13 JULI 2017. - Ordonnantie houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 tussen de Federale Overheid, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het beheer van de dienst voor de regularisatie van gewestelijke belastingen en niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen en de oprichting van een regularisatiesysteem van niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen, tot invoering van een fiscaal regularisatiesysteem beperkt in de tijd en tot invoering van maatregelen tot bestrijding van misbruik en fiscale fraude
HOOFDSTUK I. - Inleiding
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Instemming met het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 tussen de federale overheid, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het beheer van de dienst voor de regularisatie van gewestelijke belastingen en niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen en de oprichting van een regularisatiesysteem van niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Invoering van een in de tijd beperkt fiscaal regularisatiesysteem
Art. 3-9
HOOFDSTUK IV. - Aanpassing van de fiscale wetboeken ter bestrijding van misbruik en fiscale fraude
Afdeling 1. - Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Art. 10-12
Afdeling 2. - Wijzigingen aan het Wetboek der successierechten
Art. 13-16
Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 17
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK I. - Inleiding
Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Instemming met het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 tussen de federale overheid, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het beheer van de dienst voor de regularisatie van gewestelijke belastingen en niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen en de oprichting van een regularisatiesysteem van niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen
Art.2. Instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 tussen de federale overheid, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het beheer van de dienst voor de regularisatie van gewestelijke belastingen en niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen en de oprichting van een regularisatiesysteem van niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen en dat gevoegd is bij de onderhavige ordonnantie.
HOOFDSTUK III. - Invoering van een in de tijd beperkt fiscaal regularisatiesysteem
Art.3. § 1. Kunnen het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte beoogd in artikel 1, 5°, van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 tussen de federale overheid, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het beheer van de dienst voor de regularisatie van gewestelijke belastingen en niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen en de oprichting van een regularisatiesysteem van niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen, hierna vernoemd als " het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 " :
- de sommen, kapitalen of roerende waarden op dewelke verjaarde successierechten verschuldigd zijn voor zover deze sommen, kapitalen of roerende waarden deel uitmaken van de nalatenschap van een rijksinwoner of die geacht worden er deel van uit te maken waarvoor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd is op grond van artikel 3, 4°, artikel 4, § 1, en artikel 5, § 2, 4° van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten ;
- de sommen, kapitalen of roerende waarden op dewelke niet-verjaarde successierechten verschuldigd zijn voor zover deze sommen, kapitalen of roerende waarden deel uitmaken van de nalatenschap van een rijksinwoner of die geacht worden er deel van uit te maken waarvoor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd is op grond van artikel 3, 4°, artikel 4, § 1, en artikel 5, § 2, 4° van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten ;
- de sommen, kapitalen of roerende waarden op dewelke verjaarde registratierechten verschuldigd zijn voor zover deze sommen, kapitalen of roerende waarden voortkomen uit handelingen waarvoor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd is op grond van artikel 3, 6° tot en met 8°, artikel 4, § 1, en artikel 5, § 2, 6° tot en met 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten ;
- de sommen, kapitalen of roerende waarden op dewelke niet-verjaarde registratierechten verschuldigd zijn voor zover deze sommen, kapitalen of roerende waarden voortkomen uit handelingen waarvoor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd is op grond van artikel 3, 6° tot en met 8°, artikel 4, § 1, en artikel 5, § 2, 6° tot en met 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
In afwijking van het voorgaande lid, moeten het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte, beoogd in artikel 1, 5°, van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017, de sommen, kapitalen of roerende waarden waarop :
1. niet verjaarde successierechten of registratierechten verschuldigd zijn indien cumulatief :
a)de inkomsten voortkomende uit deze sommen, kapitalen of roerende waarden het voorwerp uitmaken van een fiscale regularisatie in het kader van de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie ;
b) de aangever niet aantoont, aan de hand van een schriftelijk bewijs, desgevallend aangevuld met andere bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed en het bewijs door getuigen, dat de sommen, kapitalen of roerende waarden onderworpen zijn geweest, naar gelang het geval, aan de successierechten of de registratierechten beoogd in het eerste lid.
