek om internationale bescherming niet inhoudelijk is onderzocht.".

Art.47. In dezelfde wet wordt een artikel 57/6/7 ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/6/7. § 1. Als er nieuwe elementen of feiten aan de orde zijn waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van de internationale beschermingsstatus te heronderzoeken, onderzoekt de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de internationale bescherming van een persoon kan worden ingetrokken of opgeheven.
  § 2. De Commissaris-generaal geeft aan de betrokkene de mogelijkheid, tijdens een persoonlijk onderhoud de redenen voor te leggen waarom zijn vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus dient te worden behouden.
  In afwijking van het eerste lid, als de Commissaris-generaal de mogelijkheid onderzoekt van de opheffing van een internationale beschermingsstatus, krijgt de betrokkene de mogelijkheid, tijdens een persoonlijk onderhoud de redenen voor te leggen waarom zijn internationale beschermingsstatus dient te worden behouden, of de mogelijkheid, schriftelijk de redenen mee te delen waarom zijn status dient te worden behouden.
  Er wordt op dezelfde manier afgeweken van het eerste lid wanneer de Commissaris-generaal de mogelijkheid onderzoekt van de intrekking van de vluchtelingenstatus overeenkomstig artikel 55/3/1, § 1, of wanneer hij de mogelijkheid onderzoekt van de intrekking van de subsidiaire beschermingsstatus ten aanzien van de vreemdeling die met toepassing van artikel 55/4, § 2, uitgesloten wordt of had moeten zijn.
  De oproeping voor een persoonlijk onderhoud of de brief die de betrokkene informeert over het heronderzoek van de geldigheid van zijn status en hem de mogelijkheid biedt, schriftelijk de redenen mee te delen waarom de status dient te worden behouden, informeert de betrokkene over de redenen voor het heronderzoek van de geldigheid van zijn status.
  § 3. De oproeping voor een persoonlijk onderhoud of de brief die de betrokkene de mogelijkheid biedt schriftelijk de redenen mee te delen waarom de status dient te worden behouden, wordt bij een aangetekende zending of per bode tegen ontvangstbewijs verstuurd naar het laatst vermelde adres in het Rijksregister. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen stuurt een kopie van deze oproeping of deze brief per gewone post naar de effectieve woonplaats van de betrokkene, indien hij daarover is ingelicht en deze van latere datum is dan het adres vermeld in het Rijksregister.
  Tijdens het persoonlijk onderhoud kiest de betrokkene woonplaats voor de heronderzoeksprocedure. Als geen persoonlijk onderhoud wordt overwogen, krijgt de betrokkene de mogelijkheid woonplaats te kiezen voor de heronderzoeksprocedure en tegelijk de mogelijkheid, schriftelijk de redenen mee te delen waarom zijn status dient te worden behouden.
  Elke wijziging van de gekozen woonplaats wordt bij een aangetekende zending meegedeeld aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
  Onverminderd een kennisgeving aan de persoon zelf, kunnen de oproepingen en de brieven door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of zijn gemachtigde worden verstuurd naar de in het kader van de heronderzoeksprocedure gekozen woonplaats bij een aangetekende zending of per bode tegen ontvangstbewijs. Wanneer de betrokkene woonplaats gekozen heeft bij zijn raadsman, kunnen de oproepingen en brieven ook geldig worden verstuurd per gewone post, per faxpost of via elke andere bij een koninklijk besluit toegelaten betekeningswijze.
  Bij ontstentenis van gekozen woonplaats in het kader van de heronderzoeksprocedure en onverminderd een kennisgeving aan de persoon zelf, worden de oproepingen en de brieven verstuurd naar het laatst vermelde adres in het Rijksregister bij een aangetekende zending of per bode tegen ontvangstbewijs. In voorkomend geval wordt de kopie van deze oproepingen en van deze brieven ook per gewone post gezonden naar de effectieve woonplaats van de betrokkene, indien de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen daarover is ingelicht en deze van latere datum is dan het adres vermeld in het Rijksregister.
  § 4. De omstandigheden waarin het persoonlijk onderhoud plaatsvindt, worden bepaald door de Koning.
  Indien de betrokkene zich niet aanmeldt op de voor het persoonlijk onderhoud vastgelegde datum, zendt hij binnen de vijftien dagen na de vastgestelde datum van het persoonlijk onderhoud schriftelijk een geldige reden voor zijn afwezigheid over aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
  Als de betrokkene geen geldige reden voorlegt binnen de vijftien dagen na de in de oproeping vastgestelde datum, kan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen een beslissing nemen op grond van de elementen van het dossier.
  Als hij de reden geldig acht, kan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de betrokkene op een latere datum opnieuw oproepen of hem de kans geven schriftelijk de redenen mee te delen waarom zijn status dient te worden behouden.
  Indien de betrokkene, na opnieuw te zijn opgeroepen overeenkomstig het vorige lid, een nieuwe reden aanhaalt die zijn afwezigheid op het vastgelegde persoonlijk onderhoud rechtvaardigt, beslist de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen op grond van de elementen in zijn bezit.
  § 5. Als er aan de betrokkene wordt gevraagd schriftelijk de redenen mee te delen waarom zijn status dient te worden behouden, moet het antwoord de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen bereiken binnen de door de Koning bepaalde termijn. Bij gebrek aan antwoord kan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen beslissen op grond van de elementen in zijn bezit.
  § 6. Onverminderd een kennisgeving aan de persoon zelf, wordt de beslissing tot opheffing of intrekking van de internationale beschermingsstatus per aangetekende zending of per bode tegen ontvangstbewijs verstuurd. Onverminderd een kennisgeving aan de persoon zelf, wordt de brief die informeert dat er niet wordt overgegaan tot de intrekking of opheffing van de internationale beschermingsstatus per gewone post verstuurd. De beslissing tot opheffing of intrekking van de internationale beschermingsstatus, of de brief die informeert dat er niet wordt overgegaan tot de intrekking of opheffing van de internationale beschermingsstatus, wordt verstuurd naar de woonplaats die werd gekozen in het kader van de heronderzoeksprocedure.
  Als geen woonplaats werd gekozen in het kader van de heronderzoeksprocedure en onverminderd een kennisgeving aan de persoon zelf, wordt deze beslissing bij een aangetekende zending of per bode tegen ontvangstbewijs, of deze brief per gewone post, verstuurd naar het laatst vermelde adres in het Rijksregister. Een kopie van elke verzending wordt per gewone post verstuurd naar de effectieve woonplaats van de betrokkene, indien de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen daarover is ingelicht en deze van latere datum is dan het adres vermeld in het Rijksregister.".

