28 SEPTEMBER 2017. - Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het onderwijs in de Koninklijke Militaire School
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger
Art. 4-6
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht
Art. 7-9
HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepalingen
Art. 10
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art. 11
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School
Art.2. In artikel 1bis, § 3, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid, wordt het woord "minimum" ingevoegd tussen de woorden "gespreid over" en de woorden "vijf vormingsjaren";
2° in het derde lid, vervangen bij de wet van 1 augustus 2006, worden de woorden "150 weken" vervangen door de woorden "120 weken" en het woord "vijf" door de woorden "minimum vier".
Art.3. In artikel 1ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001 en gewijzigd bij de wet van 1 augustus 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) paragraaf 1 wordt aangevuld met de woorden "en hernemen de gedeelten van de academische vorming beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor de verderzetting van de academische vorming voor het volgende vormingsjaar overeenkomstig artikel 97/1, § 3, 3° /1, b), van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van de Krijgsmacht.";
b) in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen door twee leden, luidende :
"Na een opleiding eerste cyclus bestaande uit 180 studiepunten, wordt de academische graad van master :
1° in de ingenieurswetenschappen toegekend na een tweede cyclus bestaande uit 120 studiepunten die een masterproef, een werk of een persoonlijk project omvat dat wordt gevaloriseerd met minstens 24 studiepunten;
2° in de sociale en militaire wetenschappen toegekend na een tweede cyclus bestaande uit 60 studiepunten die een masterproef, een werk of een persoonlijk project omvat dat wordt gevaloriseerd met minstens 18 studiepunten.
De specialiteit of oriëntatie van de master omvat minstens 18 studiepunten.";
c) in paragraaf 2, derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "van minstens 300 studiepunten," opgeheven.
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger
Art.4. Artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1955, 13 november 1974, 26 maart 1999 en 28 februari 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Indien de master in de ingenieurswetenschappen of in de sociale en militaire wetenschappen bedoeld in artikel 1ter, § 2, tweede lid, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, geheel of gedeeltelijk in het Engels wordt gegeven, moet de kandidaat beroepsofficier minstens het niveau 3232 van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de "standardization agreement (STANAG) 6001" van de NAVO bezitten om de mastervorming te kunnen aanvangen.".
Art.5. In artikel 10, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden "Bij de ene wordt er" vervangen door de woorden "Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 16, wordt er bij de ene".
Art.6. In artikel 16 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 16 juli 2005 en hersteld bij de wet van 26 april 2009, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende :
"Een vormingsjaar in de Koninklijke Militaire School kan geheel of gedeeltelijk in het Engels onderwezen worden.".
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht
Art.7. Artikel 89 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, vervangen bij de wet van 31 juli 2013, wordt aangevuld met drie leden, luidende :
"Evenwel dient op het einde van ieder vormingsjaar de professionele beoordeling van de kandidaat, bedoeld in het derde lid, eveneens te worden voorgelegd aan de bevoegde deliberatiecommissie, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de kandidaat volgt een periode van schoolvorming, waarvan de programma's van bachelor, master en bijkomende master worden uitgedrukt in studiepunten;
2° de kandidaat heeft het aantal studiepunten voorzien in zijn vormingstraject, in voorkomend geval met inbegrip van de nog te behalen studiepunten uit het vorig vormingsjaar, niet behaald.
De deliberatiecommissie beslist dat de kandidaat bedoeld in het vierde lid, naargelang het geval :
1° zijn vorming in de hoedanigheid van kandidaat mag verderzetten volgens de regels van de onderwijsinstelling waar hij zijn vorming volgt;
2° uitzonderlijk zijn vorming in de hoedanigheid van kandidaat mag verderzetten volgens de regels van de onderwijsinstelling waar hij zijn vorming volgt en wordt aangehecht aan de volgende promotie;
3° zijn vorming in de hoedanigheid van kandidaat niet mag verderzetten en als kandidaat definitief mislukt is wegens een onvoldoende professionele beoordeling.
De kandidaat bedoeld in het vijfde lid, 1° en 2°, die weigert zijn vorming verder te zetten, wordt beschouwd als definitief mislukte kandidaat wegens een onvoldoende professionele beoordeling.".
Art.8. In artikel 97/1, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2013, worden de volgende wijzingen aangebracht :
a) in de bepaling onder 2°, wordt het woord "herexamen" vervangen door het woord "herkansingsexamen";
b) een bepaling 3° /1 wordt ingevoegd, luidende :
"3° /1 uitzonderlijk een tweede herkansingsexamen, waarvoor hij over twee pogingen beschikt, mag afleggen binnen de door de commissie bepaalde termijn en binnen deze periode zijn vorming mag verderzetten tot een nieuwe genomen beslissing door de commissie, voor zover :
a) dit herkansingsexamen betrekking heeft op de beoordeling van de professionele hoedanigheden van een gedeelte van de academische vorming van een periode van de schoolvorming, waarvan de programma's worden vastgesteld in uitvoering van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School;
b) het slagen in dit gedeelte van de academische vorming door de commissie niet beschouwd wordt als een noodzakelijke voorwaarde voor de verderzetting van de academische vorming voor het volgende vormingsjaar."
Art.9. In bijlage B van dezelfde wet, wordt de tabel A vervangen door de tabel gevoegd als bijlage bij deze wet.
HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepalingen
Art.10. Op datum van inwerkingtreding van deze wet zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op de kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving die hun basisvorming in de Koninklijke Militaire School aangevat hebben vanaf het academiejaar 2016-2017
De kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving die hun basisvorming in de Koninklijke Militaire School aangevat hebben vóór het academiejaar 2016-2017, blijven onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet, met uitzondering van de artikelen 7 en 8 die onmiddellijk op hen van toepassing zijn.
De kandidaat-beroepsofficieren die hun basisvorming in de Koninklijke Militaire School aangevat hebben vóór het academiejaar 2016-2017 en die aangehecht worden aan de volgende promotie, volgen het lot van hun nieuwe promotie.
De beslissing van de deliberatiecommissie bedoeld in artikel 97/1, § 3, 3°, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht is evenwel niet van toepassing op de kandidaat-beroepsofficieren bedoeld in het derde lid die zich in het tweede mastervormingsjaar in de sociale en militaire wetenschappen bevinden.
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art.11. Deze wet treedt in werking op 15 augustus 2017.
De Koning kan een datum bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.
BIJLAGE.
Art. N.
TABEL A
Type van de vorming | <td colspan=";" valign="top">VormingsduurDuur van de rendementsperiode | |
Officieren (*) | ||
(1) | 4 jaar | 6 jaar |
(2) | 5 jaar | 7,5 jaar |
(3) (**) | 4/5 jaar | 6/7,5 jaar |
(4) (**) | 4 jaar | 6 jaar |
(5) (**) | 5 jaar | 7,5 jaar |
(6) (**) | 6 jaar | 9 jaar |
(7) (**) | 6 jaar | 9 jaar |
(8) | - | 6 jaar |
(9) | 4 jaar | 6 jaar |
(10) | - | 3 jaar |
Onderofficieren | ||
(11) (12) | 2 jaar 4 jaar | 3 jaar 6 jaar |
(13) | - | 3 jaar |
Vrijwilligers | - | 3 jaar |
(14) | Universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type Hoger onderwijs van het korte type | 1,5 keer de vormingsduur (* * *) |