2. verjaarde successierechten of registratierechten verschuldigd zijn indien de twee volgende voorwaarden verenigd zijn :
a) de inkomsten voortkomende uit deze sommen, kapitalen of roerende waarden het voorwerp uitmaken van een fiscale regularisatie in het kader van de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie ;
b) de aangever niet aantoont, aan de hand van een schriftelijk bewijs, desgevallend aangevuld met andere bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed en het bewijs door getuigen, dat de sommen, kapitalen of roerende waarden onderworpen zijn geweest, naar gelang het geval, aan de successierechten of de registratierechten beoogd in het eerste lid.
§ 2. Onder verjaarde successierechten, wordt verstaan de successierechten ten aanzien waarvan de fiscale administratie op het ogenblik van de indiening van de regularisatieaangifte geen heffingsbevoegdheid meer kan uitoefenen in hoofde van diegene op wiens naam de regularisatieaangifte is ingediend ingevolge het verstrijken van de termijnen bedoeld in de artikelen 137, 139, 1401 en 1402 van het Wetboek der successierechten.
§ 3. Onder verjaarde registratierechten, wordt verstaan de registratierechten ten aanzien waarvan de fiscale administratie op het ogenblik van de indiening van de regularisatieaangifte geen heffingsbevoegdheid meer kan uitoefenen in hoofde van diegene op wiens naam de regularisatieaangifte is ingediend ingevolge het verstrijken van de termijnen bedoeld in de artikelen 214, 216, 2171 en 2172 of 218 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.
§ 4. De verjaarde rechten beoogd in de paragrafen 2 en 3 komen voort uit misdrijven beoogd in artikel 9.
§ 5. De sommen, kapitalen of roerende waarden beoogd door het onderhavige artikel kunnen het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte uitsluitend tot en met 31 december 2020.
Art.4. In afwijking van artikel 3, § 1, kunnen niet geregulariseerd worden :
1. de successierechten verschuldigd op de sommen, kapitalen of roerende waarden die deel uitmaken van de nalatenschap van een rijksinwoner of die geacht worden er deel van uit te maken in de volgende gevallen :
a) de nalatenschap is opengevallen na 31 december 2016 ;
b) de nalatenschap, opengevallen vóór 1 januari 2017, heeft niet het voorwerp uitgemaakt van een aangifte van nalatenschap ingediend vóór 1 juli 2017 of binnen de termijn voor dewelke de administratie haar schriftelijk akkoord gegeven heeft vóór deze datum.
2. de registratierechten verschuldigd op de sommen, kapitalen of roerende waarden die voortkomen uit handelingen die geregistreerd zijn geweest na 15 juni 2017 of die dit hadden moeten zijn.
Art.5. De sommen, kapitalen of roerende waarden beoogd door artikel 3 kunnen slechts geregulariseerd worden voor zover de aangever, in de zin van artikel 1, 7°, van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017, de aard van de te regulariseren rechten en de periode waartoe de te regulariseren rechten behoren aantoont aan de hand van schriftelijk bewijs, desgevallend aangevuld met andere bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed en het bewijs door getuigen.
Zonder afbreuk te doen aan artikel 9, kunnen niet geregulariseerd worden de sommen, kapitalen of roerende waarden die verbonden zijn met :
1. terrorisme of financiering van terrorisme ;
2. georganiseerde misdaad ;
3. illegale handel in verdovende middelen ;
4. illegale handel in wapens, goederen en handelswaren, met inbegrip van antipersoonsmijnen en/of clustermunitie ;
5. handel in clandestiene werkkrachten ;
6. mensenhandel ;
7. uitbuiting van prostitutie ;
8. illegaal gebruik bij dieren van stoffen met hormonale werking of illegale handel in dergelijke stoffen ;
9. illegale handel in menselijke organen of weefsels ;
10. fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen ;
11. verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen en corruptie ;
12. ernstige milieucriminaliteit ;
13. namaak van muntstukken of bankbiljetten ;
14. namaak van goederen ;
15. piraterij ;
16. beursdelicten ;
17. onwettig openbaar aantrekken van spaargelden of het verlenen van beleggingsdiensten, diensten van valutahandel of van geldoverdracht zonder vergunning ;
18. oplichting, gijzeling, diefstal of afpersing of misdrijven die verband houden met een staat van faillissement.