Art.48. In artikel 57/7 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "Het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen" vervangen door de woorden "De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen";
  2° in het tweede lid wordt het woord "Het" vervangen door "Hij";
  3° het artikel waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met de paragrafen 2 en 3, luidende :
  " § 2. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kan informatie van alle aard die via elektronische weg is verstuurd of ontvangen door de verzoeker om internationale bescherming en die niet persoonlijk voor de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen is bestemd, maar die publiek toegankelijk is, raadplegen en gebruiken voor de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming.
  § 3. De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kan zich in zijn beslissing baseren op informatie verkregen van een gecontacteerde persoon of instelling, waarvan de naam, de contactgegevens, de activiteiten of de functie, op hun verzoek, vertrouwelijk worden gehouden.
  In dat geval word(t)(en) de reden(en) waarom deze elementen worden vertrouwelijk gehouden, toegelicht in het administratieve dossier, evenals de reden(en) die toela(a)t(en) om de betrouwbaarheid van deze bron(nen) te veronderstellen.".

Art.49. In dezelfde wet wordt een artikel 57/8/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 57/8/1. De vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, als vluchteling wordt erkend dient het geldig nationaal paspoort waarover hij beschikt, in bewaring te geven bij de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
  Het niet in bewaring geven of terugvragen zonder geldige reden van het paspoort door de in het eerste lid vermelde persoon, kan een nieuw element vormen om de geldigheid van de vluchtelingenstatus te heronderzoeken door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen op grond van artikel 57/6/7.".