De regularisatie-aangifte moet gepaard gaan met een bondige verklaring omtrent het fraudeschema, alsook omtrent de omvang en de oorsprong van de geregulariseerde niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde sommen en kapitalen, de periode waarin deze ontstaan zijn en de voor de geregulariseerde bedragen gebruikte financiële rekeningen.
Art.6. § 1. De geregulariseerde niet-verjaarde registratierechten zijn onderworpen aan een heffing overeenkomstig het normale belastingtarief dat op hen van toepassing was op het moment dat voormelde rechten verschuldigd waren vermeerderd met 22 procentpunten.
Bij het bepalen van de heffing beoogd in het eerste lid, wordt met geen enkel abattement rekening gehouden noch met enige vermindering van de verschuldigde rechten.
§ 2. De geregulariseerde niet-verjaarde successierechten zijn onderworpen aan een heffing overeenkomstig het normale belastingtarief dat op hen van toepassing was op het moment dat voormelde rechten verschuldigd waren vermeerderd met 22 procentpunten.
Bij het bepalen van de heffing beoogd in het eerste lid, wordt met geen enkel abattement rekening gehouden noch met enige vermindering van de verschuldigde rechten.
§ 3. De geregulariseerde verjaarde registratie- en successierechten zijn onderworpen aan een heffing van een tarief van 37 procent op :
1. de sommen, kapitalen of roerende waarden die deel uitmaken van de nalatenschap van een rijksinwoner of die geacht worden er deel van uit te maken ;
2. de sommen, kapitalen of roerende waarden voortkomende uit handelingen voor dewelke registratierechten verschuldigd waren.
Bij het bepalen van de heffing beoogd in het eerste lid, wordt met geen enkel abattement rekening gehouden noch met verminderingen van de verschuldigde rechten.
§ 4. Vanaf 1 januari 2018, worden de in de paragrafen 1 tot en met 3 bedoelde heffingen vermeerderd als volgt :
a) 22 procentpunten worden 23 procentpunten ;
b) 37 procent wordt 38 procent.
Vanaf 1 januari 2019, worden de, na toepassing van het eerste lid verkregen heffingen, vermeerderd als volgt :
a) 23 procentpunten worden 24 procentpunten ;
b) 38 procent wordt 39 procent.
Vanaf 1 januari 2020, worden de, na toepassing van het tweede lid verkregen heffingen, vermeerderd als volgt :
a) 24 procentpunten worden 25 procentpunten ;
b) 39 procent wordt 40 procent.
Art.7. § 1. Als de regularisatieaangifte gerealiseerd is overeenkomstig de artikelen van de onderhavige ordonnantie alsook die van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017, heeft de definitieve betaling, uitgevoerd zonder enig voorbehoud van de heffingen vermeld in artikel 6, § 1, tot gevolg dat de sommen, kapitalen of roerende waarden op dewelke de rechten verschuldigd waren, voor het overige niet langer onderworpen zijn of niet langer onderworpen kunnen zijn aan eender welk recht zoals voorzien in het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten voor zover ze betrekking hebben op de registratierechten vermeld in artikel 3 met inbegrip van de boetes en nalatigheidsinteresten die daarin voorzien zijn.
§ 2. Als de regularisatieaangifte uitgevoerd is overeenkomstig de artikelen van de onderhavige ordonnantie alsook die van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017, heeft de definitieve betaling, uitgevoerd zonder enig voorbehoud van de heffingen vermeld in artikel 6, § 2, tot gevolg dat de sommen, kapitalen of roerende waarden op dewelke de rechten verschuldigd waren, voor het overige niet langer onderworpen zijn of niet langer onderworpen kunnen zijn aan eender welk recht zoals voorzien in het Wetboek der successierechten met inbegrip van de boetes en nalatigheidsinteresten die daarin voorzien zijn.
Art.8. Noch de regularisatieaangifte, noch de betaling van de heffingen, noch het regularisatieattest overgemaakt door het Contactpunt hebben enig effect indien :
1. de geregulariseerde sommen, kapitalen of roerende waarden voortkomen uit een misdrijf bedoeld in artikel 505 van het Strafwetboek, behoudens wanneer deze uitsluitend zijn verkregen uit misdrijven :
a) als bedoeld in de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratie- hypotheek- en griffierechten indien deze artikelen betrekking hebben op de registratierechten vermeld in artikel 3 ;
b) als bedoeld in de artikelen 133 en 133bis van het Wetboek der successierechten.