Art.50. In artikel 57/9 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "52/4, 57/6, eerste lid, 1° tot 7° en 9° tot 14°, 57/6/1, eerste lid, 57/6/2 en 57/6/3, kan de beslissing" vervangen door de woorden "52/4, 57/6, § 1, eerste lid, 1° tot 7° en 9° tot 14°, 57/6, §§ 2 en 3, 57/6/1, §§ 1 en 2, eerste lid, 57/6/2, 57/6/4, 57/6/5 en 57/6/7, § 5, kunnen de beslissingen en de adviezen";
  2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
  "De bij de artikelen 57/6, § 1, eerste lid, 8° en 57/8/1, eerste lid, omschreven bevoegdheden worden uitgeoefend door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde, en voor wat betreft deze laatste onder het gezag en de leiding van de Commissaris-generaal.".

Art.51. Artikel 57/10 van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 14 juli 1987 en vervangen bij de wet van 15 september 2006, wordt opgeheven.

Art.52. In artikel 57/23bis, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1993 en gewijzigd bij de wetten van 15 september 2006 en 27 december 2006, worden de woorden "een asielverzoek of om een latere asielaanvraag te verwerpen" vervangen door de woorden "een verzoek om internationale bescherming".

Art.53. In artikel 68, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993, 15 juli 1996, 18 februari 2003, 15 september 2006, 19 januari 2012 en 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden "52/4, derde lid, 54," worden vervangen door de woorden "51/5, § 6, tweede lid,";
  2° de woorden "74/6, § 1, achtste lid" worden ingevoegd tussen het woord "73," en de woorden "en 74/17, § 2, vierde lid".

Art.54. In artikel 71 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 juli 1996 en gewijzigd bij de wetten van 9 maart 1998, 18 februari 2003, 1 september 2004, 15 september 2006, 6 mei 2009 en 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "51/5, § 1, tweede lid, en § 3, vierde lid, 52/4, vierde lid, 54," vervangen door de woorden "51/5, § 1, tweede lid, en § 4, derde lid,";
  2° in het derde lid worden de woorden "74/6, § 2, vijfde lid," vervangen door de woorden "74/6, § 1, zevende lid,".

Art.55. In artikel 74, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 24 februari 2017, worden de woorden "de artikelen 7, vijfde lid, 29, derde lid, 44septies, § 1, derde lid, 74/5, § 3, en 74/6, § 2," vervangen door de woorden "de artikelen 7, zesde lid, 29, derde lid, 44septies, § 1, derde lid, 74/5, § 3, tweede lid, en 74/6, § 1, zesde lid,".

Art.56. In artikel 74/5, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1996, 9 maart 1998, 29 april 1999, 15 september 2006, 6 mei 2009 en 8 mei 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1, wordt de bepaling onder 2°, vervangen als volgt :
  "2° de vreemdeling die tracht het Rijk binnen te komen zonder aan de in de artikelen 2 en 3 gestelde voorwaarden te voldoen en een verzoek om internationale bescherming doet aan de grens.";
  2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "Geen vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan.";
  3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "het eerste lid" vervangen door de woorden "paragraaf 1";
  4° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt :
  "1° indien de vreemdeling het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare maatregel tot terugdrijving;";
  5° in paragraaf 4, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt :
  "1° de in paragraaf 1 bedoelde vreemdeling die, bij het verstrijken van de termijn van twee maanden, niet het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare maatregel als bepaald in paragraaf 3, eerste lid, 1° ;";
  6° in paragraaf 4, 2°, worden de woorden "de in § 1 bedoelde vreemdeling ten aanzien van wie een uitvoerbare maatregel als bepaald in § 3, eerste lid, 1° werd genomen," vervangen door de woorden "de in paragraaf 1 bedoelde vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare maatregel als bepaald in paragraaf 3, eerste lid, 1°, ";
  7° in paragraaf 4 worden in de bepaling onder 4° de woorden "de vreemdeling" vervangen door de woorden "de in paragraaf 1, 2°, bedoelde vreemdeling ten aanzien van wie een beslissing tot verder onderzoek wordt genomen met toepassing van artikel 57/6/4, tweede lid, of";
  8° paragraaf 4 wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende :
  "5° de in paragraaf 1, 2°, bedoelde vreemdeling ten aanzien van wie geen beslissing door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd genomen binnen de vier weken na ontvangst van het verzoek om internationale bescherming dat door de minister of zijn gemachtigde werd overgezonden.";
  9° in paragraaf 5 wordt het tweede lid opgeheven;
  10° in paragraaf 6 wordt het eerste lid opgeheven;
  11° in paragraaf 6, tweede lid, worden de woorden "In alle gevallen" vervangen door de woorden "Wanneer de in paragraaf 1 bedoelde vreemdeling de plaats waar hij wordt vastgehouden zonder toestemming verlaat,".