2. de geregulariseerde sommen, kapitalen of roerende waarden voortkomen uit een misdrijf bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme met uitzondering van het misdrijf bedoeld in artikel 5, § 3, 1°, elfde streepje van dezelfde wet, en het misdrijf " misbruik van vennootschapsgoederen " en " misbruik van vertrouwen ", voor zover zij geregulariseerd zijn overeenkomstig de artikelen van het onderhavige hoofdstuk ;
3. vóór de indiening van de regularisatieaangifte, de aangever schriftelijk in kennis gesteld is van lopende specifieke onderzoekdaden ofwel door een Belgische gerechtelijke instantie ofwel door een Belgische belastingadministratie ;
4. reeds een regularisatieaangifte werd ingediend ten behoeve van dezelfde aangever sinds de datum van de inwerkingtreding van de artikelen van het onderhavige hoofdstuk.
Art.9. § 1. De personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten in zoverre deze artikelen betrekking hebben op de registratierechten die vermeld zijn in artikel 3, eerste lid van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, aan misdrijven zoals bedoeld in de artikelen 133 et 133bis van het Wetboek der successierechten of aan de misdrijven omschreven in artikel 505 van het Strafwetboek, in zoverre die betrekking hebben op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de voormelde misdrijven zijn verkregen of op de goederen en waarden die in de plaats ervan gesteld zijn of op de inkomsten uit de belegde voordelen, evenals de personen die mededaders of medeplichtigen zijn aan dergelijke misdrijven in de zin van de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek, zijn vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde, indien zij niet vóór de datum van de indiening van de regularisatieaangifte beoogd in artikel 1, 5°, van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017, het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven en indien een regularisatieaangifte gedaan werd onder de voorwaarden van de onderhavige ordonnantie alsook die van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 en indien de ingevolge die regularisatieaangifte verschuldigde heffing definitief en zonder enig voorbehoud betaald werd.
§ 2. Voor alle misdrijven, andere dan deze bepaald in paragraaf 1, kunnen de in paragraaf 1 bedoelde personen nog steeds het voorwerp uitmaken van strafvervolging.
De personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven omschreven in de artikelen 193 tot en met 197, 489 tot en met 490bis, 491 en 492bis van het Strafwetboek, aan misdrijven omschreven in het artikel 16 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, aan misdrijven omschreven in het artikel 12 van het koninklijk besluit van 5 oktober 2006 houdende maatregelen ter controle van het grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen, aan misdrijven omschreven in de verschillende strafbepalingen van het Wetboek van vennootschappen, en die werden begaan met het oog op het plegen van of het vergemakkelijken van de in paragraaf 1 bedoelde misdrijven of die het gevolg zijn van de in paragraaf 1 bedoelde misdrijven, blijven voor deze misdrijven vrijgesteld van bestraffing, indien zij vóór de datum van de indiening van de regularisatieaangifte overeenkomstig de bepalingen van de onderhavige ordonnantie alsook overeenkomstig deze van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven, indien zij een regularisatieaangifte hebben gedaan onder de voorwaarden van de onderhavige ordonnantie alsook die van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 en indien zij definitief en zonder enige voorbehoud de verschuldigde heffing overeenkomstig onderhavige ordonnantie betaald hebben.
De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op mededaders en medeplichtigen die geen regularisatieaangifte hebben ingediend.
De bepalingen beoogd in het eerste tot en met het derde lid, doen geen afbreuk aan de rechten van derden.
HOOFDSTUK IV. - Aanpassing van de fiscale wetboeken ter bestrijding van misbruik en fiscale fraude
Afdeling 1. - Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Art.10. Artikel 206 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, vervangen door de wet van 10 februari 1981, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1986, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, bij de wet van 27 december 2006 en bij de wet van 20 september 2012, wordt aangevuld met een derde lid dat luidt als volgt :
" Wanneer de overtreding werd begaan in het kader van een registratierecht dat een gewestelijke belasting is in de zin van artikel 3, eerste lid, 6° tot 8° van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op 500.000 euro in geval van overtreding van de regels voor deze belastingen met uitzondering van die met betrekking tot de procedureregels. ".
Art.11. Artikel 206bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, en in laatste instantie gewijzigd door de wet van 4 augustus 1986, wordt aangevuld met een vierde lid dat luidt als volgt :
" Wanneer de overtreding werd begaan in het kader van een registratierecht dat een gewestelijke belasting is in de zin van artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste en het tweede lid bepaalde maximum van de boete gebracht op 500.000 euro in geval van overtreding van de regels voor deze belastingen met uitzondering van die met betrekking tot de procedureregels. ".
Art.12. Artikel 207bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, en in laatste instantie gewijzigd door de wet van 4 augustus 1986, wordt aangevuld met een derde lid dat luidt als volgt :
" Wanneer het verbod werd geschonden in het kader van een registratierecht dat een gewestelijke belasting is in de zin van artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op 500.000 euro in geval van overtreding van de verboden in het kader van deze belastingen met uitzondering van die met betrekking tot de procedureregels. ".
Afdeling 2. - Wijzigingen aan het Wetboek der successierechten
Art.13. Artikel 5 van het Wetboek der successierechten wordt vervangen door hetgeen volgt :
" Art. 5. De langstlevende echtgenoot, aan wie een huwelijksovereenkomst, die niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen is, meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen toekent, wordt voor de heffing der rechten van successie en van overgang bij overlijden, gelijkgesteld met de overlevende echtgenoot die, bij gebrek aan een afwijking van de gelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder levenden of een bepaling wegens overlijden geheel of gedeeltelijk verkrijgt. ".
Art.14. In artikel 133 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 10 februari 1981, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1986, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1. het bedrag " 12.500 " wordt vervangen door het bedrag " 500.000 " ;
2. het wordt aangevuld met een tweede lid dat luidt als volgt :
" In afwijking van het eerste lid bedraagt de maximale boete voor het overtreden van de bepalingen met betrekking tot de proceduregels 12.500 euro. ".
Art.15. In artikel 133bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1986, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1. in het eerste lid wordt het bedrag " 12.500 " vervangen door het bedrag " 500.000 " ;
2. het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : " In het geval dat dit valse getuigschrift afgegeven werd of gebruikt werd in het kader van een inbreuk op een procedureregel, wordt het maximum van de boete vastgesteld op 12.500 euro. " ;
3. in het tweede lid wordt het bedrag " 12.500 " vervangen door het bedrag " 500.000 " ;
4. het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin : " In het geval dat dit valse getuigschrift afgegeven werd of gebruikt werd in het kader van een inbreuk op een procedureregel, wordt het maximum van de boete vastgesteld op 12.500 euro. ".
Art.16. In artikel 133quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 10 februari 1981, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1986, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 alsook bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1. het bedrag " 12.500 " wordt vervangen door het bedrag " 500.000 " ;
2. het enige lid wordt aangevuld als volgt : " In het geval dat het verbod of de sluiting was uitgesproken in het kader van een inbreuk op een proceduregel, wordt het maximum van de boete vastgesteld op 12.500 euro. ".
Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art.17. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 juli 2017 behalve voor :
1. de hoofdstukken I en II die in werking treden op de dag die volgt op de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de laatste wetgevende handeling tot instemming met het samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 tussen de Federale Overheid, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over het beheer van de dienst met betrekking tot de regularisatie van de regionale belastingen en de niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen ;
2. artikel 13 dat van toepassing is op alle aangiften van nalatenschap ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van de onderhavige ordonnantie en alleen voor de beoogde huwelijksovereenkomsten afgesloten of gewijzigd vanaf 1 juli.
BIJLAGE.
Art. N. Samenwerkingsakkoord van 20 februari 2017 tussen de Federale Overheid, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het beheer van de dienst voor de regularisatie van gewestelijke belastingen en niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen en de oprichting van een regularisatiesysteem van niet uitsplitsbare fiscaal verjaarde kapitalen.
(NOTA : voor het samenwerkingsakkoord, zie 2017-02-20/21)