Art.57. Artikel 74/6, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1993 en gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1996, 29 april 1999, 15 september 2006 en 8 mei 2013, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 74/6. § 1. Wanneer het, op basis van een individuele beoordeling, nodig blijkt en er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast, kan de minister of zijn gemachtigde een verzoeker om internationale bescherming, in een welbepaalde plaats in het Rijk vasthouden :
  1° om de identiteit of nationaliteit van de verzoeker vast te stellen of na te gaan; of
  2° om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de verzoeker niet vastgehouden zou worden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker; of
  3° wanneer de verzoeker ter voorbereiding van de terugkeer en/of ter uitvoering van het verwijderingsproces wordt vastgehouden, en er kan worden aangetoond op basis van objectieve criteria, zoals het feit dat de verzoeker reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad, er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene het verzoek om internationale bescherming louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen;
  4° wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen.
  Geen vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan.
  De vreemdeling kan slechts worden vastgehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in het eerste lid genoemde redenen van vasthouding van toepassing zijn.
  De duur van de vasthouding mag twee maanden niet te boven gaan.
  Wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereist, kan de minister of zijn gemachtigde de in het eerste lid, 4°, bedoelde vasthouding met een periode van twee maanden verlengen.
  Na een verlenging kan de in het vorige lid bedoelde beslissing enkel door de minister worden genomen en kan de vasthouding van de vreemdeling, na het verstrijken van de termijn, slechts telkens met één maand verlengd worden, zonder dat de totale duur van de vasthouding daardoor evenwel meer dan zes maanden mag bedragen.
  De duur van de vasthouding wordt van rechtswege opgeschort gedurende de aangewende termijn om een verzoekschrift in te dienen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zoals bedoeld in artikel 39/57. Indien overeenkomstig artikel 39/76, § 1, een termijn wordt verleend aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of aan de verzoekende of tussenkomende partij om de door één van de partijen aangebrachte nieuwe elementen te onderzoeken of haar bemerkingen mee te delen, wordt de duur van de vasthouding eveneens van rechtswege opgeschort gedurende deze termijnen.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde minder dwingende maatregelen voor vasthouding.
  Onverminderd het vorige lid, kan de minister of zijn gemachtigde de vreemdeling ook een verblijfplaats aanwijzen als minder dwingende maatregel voor vasthouding.
  § 2. Eenmaal de in artikel 52/3, § 1, bedoelde vreemdeling het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare maatregel tot verwijdering, zijn de bepalingen van artikel 7, tweede tot achtste lid, en van titel IIIquater, van toepassing.".

Art.58. In artikel 74/8, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 2009 en 24 februari 2017, worden de woorden "51/5, § 1, of § 3, 52/4, vierde lid, 54," vervangen door de woorden "51/5, § 1, tweede lid, of § 4, derde lid," en worden de woorden "74/6, § 1, of § 1bis," vervangen door het woord "74/6".

Art.59. In artikel 74/14, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 januari 2012 en gewijzigd bij de wet van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de bepaling onder 4° wordt opgeheven;
  2° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt :
  "5° het verblijf van de onderdaan van een derde land werd beëindigd of ingetrokken met toepassing van de artikelen 11, § 2, 4°, 13, § 4, 5°, 74/20 of 74/21, of;";
  3° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt :
  "6° het verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land werd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 57/6, § 3, eerste lid, 5°, of werd als kennelijk ongegrond beschouwd op grond van artikel 57/6/1, § 2.".

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen
Art.60. Artikel 1, tweede lid, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen wordt vervangen als volgt :
  "Zij voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking) gedeeltelijk om.".

Art.61. In artikel 2, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de bepaling onder 1° wordt het woord "ingediend" vervangen door het woord "gedaan";
  2° in de bepaling onder 4° wordt het woord "ingediend" vervangen door het woord "gedaan";
  3° in de bepaling onder 5°, ii) worden de woorden "en ten laste" opgeheven.

Art.62. Artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 30 december 2009, 19 januari 2012 en 8 mei 2013, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 4. § 1. Het Agentschap kan het recht op materiële hulp beperken of, in uitzonderlijke gevallen, intrekken :
  1° indien een asielzoeker de verplichte plaats van inschrijving die door het Agentschap werd toegewezen weigert, niet benut, of verlaat zonder het Agentschap op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming te hebben verkregen; of
  2° indien een asielzoeker gedurende een redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure; of
  3° indien een asielzoeker een volgend verzoek heeft gedaan, tot aan de beslissing waarbij tot de ontvankelijkheid wordt besloten met toepassing van artikel 57/6/2, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; of
  4° met toepassing van de artikelen 35/2 en 45, tweede lid, 8° en 9°.
  § 2. In de onder paragraaf 1, 1° en 2°, bedoelde gevallen, wordt indien de asielzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig meldt, een op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle beperkte of ingetrokken materiële opvangvoorzieningen.
  § 3. De in dit artikel bedoelde beslissingen tot beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen worden individueel gemotiveerd. Deze worden genomen met inachtname van de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor personen die onder artikel 36 van dezelfde wet vallen, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
  § 4. Het recht op medische begeleiding zoals bedoeld in artikelen 24 en 25 en het recht op een waardige levensstandaard blijven echter gewaarborgd voor de asielzoeker bedoeld in dit artikel.".

Art.63. In artikel 6, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 30 december 2009, 19 januari 2012 en 22 april 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden "voordeel van materiële hulp" worden ingevoegd tussen de woorden "geldt het" en de woorden "voor elke asielzoeker";
  2° de woorden "de indiening" worden vervangen door de woorden "het doen".

Art.64. In artikel 7, § 2, vijfde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het woord "noch" tussen de woorden "het voorwerp hebben uitgemaakt" en de woorden "van een beslissing" wordt opgeheven;
  2° de woorden "noch van een beslissing om de nieuwe asielaanvraag niet in overweging te nemen in toepassing van artikel 57/6/2 van dezelfde wet" worden opgeheven.

Art.65. In artikel 10, 2°, van dezelfde wet wordt het woord "ingediend" vervangen door het woord "gedaan".

Art.66. In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In het eerste lid worden de woorden "in geval van sterk verhoogde instroom van asielzoekers" ingevoegd tussen de woorden "wanneer de normale beschikbare opvangcapaciteit tijdelijk uitgeput is," en de woorden "gehuisvest worden";
  2° in het tweede lid wordt de eerste zin vervangen als volgt :
  "Het verblijf in een dergelijke structuur kan slechts voor een zo kort mogelijke redelijke termijn en de fundamentele noden van de begunstigde van de opvang worden voorzien in functie van de evaluatie van de specifieke noden.".

Art.67. In artikel 22 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "specifieke noden" vervangen door de woorden "specifieke noden inzake opvang";
  2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
  " § 1/1. Tegelijkertijd met het onderzoek naar de specifieke noden inzake opvang wordt onderzocht of er bijzondere procedurele noden zijn, zoals bedoeld in artikel 48/9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Het Agentschap kan aanbevelingen doen betreffende de bijzondere procedurele noden die een asielzoeker kan behoeven aan de Dienst Vreemdelingenzaken en het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, mits zijn instemming.".

Art.68. In artikel 36, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "slachtoffers van geweld of foltering of ouderen" vervangen door de woorden "ouderen, personen met ernstige ziekten, personen met mentale stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking".

Art.69. Artikel 37 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "Bij het beoordelen van het hoger belang van het kind wordt in het bijzonder voldoende rekening gehouden met :
  1° de mogelijkheden van gezinshereniging;
  2° het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de persoonlijke situatie van de minderjarige;
  3° veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;
  4° het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd, maturiteit en kwetsbaarheid.".

Art.70. In artikel 38 van dezelfde wet worden de woorden ", bij zijn ongehuwde minderjarige broers of zussen" ingevoegd tussen de woorden "bij zijn ouders" en de woorden "of bij de persoon".

Art. 71. Artikel 60, tweede lid, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt :
  "Deze materiële hulp wordt toegekend binnen de collectieve opvangstructuren die worden beheerd door het Agentschap of een partner waarmee het Agentschap een specifieke conventie heeft afgesloten voor de opvang van de in het eerste lid bedoelde minderjarigen.".